GH-2020-03 Aanvulling op Gemerts Woordenboek

Wim Vos

Op 23 november vorig jaar ontving Wim Vos van Martien van den Boom weer een aantal woorden die hij miste in het in 2017 gepubliceerde Gemerts Woordenboek. Wim geeft ze hier alsnog, in dezelfde vorm gegoten als de lemmata in het Gemerts Woordenboek.

Daarbij heeft hij het hele lemma alleen gegeven als het gewijd was aan een geheel nieuw woord. In het geval van een nieuwe betekenis van een al opgenomen woord alleen het trefwoord met de nieuwe betekenis voorzien van een nieuw betekenisnummer en een voorbeeldzin of uitdrukking. In het geval van een nieuwe uitdrukking het trefwoord met betekenisnummer gevolgd door de uitdrukking. Als in de toekomst deze publicatie ooit gedigitaliseerd wordt, moet deze aanvulling gemakkelijk kunnen worden ingevoegd in de gedigitaliseerde versie. Tenslotte nog een woord van dank aan Harry Slits voor zijn nauwgezette correctie van de kopij voor dit artikel.

Gímmers – Nederlands

aojtpákke ww (-t aojt, -te aojt, h. aojtgepákt): I . (overg) uitpakken, leegmaken. Haj ha z’n kerbieske (:karbiesje) nòg nie aojtgepákt. II. onoverg (h. aojtgepákt): 1. aflopen. Hoe dè aojtpákt zien oew nodderhand wél. 2. uitvaren (tegen iemand), zijn gemoed luchten. Aojtpákke (tíggen iemes). Haj pákte me toch ífkes aojt tígge z’ne knèècht!

bómme ww onoverg (-t, -de, h. gebómd): iemand schelen, voor hem verschil uitmaken. (uitsl in ontkennende zinnen:) Dè kan me niks (nie) bómme: dat kan me niets schelen, daar heb ik maling aan. Dè kan ze niks (nie) bómme: dat kan hen niets schelen. (=verrèkke I 4).

doen 1 ww (1doew, 2/2mdoet, 3duu, 1/3dí(n), 2/2mdít, 1m3mdín, h. gedon/ is gedon) I. overg ww: 5. veroorzaken, berokkenen, aanrichten. Dè duu me niks: dat doet me niets /niks, dat laat me onberoerd/ raakt me niet!

ertoewdoen ww onoverg (vormen, zie doen, h. ertoewgedon): uitmaken. Dè duut ’r niks/nie toew: dat maakt niets/niks uit, doet er niet toe.

grooët (grout) bn grotter, grotst: 1. groot. 2. trots. Óp iejt/iemes grooët/grout gon: trots zijn op iets/iemand.

Hoglievevraow(endág) m ev/geen mv: Maria Hemelvaart, feestdag (15 augustus) ter herinnering aan de tenhemelopneming van Maria. Dè kerwèèj moet vùr Hoglievevraow(endág) af zén.

inderhost bw: inderhaast. Ik héb inderhost ’t verkaërde boek meegenomme. (=mídderhost).

kaër m ev/mv kírre(s): 1. keer, maal. 2. later, op termijn. ’ t Moet ’r toch ’ne kaër van kòmme het zal toch een keer moeten gebeuren. (Bij een verbouwing:) De badkaomer, die kömt nòg ’ne kaër.

kaod 2 II. bw kaod/ko, kojer, -: 1. kwaad, moeilijk. Ze hag/ kríg/ krín ’t ífkes te kaod: ze werd even door haar emoties overmand.

kléén 1 bn m ev klénne/ klánne; v/o ev ; m/v/o mv kléén; klánder/ klánner/ klénner, klánst/ klénst: klein. Haj hé van kléns af án Gímmers geprot.

koekstoove ww (uitsl infin met zitte): aanmodderen. Sins z’n bruujr/zeuster gestörven is, zit ie elaën te koekstoove in dè aaw heuske van ’m: moddert hij alleen wat aan in dat oude huisje van hem.

kónt 1 v ev/mv -e verkl kuntje: 1. (v.e. mens/ dier) kont, achterwerk, achterste, gat, reet. Haj hé gín zittende kónt: Hij is altijd met iets bezig, is altijd iets aan het doen.

kooke ww overg (1kook, 2/2m/3kokt, 1m/3mkooke, 1/2/2m/1m/3mkokte, h. gekokt): koken. We han ’r nie óp gekokt: we hadden er geen rekening mee gehouden. (gez, zie raëkeneng).

maoke (maake) ww overg (1maok/maak,2/2m/3mákt,1m/3m maoke/ maake,1/2/2m/3/1m/3mmákte, h. gemákt): 8. scoren. Wa hébbe ze gemákt?: wat is de uitslag (van de wedstrijd)?

nodderhand bw van tijd: naderhand, later. Òf ’t goewd is, dè zien we nodderhand wél.

noo bw/bn overtr tr nost: 1. na, nabij, dichtbij. Is dè físt naw al zo noo?: is dat feest al zo dichtbij?

raëkeneng v ev/mv -e: rekening. ’r Is gín raëkeneng mí gehaawe: er is geen rekening mee gehouden. (gez, zie kooke).

segréng o ev/geen mv: chagrijn, knagend, afgunstig en mismoedig makend verdriet, verdrietige ontevredenheid. As ge gaër segréng hét moete deuve haawen òf trawe.

sins ondersch voegw van tijd: sinds. Sins ie verheusd is, héb ik ’m nie mír gezien in Gímmert.

télle ww (1tél, 2/2m/3téélt, 1m/3mtélle, 1/2/2m/3/1m/3mtéélde): I. onoverg h. getééld: 3. télle óp iets: verlangen naar iets. ’t ’róp Télle is dik skonner as ’t meemaoke.

trawe (traowe) ww (trawt/ traowt, trawde/ traowde): trouwen. I. onoverg (is getrawd/ getroaowd): trouwen, door het huwelijk verenigd worden. (Als iemand het ergens niet mee eens is en een veto uitspreekt over iets:) Naë, naë, zooë (zoue) zén waj nie getrawd/ getraowd!

vindeg bn/bw -er, -st: vlug. (Iemand geeft een bevel en voegt daaraan toe om er meer nadruk aan te verlenen:) Èn ’n bietje vindeg!: En vlug!

wíttere ww overg (-t, -de, h. gewítterd): 3. vers hout enige tijd doordrenken met water om het te harden. Die baojm moete nòg ’n hòrtje wíttere vùrdè ge ze kaant gebraojke.

zitte onoverg (1/2/2m/3zit, 1m/3mzitte,1/2/2m/3zaot/zaat, 1m/3mzaote/zaate, h. gezaëte):12. (in uitdrukkingen:) Dè zit ’r baj maj nie án: dat kan ik me niet veroorloven, ik heb daarvoor het geld niet.

Nederlands -Gímmers

aanmodderen: hénklooëte, hínklooëte, koekstoove

doordrenken (van hout voor harding): wíttere

inderhaast: (zie gaweghajd), inderhost, mídderhost

later: kaër 2, nodderhand

leegmaken: aojtpákke, lígmaoke

luchten (z’n gemoed -): aojtpákke (tíggen iemes -)

maling hebben aan: bómme

Maria-Hemelvaart (15 aug.): Hoglievevraow(endág)

naderhand: nodderhand

schelen (iem. schelen): bómme

scoren: maoke (maake)

sinds: sins

termijn: kaër 2, termejn

trots (bn): grùts, grooët 2, grout 2

uitmaken (niets -): ertoewdoen, (zie verrèkke I,4)

uitpakken: aojtpákke uitvaren (tieren): aojtpákke (tíggen iemes) II 2, aojtvaare, aojtvaore, ópspeule

veroorloven (zich -): (zie permeteere), (zie zitte)

2020-03-Aanvulling-op-Gemerts-Woordenboek.pdf

GH-2020-03 Commanderij Gemert oftewel Unsers Ordens Hocheidt Ghemmardt

Ad  O t t e n

Het vorige Gemerts Heem is onder de titel ‘Vorstendom, Vorsten en Banieren’ geheel gewijd aan de aparte status van Gemert in het verleden. Het op 14 juni 1662 met ‘Den Haag’ overeengekomen ‘Akkoord’ laat over de soevereiniteit van, respectievelijk de superioriteit over Gemert, geen twijfel bestaan. Gemert wordt erkend als een vorstendom van de Duitse Orde. Maar… het blijft ‘prikkelen’ om uit daaraan voorafgaande eeuwen telkens weer te stuiten op archiefstukken die dat onderstrepen.

Een aansprekend voorbeeld daarvan betreft de in 1587 aangekochte omgrachte woning waarin de Latijnse School van Gemert gevestigd gaat worden. Landcommandeur Hendrik van Ruijschenbergh noemt in de stichtingsoorkonde dat deze woning is gelegen “in unsers Ordens Hocheidt Ghemmardt”. Hocheidtsrecht is een juridische term en moet hier dan ook niet gelezen worden als de aanspreektitel ‘hoogheid’. Het een jaar later “in faveur obgemelter Scholen” aangekochte “Erb und Guet Haseldunck” ligt “binnen der Hocheidt Ghemmardt”. Vervolgens reserveert Ruijschenbergh in deze oorkonde maar liefst twaalf studiebeurzen, speciaal voor studenten uit “die drey ordens hocheidten Ghemmardt, Gruidrade und Sanct Petersvouren”. 1 De commanderij Gemert neemt als “Hocheidt” onder de ruim driehonderd commanderijen van de Duitse Orde een aparte plaats in, dat moge duidelijk zijn. Het aantal soevereine commanderijen is op één hand te tellen (Gemert, Altshausen, Elsen, St.-Pietersvoeren en Gruitrode).2 Een uitweiding over de hoogheidsrechten van Gemert, zoals het recht van appèl en het recht van ingebod, volgt een andere keer.

Er is wel eens gevraagd: hoe kan Gemert nu een ‘hocheidt’ of vorstendom zijn als er boven een landcommandeur een duitsmeester staat en daarboven nog een grootmeester? Het antwoord is simpel. Die titels zijn functies in de Ordeorganisatie maar zeggen niets over bezit dat ook eigen (hoogheids)rechten kan hebben. Op eenzelfde manier waren zo de bisschoppen van Utrecht en Luik, vorsten van respectievelijk het bisdom Utrecht en het prinsbisdom Luik. En die waren daar echt geen verantwoording voor schuldig aan de paus. Het prinsbisdom Luik was een vorstendom onder het Heilige Roomse Duitse Rijk en zo maakte de bisschop van Utrecht als vorst, tot de komst van de Franse legers in 1795, deel uit van de Republiek der Zeven Provinciën. Een begrip waarvan je de ‘Provinciën’ niet mag vereenzelvigen met de huidige definitie van provincies. De Provinciën van vóór 1795 waren onafhankelijke staten, die zich vrijwillig verenigden in een unie waarvan de Staten-Generaal – het woord zegt het al – resideerden in ’s-Gravenhage. Voor Republiek der Zeven Vorstendommen kunnen noemen, maar dat onderschreef te weinig de eenheid die de van elkaar verschillende vorstendommen wilden uitstralen.

Landcommandeur is de vorst

In het Deutsch Ordens Zentral Archiv te Wenen is een in het Hoogduits geschreven archiefstuk uit 1644 gevonden van de hand van de rechtskundige Ordesyndicus Paul Schreiber waarin hij kort maar krachtig betoogt dat geen ander dan de landcommandeur van Biesen de bezitter is van Gemert.2 En, zo merkt Schreiber fijntjes op, dat alleen de hertog van Brabant ‘advocatiam’ (=voogdij) pretendeert. De Staten-Generaal, als erfgenaam van het noordelijk deel van het hertogdom Brabant, kunnen na de ondertekening van het ‘Akkoord’ tussen Den Haag en de Duitse Orde die pretentie definitief op hun buik schrijven.

Noten:

1. G. van den Elsen, Geschiedenis van de Latijnsche School te Gemert, ’s-Hertogenbosch 1887, blz. 300-301, 312- 313, 315. Het laatste hoofdstuk (blz. 297-317) in het boek van Gerlacus van den Elsen wordt na een korte inleiding volledig in beslag genomen door de transcriptie van de originele stichtingsoorkonde die destijds berustte in het Koninklijk Pruisisch Staats-Archief te Düsseldorf.

2. In dit rijtje hoort eigenlijk ook de residentie van de Duitsmeester, die vanaf 1525 tevens fungeert als grootmeester. Tot genoemd jaar is Horneck de residentie, daarna Mergentheim. Vanwege de veel hogere rang onder de vorstendommen van het Heilige Roomse Rijk laten we die hier buiten beschouwing.

3. Deutsch Ordens Zentral Archiv [DOZA], Wien; Hs.345 f.27 ‘Gemert anno 1644’.

2020-03-Commanderij-Gemert-oftewel.pdf

GH-2020-03 De naam Gemert in taalkundig perspectief

Jacques van der Velden

Stromingsgebied van waterlopen

Er is al veel over de naam Gemert geschreven. Zelf heb ik daar ook aan meegedaan. Wat zou ik daar nog aan toe willen voegen?

Het verhaal ‘Naam, ligging en ouderdom van Gemert’ van drs. H.J.M. Thiadens, historischgeograaf, geeft een helder beeld van de ontwikkeling van het Gemertse landschap.1 Hij wijst op de beken, kreken en overige watergangen in de provincie Noord-Brabant, die bij Gemert samenkomen in de Aa: Noorderloop of Boerdonkse Aa, Broek Aa, de Grotelse Loop, Leigraaf, de Rips en de Peelse Loop. Daaruit concludeert hij: ‘Gemert dankt zijn naam aan de samenvloeiing van veel water in de Aa dankzij tektonische gebeurtenissen’. De historische geografie van Gemert is denk ik daarmee voldoende getypeerd.

Verklaren is vallen en opstaan

Een naamsverklaring heeft zoveel raakvlakken met andere vakgebieden dat het soms lijkt op een terrein vol valkuilen. Zelf heb ik me druk gemaakt over de oudste vermelding van Gemert. Aan de ene kant is het schier onmogelijk om zonder een goede oude vorm de betekenis te achterhalen. Aan de andere kant is het dikwijls onmogelijk om vast te stellen of die oude vermelding ook werkelijk de te onderzoeken plaatsnaam is. Een plaatsnaam analyseren waarvan de oudste vermelding niet juist is, leidt in ieder geval tot verkeerde conclusies. Omdat er bij mij twijfels waren of Gamerthe 1080 wel naar Gemert wijst, lijkt het me beter om alleen die vermeldingen te gebruiken die zonder enige twijfel op Gemert betrekking hebben. Toen Jan Timmers in Gemerts Heem 2020-01 zijn verhaal, ‘Snellard van Gemert, heer van Gemert’ publiceerde, wat inhoudt dat hij Gamerthe 1080 als Gemert beschouwt, ben ik al mijn argumenten nog eens tegen het licht gaan houden. Tijdens mijn onderzoek van de toponiemen, Ten Hamer bij Biervliet (Zeeuws-Vlaanderen), De Gamert onder Wijchen (Gelderland) en de plaatsnaam Gameren bij Zaltbommel (Gelderland) is bij mij een nieuw idee ontstaan. Met het gemeenschappelijke woorddeel ‘amer’ heb ik een verklaring opgesteld, die onafhankelijk is van de oude vermelding Gamerthe. Deze aanpak is dus geschikt voor Gamerthe én Gemerthe. Het is voor sommigen misschien een teleurstelling, dat de verklaring met mirthe ‘gagel’ nu naar de achtergrond zal verhuizen.2 Hoe dan ook, mijn devies blijft in ieder geval overeind: De beste verklaring zal uiteindelijk standhouden.

Een nieuwe aanpak

Ik denk een passende naamsverklaring voor Gemert te hebben gevonden, die voldoet aan de belangrijkste regel in de naamkunde: “Het is zonderling hoeveel onwaarschijnlijkheden men somtijds opeen tast, om den naamsoorsprong van een of ander dorp van verre te zoeken, terwijl de waarheid, als het ware, voor de voeten ligt”, aldus Abraham Jacob van der Aa (1792-1857). Ik kies ervoor om bij deze uitleg Gamerthe als oudste vermelding van Gemert te gebruiken, maar dat had natuurlijk ook Gemerthe kunnen zijn. Deze naam is afkomstig van een getuige die zijn naam onder een oorkonde uit ca. 1080 heeft gezet, Snellardus de Gamerthe. Ik laat het over aan de historici onder ons om de identiteit van deze heer vast te stellen, zodat we weten of Gemert uit Gamerthe 1080 en of Gemerthe 1261 is ontstaan.3 Zo te zien heeft Jan Timmers het voortouw genomen. Ik ben benieuwd wat dat allemaal gaat opleveren.

De waternaam amer, emer

De plaatsnaam Gamerthe is volgens mij een ge-te-collectief bij de waternaam amer, zoals gesteente bij steen en gebergte bij berg, bijgevolg dat ge-amer-te dan twee opeenvolgende klinkers krijgt. De eerste klinker is een zogenaamde sjwa of toonloze e, die samensmelt met de daaropvolgende volle klinker a van amer. Zorgvuldig duidelijk uitgesproken ge-amer-te /geamerte/ verbastert in het gewone spraakgebruik tot /g’amerte/ gamerte. Met het lidwoord de in plaats van het collectief voorvoegsel ge zijn in Gemert nog andere voorbeelden van dit soort samensmeltingen te vinden: De Aalhorst > /d’aalhorst/ Daalhorst en De Eel > /d’eel/ Deel. In de loop van de late middeleeuwen (ca. 1270 tot 1500) is in het Middelnederlands de sjwa op het woordeinde wegvallen, Gemerte werd Gemert.4

Langs de Aa bij Erp en Veghel

We hebben dus te maken met een collectief van amer. Dit element is een broertje van emer. Amer is een bekend toponiem in Erp ‘ad locum dictum dem amer 1383’ en Veghel ‘in loco dicto den amer, ca. 1385’. De naam Amer was in Veghel in 1955 nog bekend voor moerassig land op Dorshout.5 Verder is Emer ook een veldnaam in de voormalige gemeente Princenhage, nu gemeente Breda.6, 7 Amer en emer zijn -r- varianten van ama en ema. Op de internetsite ‘Brabantse waternamen’, onder het hoofdstuk ‘Diverse namen voor dezelfde rivier’, worden enkele Brabantse rivieren genoemd die vroeger deels een andere naam hadden, zoals: Nemer, Emer en Amer.8 Enkele van die waternamen zijn bewaard gebleven in namen van landgoederen en kastelen aan de oevers van de rivier. Voorbeelden daarvan zijn: kasteel Nemerlaer, dat vroeger Amerlaar heette, het mannengasthuis op het goed Emerhorst in Esch (Haaren) en het toponiem Amersvoert in Moergestel. Langs de Mark bij Breda en langs de Aa tussen Veghel en Den Bosch zijn nog oude amer-toponiemen te vinden.

Amer volgens toponymist Christ Buiks

Chr. Buiks zegt in zijn boek ‘Laatmiddeleeuws landschap en veldnamen in de Baronie van Breda’ onder paragraaf 2.1.3 Amer: “Amer of Emer is in de Baronie geen riviernaam, maar eerder een naam van landerijen aan water gelegen.9 Toch is dit element bij de stromende wateren gerekend. Amer of Emer kan betekenen ‘nat land op de oever van een beek”. De oudste vermelding van dit element in de baronie dateert uit 1280: Emerberge, later Amerberghe, Aemelberch, Amelenberghe. De Emerberghe was een rivierduintje aan de Mark. Een voord (doorwaadbare plek) door de Mark ter plaatse heette de Emervoord: ‘voort van Amerberge’, 1340.

De Rips volgens historisch-geograaf Thiadens

De geomorfologische kaart van Gemert laat zien dat de Aa ter hoogte van ons dorp door een grote ‘beekoverstromingsvlakte’ (code 1M24) stroomt, waarin bij veel wateraanvoer zich een soort van stuwmeer vormt. Het randgebied daarvan, de ‘vlakte van ten dele verspoelde dekzanden’ (code 2M9), heeft in het verleden tot aan De Haag en De Ark gereikt. Onze voorouders hebben dit water nog kunnen aanschouwen. Daar is de gedachte ‘de Arcke van Noë’ ontstaan. Met een kromme witte lijn heb ik de grens met de algemene ‘dekzandvlakte’ (code 2M13) aangegeven. Het Hooghuis van Gemert lag er ook relatief dichtbij. De Rips, een van de samenvloeiende beken die Thiadens noemt, stroomt vanaf de Peelhorst langs de watermolen (gelegen tussen de Molenstraat, Willem de Haasstraat en de Vondellaan) en het Hooghuis rechtdoor het meer in en zorgde net als de andere beken voor veel toevoer van water.

Ervaring met bouwput archiefdepot

De uitleg ‘nat land op de oever van een beek’ beschrijft de situatie, maar zegt niets over de oorzaak. De betekenis ‘samenvloeiing van veel water dankzij tektonische gebeurtenissen’ zegt hoe de situatie ontstaan is, maar dit soort analyses is meestal niet in de historische betekenis van een woord terug te vinden. Hoe de mensen deze situatie in het verleden ervaren hebben, verwacht ik wél terug te vinden. Ik denk dat het antwoord van Buiks daar het dichtste bij komt. Men ervaart in Gemert dat de gronden tussen het overstromingsgebied van de Aa en de Peelrandbreuk zeer nat zijn, vooral als je wat dieper graaft. Ad Otten schrijft hierover in zijn artikel Wat betekent Gemert?10 Hij herinnert ons aan najaar 2006, toen werd begonnen met het graven van een gat voor de bouw van een archiefdepot bij de Latijnse School in de Ruijschenberghstraat. “Uit dat toch betrekkelijk kleine bouwputje kregen ze het water maar niet weggepompt”. Intussen weten we dat dat samenhangt met de wijst verschijnselen rondom de Peelrandbreuk, maar die analyse zal dus niet met zoveel woorden in een betekenis terug te vinden zijn. Wat hebben de mensen duizend jaar geleden ervaren en welke woorden (soortnamen) hadden zij ter beschikking om deze situatie te duiden?11

Woordgeschiedenis soortnaam amer, emer

De woordgeschiedenis van emer wordt in het Etymologisch Woordenboek als volgt samengevat: “In het deltagebied van Maas en Schelde komt nog steeds de soortnaam amer, emer voor, vrijwel altijd in samenhang met water, waarvan de betekenis zich heeft gespecialiseerd tot ‘werf, kaai, nat land langs de oever van een waterloop’. De oorsprong van dit waterwoord reikt terug tot in een als Oudeuropees aangeduide taallaag (2e millennium voor Christus). Het is een afleiding met -r- achtervoegsel van pre-Germaans *amb- ‘water’.”12

Gemert, samenstromingsgebied van waterlopen

Veel namen van beken, rivieren en meren met Aa of Aam, Ee, Ie of IJ zijn terug te leiden naar het Oudgermaanse woord aha of ama dat water betekent.13 In ons geval is dat niet anders, want de oorspronkelijke eenvoudige vormen van amer en emer zonder -r- achtervoegsel zijn ama en ema betekenis ‘water’. In Engeland, Duitsland en Italië is dit toponymisch element ook gevonden. Omdat we te maken hebben met een collectief, betekent Gemert dan in de plaats van gewoon ‘water’ niet ‘Heel veel water => heel veel nat land op de oever van een waterloop’? Omdat de -r- variant van ama op zich al duidt op de naam van een natuurlijke waterloop, moeten we bij een collectief daarvan eerder denken aan het meer- voud waterlopen, dus: ‘nat land op de oever van een samenstromingsgebied van waterlopen’.14

Samenvatting Gemert

Gemert is een verzamelvorm van amer en betekent daarom ‘heel veel water’, ‘nat land op de oever van een samenstromingsgebied van waterlopen’. Dit toponymisch element werd vooral gebezigd bij natte landerijen langs waterlopen, in ons geval aan de Aa. Deze naamgeving sluit aan bij de historisch-geografische situatie rond Gemert. De Peelrandbreuk vormt samen met de Midden-Brabantse dekzandrug een nauwe doorgang, waardoor al het water van de Peelhorst, de Aa en andere beken hier samenvloeien. Thiadens denkt dat het punt van samenvloeiing bepaald wordt door een tektonische gebeurtenis (weggezakte aardschol) in de ondergrond.

De Gamert onder Wijchen

Het toponiem De Gamert onder Wijchen (Gelderland) is door L.W. Loeffen bestudeerd. Hij heeft het woorddeel amer gezien en stelt de volgende verklaring op: “Dit geeft een grond om te veronderstellen dat Gamert, waarin amer voorkomt, een locatie of een perceel aanduidt waar veel water samenvloeit”.15 Hij spreekt niet van een collectief en komt net als Thiadens uit bij ‘een samenvloeiing van veel water’. Chr. de Bont en G. Maas schrijven in hun rapport ‘Tussen Grave en Ravenstein’: “De tektonische werking van de Peelhorst heeft in de Middeleeuwen een sterk meanderend verloop van de Maas tot gevolg gehad (850-1000 n. Chr.). De meanderende Maas brak regelmatig, op de laagste plaatsen in de buitenbocht van de meander, door zijn eigen oeverwal”.16 Het ‘in de buitenbocht van de meander doorbreken’ is volgens mij zowel bij de Gamert als in Princenhagen gebeurd. Het toponiem de Gamert ligt daarom volgens mij aan de buitenbocht van een oude meander in de Maas, vergelijkbaar met de Emer die aan de buitenbocht van een meander in de Mark ligt.

Motte in het Balgoijse Meer

Midden in het Balgoijse Meertje ligt een eilandje, waarvan sommige archeologen denken dat daar een motte op gestaan heeft. Ik denk dat het een uitloper is van de oeverwal Woord, die afgesneden is bij een stroombedverlegging. Het toponiem De Gamert ligt tussen het Balgoijse Meertje en de oeverwal met het gehucht Woord. Ik denk dat deze naam een verwijzing is naar de natte graslanden en moerassen in dit gebied. Het is een collectivum, omdat het Meer uit meerdere stroombeddingen bestaat. Het toponiem de Gamert is bewaard gebleven als boerderijnaam. Op deze boerderij woonden de gebruikers en eigenaren van dit gebied. Het is nu een onderdeel van het natuurgebied ‘het Balgoijse Meer’, dat beheerd wordt door Staatsbosbeheer.

Slotwoord, Gamert en Gemert

Amer, Emer is een zeer oude waternaam die als collectief overgeleverd is in de naam Gamert en Gemert. Nu blijkt dat de tektonische gebeurtenissen zoals Thiadens ze noemde, deze twee plaatsen met elkaar verbindt. Ik meen dat de uit 1980 daterende stelling van de inmiddels overleden historisch-geograaf Huub Thiadens hiermee zeer ter harte genomen is!

Noten:

1. Thiadens, H.J.M., Naam ligging en ouderdom van Gemert, Gemerts Heem jrg. 22, 1980, nr.3, p.90.

2. Jacques van der Velden, Gemert Verklaard (2), Gemerts Heem jrg 52, 2010, nr. 4

3. Archief abdij Postel, charters Lommel, 19 juni 1261. Gemert(h)e. Op: https://www.heemkundekringgemert.nl

4. D. Boutkan en M. Kossmann, Over sjwa-apocope in het Nederlands, Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, jrg. 114 (1998). Op https://www.dbnl.org

5. W.H. Cornelissen, Toponiemen Veghel, 1998. Amer(t), nat land op de oever van een beek.; H. Beijers en G. van Bussel, Van d’n Aabeemd tot de Zwijnsput, Toponiemen in de cijnskring Helmond vóór 1500. Amer 1383 Erp.

6. Chr. Buiks, Veldnamen in de voormalige gemeente Princenhage, Gemeente Breda, 4.22 Emer. Op: https://erfgoed. breda.nl

7. G. van Berkel en K. Samplonius, Nederlandse plaatsnamen herkomst en historie, 2007. Emer.

8. Https://brabantse.waternamen.nl/dieze. Diverse namen voor dezelfde rivier. Nemer, Emer en Amer. Nemerlaer < Amerlaer (Haaren), Emerhorst (Esch) en Amersvoert (Moergestel).

9. Chr. Buiks, Laatmiddeleeuws landschap en veldnamen in de Baronie van Breda, 1997.

10. Ad Otten, Wat betekent Gemert? Gemerts Heem jrg. 49, 2007, nr. 3 ‘Plaats waar veel water bijeenkomt’ lijkt echt zo gek nog niet.

11. Zo klonk het Oudnederlands van 1.000 jaar geleden. Volle klinkers. Op: https://www.msn.com/nl-nl/nieuws/overig/zoklonk- het-oudnederlands-van-1000-jaar-geleden/ar-BB14BVmg

12. Toponymisch element emer. Op: http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/emer2

13. Germaanse namen van beken, rivieren en meren. Op: https://nl.wikipedia.org/wiki/Toponiem

14. Anne Bakker, Lexicon van het Nederlandse landschap, 1993. Ame(r) oernaam van een natuurlijke waterloop *eem Germaans ama. Amer 3. Nat land op een beekoever *ower.

15. L.W. Loeffen, De Gamert, Tweestromenland, Maas en Waals tijdschrift voor streekgeschiedenis, 1996/III, nr 88, pagina 3 onderaan.

16. Bont, Chr. de, G.J. Maas, 2003, Tussen Grave en Ravenstein. Hoofdstuk 2.6.1. Op: https://edepot.wur.nl/43496 G E

2020-03-De-naam-Gemert-in.pdf

GH-2020-03 Elk speelt zijn rol, ook in Handel (1)

Pe t e r L a t h o u w e r s 

De wereld is een schouwtoneel Elk speelt zijn rol en krijgt zijn deel (Vondel)

Het is september 2015 als toneelgroep De Kern haar vijftigjarig bestaan viert, een respectabele leeftijd. Toch heeft het Handelse toneelleven een nog eerdere oorsprong, die zeker al teruggaat tot in de jaren dertig van de vorige eeuw. Kort voor zijn plotselinge overlijden in mei vorig jaar schreef Peter Lathouwers hierover een uitgebreid artikel. We publiceren het in Gemerts Heem in overleg met zijn weduwe Greetje. In dit nummer deel 1.

Na 1900 verbetert langzaam maar zeker de arbeidssituatie van de mensen die in fabrieken werken. Ondanks dat er nog veel en hard gewerkt moet worden, zorgen de ingevoerde vaste werktijden ervoor dat de arbeiders naast werken, eten en slapen ook tijd hebben voor andere activiteiten. Het verenigingsleven neemt dan ook een hoge vlucht met de komst van fanfares, schutterijen (handboog), zangkoren en toneelverenigingen. Hun feestelijke teeravonden worden opgeluisterd met zang, voordrachten én toneel. In het zuiden van ons land worden deze sociale ontwikkelingen nog eens extra gestimuleerd door de katholieke kerk, het ‘Rijke Roomse Leven’! Behalve het stimuleren zal de kerk ook nog decennialang een stevige invloed uitoefenen op deze sociale ontwikkelingen. Omstreeks de jaren dertig van de vorige eeuw heeft vrijwel ieder dorp zijn eigen toneelvereniging( en).

Toneel in Handel, 1931-1940

Voor zover bekend begint in onze contreien het toneel omstreeks 1911 als in Gemert een toneelvereniging wordt opgericht die zich de ‘Jonge Dilettanten’ gaat noemen. In de jaren erna worden ook andere toneelgezelschappen opgericht. Sommige redden het niet en gaan ten onder maar vormen tegelijk weer een voedingsbodem voor nieuwe verenigingen. Een bekend Gemerts toneelgezelschap uit deze tijd is Toneelvereniging Macropedius, genoemd naar de vijftiende-eeuwse uit Gemert afkomstige humanistisch toneelschrijver Joris van Lanckvelt. Deze toneelvereniging brengt zo nu en dan ook een productie naar Handel. Vanaf 1931 zien we in Handel toneelactiviteiten van eigen bodem. De dan juist heropgerichte fanfare (1930) gaat zich hiermee bezighouden, deels voor de lol maar deels ook om de zorgen van de penningmeester te verlichten. Het is overigens niet duidelijk of het eerste Handelse fanfarekorps (ca. 1910-1928) zich ook met toneel inliet. De archieven zwijgen hierover. Op 2 en 4 januari 1931 brengt de fanfare haar eerste uitvoering, een programma met muziek, voordracht en toneel. Naast de muziek worden ook toneelstukjes opgevoerd, meestal eenakters, zowel drama als blijspel. In de eerste jaren was de regie in handen van Nol Hermkens, de secretaris van het fanfarekorps. Wat heden ten dage de normaalste zaak van de wereld is, is tot aan de Tweede Wereldoorlog en ook nog enige tijd erna taboe: toneelspelen met een gemengde bezetting. Er wordt louter door mannen of door vrouwen gespeeld. Het reglement van fanfare St.-Cecilia uit die tijd bepaalt ook dat uitvoeringen “niet later mochten duren dan tot 10 uur ’s avonds of binnenshuis toegankelijk mochten zijn voor gemengd publiek”. De uitvoeringen werden dus ook door een gescheiden publiek bezocht: vrouwen en kinderen ’s middags en de mannen ’s avonds. St.-Cecilia is een door rector Castelijns opgerichte fanfare met een duidelijk roomse signatuur en waarin de kerk ook duidelijk haar invloed laat gelden, onder andere door dit reglement. Het is overigens in die tijd een vrij normaal verschijnsel dat het sociale leven gecontroleerd wordt door de plaatselijke voormannen van de katholieke kerk. De Handelse fanfare is er in de eerste plaats voor de opluistering van kerkelijke plechtigheden ter ere van Onze Lieve Vrouw en het kerkbestuur heeft een vetorecht over alle besluiten die genomen worden binnen de fanfare.

De fanfare brengt op verschillende locaties haar uitvoeringen, zoals in de café-zaal van Van Eldonk (nu Vossenhol) waar een provisorisch podium wordt ingericht, de toneelzaal van Huize Padua en een enkele maal treedt men zelfs op buiten de dorpsgrenzen, zoals in De Mortel en in Gemert. In 1940 treden ze op in de ‘kantine’ van Van Eldonk, samen met de hier wegens oorlogsdreiging gemobiliseerde militairen. Deze ‘kantine’ zal later meer bekend worden als het parochiehuis of jeugdhuis en is nu een deel van de huidige Pryma-supermarkt. De zaal is door caféhouder P. van Eldonk in 1939 gebouwd als ‘clubgebouw’, waarvoor is echter onduidelijk. Al gauw na de voltooiing wordt het gebouw dus in beslag genomen door de hier gelegerde militairen.

De aanzet tot de Handelse openluchtspeltraditie

Reeds in 1932 beschikt de Gemertse toneelvereniging ‘Onze Vrije Uren’ (OVU) over een provisorisch ingericht openluchttheater, klein en bescheiden, in de Wolfsbosch, aan de huidige Scheiweg. In een bosperceel heeft men een open plek gecreëerd met een aarden verhoging, het toneel, waarop gespeeld wordt. In juli en augustus van dat jaar brengt OVU het eerste openluchtspel ten tonele, ‘Padrecito’ (betekent vadertje), een missiedrama. Het is een traditioneel op de Bijbel geïnspireerd verhaal over een missionaris in de binnenlanden van Chili die in conflict komt met de heidense leider van een indianenstam.

Openluchtspelen zijn een tamelijk nieuw fenomeen in Gemert. Een krantenartikel uit die tijd noemt het ook een gedurfde onderne- ming, maar de spelers oogsten met deze eerste productie voldoende succes om een jaar later weer een stuk te gaan opvoeren. Ze hoeven het dan niet alleen te doen. Ze krijgen hulp van de Handelse fanfare St.-Cecilia die met culturele ondernemingszin samenwerking zoekt met OVU. De samenwerking van deze twee verenigingen krijgt de toepasselijke naam ‘Vereenigd Toneel’ en als gezamenlijke productie kiest men een Bijbels stuk: ‘De Verloren zoon’, geschreven door priester-schrijver Willem Smulders. Onder regie van Piet van Hout, die ook als voorzitter verbonden is aan OVU, wordt het openluchtspel in juli en augustus 1933 voor het voetlicht gebracht. De notulen van de fanfare wijden aan deze toch bijzondere activiteit slechts één zin: “Op 30 Juli, 6 en 13 Augustus gaf onze Fanfare in samenwerking met de toneelvereeniging Onze Vrije Uren Gemert in de Wolfsbosch het Openluchtspel ‘De Verloren Zoon’”. Even opmerkelijk is dat korte tijd daarvoor de dirigent van de fanfare, Jan Pennings, ontslagen wordt. De Mortelse hoofdonderwijzer Graat volgt hem op. Een verband is niet duidelijk aanwijsbaar.

De samenwerking binnen ‘Vereenigd Toneel’ duurt maar één productie. Er is blijkbaar geen aanleiding om er een vervolg aan te geven. Toch heeft deze samenwerking wel de toon gezet voor een langdurige Handelse traditie, die van het openluchtspel. Ondanks jaren zonder openluchtspelen is er toch sprake van een continue ontwikkeling. Het theater Wolfsbosch wordt na de productie van 1933 niet meer gebruikt en weer prijsgegeven aan de natuur. Toneelvereniging Macropedius komt in mei 1938 naar Handel om in het processiepark het openluchtstuk ‘Mariaspel’ te spelen. De voorstelling is geschreven én geregisseerd door rector Van Swelm uit Huize Padua en opgevoerd op het plankier van het openluchtaltaar, dat zich pal achter het priesterkoor tegen de muur van de kerk bevindt. Het stuk oogst veel succes, zodanig zelfs dat in augustus een reprise volgt. In totaal zou de uitvoering bezocht zijn door zo’n 4000 (!) belangstellenden.

Op 11 en 18 juni 1939 voert Macropedius op dezelfde plek weer een openluchtspel op, weer een Bijbels stuk getiteld ‘Gastmaal der Kinderen’, geschreven door H. Gheon. Rector Van Swelm tekent weer voor de regie. Hoewel op dat moment een grote droogte heerst, tempert juist deze dag regen de belangstelling. De boeren zijn in ieder geval blij.

De Tweede Wereldoorlog en daarna

Het is 1940 als grote delen van Europa door Hitler-Duitsland onder de voet worden gelopen. De bezetter is alom aanwezig en probeert het sociale en culturele leven onder controle te brengen. Vanaf 1942 zijn culturele verenigingen, podiumartiesten, kunstenaars, schrijvers en muzikanten verplicht zich aan te melden bij de ‘Nederlandsche Kultuurkamer’, een nationaal-socialistisch instituut dat zich ten doel stelt “de kunstbeoefening weer deel van het volk te maken. De kunstenaar die vervreemd is van zijn achterban moet weer teruggevoerd naar de volksgemeenschap”. In feite wordt de cultuur een overheidsaangelegenheid, onder controle en in dienst van diezelfde overheid. Om niet onderhevig te zijn aan deze controle en de feitelijke vrijheidsbeknotting staken veel verenigingen hun activiteiten. Men wil tenslotte geen verlengstuk zijn van deze Nazicultuur. Het lokale amateurtoneel, waaronder dat van Gemert, wordt door deze Kultuurkamermaatregel in feite lamgelegd en het duurt tot 1945 voor er weer opvoeringen worden gegeven. De jaren na de Tweede Wereldoorlog staan in het teken van wederopbouw; niet alleen op ma- terieel terrein maar ook cultureel wordt de herwonnen vrijheid uitgebuit. De jaren van stilstand lijken in Handel geen rem te zijn geweest op het toneelleven, eerder een stimulans. De fanfare zet haar toneelactiviteiten voort en ook de korfbalen voetbalvereniging gaan er zich mee bezighouden. Voor de laatste is toneelspelen echter geen blijvende activiteit. Naast de toneelspelende sportclubs en de fanfare worden ook twee toneelverenigingen opgericht, één daarvan heeft als hoofddoel het brengen van openluchtspelen. Er wordt flink toneel gespeeld, maar we leven dan ook nog in de tijd waarin slechts radio de buitenwereld tot ons brengt en van televisie valt nog niets te duchten. In november 1945 brengen de toneelverenigingen wel vier producties op de planken en in 1946 wordt Handel vergast op maar liefst zeven verschillende toneelproducties, gebracht door de fanfare, de Brabantspelers en Korfbalvereniging Margriet. De naoorlogse periode brengt ook veranderingen met zich mee die we nu als heel gewoon ervaren. De katholieke kerk drukt als vanouds een flink stempel op het sociaal-culturele leven, het toneel incluis. Praktisch elke vereniging heeft een geestelijk adviseur die meestal aan het bestuur is toegevoegd en vaak ook vetorecht heeft op de bestuursbesluiten. Tot de oorlog wordt toneel gespeeld door mannen óf vrouwen, gemengd spelen is dan nog zonder meer taboe. Dat beeld gaat na 1945 langzaam veranderen, meer en meer gaan toneelverenigingen ertoe over om te spelen met een gemengde bezetting. Nog een taboe dat verdwijnt, is het spelen voor een gescheiden publiek. ’s Middags wordt er meestal gespeeld voor vrouwen en kinderen en ’s avonds bezoeken de mannen de voorstelling. Na 1945 staat de bisschop na bemiddeling door rector Castelijns voorstellingen voor een gemengd publiek toe. Deze versoepeling had ook een pragmatische reden. Als de vrouwen en de jonge dames ’s middags uit de voorstelling komen, wachten jongens hen buiten op, een onbedoelde ontwikkeling.

Fanfare St. Cecilia

In november 1945 treedt fanfare St. Cecilia weer voor het voetlicht met een uitvoering die zoals gebruikelijk bestaat uit muziek en toneel. Na de toneelloze oorlogsjaren is de behoefte bij het publiek blijkbaar groot, want de zaal van Piet van Eldonk is tot tweemaal toe uitverkocht. De krant is lovend over het geleverde spel met het stuk ‘Het doopsel van Tommy’ en het muziekprogramma. Het jaar daarop krijgt men eveneens een grote belangstelling te verwerken, de uitvoering van ‘Een gehavend nest’ moet dan zelfs geprolongeerd worden. Er is dan overigens ook een noviteit: men kan dan namelijk ook telefonisch een plaats reserveren en wel op telefoonnummer 506. Tot en met 1964 blijft de fanfare toneelproducties brengen. Aanvankelijk doet men dat in de zaal van Piet van Eldonk maar vanaf 1952 in het parochiehuis, later ook wel het jeugdhuis genoemd. Het kerkbestuur koopt dit voormalige clubgebouw van Piet van Eldonk in 1948 voor 8000 gulden. Met de aanbouw van een podiumruimte wordt het gebouw enigszins geschikt gemaakt voor podiumactiviteiten zoals toneel. Veel stelt deze faciliteit echter niet voor. De verwarming bestaat uit een drietal kolenkachels. Voorzieningen zoals toilet-, kleed- en wasruimte ontbreken. Toneelspelers moeten zich door een raampje wurmen om vervolgens via een huifkar of vrachtwagen tegen de gevel buiten de zaal zien te komen teneinde zich elders te verkleden, te grimeren of naar het toilet te gaan. Om binnen te geraken dient men dezelfde weg af te leggen, in omgekeerde richting. Deze gang van zaken levert vaak hilarische momenten op. Het podium in de zaal is met zijn breedte van zeven meter en een diepte van vier meter aan de kleine kant. In de zaal is plaats voor zo’n tweehonderd bezoekers. Veel zin om de accommodatie aan te passen heeft het kerkbestuur niet. Men heeft namelijk het plan om rond 1958 een geheel nieuwe toneelzaal annex ‘pelgrimshuis’ te bouwen achter pand O.L. Vrouwestraat 65, ‘grenzend aan het park en de kerk’. Slechts ontwerpschetsen zijn van dit idee overgebleven. Het plan is nooit uitgevoerd. Vanaf 1957 maakt de fanfare uitsluitend nog gebruik van de beter geoutilleerde toneelaccommodatie van Huize Padua. Vanaf dat moment gaan ook vrouwen meespelen in de toneelstukken van de fanfare.

Korfbalvereniging Margriet (later Blauw-Wit)

De korfbalvereniging is in 1945 nog maar nauwelijks opgericht of men besluit om binnen de club ook een toneelafdeling op te richten. De winteravonden zijn tenslotte lang, de dagen kort met vaak slecht weer. Weinig gelegenheid om korfbal te spelen, een zaalcompetitie bestaat dan nog niet, laat staan dat men binnen kan trainen. Toneelspelen is in die tijd een ‘hot item’. Het levert tenslotte vele gezellige avonden met repetities, decors en kleding maken, maar bovenal spekt het ook de kas. Binnen een jaar na oprichting brengen ze het stuk ‘Moeder in Nood’. Volgens de krantenberichten spelen de ‘Margrieten’ niet onverdienstelijk, de kritieken zijn lovend. Een krantenreactie uit die tijd spreekt boekdelen: “Het publiek zat te janken, zo dramatisch was het…”. Het artikel geeft niet de indruk dat het sarcastisch bedoeld is. Tot en met 1951 blijven de Margrieten toneelspelen in de zaal van Piet van Eldonk en in het parochiehuis. Daarna stoppen ze met het zelfstandig produceren van toneelopvoeringen. Wel blijven ze nog actief met toneel door als groep deel te nemen aan de Handelse openluchtvoorstellingen.

(wordt vervolgd

2020-03-Elk-speelt-zijn-rol-ook-in-Handel.pdf

GH-2020-03 Gemert op de kaart: Nederland in 1476

R e n é  C u i j p e r s 

We werden weer eens verrast door een antiquariaat, ditmaal met de ‘Geschiedkundige atlas van Nederland; De Bourgondische tijd’ (Martinus Nijhoff, ’s-Gravenhage 1915).

In 1886 bracht de Duitse historicus, professor Gustav Droysen, een omvangrijke historische atlas uit in Leipzig. Het Franse antwoord volgde in 1896 met de atlas van de geschiedkundige Schrader ‘Atlas Atlas de Géographie Historique Parijs 1896’. Nederland pakte het onder hoofdredactie van dr. P.J. Blok ook grondig aan. Op basis van de kaart van het Duitse rijk in de 15e eeuw in de Droysen Atlas werd alle rijksarchivarissen gevraagd hun geografisch gebied in kaart te brengen naar de toestand van 1476. Het doel was ‘de vorstendommen van Noord-Nederland met hunne administratieve indeeling in kwartieren, baljuwschappen enz.’ in beeld te brengen. Om technische redenen werd hiervan afgezien. Echter niet voor Gemert: ‘Wij’ staan vermeld als ‘Rijks Heerlijkheid Gemert’ in een aparte kleur. Als enige soevereiniteit in Brabant. De andere enclave in Brabant (Luyksgestel) behoort tot het soevereine prinsbisdom Luik. De kaart, met haar zeer gedetailleerd beeld van Nederland in 1476, is ook te zien op de Heemkamer in origineel formaat van 50 cm bij 60 cm. De Droysen Atlas geeft nog meer historische informatie zoals een gedetailleerde plattegrond van Jeruzalem ten tijde van de kruistochten. Op deze plattegrond zijn ‘Strasse der Deutschen’ en ‘Hospital St. Maria der Deutschen’, de voorloper van de Duitse Orde, opgenomen. Hierover later meer.

2020-03-Gemert-op-de-kaart-Nederland-in-1476.pdf

GH-2020-03 Handels toneel leunde op Piet van Hout

Pe t e r  L a t h o u w e r s

Meestertimmerman die tot in zijn kleinste vezeltjes toneelbloed had

Als aanvulling op de geschiedenis van het Handels amateurtoneel zet Peter Lathouwers meestertimmerman Piet van Hout (1909-1987) in de schijnwerpers. Een man die als speler en regisseur een zeer prominente rol speelde in met name de Handelse toneelwereld.

Piet van Hout heeft tijdens zijn werkzame toneelleven in zo’n 44 toneelstukken gespeeld en tegelijkertijd geregisseerd, goed voor zo’n 246 uitvoeringen. Voorts heeft hij zo’n 87 toneelstukken geregisseerd met 261 uitvoeringen. In totaal is hij als speler/regisseur betrokken geweest bij ruim 550 uitvoeringen, waarin ook begrepen de 16 openluchtspelen met 58 uitvoeringen. Hij is dan niet alleen actief in Gemert en Handel maar ook in de omgeving zoals Boekel, Elsendorp, De Rips en Venhorst en zelfs tot in de wijde regio met plaatsen als Oss, Grave, Venray, Horst, Bergeijk en Moergestel. En in zijn tijd is men vaak aangewezen op de fiets. Is het te ver dan laat hij zich ophalen.

Piet begint zijn toneelcarrière in 1926 in zijn geboorteplaats Gemert bij toneelvereniging ‘Nut en Ontspanning’ gevestigd in het Alcoholvrijlokaal (‘t Stumpke) aan de Kerkstraat. Als zestienjarige krijgt hij een figurantenrol in een toneelstuk, maar hij mocht invallen voor een collega met een grotere rol. Sindsdien is hij zich blijven bewegen in de voorste linies van het toneelwereldje. In 1930, twintig jaar oud, richt hij zijn eigen toneelvereniging op ‘Onze Vrije Uren’, waarvan hij voorzitter, regisseur en grimeur wordt!

In 1932 regisseert hij Gemerts eerste openluchtspel, ‘Padrecito’, in het openluchttheater Wolfsbosch. Een jaar later regisseert hij weer een openluchtspel, ‘De Verloren Zoon’, maar dit keer in samenwerking met de toneelafdeling van de Handelse fanfare St.-Cecilia. Vanaf die tijd dateren zijn contacten met Handel en regisseert hij regelmatig de toneelactiviteiten van de fanfare en andere verenigingen. Zijn verhuizing naar Handel, als hij als meester-timmerman in dienst komt van bouwbedrijf J.l. Ponjé, zal dit alleen nog intensiveren.

Hier regisseert hij het eerste Handelse openluchtspel, dat wordt opgevoerd in het processiepark, maar hij heeft al een flinke staat van dienst bij de diverse toneelstukken van de fanfare en korfbalvereniging. Hij regisseert veel en veelvuldig. Het vergt veel voorbereidingstijd, wat begint met het kiezen van een stuk. De regisseur moet het werk door en door kennen om zijn regieaanwijzingen te kunnen geven, de rollen in te vullen met acteurs en actrices en een beeld te vormen van een decor. Piet van Hout is vaak drie avonden per week bezig met repeteren, regisseren en grimeren. En niet zelden houdt hij zich ook nog bezig met de vervaardiging of het ontwerpen van decors.

In 1976 nam hij, na 50 jaar onafgebroken hiervoor in touw te zijn geweest, afscheid van het toneel. Gezondheidsproblemen, vooral met zijn gehoor, spelen hierbij een rol. Bij wijze van afscheid brengt hij het toneelstuk ‘Het Chinese landhuis’, waarin hij zelf ook een rol vertolkt en waarmee hij zijn kwaliteit als acteur en regisseur kan bewijzen. Piet van Hout houdt als regisseur van klassieke stukken. Hij is geen liefhebber van kluchten en blijspelen. Die worden in zijn tijd dan ook niet veel gespeeld. Op toneelgebied is hij een autodidact en hij beheerst het vak van acteur en regisseur. Regelmatig komt het voor dat hij de tekst beter kent dan de acteur zelf en kan hij, als het moet, iedere rol voorspelen. De repetities onder leiding van Piet van Hout zijn een serieuze aangelegenheid en hij is dan ook streng voor zijn spelers en speelsters. Grapjes tijdens de repetities kan hij slecht waarderen. In zijn vijftigjarige carrière kent hij vele ups-anddowns, zoals de vermindering van de belangstelling voor het amateurtoneel in de zestiger jaren door de massale opkomst van de televisie. De perioden dat de openluchtspelen stil komen te liggen en het niet doorgaan van ‘Blond Annemieke’ moeten eveneens teleurstellend voor hem geweest zijn.

Piet van Hout heeft niet alleen gespeeld en geregisseerd, maar ook geschreven. Voor een kleine kring schrijft hij verhalen en toneelstukjes en noteert veel van wat hij in het dagelijkse leven tegen komt, zoals dialectwoorden en uitdrukkingen. Voor het schrijfwerk bedient hij zich van het pseudoniem ‘Ben van Gemert’ (= ik kom van Gemert).

Piet leefde voor het toneel en zijn passie voor het toneel heeft ongetwijfeld een grote invloed gehad op toneelspelend Handel. Hij schrok niet terug voor een ‘monster’-productie met meer dan honderd medewerkers en een stal paarden. Hij bleef gedreven voor zijn hobby en ondanks dat hij aanvankelijk weinig vertrouwen had in een voortbestaan van De Kern, bleef hij de toneelvereniging wel jarenlang regisseren. In 1987 overleed de ‘Godfather’ van het Handelse toneel.

2020-03-Handels-toneel-leunde-op-Piet-van-Hout.pdf

GH-2020-03 Jan van Oerle, kleurrijke middeleeuwer

Ad  O t t e n 

Pastoor, notaris, gildekoning en geabonneerd op seks met huishoudster

In 1421 komen we de naam van priester Jan van Oerle tegen als coadjutor van Bakel, zeg maar kapelaan. Later als vicaris perpetuus (waarnemend pastoor) zowel van Bakel, Gemert als Deurne.

In 1440 is hij de persoon die de in 1437 gestichte onafhankelijke parochie Gemert als interim- pastoor overdraagt aan Jan van Attendoren, Duitse-Ordepriester en officieel benoemd als de eerste pastoor van Gemert.1 Mogelijk woont Jan van Oerle in die periode op het kasteel, naast de bouwplaats van de nieuwe parochiekerk. Ook Jan van Attendoren, en na hem al zijn opvolgers, nemen tot aan de stichting van de Latijnse School (1587) daar hun intrek.

Notaris

Jan van Oerle blijft nog lang in Gemert en omgeving actief en niet alleen als priester. Vóór 1450 heeft hij zijn benoeming tot openbaar notaris op zak. Uit dat jaar is van hem in elk geval een notaristeken bekend. Hij mag genoemd worden als de eerste in Gemert en omstreken opererende notaris. De Duitse-Ordecommanderij of haar functionarissen doen van tijd tot tijd een beroep op hem. Zo is hij als notaris op het kasteel in 1454, inden april den lesten dach te vespertijt, om voor de ernstig zieke rentmeester van de commanderij een testament te maken. Het betreft Goyart van Woermen, een vermogend man, die behalve rentmeester ook klerk is van het bisdom Luik, eigenaar van het Hof Ten Broecke in de Kromstraat, en leenman van de Duitse Orde voor de hoeve Ten Boer in dezelfde straat. Hij noemt zichzelf Heer Jan van Oerle, priester des Bysdoms van Ludick, openbaer notarys. De testateur wordt door de notaris en door de getuigen geacht te zijn: wijs van sinnen ende goet van verstant. Een maand later, op 17 mei 1454, overlijdt Goert van Wermen en zal hij als allereerste in de nieuwe kerk ten grave worden gedragen, recht voor het Heilig Kruisaltaar.

Door het testament van notaris Jan blijft de naam van Goert van Woermen “tot in eeuwigen dage” bekend als “weldoender van de kercke ende den Armen van Gemert”. Het Hof ten Broecke (nu rijksmonument, Kromstraat 37) wordt vermaakt aan het kerkbestuur van Gemert met daaraan gekoppeld de nodige lasten ten gunste van de armen van Gemert, waardoor het pand in de volksmond als vanzelf de naam krijgt van ‘Armenhoeve’.2 De notariële activiteit in deze van onze Jan van Oerle werkt nog heel lang na. Maar liefst 521 jaar wordt aan de in 1454 vastgelegde verplichtingen nog voldaan. Pas wanneer het kerkbestuur in 1975 de Armenhoeve verkoopt aan een particulier (Bert en Truuske Slits) wordt een punt gezet achter de lasten ten behoeve van de Gemertse armen. Hierbij moet worden aangetekend dat al in de jaren dertig van de twintigste eeuw de ‘brooduitdeling’ aan Gemertse behoeftigen is gestaakt. Tot in 1975 onderhoudt de pachter van de Armenhoeve nog wel de verplichting tot een jaarlijks feestdiner voor het kerkbestuur van Gemert.3

Gildekoning

Terug naar ‘onze’ notaris Jan van Oerle. In heel Oost-Brabant geniet hij al op betrekkelijk jonge leeftijd een zekere bekendheid. In 1427 schiet hij zich te Oss tot schutskoning van het gilde van Sint-Joris. Een priester mag geen wapen dragen en daarom had hij aan het vogelschieten ook niet mogen deelnemen, maar Jan, inmiddels koning, komt ervan af met een kerkelijke boete. Het lijkt erop dat je met boetes indertijd alles af kon kopen. Dat was zo het gebruik… Door de op zijn naam op schrift gestelde boete, is daarmee ‘meepesant’ de oudst bekende Nederlandse vermelding van het door gildebroeders ‘schieten op de papegaai’ geboekstaafd.4 De naam van Jan van Oerle als schutskoning is dan gevestigd.

Incontinent met huishoudster

Op het conto van de eerste in Gemert gevestigde notaris is nóg iets uitzonderlijks bij te schrijven. In de middeleeuwen worden op parochiale en dekenale concilies met regelmaat priesters aangeklaagd die met vrouwen ‘incontinentie’ plegen. Sommigen worden elk jaar aangeklaagd. En elk jaar betalen ze daarvoor een boete van twee gulden aan de aartsdiaken. Alphons van den Bichelaer schrijft in 1998 in zijn proefschrift “blijkbaar beschouwden zij (lees: de priesters) de boete als een soort jaarabonnement op seks met de huishoudster”.5 Johan van Oerle gebruikt hij als voorbeeld van deze ‘criminele’ daad. Tussen 1442 en 1464 betaalt hij de ene keer als waarnemend pastoor van Deurne, dan weer als waarnemend pastoor van Bakel, de boete wegens “incontinentie met zijn bediende”. In 1459 en 1462 wordt deze ‘zonde tegen het celibaat’ aangegeven door Marcelis de Pomerio, waarnemend pastoor van Deurne, die op zijn beurt vanwege hetzelfde feit wordt aangegeven door onze Johan van Oerle.

Noten:

1. BHIC ’s-Hertogenbosch – Kommanderij Archief van de Duitse Orde te Gemert invnr. 1131

2. Otten, Ad, De vestiging van de Duitse Orde in Gemert 1200-1500, Gemert 1987, p.69-71; in dezelfde bron de transcriptie van het uit 1454 daterende testament p. 150-154.

3. Otten, Ad, Armenhoeve is ook herenhoeve, in: Gemerts Heem 2016 nr.4, p. 8-13.

4. Bijsterveld, A.J.A., Laverend tussen Kerk en wereld. De pastoors in Noord-Brabant 1400-1570, A’dam 1993, p. 355.

5. Bichelaer, A.v.d., Het notariaat in Stad en Meierij van ‘s- Hertogenbosch tijdens de late middeleeuwen (1306-1531), Amsterdam 1998, p. 165.

2020-03-Jan-van-Oerle-kleurrijke-middeleeuwer.pdf

GH-2020-03 Kiek Naw: De aaw kéérk van de Berglaren

Paul Verhees (tekst en foto)

De Sint-Gerardus-Majellakerk op de Berglaren is eind jaren vijftig van de vorige eeuw gebouwd. Jarenlang noemden Gemertenaren dit de ‘nééj kéérk’. Er was immers ook een ‘aaw kéérk’, zoals de in de vijftiende eeuw gebouwde kerk Sint-Jans Onthoofding aan de Kerkstraat werd genoemd. Op 27 december 2017 vond in de Gerarduskerk de laatste heilige mis plaats, waarna het kerkgebouw aan de eredienst werd onttrokken. Sindsdien is deze ruim zestig jaar oude wederopbouwkerk dus ook een ‘aaw kérk’.

Toen ik erlangs wandelde, trof mij iets wat mijn fantasie prikkelde. Ik zag een zwart kruis op een witte achtergrond… Misschien is deze kerk veel ouder dan wij denken. Want hoewel uitvoerig is beschreven wanneer en hoe deze kerk tot stand is gekomen, en hoewel ouderen onder ons zich de opening nog herinneren, zag ik toch een aanwijzing voor een veel eerdere bouwperiode. Wat doet zoiets als een wapenschild van de Duitse Orde anders boven de ingang? Zou dit net zo goed als de Sint-Janskerk een Duitse-Ordekerk zijn geweest? Dan was het dus een wel ‘haël aaw nééj kéérk’.

2020-03-Kiek-Naw-De-aaw-keerk-van-de-Berglaren.pdf

GH-2020-03 Kostelijk kosterijboek

S i m o n  va n  We t t e n

In het archief van het Brabants Historisch Informatiecentrum ligt een dossier over beurzenstichtingen behorend bij de Latijnse school in Gemert. Het bevat wetenswaardigheden aangaande fundaties van beurzen en de bijbehorende stichters en onderpanden.

Zo lezen we dat in 1654 de schepenen van Gemert op uitdrukkelijke order van de edelgestrenge heer commandeur de hoeve genoemd De Haseldonck visiteren. “Wij hebben toen bevonden dat het nodig is dat de hoeve wordt gerepareerd. Immers, de voorbrug is vervallen en de kans lijkt groot om met wagen en paarden daarin te vallen. Ook het dak van de zolder is vervallen. Samen met de laat hebben wij uitgezocht welke bomen het meest geschikt zouden zijn om voor de reparatie te gebruiken.” Leuk verhaal. Maar het wordt nóg leuker, want dit beurzendossier bevat ook een aparte omslag: het kosterijboek. Koster Jan Hendrikx Bonenberchs deelt ons vanuit een ver verleden mee, dat hij de oude registers uit het archief van zijn voorganger Walraven Janssen heeft bestudeerd, “in wiens plaetse ick gekomen was, voor Kerstmisse 1636”. Een van de wetenswaardigheden die hij heeft aangetroffen, is een duidelijke band met Bakel: “De costerije is annex der costerije van Bakel, en de coster van Gemert settet eenen adjutorem (een helper) te Bakel, die aldaar sijne gerechtigheden treckt, ende hier de coster van Gemert de sijne…”

Arbeidsvoorwaarden

Koster Bonenberchs kent zijn rechten en plichten. Hij heeft kost en inwoning op het kasteel, in de pastoorskamer aldaar. Jaarlijks krijgt hij van de commandeur een nieuwe mantel, die vier en een halve gulden mag kosten. “Ik moet op de pastoor wachten, de klokken luiden, de kerk sluiten en ontsluiten, metter schellen te gaen, bij het zingen ook de koralenzang helpen te leren en de school helpen houden.” Een andere taak is om de binnenkinderen, dus de Gemertse jeugd, Duits (= Nederlands) en de kleine fondamenten aan te leren. Daarvoor mag hij 12 gulden per jaar putten uit de geïncorporeerde beneficiën. Bonenberchs mag om die reden geen loon aannemen van de Gemertse binnenjongens, maar die van buiten het dorp – met uitzondering van de zes portionisten – zullen jaarlijks een gulden betalen. En de koster deelt nog trots aan ons mee: “Dese 12 gulden heeft mijnheer commandeur van ’t land, namentlijck Ruijschenborgh als stichter der nieuwe schoole van Gemert, eerstmael der costerije toegelijt.” En hoe genoeglijk is de vervolgmededeling… Je ziet de koster bijna in zijn handen wrijven als hij in 1640 noteert dat die 12 gulden zijn veranderd in 14 gulden op last van de edele en gestrenge heer Caspar Ulrich, commandeur tot Gemert, en de eerwaarde heer Hendrick de Bije, persoon én pastoor te Geldrop. Een andere inkomstenbron is het uurwerk in het klokkentorentje vóór de kerk, aan de straatzijde dus. Om dat te stellen ontvangt koster Bonenberchs jaarlijks 4 gulden. En omwille van de juiste geschiedschrijving voegt hij er nog aan toe dat dit uurwerk zich aanvankelijk in het kasteel bevond en eerst anno 1571 op de kerk is ‘gedrongen’.

Méér inkomsten

Als ware het ’t heilig putje in Handel, zo wellen de neveninkomsten op. Koste(r)lijk! Van het lof te zingen: 3 gulden. De vigiliën en negen missen voor ene Goort van Wermt: 2 gulden. En in natura: “Ik heb wijn helpen drinken aan de H. Tafel.” En de 4 vaten rogge, waar de koster recht op heeft omdat hij de tempore pestis – het pestjaar 1636 was nog maar net achter de rug – heeft gezongen, leverden normaliter 38 stuivers op, maar vanwege de gevaarlijke tijden dit keer 2 gulden. Een malder rogge uit de Steenen Camer komt Bonenberchs toe omdat hij de H. Sacramentsmisse zingt, en de dekenen van Onze Lieve Vrouwe keren 3 gulden uit om de koster de zaterdagse misse en het lof te laten zingen. De dekenen van Sint-Anthonis blijven niet achter en overhandigen 12 stuivers “van ’t lof te zingen van Sint Antonis”. Een hoofdsom van 50 gulden kapitaal, waarover 3 gulden rente die de familie Van Nieuwenhuijs jaarlijks betaalt, staat onder druk omdat de bijbehorende akte kwijt is, maar Bonenberchs is niet alleen goed bij stem, hij heeft ook oplossend vermogen: “Anno 1639 heb ik de 50 gulden aan mijzelf genomen en behouden tot profijt der costerije, overmits de obligatie daarvan verloren was, en ik dezelve van doen hadde.” En we zijn er nog lang niet. Van iedere dode die gecommuniceerd heeft – uiteraard vóór zijn of haar overlijden – 4 stuivers, van een kind dat begraven wordt 1 stuiver, van een kraamvrouw een negenmanneken, en van een votiefmis die iemand laat doen 2 stuivers, helaas te delen met de vier koorleden.

Verder krijgt de koster regelmatig iets wat hem per testament nagelaten wordt, en – o, wat een feest – de paaseieren, ’s maandags en dinsdags na palmenzondag te halen, ‘rondom binnen Gemert’. Als de koster dan ook nog bereid is de dienaar van de commandeur te helpen met ‘opwachten’, de dis dekken en het koren te keren, dan deelt hij mee in het drinkgeld.

De Gemertse hoeven

Een lucratieve tocht door het buitengebied geeft het kostersbestaan nog meer cachet. En inkomsten. Alvorens hij vertrekt naar hoeve den Hoogen Aerlen, legt Bonenberchs ons uit: “Nog heeft de coster op de hoeven, daer de pastoor of sijnen capellaen die hij heeft, twee provenbrooden, usuael, niet min dan een coopbroot. En nog van iedere hoeve een vat rogge, het ene brood met nativitatis domini, het andere met Pasen, en de rogge te Lichtmisse. Kerstmis 1636 mijn eerste brood, en Lichtmissen 1637 mijn eerste vat rogge.” Het standaardtarief is twee broden en een vat rogge. Naast de Hoge Aarle zijn de Ordenhoeven Milschot en Nieuwenhuijs, de uitgegeven hoeve Ter Eijcken, Ten Broeck en De Haselbosch reisdoelen, net als het goed te Vossenberch, de uitgegeven hoeve Ter Inden, het goed tegenover Jan de Smit aan Boekent, het goed van Meth Noijen aan Boeckent, het goed aan de Dijkstraet, de uitgegeven hoeve Groenendael, het Schuijlengoed, de hoeve van Erp alias den Kieboom, het goed Aelken in de Pandelaer, de hoeve Cruijsdonck op Espdonck, Vogels’ hoeve op Espdonck, de hoeve op Strijbos, de Ordensche hoeve Haendel, de hoeve te Wou op de Doonheide, de hoeve Eenswinckel, de hoeve op den Beverdijck, de Ordensche hoeve Vogelsanck en het goed van Geeraert Verhoeven. Ja, ja, over karrensporen en langs tsjilpende vogels rijk beladen door de dreven te gaan, ach, hoe schoon is het kostersbestaan… Misschien zijn die tsjilpende vogels wat aan de vroege kant, want al in februari werd de ronde gedaan. “Om de rogge placht men gemeenlijk terstond na Lichtmis om te varen, als de pastoor om zijn pitantie om voer, welke men Zondags tevoren op den Stoel zeide: De pastoor zal omvaren om sijn pitantie, ende den coster om sijnen provenrogh, die hem gelden sullen hennen rogh vaerdich maken.” Die provenbroden brachten zij in de kerk op de hoogtijden en waren bedoeld voor uitdelingen aan de armen.

De klerkengerechtigheden

De klerken of zangers – waar de koster óók bij hoorde – hadden een oude gerechtigheid voor Vastelavont. Zij mochten dan op het kasteel komen en dan stonden er een halve ton bier, vijf broijkens, vijf scheuten mikken, elk van sessen, een stuk gezouten rundvlees en wat vet tot sop (soep) voor hen klaar. Bonenberchs schoof ook aan. En dan Witte Donderdag. Een feestdag. Het passiespel. Samen met dertien klerken al om acht uur een telloor soep, dan zijn de kelen goed gesmeerd en komt het lijdensverhaal van Christus er goed uit. De mannen kregen na afloop ieder twee mikken mee, een haring en een stuiver. Degene die bereid was de niet zo populaire rol van Judas te spelen, kreeg al het opgesomde dubbel! Als extra info krijgen u en ik mee: Ende is dit in de plaetse des voetwassens.

Renten voor de kost

“Volgen nu de renten welke mij mijn gestrenge heer Caspar Ulrich, commandeur tot Gemert, geassigneerd heeft voor den cost, waarvan op mij, Joannes Bonenberch, den eersten halve pacht vervallen is Lichtmisse 1637, omdat ik omtrent Kerstmis 1636 in mijn dienst was getreden, ende den eerste geheele pacht is op mij vervallen Lichtmisse 1638.” De rente uit diverse kapitalen, variërend van 50 tot 200 gulden, levert de koster in totaal 50 gulden en 10 stuivers per jaar op, plus ongeveer 15 vaten rogge. Het rentepercentage is steevast 5%. Degenen die moeten betalen worden, inclusief de bedragen en het onderpand, nauwkeurig in het kostersboek geregistreerd. Koster Joannes Bonenberchs had een leuke, afwisselende baan. Volgens mij was zijn eerste gedachte bij het ontwaken: Wat ga ik vandaag doen? Waar ga ik vandaag iets aan verdienen? Moet ik zingen? De klok stellen? Het paard inspannen en naar al die boerderijen dokkeren? Eieren ophalen? Op het kasteel helpen? Is vandaag niet de dag dat ik mij een nieuwe mantel mag laten aanmeten? Judas pesten misschien? Het is duidelijk: de koster gaat vóór de baat uit. Of erachteraan.

2020-03-Kostelijk-kosterijboek.pdf

GH-2020-03 Ymelbeke, waar de naam vandaan komt

J a c q u e s  v a n  d e r  Ve l d e n

Op een frisse zonnige namiddag in januari, na een sneukeltje verorberd te hebben in herberg De Brabantse Kluis, besloten wij, mijn vrouw en ik, om nog een uurtje te gaan wandelen in de Biezen. We lieten ons de weg wijzen door wandelroute ‘Pak de Biezen’, een route van ongeveer 4,5 km door nat drassig laagland.

Voorbij de ‘Negen weikes’, waar de gemeenten Gemert-Bakel en Laarbeek elkaar raken, troffen we een infobord aan. Onder het kopje ‘Landweer en Ymelbeek’ wordt een toelichting gegeven op enkele karakteristieke elementen van dit gebied. We hebben hier te maken met een grensrivier die door vee gemakkelijk te overschrijden is. In vorige eeuwen werden daarom op deze plaats landweren aangelegd die vooral als veekering dienstdeden.1 Het woord ymel in deze samenstelling intrigeerde mij. Wat vertelt ymel ons eigenlijk over deze beek? Deze naam was ik eerder al tegengekomen in het rapport ‘De archeologie van een nat cultuurlandschap’, een verslag van het veldonderzoek, uitgevoerd ten behoeve van de aanleg van het tracé PW205, nu onderdeel van de N279. De Ymelbeek wordt al genoemd in 1288: ‘…rivum qui vocatur Ymelbeke…’ (Camps 1979, nr. 431).2 Onze wandeling ligt ook in dit onderzoeksgebied. Het nieuwe tracé is voor ons een belangrijke verbinding geworden. Het verbindt ons geboortedorp met onze huidige woonplaats Asten. Deze weg hebben wij voor het gemak ‘de Paardenweg’ gedoopt, verwijzend naar de beelden langs de weg. Omdat dit toponiem de grensbeek van Gemert-Bakel met Laarbeek betreft, is dit misschien ook een interessant verhaal voor Gemerts Heem.

Het standaardwerk ‘Van d ‘n Aabeemd tot de Zwijnsput’ vermeldt het toponiem Ymelbeke wél maar vindt het een ‘onduidelijke combinatie’.3 In de toponymie is een im of imme meestal een bij of bijenzwerm. Een Ymelbeek is dan een soort van Bijenbeek. Ik ben óók van mening dat bijen en beken weinig met elkaar van doen hebben en dus een ‘onduidelijke combinatie’ vormen. Alleen in de Duitstalige woordenboeken van Jacob en Wilhelm Grimm heb ik nog een ander voorbeeld gevonden, waarvoor wél een summiere verklaring wordt gegeven. Immel zou korenworm betekenen.4 Helaas zie ik ook weinig verband tussen korenwormen en beken. Ik heb me tenslotte geworpen op de historische woordenboeken. In het Woordenboek der Nederlandse Taal (WNT) staan onder imme drie betekenissen: bijenzwerm, honingbij en benaming voor de maskers der waterjuffers. Maskers zijn larven. Tussen waterjufferlarven en beken bestaat zéker een verband, water is het verband.

Of dit de oplossing is zullen we zien. Het citaat waarin imme gevonden is, gaat als volgt: “Deze wormen, bij onze Visschers gemeenlyk Katjes, en ook wel Im of Immen, genaamd, zyn enz.”. Deze regel is afkomstig uit een van de boeken der Natuurlyke Historie van Houttuyn [1768]. Ik heb deze verwijzing nauwkeurig onderzocht en ben tot de conclusie gekomen dat Houttuyn geen waterjuffers maar langpootmuggen bedoelde. Het ‘Instituut voor de Nederlandse taal’ heeft mijn bevinding bevestig d, het WNT had volgens de zegsman er beter aan gedaan om bij de derde betekenisomschrijving van imme te schrijven: ‘Benaming voor de maskers der langpotigen’, in plaats van waterjuffers. Hoe dan ook, het gaat in ieder geval over larven of maskers van insecten. De libellen en waterjuffers behoren tot de familie der libellen (Libellulidae) en de vliegen en muggen zijn ingedeeld bij de familie der langpootmuggen (Tipulidae). Veel larven hebben soortvaste namen. De larven van de langpootmug duiden we tegenwoordig aan met het woord emelten (ook wel glazenwassers of spekkenbijters). De meest voorkomende emelten van de langpootmug zijn Tipula oleracea (kool- of grote langpootmug) en Tipula paludosa (moeraslangpootmug). De naamgeving van dieren is bijzonder ingewikkeld. Pas vanaf Linnaeus, 18e eeuw, is er sprake van een wetenschappelijke indeling van de flora en fauna en die indeling is nog steeds aan verandering onderhevig.

Langpoten zijn onschuldige dieren, maar hun larven kunnen aan gewassen veel schade toebrengen. Ze zijn pootloos, leven overdag onder de grond en komen ’s nachts naar boven om de groene delen van planten te eten. De vochtigheid van het land is belangrijk voor de voortplanting, de drassigste weiden produceren gewoonlijk de meeste emelten. In het noordwesten van Duitsland in de hoogveenontginningen, heeft men om die reden in het verleden veel last gehad van emelt-plagen [1907].5 De opbrengsten van de moerasweiden waren zeer laag. De vochtige weiden zijn er de oorzaak van dat veel larven geboren worden, die vervolgens deze weiden aantasten door vraatzucht. Mogelijk hebben de ‘Negen weikes’ in de Biezen daar in het verleden ook last van gehad? Uit het Duitse onderzoek blijkt dat deze schadelijke larven onder de namen Aehmel, Oehmel of Wurm bekend stonden.

De volwassen langpootmug is van maart tot oktober te vinden in de buurt van, bij voorkeur stromend, water. Deze muggen geven vooral de voorkeur aan schaduwrijke plekken in het groen, waar het vochtig is. Voldoende begroeiing en vochtige aarde zijn belangrijke voorwaarden voor het afzetten van de eitjes. Het achterlijf van het vrouwtje is spits en tot een eenvoudige legboor omgebouwd. Na de paring worden de eitjes met deze boor in de vochtige grond geplaatst. Er worden hoogstens tweehonderd eitjes gelegd, die na veertien dagen uitkomen, met als resultaat een grote hoeveelheid emelten. Een Ymelbeek is volgens mij een soort van Emelbeek. Ik gebruik bewust de oorspronkelijke vorm emel, die in het Nederlands en Nederduits in de loop van de tijd vervangen is door de vrouwelijke vorm emelte.6 De verwante vormen in andere talen zoals Middelnederduits: amelt, emelte en Oudengels: emel, æmil, ymel, lijken uiterlijk wél sterk op emelt, maar verwijzen toch veelal naar andere insecten zoals rupsen en mieren. We zagen dit eerder al bij de korenworm en de bij. Mogelijk geeft de volgende uitleg hiervoor een verklaring. Taalkundigen denken dat er in het Oudger- maans een werkwoord bestaan heeft, dat zoveel betekende als ‘krachtig, onvermoeid, vlijtig voortgaan, druk bezig zijn’, waaruit woorden afgeleid zijn zoals het Duitse Eifer en het Nederlandse ijver, betekenis ‘vlijt’.7 Het vernoemen van insecten en of larven naar hun vlijtig, ijverig en bezig gedrag, kan een mogelijke verklaring zijn. Als men ervan uitgaat dat allerlei soorten insecten in hun verschillende stadia overeenkomende en of verwante volksnamen kunnen dragen, zijn er nog veel meer verwante woorden te vinden, zie iembijter.8 Volgens het citaat, is de naam Ymelbeek een toponiem dat ingegeven is door vissers. Het is een beek waar langpootmuggen huizen. Rondvliegende muggen die over het water scheren, moeten voor een visser een indicatie zijn dat er mogelijk ook emelten of immen in de grond zitten. Beschutte nabijgelegen natte weiden kunnen dan in bepaalde perioden dit soort larven bevatten. Vissers halen die wormen uit de grond om ermee te vissen. De maskers van de gewone Tipula’s of langpoten, worden door hengelaars gebruikt om als aas te dienen, om er baars mee te vangen. Dit is mijn verklaring voor de naam Ymelbeek in een nat drassig landschap. Een Ymelbeek is een beek waar langpootmuggen zich ophouden en waar emelten (immen of larven van deze langpootmug) zich in de grond verschansen.

Bronnen:

1. www.saspeelland.nl/Cultuurhistorische_rapporten/files/De-landweer-tussen-Bakel-en-Aarle.pdf De landweer tussen Bakel en Aarle-Rixtel. De ligging. Jan Timmers [2007].

2. www.academia.edu/2560685/De_archeologie_van_een_nat_cultuurlandschap_deel_I_ pdf_ 2.

3. Het Broek in de Prehistorie en Romeinse tijd, noot 68, Antoinette Huijbers [2006].

4. www.woerterbuchnetz.de/DWB?lemma=immel immel, m. der kornwurm. Nemnich wb.

5. edepot.wur.nl/158590 Een studie over emelten en hare bestrijding, Pagina 7-8.

6. www.etymologiebank.nl/trefwoord/emelt emelt zn. ‘muggenlarve’.

7. taaldacht.nl/2014/09/24/en-de-immen-ijveren-voor-hun-honing Taaldacht: im of imme.

8. http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/iembijter

2020-03-Ymelbeke-waar-de-naam-vandaan-komt.pdf