GH-2021-01 De bakermat van Gemert Een biografie van de domeinhof tot 1500

J a n T i m m e r s

Het ontstaan van Gemert dorp is te danken aan de adellijke familie Van Gemert, die het initiatief nam om langs een oude doorgaande route in de elfde eeuw een domein te stichten en nadien verder te ontwikkelen.

In 1996 werd na de sloop van het voormalige fabriekspand van Raymakers in de Ruijschenberghstraat een archeologisch onderzoek uitgevoerd, omdat daar het oudste kasteel van Gemert werd verwacht. De resultaten waren boven verwachting. Niet alleen het oude kasteel werd gevonden, maar ook een nog oudere voorganger uit de elfde eeuw. Die oude gebouwen vormden de kern van een omheinde domeinhof. Buiten die hof lagen de bijbehorende akkers en landerijen. In dit artikel gaan we in op de lotgevallen van de centrale hof tijdens de middeleeuwen en de gevolgen ervan voor de ruimtelijke ordening in de oude dorpskern.

Een aanzienlijke woning uit de 11de eeuw

De oudste sporen op het terrein, waar later het inmiddels gesloten politiebureau werd gebouwd, dateren uit de steentijd en ijzertijd, terwijl ook enkele scherven uit de vroege middeleeuwen afkomstig zijn.

Sporen van continue bewoning zijn er vanaf omstreeks 1050. In die tijd werd binnen een gracht een houten zaalgebouw neergezet. Het lijkt erop dat het gebouw samenhangt met ontginning in die periode, maar het kan niet worden uitgesloten dat het een voortzetting was van eerdere bewoning. Onder archeologen ontstond een dis- cussie over de aard van het oudste gebouw. Het zou een representatief zaalgebouw kunnen zijn, zoals in die periode vaker door adellijke families werden gebouwd. Maar mogelijk betrof het een houten kerkgebouw. Wat het ook zij, het was in ieder geval een gebouw dat veel groter en aanzienlijker leek dan een gewone boerderij. Daar komt nog bij dat naast dit omgrachte terrein nog een ander terrein met houten gebouwen lag. Al bij de eerste aanleg is er sprake van een meerledige aanleg van minstens twee omgrach te ‘eilanden’ met een brug en dam daartussen. Het tweede eiland, wellicht een voorburcht, is maar voor een klein deel opgegraven. Al aan het eind van de elfde eeuw wordt Snellardus van Gemert genoemd in een oorkonde tussen meerdere adellijke personen uit de wijde omgeving van Gemert. Snellardus mag beschouwd worden als bewoner van het vorstelijk onderkomen, waarvan een representatief zaalgebouw of een eerste kerkgebouw onderdeel uitmaakte.

De aanleg van de domeinhof

De omgeving van de burchtaanleg is archeologisch niet onderzocht. Toch is daar wel wat over te zeggen. Er is een aantal ontginningen uit de elfde en twaalfde eeuw in het oostelijk deel van Texandrië bekend. Onder Texandrië kan grotendeels het huidige Noord-Brabant worden verstaan. Die oude ontginningen hebben als overeenkomst dat ze soms helemaal, soms deels zijn omgeven door een omheining. Die omheining bestond uit een aarden wal met daarop dichte begroeiing.

De vorm van die omheiningen is in het algemeen rond of ovaal. Deze perceelvorm wijst erop dat het de allereerste ontginning is ter plaatse. Bij de ontginning heeft men dan nog geen “last” van al aanwezige ontginningen en perceelgrenzen. Het aanleggen van een omheining en wal is een behoorlijk karwei en men zal de wal niet langer willen maken dan nodig is. Bij een ronde vorm is de verhouding tussen oppervlakte en omtrek optimaal. De lengte van de wal is dan het kortst. Bij ontginningen in een verder nog woest gebied wordt daarom bij voorkeur een wal aangelegd met een ronde of ovale vorm. Er hoeft dan alleen rekening gehouden te worden met de natuurlijke gesteldheid van het terrein. Onderzoek naar ontginningen toonde aan dat ronde of ovale vormen uit de elfde of twaalfde eeuw (de hoge middeleeuwen) dateren. Als een dergelijke ontginning wordt aangelegd langs een bestaande doorgaande weg, dan gaat de weg deels als begrenzing functioneren en ontstaat er een afgeplat ovaal terrein, een hoefijzervormige plattegrond dus. Dat is wat we in Gemert aantreffen. Kerkstraat- Nieuwstraat-Haageijk is deel van een voorhistorische route. Langs die route werd een terrein ingericht, waarvan het elfde-eeuwse gebouw uit de opgraving het middelpunt was.

De agrarische bedrijfsvoering in de hoge middeleeuwen bestond voor een belangrijk deel uit het houden van varkens in eiken en beukenbossen. Op de hogere delen van het landschap waren die bossen er nog veelvuldig. De varkens konden er voedsel zoeken, vooral eikels. Juist om ze vrij te kunnen laten rondlopen werd het terrein omheind met een begroeide wal. In oostelijk Brabant is bij een aantal van die oude ontginningen de omheining in de vorm van een aarden wal bewaard gebleven. Dat is bijvoorbeeld het geval rond Moorsel in Lierop en bij Slabroek in Uden-Nistelrode. Het terrein rondom het bezoekerscentrum Maashorst op Slabroek is nog voor de helft omgeven door een wal, deels zelfs door een dubbele wal. Ook het dorpscentrum van Handel was in de middeleeuwen de kern van een omheind landgoed.

Er zijn argumenten waarom de bakermat van Gemert ook een dergelijke aanleg gekend zal hebben. De infrastructuur van Gemert aan de westzijde van de doorgaande weg heeft een opvallende hoefijzervormige aanleg. Het tracé van De Haag met in het verlengde ervan de Jezuïetenlaan en de Ridder Rutgerlaan heeft de vorm van een hoefijzer. De ‘platte kant’ ervan wordt gevormd door de doorgaande weg Kerkstraat-Nieuwstraat-Haageijk. De plaats waar het oudste gebouw van Gemert stond, ligt daar middenin. Het stratenpatroon is overgebleven uit de paden en wegen die langs de omheinde domeinhof ontstonden. Reconstructies van de bezitsverhoudingen in dit gebied wijzen uit dat rond 1400 het gehele omheinde gebied eigendom was van de familie Van Gemert. Overigens was ze ook eigenaar van het gebied aan de oostkant van de doorgaande weg, de latere Molenakker. Tenslotte is het veelzeggend dat een groot deel van de domeinhof in de 14de eeuw en later de naam De Vorst droeg. Die naam is ontstaan uit het woord ‘foreest’, dat de betekenis heeft van bos. De naam wijst erop dat binnen de omheining aanvankelijk bos aanwezig was. Gedurende de late middeleeuwen is dat bos verdwenen net zoals dat ook elders gebeurde.

Op basis van het tracé van de rondgaande wegen Haag, Jezuïetenlaan-Ridder Rutgerlaan in combinatie met oude perceelgrenzen en historische bezitsverhoudingen is een reconstructie van de domeinhof van de heren van Gemert gemaakt. Een omheining al dan niet in de vorm van een aarden wal met daar middenin het burchtcomplex. De zuidelijke grens is het meest onzeker. Aangenomen is dat die grens lag tussen de Sint-Janskerk en het huidige kasteel.

Die aanname is gebaseerd op de meest waar schijnlijke vorm, maar ook op het vermoedelijke verloop van het riviertje de Beek, dat nu bekend is als de Kasteel-Rips. Het gedeelte van de Kasteel-Rips ter hoogte van het huidige poortgebouw bij het kasteel is pas gegraven toen dit poortgebouw werd neergezet in het begin van de 17de eeuw.

Het oude tracé van de Beek werd toen in gebruik genomen als buitengracht van het kasteel, zowel de oostelijke buitengracht onder het Ridderplein als het deel tussen kasteel en kerk. Helaas is bij de herinrichting van het Ridderplein geen archeologisch onderzoek uitgevoerd, zodat het vermoedelijke, oude verloop van de Beek niet vaststaat.

Het Hooghuis van de Diederikken

Het hoofdeiland van de domeinhof waarop het houten zaalgebouw stond, is in de periode van 1150 tot 1250 niet meer intensief gebruikt. Het zaalgebouw bestond niet meer. Er stond slechts een tweetal schuurtjes. De woning van de Van Gemerts zal zich hebben bevonden op een derde omgracht eiland, de plaats waar nu de Latijnse School staat. De voorhof bleef in gebruik voor de bedrijfsgebouwen. Het domein werd nog verder uitgebreid door de aanleg van een watermolen op de Rips net buiten de hof. De bouw ervan kon aan de hand van het gevonden hout worden gedateerd in het jaar 1210. Daarna werd circa 1250 op het hoofdeiland een compleet nieuwe burcht gebouwd. De gracht werd sterk verbreed en het eiland fors opgehoogd, waardoor een motte (kunstmatige hoogte) ontstond. Boven op de motte werd een bakstenen woontoren gebouwd. Het werd Hooghuis genoemd, vanwege de hoge ligging op een motte, maar wellicht ook omdat het gebouw zelf hoog was en uit meer dan één verdieping bestond. Vanwege de latere egalisatie van de motte zijn geen fundamenten van het gebouw teruggevonden.

Een belangrijke ontwikkeling was de bouw van een eigen kerk door Diederik I van Gemert. In 1270 werd de kerk ingewijd tegelijk met een in dat jaar gegoten luidklok. Ook stelde de familie Van Gemert een eigen schepenbank samen, die aanvankelijk recht sprak onder een eikenboom, die in archiefstukken voorkomt als de Prieeleik. Hij moet gestaan hebben op de hoek van de Molenstraat en Haageijk. Aan die bijzondere eikenboom heeft de Haageijk zijn naam ontleend.

De volgende uitbreiding was de nieuwbouw van bedrijfsgebouwen. Aan de zuidoostkant van het Hooghuis werd over de brede gracht een nieuwe brug aangelegd, die recht naar een gebouwencomplex loopt dat later bekend staat als het Hofgoed. Nu is dat het notariskantoor aan de Ruijschenberghstraat. Het hout van de brug is gedateerd in 1330. Dat zal dus niet alleen het jaar zijn dat de brug werd aangelegd, maar ook het jaar van de aanleg en de bouw van het Hofgoed. De toegangsweg naar het Hofgoed is de Ruijschenberghstraat. Aanvankelijk zal die niet verder hebben doorgelopen dan to de brug bij de Latijnse School, die de toegang vormt tot het burchtcomplex. Vanaf 1330 is de straat een stuk verlengd langs de gracht tot aan het Hofgoed. Tegelijkertijd zullen de bedrijfsgebouwen op de voorhof ten noordoosten van het hoofdeiland in onbruik zijn geraakt. Bij het archeologisch onderzoek bleek dat de voorhof na 1350 niet meer in gebruik was.

De ontwikkeling gaat verder als Diederik II of Diederik III van Gemert kort voor 1340 een nieuwe windmolen bouwt op de plaats waar nu de Eendracht staat.

Rond die tijd kende het domein zijn grootste omvang. Verdere uitbreidingen zijn er daarna niet meer. In 1363 ontstaat een enorme ruzie tussen de Van Gemerts en de Duitse Orde, die haar residentie dan nog in het dorp Handel heeft.

De nadagen van het Hooghuis

De gevolgen van de forse strijd tussen de Duitse Orde en Diederik van Gemert c.s. zijn voor het burchtterrein desastreus. Diederik wordt uiteindelijk gedwongen zijn heerlijke rechten aan de Duitse Orde te verkopen. Zijn Hooghuis wordt in 1366 een leengoed van de orde, maar de andere gebouwen binnen en buiten de grachten blijven zijn vrij bezit. De opgravingsresultaten wijzen uit dat het Hooghuis vanaf omstreeks 1380-1390 niet meer gebruikt wordt. Dat hangt samen met het overlijden van Diederik IV van Gemert in of kort na 1385. Zijn zoons verdeelden het familiebezit, waarbij zoon Diederik onder meer de hoofdgebouwen binnen de grachten kreeg samen met het Hofgoed. Het gebied tussen het grachtencomplex en de Nieuwstraat kwam in bezit van zijn broer Jan van Gemert. Later werd het eigendom van de familie Steenwech. In de archieven komen we het daarom tegen als Steenwechs Goed. Het hoofdgebouw ervan moet gestaan hebben langs de Nieuwstraat ter hoogte van de nummers 38- 40. Wouter Spiering van Gemert werd eigenaar van een hoeve in de Molenstraat naast de watermolen. Goossen Cnode kwam in bezit van het zuidwestelijk deel van de domeinhof, dat de naam De Vorst droeg.

De vraag is wat er precies met het Hooghuis gebeurde. Het blijkt niet meer in gebruik te zijn. Alleen al vanwege de hoge prijs van het bouwmateriaal is het waarschijnlijk dat het bakstenen gebouw kort daarop gesloopt is. Zoon Diederik V zal zijn intrek genomen hebben binnen de grachten rond de huidige Latijnse School. Die verhuizing is wellicht ingegeven door het feit dat dat deel van de domeinhof, samen met het Hofgoed, geen leengoed werd, maar vrij bezit van Diederik bleef. Hij kon door de ‘verhuizing’ zijn onafhankelijke positie ten opzichte van de Duitse Orde behouden.

Vanaf dan staat het hoofdgebouw van Diederik van Gemert op de plaats van de huidige Latijnse School. Wellicht breidde hij de gebouwen binnen die gracht verder uit met sloopmateriaal van het Hooghuis. De gracht rond het Hooghuis blijkt gedempt te zijn met de grond van de motte. Het is onduidelijk of dat al direct daarop gebeurde of dat het dempen van de gracht en het egaliseren van de motte pas een stuk later in de 15de eeuw plaatshad.

Diederik V van Gemert overleed ca 1427, zijn zoon Diederik VI in 1475 en kleinzoon Goyart overleed kinderloos in 1476. Diens erfgenamen verkochten de woning op het terrein van de Latijnse School samen met het Hofgoed aan mede-erfgenaam Henric Gerit Celen. In het begin van de 16de eeuw werd Gerit Verhoeven eigenaar en diens zonen verdeelden het eigendom onderling. De opsplitsing in meerdere erven ging daarna nog verder.

Al eerder in de 15de eeuw werd op de voormalige domeinhof gebouwd. Niet alleen in De Haag, maar ook ter hoogte van de brug over de Rips in de Haageijk, zowel op de hoek van Molenstraat en Nieuwstraat als aan de Haageijk. Op de hoek Molenstraat-Haageijk werd de hoeve Ter Watermolen gesticht. Aan de westzijde van de Haageijk werd o.a. al vóór 1438 het eerste gasthuis van Gemert gebouwd.

De strijd om ‘woeste grond’ bij de kerk

Nadat de Duitse Orde in 1366 de alleenheerschappij over Gemert verwierf, werden er plannen gemaakt om de residentie van Handel naar Gemert te verplaatsen. De Orde wilde als nieuwe heer van Gemert een bestuurscentrum bouwen met een allure die zou afsteken bij het Hooghuis van de Diederikken. De Orde liet daarom het oog vallen op een terrein pal naast het oude burchtterrein van de Van Gemerts. Het terrein was nog woeste grond en stond bekend als de Duvelskamp. Eerder had de Duitse Orde alle woeste gronden van Diederik van Gemert gekocht en dacht daarmee eigenaar te zijn van het terrein. In 1383 protesteerde Diederik, omdat hij van mening was dat het betreffende terrein behoorde tot het Hofgoed en dat was nog steeds zijn eigendom. Na zijn overlijden ruzieden zijn weduwe met haar kinderen verder. De hertogin van Brabant steunde de Duitse Orde door in 1394 een oorkonde op te stellen, waarin de Duitse Orde min of meer de opdracht kreeg om de goederen van de kinderen Van Gemert binnen het rechtsgebied van Gemert in beslag te nemen. Het hertogdom Brabant zou dat doen met de in Brabant gelegen goederen van de Van Gemerts. Pas na tussenkomst van scheidsrechters legden de kinderen Van Gemert zich daarna neer bij het ‘vonnis’ van de scheidsrechters. Het kan bijna niet anders of het betreffende terrein moet minstens voor een deel behoord hebben tot de voormalige omheinde domeinhof. Diederik van Gemert beschouwde zich daarom nog steeds eigenaar. Omdat het om woeste grond ging, hebben de scheidsrechters hoe dan ook geoordeeld dat het van de Duitse Orde was. Tegen de machtige orde konden zij niet op. Toch lijkt het erop dat de Duitse Orde enige coulance toonde en het kasteel, waarvan de bouw circa 1400 begon, niet binnen de voormalige domeinhof bouwde, maar juist daarbuiten. Toen omstreeks 1430 de bouw van de kerk begon, was de rust voldoende teruggekeerd om de kerk wél binnen de voormalige domeinhof te bouwen. De kinderen van Diederik IV waren inmiddels allemaal overleden met uitzondering van Goyart van Gemert. Maar Goyart was inmiddels rentmeester van de Duitse Orde en plaatvervanger van de commandeur. Het gebied tussen de kerk en de Ruijschen- berghstraat bleef nog tot 1477 onbebouwde en woeste grond. Toen werden twee bouwpercelen door de Duitse Orde in erfpacht gegeven en kort daarop een derde perceel. In 1500 was het gebied aan de westzijde van de Kerkstraat inmiddels geheel in particuliere handen. Er stonden slechts drie woningen. Later is de bebouwing verder verdicht.

Hoe de reconstructie tot stand kwam

Bij het opstellen van de gereconstrueerde plattegrond van de domeinhof spelen meerdere gegevens een rol. De reconstructie van de grens is vooral tot stand gekomen op basis van de vorm van het oude stratenpatroon van De Haag en Ridder Rutgerlaan en de doorgaande route Haageijk, Nieuwstraat, Kerkstraat. De vorm is soortgelijk aan de vorm van andere bekende oude ontginningen in de 11de en 12de eeuw. Bovendien blijkt de oudste burchtaanleg met zijn grachten het centrum te vormen van deze rondgaande omheining. Ook de naam De Haag voor de huidige weg is in dit opzicht veelzeggend.

Bij de reconstructie van de grachten vormen de opgravingsresultaten van het onderzoek van het Hooghuis in 1996, zoals gepubliceerd in het boek “Het Hooghuis te Gemert”, de belangrijkste bron. De grondsporen die bij de opgraving werden aangetroffen zijn nauwkeurig ingetekend, maar in het boek is een foutje gemaakt met de noordpijl, zodat de oriëntatie van de grachten ten opzichte van zijn omgeving aangepast moest worden. Die correctie is door Denkkamer uitgevoerd. Aan de overzijde van de Komweg is in het verleden bij de Latijnse School ook een aantal onderzoeken uitgevoerd. Kleine in 1980, 1988 en 1997, maar vooral het onderzoek van 2006 op het voorterrein van de Latijnse School is een belangrijke bron voor de bepaling van de ligging van het oostelijk deel van het grachtencomplex. Rondom de Latijnse School liep een gracht, die op de kadasterkaart van 1832 is ingetekend. Uit het onderzoek van 2006 bleek dat die gracht werd voorafgegaan door een oudere gracht, die waarschijnlijk een kleiner eiland omvatte. Ook bij het onderzoek in 1997 bleek dat het geval te zijn. Van de vorm van die oudere gracht weten we echter te weinig en daarom is in de reconstructietekening hoofdzakelijk de vorm van de gracht aangehouden, zoals we die van de kaart van 1832 kennen.

Een volgende belangrijke bron voor de reconstructie is de oudste kadasterkaart van Gemert uit 1832. Ook die bron blijkt niet op alle punten betrouwbaar te zijn. Het terrein van het Hooghuis en het terrein van de Latijnse School staan op verschillende sectiebladen getekend en die twee sectiebladen sluiten niet precies op elkaar aan. Uit latere hulpkaarten uit het archief van het kadaster blijkt ook dat er bij de oudste kaart meetfouten zijn gemaakt. Zo goed als mogelijk zijn die meetfouten in de reconstructietekening gecorrigeerd.

Een derde belangrijke bron die relevante gegevens opleverde zijn de archieven. Bij de verkoop van goederen worden in de Gemertse schepenprotocollen vaak de perceelgrenzen omschreven. Zo weten we dat er in 1598 een “grave” aanwezig was, lopend van de gracht rond de Latijnse School tot aan de Rips. En in 1691 wordt vermeld dat op de plaats waar die gracht in de Rips uitmondde, nog een flink oppervlak water aanwezig was met de naam de ‘Hasencuijl’. Het verloop van die voormalige verbindingsgracht en de Hasencuijl zijn op de kadasterkaart goed te achterhalen.

Grote delen van de reconstructieplattegrond van de oude domeinhof van de familie Van Gemert blijken verantwoord te kunnen worden weergegeven. Er blijven echter een paar moeilijke punten over. Op de eerste plaats is dat de begrenzing van de voorhof van het burchtcomplex. Die is archeologisch tot nu toe maar voor een erg klein deel onderzocht. Een groot deel van de voorhof bevindt zich onder garage Vogels aan de Komweg. Een tweede discussiepunt ligt juist onder de Komweg tussen Hooghuis en Latijnse School. Bij de aanleg van de Komweg is geen onderzoek uitgevoerd, zodat we er niet over ingelicht zijn. Wellicht komt er nog een gelegenheid om op die twee plekken in de toekomst aanvullend onderzoek uit te voeren.

Behalve een gereconstrueerde plattegrond zijn er reconstructietekeningen van de gebouwen gemaakt. Archeoloog Theo de Jong, die een belangrijk deel van de opgraving van het Hooghuis heeft geleid, maakte een tekening, maar ook Jelus Matser deed dat op verzoek van archeoloog Piet Kleij, de toenmalige provinciale archeoloog en verantwoordelijke vanuit de Rijksdienst voor de opgraving van 1996. Later is nog op verzoek van de heemkundekring en onder begeleiding van kastelendeskundige Bas Aarts door Remco de Vries een aantal driedimensionale tekeningen gemaakt van het Hooghuis met zijn omgeving. Zowel de plattegrond als de reconstructies van de gebouwen zijn bij dit artikel opgenomen.

Bronnen:

1. Ad Otten, De vestiging van de Duitse Orde 1200-1500, Gemert 1987

2. A. Thelen (red), Het Hooghuis te Gemert, Archeologisch en historisch onderzoek betreffende het middeleeuws kasteel van de heren van Gemert, Gemert 2001

3. Jan Timmers, Het Hooghuis op den Hubert, Gemerts Heem 1985, nr 4

4. Jan Timmers, Wat aan de bebouwing van de Kerkstraat vooraf ging, Gemerts Heem 2003, nr 4

5. Hans Janssen, Gemert Castle, the first occupation phase 1050-1150, Chateau Gaillard 21, 2004

6. Michiel van der Weele, Sanne Beumer en Miriam Teeuwisse, Archeologisch onderzoek, Gemert-Bakel, Latijnse school, Een omgracht terrein uit de late middeleeuwen, Archeologisch Centrum Eindhoven, rapport 38, Eindhoven 2008

7. Jan Timmers, De Rips en de Beek, Historisch watermanagement in het dorp, Gemerts Heem 2008 nr 1

8. Jan Timmers, Moorsel, wallen rond een eeuwenoude ontginning, Het Nederlands Landschap, tijdschrift voor landschapsgeschiedenis, 2018, nummer 3

9. Jan Timmers, regesten Bossche Protocollen, Gemertse Bronnen 10a en Oorkonden betreffende Gemert, Gemertse Bronnen 12, www.heemkundekringgemert.nl/documentatie/bronnen/

10. Ad Otten, aantekeningen uit de schepenprotocollen van Gemert, collectie heemkundekring. Tenslotte de opmerkingen van Ad Otten en Bas Aarts bij een eerdere versie van dit artikel, waarvoor dank.

Voor de tekst in PDF met afbeeldingen