GH 2020-01 Kapittelstokjes: Een boterwaag als poort voor Gemert

Jan Timmers

In het Kommanderij Archief bevindt zich een dossier met daarin een uitgebreid voorstel voor de bouw van een boterwaag. Een gebouw waarin mensen boter, maar ook andere koopwaren kunnen laten wegen, voordat ze aangeboden worden op de markt. Het is een heel ambitieus plan uit 1731. Het voorstel omvat een monumentaal gebouw, geheel onderkelderd. Het zou gebouwd moeten worden langs de huidige Kasteel-Rips en de doorgaande weg zou er onderdoor moeten gaan lopen. Die doorgaande weg is het huidige Binderseind. Het waaggebouw zou het uiterlijk krijgen van een heus poortgebouw en zou de toegangspoort tot de markt (het huidige Ridderplein) moeten gaan vormen. Het heeft er alle schijn van dat het bij een plan is gebleven.

Als het was uitgevoerd zou dat beslist beter bekend zijn en meer sporen in archiefstukken hebben moeten achterlaten. We zien dat er nog geen 16 jaar later, in 1747, opnieuw een vermelding voorkomt van de bouw van een boterwaag. Het oude plan kwam te vervallen. Hieronder een deel van de letterlijke beschrijving van de boterwaag uit 1731:

“In sekere huijsinge ofte gebouw bestaende in twee apartementen met een kelder ende om de bequaemste plaetse, over seker rivierke langs de markt loopende genaemt de Loop, met een doorvaert int midden waer door de gemeene wegh loopt, alles volgens de drije annexe stukken in tekeninge daer van sijnde, sijnde den grondtslagh sub no 1 het gesight van vooren en achteren sub no 2 ende het gesight van wedersijde sub no 3 ende de voetmaete van hooghte, wijdte en breete getekent met de schale op voorschreven no 1. En soude door toedoen en bewillinge van sijne Hooghvorstelijke Eminentie moeten begiftight werden met het privilegie dat alle en een ieder buijten en binne heden henne booter en garen op de maendaghse wekelijke merktdagh binnen dese heerlijkheijt moghten te merkt brengen omme in voorgeschreven waeghuijs te mogen gewoogen werden.”

Er zitten drie tekeningen bij het plan. Op de plattegrond (grondtslagh) is bovenaan in de tekening met inkt De Rips ingekleurd, die onder de waag doorloopt.

Tekening nummer 2 is het aanzicht van voor en achter. (De inkt waarmee het dak is ingekleurd, is wel erg donker verkleurd.)

Tekening 3 is het zijaanzicht en deels de doorsnede.

Eén argument voor de bouw van de waag willen we nog noemen. Het zou zo uit een actueel voorstel van een projectontwikkelaar kunnen komen. Te mooi voorgesteld, maar een fraai stukje PR:

“Dat hier door occasie gegeven wort als op andere plaetsen, dat veele buijtenlieden niet alleen met boter en fijn garen, maar selfs met alderhande provisie en proviand te merkt koomen tott gerieff van alle inwoonderen die sij andersints kostbaerder en duurder moeten buijten halen, waer uijt dan voortvloeijt dat mede buijtenlieden ter merkt koomen, en ons ook tot voordeel der ingesetenen, veele verteringen in de gemeente gedaen werden.”

Het plan voor de waag was een heuse poort over het Binderseind waar De Rips onderdoor stroomt. Het lijkt een ambitieus prestigeproject, dat niet verder kwam dan de tekentafel.

Bronnen:

AKDOG, inv nr 631 van 10-10-1731 en Archief Gemert inv nr 812 anno 1747.

 

GH-2020-01-Kapittelstokjes-Jan-Timmers-Een-boterwaag-als-poort-voor-Gemert.pdf

GH 2020-01 Kapittelstokjes: Slaapziekte in Gemert

Peter van den Elsen

Alle landelijke en regionale kranten maken in 1935 melding van een slaapziekte in Gemert. Hier een citaat uit het Eindhovensch Dagblad van 24 augustus 1935: “Te Gemert doet zich een geval van slaapziekte voor bij de 45-jarige vrouw A. Rovers-Verschuren in de Pandelaar. De vrouw slaapt al ongeveer 20 dagen. Ofschoon zij door den geneesheer langs natuurlijken weg wordt gevoed, is zij dusdanig verzwakt dat men voor haar leven vreest.”

De hier genoemde slaapzieke is Adriana Johanna Verschuren, dochter van Arnoldus Verschuren, bouwman, en Johanna van Dooren, geboren in Gemert op 4 juli 1886. Ze huwt te Gemert op 26 mei 1922 met landbouwer Hannes Rovers uit Dinther. Het echtpaar woont na het huwelijk in Erp op het Hurkske en verhuist in 1931 naar de Pandelaar 70, beter bekend als de Michaëlhoeve. Behalve dat Hannes boert, vent hij ook melk.

Achteraf blijkt het eerder genoemde bericht nepnieuws te zijn. In de Zuid-Willemsvaart van 30 augustus 1935 staat: Geen slaapziekte volgens de deskundige. De afkorting Msb staat voor de landelijk verschijnende krant De Maasbode.

Ziek is ze overigens wel. (Haar bidprentje verwijst naar een langdurig ziekbed.) Een half jaar na het voorstaande bericht overlijdt ze op 1 maart 1936, 49 jaar oud.

GH-2020-01-Kapittelstokjes-Peter-van-den-Elsen-Slaapziekte-in-Gemert.pdf

GH 2020-01 Kapittelstokjes: Een molenaarsbond in Gemert

Peter van den Elsen

Eind negentiende, begin twintigste eeuw organiseren zich alle beroepsgroepen. De molenaars richten in 1898 een landelijke Molenaarsbond op: de A.N.M.B (= Algemene Nederlandse Molenaars Bond). Vijf jaar later nemen molenaars in Gemert en omstreken het initiatief om te komen tot de oprichting van een lokale Molenaarsbond.

Het weekblad De Zuid-Willemsvaart van 21 januari 1903 maakt melding van de oprichting. In de herberg van Frans van den Boomen in Gemert, zelf molenaar van standerdmolen Het Zoutvat, zijn de molenaars uit Gemert, Handel, Boekel, Erp, Lieshout en Aarle-Rixtel bij elkaar gekomen om de mogelijkheid te bespreken voor het oprichten van een molenaarsbond. Als spreker treedt de heer Lucas Manders op, een molenaar uit Drunen. Hij brengt de voordelen van een dergelijke bond in kaart: het voorkomen van knoeierij in de handel, de ongevallenwet en zo meer.

Molenaar Manders weet de aanwezigen te overtuigen en men besluit in Gemert een Molenaarsbond op te richten. De aanwezigen kiezen de volgende personen in het bestuur: Willem van den Boomen (De Volksvriend, Gemert), Martinus van der Velden (De Peperbus, Gemert), Frans Jaspers (Door den Berg, Boekel), Cornelis Kruijssen (De Nijverheid, Erp) en Willem van de Ven (De Logt, Handel). Het bestuur besluit alle molenaars uit de directe omgeving van Gemert uit te nodigen voor een vergadering op 2 februari 1903 om de verdere plannen te bespreken. Het is niet bekend hoe lang de Gemertse Molenaarsbond heeft bestaan en of ze zich heeft aangesloten bij de landelijke organisatie.

Met de encycliek Rerum Novarum als uitgangspunt organiseren katholieken zich vanaf het einde van de negentiende eeuw in categorale bonden met een katholieke signatuur. De Noord- Brabantse middenstanders komen relatief laat tot een rooms-katholieke organisatie. In 1911 vindt een vergadering plaats waarin de Brabantse molenaars het diocesaan molenaarsgilde Sint-Victor oprichten. Het is een onderafdeling van middenstandsvereniging De Hanze, met dr. Van Beurden, norbertijn en leerling van Gerlacus van den Elsen, als geestelijk adviseur (De Tijd, 22 november 1911).

In 1930 richten de regionale molenaars uit Helmond een onderafdeling op van het R.K. Molenaarsgilde Sint-Victor voor molenaars en graanhandelaren in hotel ‘De Korenbeurs’ in Helmond. Ook de Gemertse molenaars sluiten zich hierbij aan. In het bestuur van deze regionale afdeling zitten onder meer molenaar Kees van Eerd, secretaris, uit Beek en Donk en molenaar Harrie Verbeek, bestuurslid, uit De Mortel (De Zuid-Willemsvaart 24 februari en 17 juni 1930).

GH-2020-01-Kapittelstokjes-Peter-van-den-Elsen-Een-molenaarsbond-in-Gemert.pdf

GH 2020-01- Aanvulling Gemerts Woordenboek

Wim Vos

Wederom ontving ik van Harry Slits een lijst van woorden en uitdrukkingen waarvan hij de meeste van zijn ouders gehoord had en die hij miste in het in 2017 gepubliceerde Gemerts Woordenboek. Ik geeft ze hier alsnog, Ik heb ze in dezelfde vorm gegoten als de lemmata in het Gemerts Woordenboek. Daarbij heb ik niet het hele lemma met alle betekenissen gegeven, maar uitsluitend de nieuwe betekenis of een al gepubliceerde betekenis (met eventueel het vet gedrukte betekenisnummer) die het woord heeft in de nieuwe uitdrukking. Als in de toekomst deze publicatie ooit gedigitaliseerd wordt, kan deze aanvulling, hoop ik, gemakkelijk ingevoegd worden in de gedigitaliseerde versie. Tenslotte nog een woord van dank aan Harry voor zijn nauwkeurige correctie van de kopij voor dit artikel.

Gímmers – Nederlands

aoreg bn -er, -st: 1. vreemd, raar. (gez, zie Sintereklos).

boewr m ev/mv boere verkl boerke: 1. boer. ‘nen Boewr die kultuujr gefraëte hé/hí: iemand die zich boven zijn afkomst verheven voelt.

botteramlèkker pred bn: betrouwbaar. D’n dieje is nie (krèk) botteramlèkker: hij doet vreemde dingen, is niet helemaal betrouwbaar.

dorumtrènt voornaamw bw: daar in de buurt, daar ergens. Daor òf dorumtrènt, zí de landmaëter. fiets m/v ev/mv -e verkl -ke:

fiets. Wa héb ik naw án m’n(e) fiets hange: wat zal me nu gebeuren?

hange ww (1haang, 2/2mhaangt, 3hééngt, 1m/3mhange, 1/3hóng, 2/2mhoongt, 1m/3mhónge, h. gehange) I. onoverg: 1. hangen (van zaken) aan het boveneind ondersteund of bevestigd door eigen zwaarte neerwaarts gestrekt gehouden worden, zodat eventueel een slingerbeweging mogelijk is). (gez, zie fiets, klooët 6, ooër).

hawtere stoff bn: houten. Ik héb ok gín hawtere meundje: ik lust ook wel wat. (gez, zie bákkes, baëvert, jas, kélk, mónd, vlís).

jas 1 m ev/mv -se verkl jèske: jas (kledingstuk voor mannen). (gez, zie wèèje).

kónt 1 v ev/mv -e. verkl kuntje: (v.e mens, dier) kont, achterwerk, achterste, gat, reet. ’n Kónt as ’n toeptòffel: een enorme kont.

kultuujr m ev/mv -tuure: kultuur. (gez, zie boewr).

lamballe ww onoverg (-t, -de, h. gelambald): lummelen, verveeld rondhangen.

landmaëter m ev/mv -s: landmeter. Daor òf dorumtrènt, zí de landmaëter.

mooj (moj, mouwie) bn (mojer, mojst): mooi. Opm 1: mooj is de moderne uitspraak van het oudere mouwie; (gez, zie kónt). [Opm 2: moj wordt vaak gebruikt als het woord bijwoordelijk gebruikt wordt: ’t Is moj (zat) gewíst: het heeft nu lang genoeg geduurd. Die kan moj vertélle: die moet je niet altijd geloven).

mónd m ev/mv moond verkl meundje: 1. mond (gez, zie bákkes, èrpelaëter, wátter, zòk) peekòffie m ev/geen mv:

peekoffie, tot poeder gemalen gebrande wortelen van sommige planten, m.n. van de cichorei (surrogaat van koffie

rajfelgat o ev/geen mv: beweeglijk, drukdoend meisje dat overal opklimt, snel op en neer loopt (=rajfelkónt, raajfelskeet. rajfeltrien).

rajfelkónt v ev/mv -e verkl -kuntje: beweeglijk, drukdoend meisje dat overal op klimt, snel op en neer loopt. (=rajfelgat, rajfelskeet, rajfeltrien).

Sintreklos (Sintereklos) m ev/geen mv

skróbbelóp m ev/geen mv: 1. verwaarloosd bouwwerk, puinhoop. Hoenaër braëke ze dízze skróbbelóp naw ’s af? 2. rommelig interieur. Wanne skróbbelóp is ’t baj állie binne!

speet m/v ev/mv -e verkl spítje: 2. zodanige diepte als men met één keer steken bereikt. Ge moet die èrpel ’n spítje diejp zétte: (d.i. net onder de grond, een halve spade diep).

ston ww onoverg (1stou, 2/2mstot, 3stí, 1m/3mston, 1,3stón, 2/2mstoont, 1m/3mstónne, h. geston): staan. 4. (zich bevinden in de toestand die door een bepaling wordt uitgedrukt:): Zo de wind wèèjt, zo stí/wèèjt z’n jèske: hij is een echte opportunist.

strèèjlek bn: overdreven kritisch. ‘ne Strèèjleke mèns: imand die steeds de beweringen van anderen tegenspreekt, voortdurend in de contramine is.

tangenán (tèngenán) bw van plaats: achterin, aan het eind van. (tgov veurin) Tangenán de gang, dor moete zén.

toeptòffel v ev/mv -s: speeltafel voor het kaartspel toepe (:toepen). (gez, zie kónt).

tootappel m ev/mv -s verkl -èppelke: Prinses Nobel, vroegrijpe appel die enigszins spits toeloopt. [Opm:Vgl ‘tootappel’ in Wim van Gompel, Reusels Woordenboek, 2002, deel I, De Mens, p. 127.]. (Vgl toot1 , tootmèns).

verraoje ww overg (vormen, zie raoje. h. verraoje): verraden. Ze hébben ‘m verraoje: de eerder gestorvenen hebben hem als volgende getipt, ze hebben de Dood zijn naam ingefluisterd.

verrèkkenes o ev/geen mv: lichaam:. Ik doew gaow án vùrdè ‘k daolek ’n skoewr óp m’n verrèkkenes kriejg: ik vertrek gauw voordat ik dadelijk nat word. As ge dè nòg ‘ne kaër doet, skup ik ‘w tíggen oew verrèkkenes.

vertélle ww overg (vormen, zie télle, h. vertééld): vertellen. Haj kan me nòg maër vertélle: dat maakt hij mij niet wijs.

vingerlek bw van kwantiteit: helemaal. (van voedsel:) ’t Is vingerlek óp: er is helemaal niets over (als het ware met de vinger uitgelikt).

vòd o ev/mv -de verkl vödje: 2. Iets waaardeloos, een vod. Iemes áchter z’n vòdde zitte: iemand tot spoed manen, achter de broek zitten.

vùrre II. bw van tijd. 2. In vùrre wérke: vast vooruit werken i.v.m. te verwachten drukte. Óns moeder braojde ’n pár daog vùr Kòrsmes al ‘nen hooep vlís in vùrre.

wèèje 1 ww onpers (-t. -de, h. gewèèjd) I. onoverg: waaien. Zo de wind wèèjt, zo stí/ wèèjt z’n jèske: hij is een echte opportunist

wérke ww onoverg (-t, -te, h. gewérkt): 1. werken. (gez, zie aopezoewr, Gòd, kónt, naod, pèrd, stonde, vùrre).

Nederlands – Gímmers

appel: appel (spits toelopend, vroegrijp): tootappel

betrouwbaar: botteramlèkker

bouwwerk (verwaarloosd): skróbbelóp

daar in de buurt: dorumtrènt

daar ergens: dorumtrènt

helemaal: vingerlek

interieur (rommelig): skróbbelóp

kritisch (overdreven -): strèèjlek

landmeter: landmaëter

lichaam: dónder, flikker, lejf, ribbekast, verrèkkenes

lummelen: lamballe

meisje (beweeglijk, drukdoend, klimgraag): rajfelgat, rajfelkónt, rajfelskeet, rajfeltrien

mooi: feeng, moj, mooj, mouwie, poetseg, skon

peekoffie: peekòffie

Prinses Nobel: tootappel

puinhoop: skróbbelóp

rondhangen (verveeld -): lamballe

GH-2020-01-Wim-Vos-Aanvulling-Gemerts-Woordenboek.pdf

GH 2020-01 Kiek Naw, Skíf Kèske van Gemert

Paul Verhees (tekst en foto)

Wie kent niet de scheve toren van Pisa? Om deze 55,86 meter hoge toren voor omvallen te behoeden is hij in de jaren negentig een beetje rechtgezet. Maar hij staat met een hellingshoek van 3,97 graden nog altijd 3,9 meter uit het lood.

De scheve toren van Pisa is niet uniek. In Bologna staan zelfs twee scheve torens naast elkaar. In Abu Dhabi hebben ze de 160 meter Capital Gate Tower opzettelijk scheef gebouwd. Plaatsen met scheve torens buitelen over elkaar heen om te claimen dat zij de scheefste hebben. In het Groningse Bedum en het Friese Miedum claimen ze de scheefste toren van Nederland, zelfs van Europa. Daar denken ze in het Duitse Suurhusen anders over. Volgens de inwoners van dit Noordduitse plaatsje is hún Schiefer Turm de scheefste van Europa.

Ook Aldeboarn, Delft en Acquoy willen graag de aandacht vestigen op hun scheve torens. Saillant detail: op het kerkhof van Acquoy ligt een mevrouw Pisa begraven.

De wedstrijd om de scheefste toren zullen we in Gemert niet winnen. Maar aan de Lodderdijk hebben wij wel het ‘Skíf kèske van Gímmert’. Zonder concurrentie!

GH-2020-01-Paul-Verhees-Kiek-Naw-Skif-Keske-van-Gemert.pdf

GH 2020-01 Klómpe

Peter van der Wijst

Dízze kaër wo ik ’t ovver klómpe hébbe. Nie ovver ’t fabrieseere hiejrvan; dè kaande hiejr in ’t Boerenbondsmuseum bekiejken èn ze léggen ’t hiejr zo goewd aojt as ik ’t noojt nie zooë zo kanne. Ik wo ’t hébbe ovver ’t gebraojke èn ’t misbraojke van klómpen. Vruuger wiejre d’r veul klómpe gedrágge. ’t Waor ’n skoejsel dè nie án modde ónderheeveg waor -kiek már no de klómp van vendaog- haj ziet ’r nòg steeds ’tzèlfde aojt as die van vruuger. As oewe voewt no de klómp stón -skoen moete no oewe voewt gon ston- dan kaoste ge ’r, as ’t moes, de vierdaogse óp looëpe. Tíggeworreg zén d’r trawes nòg aaltejd ’n pár -dè zén dan van die aaw meelooëpersdie dè doen. Ze trékke nòg aaltejd veul bekiejks.

In de zommer kreegde ’r gín zwaëtvoewte in èn in de winter gín kaaw voewte. As ge dùr de vèèlde èn de wèèje liejpt baj ’t streupe -iejt wa waj dèstejds swoenzes smiddes nòg wél ’s dínèn tusse de koej dùr liejpt, dan wo d’r nòg wél ’s wa koejestrónt an oew klómpe zitte. Dè waor gín probleem. Baj ’t uurste ’t bééste wátterke òf slùtje dè ge teegekwaamt, goongde d’r mí oew klómpe dùrhén èn ze waore wír skon. Dè hoewfde mí skoewn nie te prebeere! Ze mákte wél wa hèrrie baj ’t looëpe, már dè ha ’t vùrdeel dè ge iemeze altejd án hùrde kòmme, al waoren ’r toen al slimmereke die d’r ’n stukske laër òf rubber ónder sloege. Dan klónk ’t ’tzèlfde as skoewn. Ge hùrde ze dan nie èn ze gónge langer mee.

Ge had sóndese èn swèrrese klómpe. De sóndese waore místal skon beskilderd mí bluumkes èn mùllekes èn de dùrdewaëkse waoren ónbeskilderd èn gewoon van blank hawt. Die wiejre wél élke waëk nètjes geskuujrd èn óp ’n rééjke nívve mekaore gezét um te draojge, zodè d’n draoger òf de draogster d’r wír nètjes bajliejp. Góng d’r ínne kepòt -místal waor d’r dan án d’n boovekant ’ne skölp af- dan wiejr d’r ’ne klómpenbaand ovverhín geslággen èn begón de klómp án z’n twídde laëve.

In de winter, as ’t gesnùwd ha, dan moewste aojtkiejken, want as ge dùr de snùw liejpt, dan wiejrde baj élke pas die ge dít ’n bietje grotter, umdè de snùw ónder oew klómpe blíf plèkke. Ge moewst wél óp tejd de snùw ónder oew klómpen aojtdoen. Dídde dè nie, dan koonde oew baën òf zèlfs oewe nèk braëke!!!!!

’t Waor ok ’n goej verdeedegengsmiddel as ge ruuzie had; ge koont ’r hárd mí skuppe. In diejen tejd wiejre d’r reegelmaoteg vèèchtpertaje geòrganniezeerd tígge de joong aojt ’n aander buurt òf ’n aander straot. Nie dè ge iets tígge mekaore had, már ge moewst wa te doen hébbe èn dan kwaome klómpe goewd van pas!!!!

Tígge de joong van Ézzeng moese we ’t altejd aflégge. Die waore vòlges maj mí klómpen án geborre . Ze han ’n faabelèèchtege gojtèchniek óntwikkeld. Dan vlog de klómp zooë van d’re voewt èn kwam as ’n projektiel óp oew af èn ik kan oew vertélle da dè verèkkes zír kón doen as ie aw rákte. As ge ’m tíggen oewe kòp án kreegt, dan zaogde zèlfs ovverdág d’n hílle stèrrenhimmel!!!!!

Op skool moewste ze altejd aojtdoen èn slufkes anskiejte, want anders mákte dè vùls te veul hèrrie in de klas mí die hawte vloere. D’r waore nòg maër plátse wor ge ze aojt moewst doen, èn dan kòm ik wor ik állie hébbe wil …………… naomelek in de kéérk. Vruuger han ze in de kéérk kenunnekebènkskes veur in ’t priesterkoor. Umdè ze vùr dè doewl nie mír gebraojkt wiejre, waore ze umgedopt tòt misdienaorsbènkskes èn mönde de misdienaors, die as gróndpersenaël vùr d’n haër wérkte, van die bènkskes gebraojk maoke. ’t Ha vùrdálle már ok noodálle. Laot ik már mí ’t vùrdál beginne: ge had altejd pláts in de kéérk èn ge zaot vlák baj d’n awtaor. Ge krígt dus ’n maksiemum án devoosie.

Umdè élk vùrdál ok ’n noodál hé, wil ik dè állie nie ónthaawe. Normaol bén ik gínne verraojer, már tòch gou ik naw de naom van m’ne kòleega misdienaor ónthulle die baj dè vùrval wás betròkke. ’t Waor Piet Vos die nívve maj in aën van de bènkskes zaot. Umdè we nie aaltejd aëve devoot de mis blívve vòlgen èn we óns begónne te vervaële, waore we óp ’n gegívve memènt ’n bietje an ’t kliejre gerákt ónder de mis. Dè viejl pestoor Kaojte ok óp want haj kömt midde ónder z’n wèèrk van d’n awtaor af no óns toew, vét óns allebaj baj óns orre èn lùpt zooë no de sákrestie èn daor stónne twaë pár klómpe van de misdienaors die óp slufkes de mis án ’t diejne waore. Kaojte weest no de klómpen èn zí dè we dor in moese kniele. Òf dè dè al nie èrg genoeg waor, viejt ie vùr ieder ’n zwaor misaol dè waj mí gestrékte èèrm bovve ónze kop moese haawe. We mönden ’t nie laote zákke, want haj vertéélden ok nòg dè d’n haër die alles zie, ’t ’m zo ingaëve as waj nie dín wát ie óns ópgedrágge ha. Dè dí de lankste mis aojt m’n laëve is gewíst, hoewf ik állie nie te vertélle. Ik dèùrfde d’r taojs ok nie ovver te praote want dan haa ’k wír óp m’n dónder gekrígge want zo gónk dè in diejen tejd. ’t Hé wél gehólpe want we hébbe noojt mír zitte te kliejre!! Gállie snapt netuurlek wél dèè ’k sindsdien ’ne verèkkesen híkkel án klómpe héb gekríggen. ’t Is dan ok noojt mír m’n lievelingsschoejsel geworre.

(Omspelling door Piet Vos)

Dit verhaal werd voorgelezen bij het Gímmers Dikteej door Peter van der Wijst op donderdag 23 april 2015 in het Boerenbondsmuseum en nogmaals op de Gímmerse Verhaolenmiddeg op zondag 15 november 2015. Peter van der Wijst overleed op 31 juli 2019 op 78 jarige leeftijd. Van de laatste voordracht staat op YouTube de verfilming. Gebruik bijgaande QR-code of zoek op de website van de heemkundekring naar het woord klompe. Ga vervolgens naar Gímmerse verhaolenmiddag en klik bij Peter van der Wijst “klompe” aan en u krijgt het filmpje te zien.

Maar nog makkelijker: klik onderstaande link aan.

Filmpje Klompe

GH-2020-01-Peter-van-der-Wijst-Klompe.pdf

GH 2020-01 Hoe ons moeder het leven redde van Jan den Brouwer

Theo Donkers

Tijdens een wandeling op de Kleikampen kwam ik een paar oudere mensen tegen. Ik groette en stelde me voor als de oudste zoon van Riek van den Acker. Goh, zegt een van de twee mannen, bende gij ene zoon van Riek van den Acker van de Gruujn Steegt? Dan moet ik je vertellen dat ik aan jouw moeder mijn leven heb te danken. Ik ben Jan Brouwers… Het verhaal hieronder is een reconstructie van wat zich indertijd in een wei bij de Peelse Loop heeft afgespeeld

Het is ergens in mei van het jaar 1945. Het is lente, de koeien net enkele dagen in de wei. En Jan is een jonge boer van zo’n 20 jaar oud1. Rond 6 uur ‘s middags is hij, met op de transportfiets een emmer en een melkbus, naar de wei van zijn moeder gereden, gelegen aan de Esdonksedijk net over de Peelse Loop rechts2, om Sjanneke 2 te melken die enkele uren daarvoor voor het eerst gekalfd heeft3. Ze loopt nog bij het jongvee omdat ze wat te vroeg gekalfd heeft en niet op tijd naar huis is gehaald. Jan heeft haar met een touw vastgezet aan een wèèjpaol. De jonge koe is echter nog niet gewend om met de hand4 gemolken te worden en verdraagt het getrek aan haar vier spenen niet. Zoals te doen gebruikelijk heeft Jan de achterpoten van de koe met een touw stevig bij elkaar gebonden, zodat ze niet kan trappen of met haar harde hoeven op Jan zijn voeten gaan staan. Zo kan ze ook niet weg lopen of de emmer om stoten. En ook haar staart heeft hij mee vast gebonden, want zo’n zwiepende staart kan aardig hard aankomen, vooral in de nek. En het is ook al geen pretje als er wat stront aan die staart zit.

Op zijn houten mèlkstuuleke, wiebelend op drie poten, zit hij dichtbij de koe met zijn kop wat leunend tegen de onrustig ademende buik van het warme beest. En met de emmer tussen zijn knieën zowat half onder de uier, krijgt Jan met enige moeite wat biest in zijne emmer gemikt. Maar de jonge koe wil niet echt stil blijven staan ook al kan zij met dat touw om de poten maar weinig bewegen. Toch melkt Jan stug door, ook al komt er wel eens een straal melk in het gras terecht, want die uier moet leeg en die emmer moet toch zeker halfvol. Allemaal voor het hongerige kalf dat in zijn hok achter op de koestal, slechts enkele uren oud, in het schone verse stro al op zijn vier poten staat te wiebelen.

Jan heeft al een aardige klad biest in zijne emmer, als dan ineens Sjanneke 2 helemaal scheef gaat hangen. En voordat Jan de koe wat terug kan duwen, en zichzelf ook maar enigszins in veiligheid kan brengen, ligt hij ruggelings plat op de grond met het hele achterlijf van de koe boven op zijne borst en zijne buik. Het beest drukt zwaar op hem en weet zich geen raad want haar poten zitten nog steeds aan elkaar gebonden. Sjanneke 2 kan geen kant op en Jan ook niet. Hoe hij ook probeert, hij kan zich niet onder de koe vandaan wringen laat staan het touw om haar poten losmaken. Kortom, hij bevindt zich in een hopeloze situatie, stevig ingeklemd tussen moeder aarde en het toch wel heel zware achterlijf van de jonge moeder koe, die ook niet weet wat en hoe en met uitpuilende ogen zwaar ligt te hijgen. Ergens liggen ook nog het mèlkstuuleke en de zinken emmer. En ook de verse biest zal wel ergens op de grond liggen, het kalf kan daarnaar fluiten. Jan ligt in ieder geval met zijn kop in het gras en dus ziet zijn wereld er ineens heel anders uit met wat vredig wuivende grassprieten voor zijn ogen.

En een heftige geur dringt zijn neus binnen want Sjanneke 2 heeft van de schrik ene flinke stront gescheten. Zijn blikveld is ineens wel erg beperkt. Goed, hij ziet ook de weg naar Esdonk, maar daar komt in die dagen nauwelijks verkeer over. En het Ezzings Kapelleke kan ie ook niet zien, laat staan dat de daar wonende Maria Magdalena met al die brandende kárskes hem ook maar enigszins uit die benarde situatie kan redden. En aan roestige spijkers heeft hij in deze situatie ook al helemaal niks! En de andere jonge beesten in de wei lijkt het bijzondere tafereel niet te interesseren, hoewel er eentje is die, nieuwsgierig als ze is, aan komt kuieren. Maar ook die komt niet verder dan wat dom staan blijven kijken, schijnbaar niet begrijpend wat de haar bekende jonge boerenzoon daar zo uitvoert…

De toestand lijkt helemaal hopeloos en Jan heeft geen idee hoe zich uit deze benarde situatie te bevrijden. Hij voelt de koe steeds zwaarder op zijn borst drukken en zijne rug begint nu ook zeer te doen. Ook zijn armen zitten bekneld en hij merkt dat zijn linkerarm gevoelloos is geworden. Jan begint zich nu toch echt wel een beetje zorgen te maken, zo helemaal alleen in die ineens zo stille wei onder een jonge koe die toch ook wel liever gewoon op haar poten zou willen staan. Kortom, de situatie is levensbedreigend voor Jan aan het worden. Sterven op deze jonge leeftijd wil toch niemand. En hij is nog zo veel van plan…

Maar dan schiet het Jan ineens te binnen dat ie Riek van den Acker twee wèèje wejter 5 ook bezig heeft gezien met het melken van de koeien. Dus hij aarzelt geen moment en begint met de weinige lucht die hij nog in zijn longen heeft haar luidkeels om hulp te roepen. Jan kan Riek niet zien maar hij blijft haar om hulp schreeuwen. En dan is daar ineens Riek zijn reddende engel, zo’n 18 lentes jong en gezegend met een paar goeie oren, die meteen in de gaten heeft wat er aan de hand is. Vlot knoopt ze het touw om de stijve koeienpoten los. Ze hoeft de koe nog niet eens aan te sporen, het beest tilt zichzelf meteen op en stapt opzij. Jan heeft er wat meer moeite mee dus Riek steekt hem haar sterke hand toe en trekt hem overeind. Jan is nog behoorlijk van streek maar kan uiteindelijk Riek toch hartelijk bedanken en haar zeggen dat zij zojuist zeker zijn leven heeft gered…

Ge moet er toch niet aan denken dat Riek van den Acker er toen niet geweest was. Dan was bij een fatale afloop Jan den Brouwer niet ouder dan een jaar of twintig geworden en waren er een heel aantal Brouwers er ook niet geweest…

En nou, zo’n 75 jaar later, vindt Jan het nog steeds verrekte zeund van de skone melkemmer die helemaal ingedeukt was. Sjanneke 3, het kalf van nummer 2, maakte dat allemaal niks uit, die was al lang blij dat ze uiteindelijk toch nog wat biest kreeg uit de gedeukte emmer.

Noten

1. Jan zijn vader was op 24 februari 1931 gestorven, pas 52 jaar oud. 

2. Bij Den Brouwer bestond de unieke situatie dat bijna alle grond achter de boerderij in de Pandelaar 48 gelegen was. Maar ze hadden ook nog een perceel op Esdonk (1.20 ha) waar dit verhaal over gaat, en een perceel gelegen op Koks (circa 1 ha).

3. We hebben de jonge koe Sjanneke 2 gedoopt omdat ze zeer waarschijnlijk behoorde tot de ‘Sjannekestam’, weet Jan den Brouwer zich nog te herinneren. En laat hij van Sjanneke 1 nou ook nog een foto hebben…

4. In 1945 waren er in Brabant nog geen melkmachines. Voor 6 koeien was dat ook niet nodig. Sommige gezinnen hadden in die tijd meer kinderen dan melkkoeien. Bij Den Brouwer hadden ze een gemengd bedrijf met wat zeugen, een paar honderd leghennen, en enkele vleeskalveren die met koeienmelk werden vetgemest. Jan den Brouwer heeft in 1959 een melkmachine aangeschaft.

5. Komend van de Gruujn Steegt lag het weiland van Jan zijn moeder aan de Esdonksedijk net over de Peelse Loop aan de rechtse kant. Naast het weiland van Brouwers lag een weiland van de familie Rooijakkers en daar weer naast lag het weiland van Kneel van den Acker waar Riek de koeien aan het melken was. Deze weilanden waren allemaal bereikbaar via een zandweg die vlak langs de Peelse Loop afliep. De zandweg is er nog, verstopt onder hoog gras en struiken en nu helaas niet meer toegankelijk, zijnde een rustgebied voor wilde dieren…

6. Auteur Theo Donkers is de oudste zoon van Johan Donkers en Riek van den Acker, geboren 14 maart 1952. Dank aan Jan en zoon Wout Brouwers voor alle informatie betreffende dit verhaal. 

GH-2020-01-Theo-Donkers-Hoe-ons-moeder-het-leven-redde-van-Jan-den-Brouwer.pdf

GH 2020-01 Familie Volkert in Nederlands-Indië

Rob de Haas

In Gemerts Heem nummer 3 van 2019 schrijft Zjon van de Laar over de zakelijke perikelen van de Vlaamse weeffabrikant Jacques Jean Volkert, die acht jaar op het kasteel heeft gewoond en daar zijn textielfabriekje drijft. In die periode van 1838 tot 1846 schenkt zijn vrouw Theodora Moritz het leven aan zeven kinderen, van wie drie op zeer jonge leeftijd sterven. Als Jacques in 1846 met zijn weverij stopt, vertrekken hij en Theodora alleen met hun jongste dochter Maria naar Nederlands-Indië, de rest van de kinderen achterlatend. Van de 4-jarige Gustavus Nicolaas Antonius en zijn 5-jarig broertje Hendrik Karel weten we dat zij zijn ingeschreven op de kostschool Saint Louis in Oudenbosch. De andere vier moeten elders zijn opgevangen. Ruim tien jaar later (!) keren de ouders terug uit Indië om in 1860 opnieuw naar de Oost te gaan, maar nu met het hele gezin.

Snuffelend in de gedigitaliseerde kranten van de 19e en 20e eeuw (Delpher.nl 1) kunnen we het Indische verhaal van de familie Volkert voor een belangrijk deel reconstrueren.

In Nederlands-Indië

Na hun tijd in Gemert komen Jacques Volkert, zijn vrouw Theodora Volkert-Moritz en hun bijna 3-jarig dochtertje Maria Hypolyta op 19 maart 1847 aan in Batavia met de Nederlandse bark Catharina Maria. Ze trekken door en vestigen zich in Samarang (nu: Semarang) aan de noordkust van Midden-Java. Theodora moet hoogzwanger zijn geweest, want het Rijksarchief van Indische ingezetenen vermeldt het overlijden van een zoontje op 13 april 1847 in Semarang. Een naam is het ventje niet gegeven, wellicht is het levenloos geboren. Zo begint hun Indisch avontuur al meteen met een verdrietig verlies. Het tropisch klimaat eist zijn tol. Dat zal de familie Volkert in de komende decennia nog herhaaldelijk moeten ervaren.

Op 15 april 1850 komt hun dochtertje Wilhelmina Francina in de havenstad Semarang wel gezond ter wereld. Ondernemende Jacques zet hier een handeltje op en is enige tijd vennoot van het handelscommissiehuis Van Maanen & Co. Voor zaken reist hij regelmatig per boot naar Batavia.

In 1852 bevalt Theodora van zoon Joseph Theodorus in Oenarang (nu Ungaran), een plaatsje ten zuiden van de stad Semarang. Ondertussen maakt Jacques zich ook verdienstelijk in de Europese gemeenschap als bestuurslid van het rooms-katholiek weeshuis en als lid van de commissie ‘voor het beheer van lijken van Europeanen en daarmede gelijkstaande personen te Samarang’. Uit deze functies wordt Jacques Volkert midden 1854 eervol ontslagen, als hij besloten heeft terug te gaan naar Nederland. Maar eerst moet de boel worden verkocht en dat behelst nogal wat: van canapés tot wastafels en van pendules tot schilderijen, maar ook ‘groote Macassarsche Wagen-paarden, een zoo goed als nieuwe Toerwagen, een dito Palanquin (draagstoel), beide met Engels onderstel’. In de maanden mei-juni-juli 1855 reizen J. J. Volkert, zijn vrouw en twee dochters op het schip Vertrouwen terug naar Nederland en vestigen zich in Haarlem. Daar komt de oudste dochter Elisabeth Frederica te overlijden en wordt in 1857 hun zoontje Leonard Hendrik geboren. In de zomer van 1860 varen Jacques (44) en Theodora (46) Volkert voor de tweede keer naar Indië. Nu wel met het hele gezin, dus met de dochters Eleonora (22), Maria (16), Wilhelmina (10) en de zonen Hendrik (19), Gustaaf (18), Joseph (7) en Leonard (3). In Semarang pakt Jacques zijn handel weer op en treedt ook opnieuw toe tot het bestuur van het weeshuis en de armenzorg. En alsof hij het nog niet druk genoeg heeft, treedt hij toe tot het bestuur van de Gymnastie-school en neemt het presidentschap op zich van de vereniging van H. Vincentius à Paulo. In deze laatste functie roept hij jaarlijks de leden en andere belangstellenden op voor de algemene vergadering ten huize van de pastoor.

Op 30 augustus 1861 opent Jacques in Semarang zijn commissiehuis onder de naam “In ’t groot en klein” waar hij allerlei goederen verkoopt die aan hem in consignatie worden toevertrouwd. Het is een echte bazaar met een divers assortiment. Heel divers, want je kunt het zo gek niet bedenken of het ligt in zijn winkel Het ondernemen zit hem in het bloed en Volkert prijst dan ook met grote regelmaat in het Samarangsch advertentieblad zijn waren aan: kleding, keramiek, etenswaren, zelfs paarden, schapen, geiten, koeien en stieren. Verder speelgoed, horloges, bloemen, bijouterieën, zepen, serviezen, drank, piano’s, schaakborden, briljanten, vis, vogels, zilver enz. enz. ‘Alles à contant en tegen zeer billijke prijzen.’ Zijn koopwaar laat hij desgewenst uit Nederland komen. Ook bemiddelt hij zo nu en dan bij de verhuur van huizen.

Tussen 1830 en 1834 is door de Nederlandse regering het zogenaamde Cultuurstelsel ingevoerd. Dat betekent dat grond bezittende Indonesiërs verplicht zijn om een vijfde te bebouwen met voorgeschreven producten als thee, koffie, suiker en indigo, alles bestemd voor de Nederlandse markt. Heb je geen grond, dan dien je een vijfde van je arbeidstijd voor het gouvernement te werken. Dit systeem roept veel weerstand op en de onvrede groeit. De schrijver Multatuli getuigt daarvan in 1860 met zijn roman “Max Havelaar” waarin hij zich kant tegen allerlei vormen van uitbuiting van het gewone volk. Dit literair meesterwerk heeft zeker bijgedragen tot het opheffen van het Cultuurstelsel. Het wordt tijd dat de Indische regering zich daadwerkelijk richt op de ontwikkeling van de kolonie. In dit kader kan de open brief worden gezien die Volkert en zijn collega-ondernemers in de krant plaatsen en waarin zij de wens uitspreken dat ze graag treinverbindingen zien van Semarang met ‘de Vorstenlanden en andere Residentiën’. Dat ook het eigen belang telt, moge duidelijk zijn. Enkele maanden later bedankt een nog grotere groep middenstanders publiekelijk de gouverneur-generaal mr. L. A. J. W. baron Sloet van de Beele voor zijn besluit tot de aanleg van een spoorlijn van Semarang naar Soerakarta en Djokjakarta. Jacques Volkert is uiteraard medeondertekenaar. Het gaat de firma Volkert in Semarang voor de wind tot op 30 september 1867 plotsklaps de volgende advertentie verschijnt in het dagblad De Locomotief.

De advertentie van een paar maanden daarvoor in dezelfde krant is al een teken aan de wand. Zijn besluit om Indië te verlaten is genomen. Een moeilijk besluit, want zij zullen de oudste kinderen die al gesetteld zijn, moeten achterlaten. Maar waarom? Jacques heeft al tijden last van zijn gezondheid. Hij lijdt aan hevige hoofdpijnen, slechte spijsvertering met als gevolg ongeregelde stoelgang en zwaarmoedigheid. Bovendien is bij hem sprake van hartvergroting. Alle pogingen tot herstel falen. Ongetwijfeld zal hij in zijn wanhoop ook inlandse medicijnen, obatan, hebben geprobeerd, voor hij besluit definitief terug te keren om in Nederland genezing te vinden. Het tropisch klimaat lijkt hem op te breken, maar dat geldt voor veel Europeanen.

Het vertrek van de familie Volkert heeft veel voeten in de aarde. Eerst moet de zaak worden verkocht. Jacques organiseert zelfs een loterij om van zijn spullen af te komen. Die loten zijn voor het niet geringe bedrag van tien gulden per stuk in heel Indië te koop: uiteraard in Semarang, maar ook in Batavia, Soerabaja, Soerakarta, Djokjakarta en Salatiga. Uiteindelijk vindt hij een opvolger in de “Bazar B” van de firma Karthaus & Co en kunnen Jacques, Theodora en hun jongste kinderen aan hun maandenlange reis naar het vaderland beginnen. Vertrek begin maart 1868, aankomst 16 juni in Rotterdam. Het paar gaat weer in Haarlem wonen, nu in de Kruisstraat. Ook hier is Jacques politiek actief, want in juni 1871 maakt hij deel uit van het voorlopige bestuur van de rooms-katholieke kiesvereniging voor het hoofdkiesdistrict Haarlem, dat aftredend kamerlid Guillaume L.J. van der Hucht opnieuw kandidaat stelt voor de Tweede Kamer. Hij is als oud-theeplanter op Java van 1866 tot 1871 in het parlement een warm pleitbezorger voor de Indische handelsbelangen. Guillaume wordt overigens niet herkozen.2

Twee maanden later publiceert De Tijd van 1 augustus 1871 het verhaal van J.J. Volkert waarin hij verklaart dat hij en zijn vrouw van alle kwalen genezen zijn dankzij een nieuw medicijn dat door dr. C. Koene uit Brussel is ontwikkeld. Hij beveelt het preparaat van harte aan en is door Koene benoemd tot enige agent voor de verkoop in Nederlands-Indië. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Het ‘antimiasmatisch water’ werkt volgens hem ook preventief tegen dodelijke epidemieën die het gevolg zijn van allerlei giftige dampen op Java. In diezelfde dagen lezen de abonnees van het Indisch dagblad De Locomotief dat de heersende cholera-epidemie rond Semarang in een dag tijd 28 nieuwe slachtoffers heeft gemaakt onder de inheemse bevolking van wie drie met dodelijke afloop. Onder de Europeanen is geen enkel sterfgeval te betreuren. Het dagblad waarschuwt trouwens ook voor een aan bederf onderhevige choleradrank. Gaat het over Jacques wondermiddel?

Je voelt het al aankomen: die gaat terug naar Indië. En ja, in juni 1875 schepen Jacques, 59 jaar inmiddels, en Theodora Volkert (61) zich voor de derde keer in naar Java. Dochter Wilhelmina blijft achter. Zij is ondertussen getrouwd met een Schiedamse wijnhandelaar. Het Suezkanaal is in 1869 geopend en dus zetten beiden eind juli al voet aan wal in de haven van het hun zo vertrouwde Semarang en kunnen zij zich met hun achtergebleven kinderen en kleinkinderen verenigen. Een heel stel kleinkinderen zien ze dan pas voor het eerst. Jacques gaat weer ijverig aan de slag en richt het vennootschap J.J. Volkert & Co op. Hij heeft voor twee ton de plantage Nobo gekocht van de Oost-Indische Maatschappij van Administratie en Lijfrente. Dat wil zeggen de erfpacht daarvan voor 75 jaar. Lang geniet hij daar niet van want per 31 december 1876, anderhalf jaar na zijn terugkomst, heft hij zijn vennootschap alweer op en biedt de plantage met erfpacht te koop aan. Heeft het hem niet gebracht waar hij op hoopte of laat zijn gezondheid hem weer in de steek? We weten het niet, maar in augustus 1877 komt dan toch een definitief einde aan zijn leven in de tropen.

Het echtpaar Volkert strijkt deze keer neer in Schiedam waar Jacques op 8 februari 1881 na een turbulent ondernemersleven op 64-jarige leeftijd overlijdt. Alleen is maar alleen en al haar kinderen en kleinkinderen zitten in Indië. Weduwe Theodora Volkert-Moritz scheept zich daarom op 18 december 1881 in Napels in op de Madura om haar familie te bezoeken. Ze is opgehaald door haar zoon Gustaaf, die een half jaar na het overlijden van zijn vader zijn moeder in Holland is gaan opzoeken. Theodora keert bijna een jaar later weer naar Schiedam terug. In september 1891 reist ze bijna 77 jaar oud voor de laatste keer naar Indië, nu in gezelschap van haar dochter Wilhelmina met vier kinderen. Wilhelmina is zelf ook al enige tijd weduwe. Uiteindelijk eindigt het leven van Theodora Volkert-Moritz op 25 augustus 1900 in Magelang en wordt zij op het rooms-katholiek kerkhof van Semarang begraven, ver van het graf van haar man Jacques, maar wel dicht bij haar kinderen, klein- en achterkleinkinderen.

De verdere familie Volkert

Hoe is het eigenlijk hun kinderen in Nederlands- Indië vergaan? Geheel geacclimatiseerd hebben zij in de tussentijd voor een flinke uitbreiding van de familie gezorgd.

Dochter Eleonora Volkert

De oudste dochter Eleonora, in 1839 in Gemert geboren, is vijf jaar na aankomst getrouwd met de 1e luitenant van het vijfde bataljon infanterie in Semarang Daniel Lucas. Het paar vestigt zich in Salatiga. Haar man wordt nogal eens overgeplaatst en dat is te zien aan de verschillende geboorteplaatsen van de kinderen. De Jongste is zelfs in Haarlem geboren. Helaas sterft Daniel al in 1881 en laat zijn weduwe van 42 jaar met zes tienerkinderen achter. Eleonora overlijdt uiteindelijk in 1926 in ’s-Gravenhage.

Zoon Hendrik Volkert

De oudste zoon Hendrik, in 1841 in Gemert geboren, trouwt in juni 1863 met Albertina J.L. Opperman. Hendrik zit in de koffie en is administrateur van erfpachtpercelen Sido Goeno en Proempang (Pekalongan). Na daar 24 jaar gewerkt te hebben is hij in het crisisjaar 1884 op zoek naar een andere onderneming in verband met de verkoop van de koffieplantages. Hij heeft al meer te stellen gehad. Hendrik en zijn vrouw hebben een hele schare kinderen gekregen, elf maar liefst, drie van hen echter hebben zij zelf moeten begraven. Tot overmaat van ramp sterft ook zijn vrouw Albertina in 1880 een maand na de geboorte van hun jongste dochter. Negen jaar later overlijden Hendrik zelf en zijn oudste dochter Albertine (25) slechts twee dagen na elkaar en twee weken voor de geboorte van zijn eerste kleinkind Albertine Mehlbaum van hun dochter Gustavine. Gustavine is namelijk getrouwd met Medard Mehlbaum en een nicht van haar met Alexander Mehlbaum, een broer van Medard. Familierelaties zijn in de relatief kleine Europese gemeenschap niet ongewoon. Zo trouwt een andere dochter van Hendrik met haar neef Charles Renaud en een van de dochters van Hendriks zus Maria trouwt met een halfbroer van Carolina Versteegh, de vrouw van hun broer Gustaaf Volkert.

Dochter Maria Volkert

Maria Hypolyta Theodora is in 1844 in Gemert geboren. Zij trouwt in 1863 in Semarang met een kapitein van de infanterie Johannes Renaud. Het paar krijgt negen kinderen en gezien de vele verschillende geboorteplaatsen van hen als Batipoe, Maastricht, Soerabaja, Semarang, Haarlem en Kralingen leidt ook dit militair gezin een zwervend bestaan bepaald door de dienst. Maria overlijdt in 1915 in ’s-Gravenhage op 71-jarige leeftijd.

Dochter Wilhelmina Volkert en zoon Joseph Volkert

Van de twee in Indië geboren kinderen Wilhelmina (1850) en Joseph (1852) is Joseph al op 11-jarige leeftijd overleden. Wilhelmina is in 1870 in Haarlem getrouwd met Ferdinand Broekhals in de periode dat haar ouders wegens ziekte van haar vader naar Holland zijn teruggekeerd. Bij haar huwelijk met de Schiedamse wijnhandelaar Broekhals is Wilhelmina twintig en haar echtgenoot negenendertig. Het paar vestigt zich in Schiedam en krijgt negen kinderen, van wie een levenloos is geboren en vier anderen jong overlijden. Dan gaat de zaak van haar man in 1884 failliet en sterft hij in 1890 in hun twintigste huwelijksjaar, waaruit je mag concluderen dat Wilhelmina geen gemakkelijk leventje heeft gehad. Met haar moeder Theodora en haar vier kinderen vestigt ze zich in 1891 weer in Semarang. Daar doet zij aanvankelijk zaken in Heidelbeer wijn, maar na de dood van haar moeder zet ze een bloemenwinkel op en levert ze eten buitenshuis. In 1920 overlijdt Wilhelmina Broekhals-Volkert in Indië.

Zoon Leonard Volkert

De jongste in 1857 in Haarlem geboren zoon Leonard is op 28 januari 1880 getrouwd met Louise Christine Gerards in Bojolali in Centraal- Java. Samen krijgen ze vier kinderen. In 1894 is hij directeur van de cultuurmaatschappij Wonosidho, die de koffieondernemingen Trantang en Wonosidho in Solo exploiteert. Hij en commissaris J.J. Gerards hebben ieder 70.000 guldens ingebracht, M. Mehlbaum en L. Gerards respectievelijk 8000 en 2000 gulden. Het lijkt wel een familiebedrijf. Leonard sterft op 11 juli 1904 in Kaliboera aan kwaadaardige koortsen en is dan net als zijn broer Hendrik nog maar 47 jaar. Twee maanden daarvoor is ook Leonards jongste zoontje van zestien hieraan overleden. Zij horen bij de eerste Europese slachtoffers van de mysterieuze ziekte en voor de tweede keer moet de familie Volkert een dubbel overlijden verwerken.

Zoon Gustaaf Volkert

Blijft over Gustaaf, die in 1842 op het kasteel van Gemert geboren is. Hij trouwt in Semarang met Carolina Versteegh op 19 juni 1866. Ze is dan pas 17 jaar en Indisch, dat wil zeggen van gemengde afkomst. Haar vader is een Nederlander en haar moeder een Javaanse vrouw, een Indonesische dus. Het paar krijgt tenminste elf kinderen. Carolina is op 6 juni 1849 in Semarang geboren en op 29 augustus 1933 in Malang overleden. Gustaaf overlijdt op 9 oktober 1919 in Malang aan de gevolgen van de Spaanse griep op 77-jarige leeftijd. Bij zijn begrafenis houdt pastoor Sondahl een grafrede waarin hij de loopbaan van de overledene uitvoerig schetst. De jonge Volkert begint als ‘daggelder’ bij Waterstaat bij de waterwerken van Demak niet ver van de havenstad Semarang. In dat gebied is in de rivier de Tuntang net een stuwdam gebouwd voor irrigatiedoeleinden.3 Lang heeft Gustaaf daar niet gewerkt, want hij krijgt al snel een baan als opzichter op de koffieplantage Kalimas. Na zijn huwelijk in 1866 maakt hij promotie en wordt administrateur van de onderneming Trisobo, later Bembes genaamd, aanvankelijk een plantage met pisang- en klapperbomen (bananen en kokosnoten), naderhand een koffiecultuur. Vervolgens krijgt Gustaaf het beheer over het land Soekomanglie en Nobo. De laatste onderneming is in 1875 door zijn vader Jacques voor 200.000 gulden aangekocht, maar twee jaar later weer verkocht bij zijn definitieve terugkeer naar Nederland. Zelf heeft Gustaaf in 1874 400 bouws woeste grond gekocht van het gouvernement te pachten voor drie gulden per bouw per jaar. Het te ontginnen gebied ligt in het district Bandar-Sidaijoe, afdeling Batang in de residentie Pekalongan. Twee jaar later is het uitgebreid tot 500 bouws en dan voor 3,60 gulden per bouw per jaar. Een bouw is 0,7 ha. In dat jaar wint hij een zilveren medaille voor de beste koffie. In de jaren 1884-1885 kampt Nederlands- Indië met een economische crisis veroorzaakt door o.a. de overproductie van suiker, door de sterke bevolkingsgroei, door hongersnood en de hoge belastingdruk 4. Ook voor Gustaaf breken moeilijke tijden aan en hij voelt zich genoodzaakt om het land, waarvan hij voor 1/3 mede-eigenaar is, te verkopen. De crisis moet nagenoeg zijn hele fortuin hebben gekost, aldus de pastoor bij zijn begrafenis. Ook het openen van een toko in Soerabaja biedt geen soelaas. Echtgenote Carolina probeert het gezinsinkomen op te vijzelen door zich aan te bieden voor naaiwerk en catering. Gustaaf kan gelukkig weer aan de slag als administrateur op de koffieonderneming Soember Mandjing in de buurt van Malang. In 1890 doet hij een verzoek aan de overheid om een perceel woeste grond in het district Gundangli, niet ver van Malang te mogen pachten. Blijkbaar is het niet gelukt die grond in cultuur te brengen, want mevrouw Volkert biedt kostkinderen tegen betaling onderdak aan om wat inkomsten te genereren. De 48-jarige Gustaaf investeert dan in een nieuwe onderneming de NV Koffiekultuurmaatschappij “Donowarie” die de woeste gronden Donowarie in Pasoeroean gaat exploiteren door het planten van koffiebomen. Het startkapitaal is 100.000 guldens. Gustaaf is een van de twee commissarissen. In 1896 treedt hij tijdens een vergadering van aandeelhouders af als commissaris en verhuist met zijn gezin naar de stad Malang. Ook daar probeert het echtpaar aan de kost te komen door het opnemen van betalende kostkinderen.

De inmiddels zestigjarige Gustaaf biedt zich bovendien aan om voor ondernemingen rapporten en adviezen uit te brengen. Van 1907 tot aan zijn dood in 1919 staat Gustaaf in de jaarlijkse Adresboeken van Kleian vermeld als agent van de Levensverzekerings Mij te Malang. In mei 1912 moeten Gustaaf en Carolina in Soerabaja hun oudste dochter naar haar laatste rustplaats begeleiden. Zij is na een langdurige ziekte overleden. Zelf geniet Gustaaf van een goede gezondheid. Bij zijn overlijden op 9 oktober 1919 zegt de pastoor, dat hij het duidelijk bewijs heeft geleverd, ‘dat de Europeaan, mits hij er zijn leven naar inricht, langen tijd in het genot van een goede gezondheid in de tropen kan vertoeven; meer dan zestig jaar bracht de overledene onder de keerkringen door, hij was tot aan het laatst van zijn leven een toonbeeld van kracht. Ziekten waren hem nagenoeg vreemd en tot voor kort bezocht hij geregeld de sociëteit, deed voor vele jongeren niet onder en leek uiterlijk meer op iemand van zestig jaar, dan van zeven en zeventig, welken ouderdom hij bereikte.’

Pastoor Sondhal eindigt zijn grafrede met: ‘Sedert ongeveer twintig jaar leefde de heer Volkert als planter in ruste te Malang onder vrij gunstige financiële omstandigheden en in het genot van een haast onverwoestbare gezondheid.’ Gustaafs overlijden blijft ook in Gemert niet onopgemerkt getuige de publicatie in het parochieel Kerkklökske.

Bronnen:

1. Kranten uit de periode 1847-1936: Algemeen handelsblad, Bataviaasch handelsblad, De Indische courant, De Locomotief, De Tijd, Java-bode, Javasche courant, Nederlandse Staatscourant, NRC, Preanger-bode, Samarangsche handels- en advertentieblad, Soerabaijasch handelsblad, Sumatra-courant. Websites: Delpher.nl, genealogieonline.nl

2. www.parlement.com

3. Wim Ravesteijn, Irrigatie en koloniale staat op Java: de gevolgen van de hongersnoden in Demak. TU Delft z.j.

4. De koloniale relatie tussen Nederlands(ers) en Nederlands-Indië. Geplaatst op Geschiedenis.nl op 1 augustus 2015 door Commissie stofomschrijving

5. Volkert & Co, Vlaamse weeffabrikant in Kasteel Gemert, Zjon van de Laar, Gemerts Heem 2019/3.

Verder:

www.genealogieonline.nl een internetsite met stamboomgegevens

www.roosjeroos.nl een internetsite met persoonsgegevens Nederlands-Indië

GH-2020-01-Rob-de-Haas-Familie-Volkert-in-Nederlands-Indie.pdf

GH 2020-01 Maria van der Velden beeldend kunstenaar

Ton Thelen

De afbeeldingen voor de omslag van Gemerts Heem zijn dit jaar van de hand van Maria van der Velden. Maria is geboren in 1948 en werkte vele jaren in het onderwijs.

Daarnaast heeft ze veel belangstelling voor beeldende kunst. Maria volgt van 1985 tot 1990 haar opleiding aan de Hogeschool voor de Kunsten (ArtEZ) in Arnhem, studierichting Vrije Kunst. In 1990 behaalt ze haar Bachelor of Arts.

Tijdens de academietijd maakt ze naast schilderwerk ook veel foto’s, voornamelijk natuurfoto’s. Na haar studie gebruikt ze deze natuurfoto’s als materiaal voor haar werk. Haar werk gaat over de kracht en beperkingen van de natuur. Maria van der Velden zegt over haar werkwijze het volgende. ‘

Een foto is voor mij een middel om iets te maken. Van uit elkaar geknipte zwart/wit foto’s, die ik zelf had afgedrukt, creëerde ik een figuur en werkte die verder uit met acrylverf. Eigenlijk doe ik dat nog steeds: de foto aanvullen met ‘iets’. Dat ‘iets’ kan MDF, touw of garen, keramiek en Oost-Indische-inkt of verf zijn.

Het laatste jaar ben ik met een nieuw project gestart. Ik laat me nog steeds inspireren door foto’s, maar nu foto’s uit mijn jeugd. De mensen, die erop staan, trekken vooral mijn aandacht. Ik zet ze in een omgeving die aan een ruimte of een gebouw doet denken. Deze tegenstelling boeit mij in het bijzonder: natuurlijke vormen combineren met kunstmatige vormen. Dat is altijd al zo geweest. De natuurlijke vorm druk ik uit in fotomateriaal, het artificiële in rechte lijnen. Omdat het nu over mensen gaat, gebruik ik niet letterlijk de foto, maar schilder ik hen.

En zo ontstaat er weer meer kleur in mijn werk’.

GH-2020-01-Ton-Thelen-Maria-van-der-Ve3lden-beeldend-kunstenaar.pdf

GH 2020-01 Snellard van Gemert, heer van Gemert

Jan Timmers

In de geschiedschrijving van Gemert is al veel geschreven over de oudste heren van Gemert. Een aaneensluitende reeks van Heren van Gemert begint met Diederik I, heer van Gemert van ca. 1250 tot ca 1275. Uit de periode daarvóór kennen we ook de broers Willem en Rutger van Gemert. Willem is de veronderstelde grootvader van Diederik I en het erfgoed van Rutger kwam aan de Duitse Orde. De broers Willem en Rutger moeten geleefd hebben in de periode 1150-1220. Verondersteld wordt dat de tussengeneratie, de zoon van Willem en vader van Diederik I, een Emond van Gemert moet zijn geweest. Over mogelijke voorouders van deze oude heren van Gemert is nog niet geschreven.

In het oorkondenboek van Noord-Brabant is echter een oorkonde opgenomen uit de periode 1076-1099, waarin voorkomt “Snellardus de Gamerthe”. In de toelichting bij deze oorkonde wordt vermeld dat ‘Gamerthe’ gelezen kan worden als Gemert en dat het dus gaat om de persoon Snellard van Gemert. Toch werd in recente Gemertse publicaties geen melding gemaakt van deze Snellardus, omdat verondersteld werd dat hij met de historie van Gemert geen relatie heeft gehad. 1 De gedachte was dat Gamerthe betrekking zou hebben op een andere plaats dan Gemert, een plaats in bijvoorbeeld Gelderland, want veel andere personen uit dezelfde oorkonde blijken afkomstig te zijn uit het Gelderse rivierengebied. Daarbij werd gedacht aan de naam Gamert onder Wijchen met daar in de buurt een oud kasteel. Over de betekenis van de naam Gemert schreef Jacques van der Velden een aantal artikelen en hij schrijft daarin:2 “De schrijfwijze Gamerthe [1076-1099] sluit ik bewust uit. Volgens mij betreft dit De Gamert onder Wijchen, soms ook geschreven als De Gemert.” Dat was overigens ook de heersende gedachte bij andere schrijvers over Gemert. Bij nader inzien lijkt dit een verkeerde gedachte.

De Gamert en kasteel Balgoy

De Gamert onder Wijchen kwam in beeld als plaats van herkomst van Snellardus, omdat daar in de buurt ook een oud kasteel aanwezig was. Gamert, thans een woonwijk van Wijchen, werd steeds vermeld als De Gamert of als De Gemert en het was voorheen een groep percelen met een boerderij bij de Wijchense buurtschap Woord op de noordoostelijke oever van een oude Maasmeander. De oudst bekende vermelding van De Gamert is van 1670. De meanderbocht is kort voor 1200 door de Maas uit eigen kracht afgesneden. Het gedeelte van de bedding tussen de tot Wijchen behorende buurtschap Woord en het dorp Balgoij slibde daarna dicht.3 In de tijd van Snellardus de Gamerthe stroomde de Maas dus nog pal langs De Gamert. Juist tegenover De Gamert op de andere oever van de Maas lag het kasteel van Balgoij. Dat kasteel werd echter pas in de 14de eeuw in de verlande Maasarm gebouwd door de graven van Kleef, die toen de heerlijkheid Balgoij en Keent in bezit hadden.4 De Gamert en het kasteel van Balgoij hadden geen directe relatie met elkaar. Alles bij elkaar is het erg onwaarschijnlijk dat er in de 11de eeuw een aanzienlijk persoon bestond, wiens naam afgeleid zou zijn van De Gamert. Hij kan niet genoemd zijn naar het pas later gebouwde kasteel en zou dan overigens eerder de naam Van Balgoij gehad hebben.

De oorkonde van Snellardus

Snellardus de Gamerthe heeft geen relatie met Gamert of Balgoij en dat hij eerder een relatie heeft met ons Gemert blijkt uit de oorkonde waarin hij wordt genoemd. In de betreffende oorkonde schenkt gravin Adelheid, dochter van graaf Everard, haar landgoed Orthen aan de bisschop van Utrecht. Zij krijgt daarvoor van de bisschop bezit in Weurt bij Ewijk en Wadenoyen bij Tiel. Gravin Adelheid of Adela was gehuwd met graaf Hendrik II van Leuven. Een eeuw later zouden hun nakomelingen, inmiddels hertogen van Brabant, op hun bezit in Orthen de stad ’s-Hertogenbosch stichten.5 De oorkonde heeft geen betrekking op Gemert, maar voor de regio Brabant en het Gelders rivierengebied gaat het om een belangrijke transactie. Dat zal ook de reden zijn dat aan het eind van de oorkonde een lange lijst met getuigen is toegevoegd. Snellardus was één van hen. De volledige lijst is:6 “Rogerus de Malsena, Heremannus de Merehem, Theodricus de Herlar et filius eius Poppo, Heimericus de Mera, Gerung de Asspera , Iohannes de Impla, Winimarus et frater eius Adelardus fllii Adalardi, Rotgerus de Drutena, Albero de Batenburg, Theodricus de Batenburg, Albertus de Essuic, Theodricus frater eius, Lambertus de Isendra ,Werenbertus de Oia , Giselbertus de Medela, Hatbertus de Buxtel, Rodulfus de Batenburg, Willelmus de Flagence, Snellardus de Gamerthe, Hamulgerus de Riswic.” Veel onderzoekers hebben zich gebogen over deze getuigenlijst om meer gegevens te achterhalen over deze personen. Nagenoeg alle personen blijken edellieden te zijn (nobiles vir) en behoorden tot de aristocratische elite in noordoost Brabant, omgeving van Orthen, of in het Gelders rivierengebied, omgeving van Tiel. Nogmaals de lijst, maar dan meer in hedendaagse schrijfwijze: Rogier van Malsen (Geldermalsen), Herman van Merum (bij Roermond), Dirk van Herlaar (bij St.-Michielsgestel) en zijn zoon Poppo, Heimerik van Meer (Boxmeer), Gerung van Asperen (bij Leerdam), Johannes van Empel, Winimarus en zijn broer Adelardus zonen van Adalardus, Rutger van Druten, Albero van Batenburg, Dirk van Batenburg, Albert van Heeswijk en zijn broer Dirk, Lambert van IJzendoorn (bij Tiel), Werenbertus van Ooij (bij Tiel), Gijsbert van Medel (bij Tiel), Hatbertus van Boxtel, Roelof van Batenburg, Willem van Frenz, Snellardus van Gemert en Hamelgerus van Rijswijk (Land van Heusden en Altena). Veel van hen waren heren van een heerlijkheid en beschikten over een aanzienlijke adellijke woning. Dat geldt in ieder geval voor Van Malsen en Van Merum, die overigens direct familie waren van de heren van Cuijk, en ook voor Herlaar, Boxmeer, Asperen, Druten, Batenburg, Heeswijk, IJzendoorn, Ooij, Boxtel en Rijswijk. Dat geldt ook voor de broers Winimar en Adelardus, zonen van Adelardus, want zij blijken heren/graven van Megen te zijn.7 Kennelijk hebben we in deze getuigenlijst te maken met aanzienlijke adellijke families, die bovendien heer zijn van een heerlijkheid die dan nog geen onderdeel uitmaakt van Brabant. Voor Megen, Boxtel en Boxmeer blijft die onafhankelijkheid nog lang bestaan. Gemert past prima in dit rijtje.

Snellard, heer van Gemert. 

Van de onderzoekers, die de genoemde oorkonde, maar vooral de getuigenlijst hebben bekeken, noemt iedereen Gemert als plaats van herkomst van Snellardus. Niemand die daar twijfel over uitspreekt. Gezien de status van de andere getuigen in de lijst is het zeer waarschijnlijk dat Snellard ook daadwerkelijk heer van Gemert was. Gemert was toen al een onafhankelijke heerlijkheid en zou dat nog zeven eeuwen blijven. Bovendien is gebleken tijdens de opgraving van het Hooghuis van de familie Van Gemert, dat de oudste bewoningsfase van het terrein dateert uit de periode 1050-1150. Het is precies in deze periode dat Snellard wordt vermeld. Op het omgrachte terrein was toen nog geen motte aanwezig, maar een groot houten zaalgebouw. Dat gebouw kan heel goed de woning geweest zijn van Snellard. Na de opgraving is er een maquette gemaakt die laat zien hoe het gebouw er wellicht heeft uitgezien.8 Er is ook een andere interpretatie van de opgravingsresultaten. Het aangetroffen zaalgebouw zou geen adellijke woning zijn, maar een kerk.9 Het gaat dan om een eigenkerk van de familie Van Gemert, die zelf in de directe nabijheid ervan gewoond moet hebben. Dat zou betekenen dat het domein van de Van Gemerts nog omvangrijker geweest moet zijn dan uit de opgraving bleek. De status van de familie Van Gemert blijkt hier overduidelijk uit en Snellard moet toen de belangrijkste persoon geweest zijn.

De oorkonde waarin Snellard wordt vermeld geeft ook nog aanwijzingen voor de periode waarin Snellard geleefd heeft. Camps meldt dat de oorkonde zelf dateert uit de periode 1076- 1099. Omdat duidelijk werd dat graaf Hendrik II van Leuven betrokken was, kon de datering aangescherpt worden tot de periode 1076-1085 10. Van Doornmalen komt tot de conclusie dat het nog preciezer kan: 1079-1085 11. Snellard van Gemert leefde dus omstreeks 1080. De volgorde binnen de getuigenlijst levert nog extra informatie. In getuigenlijsten uit die periode staan doorgaans de geestelijken vooraan (in ons geval ontbreken ze), waarna de wereldlijke heren in rangvolgorde volgen. Eerst de hertogen (duces), dan de graven (comes) en tenslotte de vrijen (liberi). Onze getuigenlijst bestaat enkel uit vrije heren. De volgorde binnen een gelijkwaardige groep wordt vervolgens bepaald door de leeftijd van de personen. Eerst de oudsten, daarna de jongeren.12 Snellard van Gemert staat in de lijst bijna achteraan. Hij moet in 1080 nagenoeg de jongste zijn geweest. Een voorzichtige conclusie is dat Snellard toen niet veel ouder dan 20 jaar is geweest. Waarschijnlijk is hij dan nog maar pas heer van Gemert.

De conclusie is dat Snellard van Gemert rond 1080 behoorde tot de aristocratie van Brabant en dat hij heer van Gemert geweest moet zijn. Hij leefde in de periode 1060 – 1110 (voorzichtige schatting). Mogelijk is hij een voorouder van de broers Willem en Rutger, maar tussen hen ontbreken dan zo’n drie generaties. In de geschiedenis van Gemert mag Snellard niet langer ontbreken.

Noten:

1. Martien van der Wijst noemde Snellard wel. Martien van der Wijst, Beknopte Geschiedenis van Gemert, Bijdrage tot de geschiedenis van Gemert 4/5, Gemert 1980, blz.3.

2. Jacques van der Velden, Gemert verklaard, Gemerts Heem, jaargang 52 (2010) nr. 2

3. L.W. Loeffen, De Gamert, Tweestromenland 1996 nr 88 blz 3-6; A.G. Schulte, Het Rijk van Nijmegen. Westelijk gedeelte, (1982), in te zien op www.dbnl.org.

4. Heerlijkheid Balgoy en Keent – Het begin, op de website van heemkundekring Pagus Balgoye: https://webmaster0161. wixsite.com/pagusbalgoye/blank-1; zie ook noot 3.

5. Prof.dr. A-J Bijsterveld en drs D. Guilardian, De vorming van het hertogdom, in Geschiedenis van Brabant, van het hertogdom tot heden, Zwolle 2004. 6. Dr. H.P.H. Camps, Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312, I De Meierij van ‘s-Hertogenbosch (met de heerlijkheid Gemert), Den Haag 1979, oorkonde nummer 32.

7. A.G.J. van Doornmalen, De Herlaars in het Midden-Nederlandse rivierengebied (ca.1075 – ca.1400), Leiden 2017. Nico van Dinther, De oudste generaties van de graven-heren van Megen, 2013, te vinden op: www.nicovandinther. nl. Jean Coenen, Baanderheren, boeren & burgers, een overzicht van de geschiedenis van Boxtel, Liempde en gemonde, Boxtel 2004. J. Coldeweij, De heren van Kuyc 1096-1400, Stichting Zuidelijk Historisch Contact, Tilburg 1981. B. Aarts, Vroege burchten in het hertogdam Brabant, inventarisatie en analyse, Brabants Kasteel jaargang 36 (2013), 5-32. Veel gegevens ook op de Nieuwsgroep van de Nederlandse Adel: https://groups.io/g/MiddeleeuwseGenealogie.

8. A. Thelen, Het Hooghuis van Gemert, Bijdrage tot de geschiedenis van Gemert deel 27, Gemert 2001

9. Hans Janssen, Gemert Castle, the fi rst occupation phase 1050-1150, Château Gaillard 21, blz 119-126.

10. Zie noot 6 en noot 5.

11. A.G.J. van Doornmalen, De Herlaars in het Midden-Nederlandse rivierengebied (ca.1075 – ca.1400), Leiden 2017

12. Martien van Asseldonk en Hans Vogels, De Van Herlaars ca. 1190-1250, 2018, www.deheerlijkheidherlaar.nl

GH-2020-01-Jan-Timmers-Snellard-van-Gemert-heer-van-Gemert.pdf