GH-2008-01 Een koninklijke Gemertse tamboersfamilie

 

Ad Otten

Wim van den Eijnde is een telg uit het Gemertse tamboersgeslacht “de Ruiter”. Veel mensen in Gemert kennen Wim ook alleen als Wim de Ruiter. Waar die bijnaam vandaan is gekomen daar heeft Wim geen weet af. Wel dat hij vanaf 1950 tamboer was bij St.Joris. 40 Jaar bleef hij dat om in 1990 zilverdrager te worden. Dat is hij nog steeds. Broer Jan was tamboer van 1946 tot 1969 en in 1981 schoot die zich tot koning van St. Joris. Omdat z’n eigen vrouw wat sukkelde met de gezondheid koos hij Jo van der Velden, de vrouw van broer Wim tot koningin. In 2001 was het Martien de zoon van Wim en Jo, die zich tot koning schoot. Zijn opvolger in 2003 was neef Toon van den Eijnde, de zoon van oud-koning Jan, en in 2005 was het zowaar Coby vd Vossenberg-vd Eijnde, dochter van Wim, die als de eerste vrouw bij de Rooj Skut die eer te beurt viel; zij koos voor de titel van koningin en nam vader Wim tot koninklijk ‘gemaal’. Het tamboersgeslacht ‘de Ruiter’ was geworden tot dé koninklijke familie van het Sint-Jorisgilde.

De relatie tussen de Rooj Skut en de familie Van den Eijnde is daarmee nog bij lange na niet volledig geschetst. Wim is de zoon van Bert ‘de Ruiter’, die 33 jaar tamboerde voor St.Joris, en Bert ‘de Ruiter’ is een zoon van Tùtje de Ruiter (Van den Eijnde) die van 1885 tot in elk geval 1924 bij St.Joris de trom roerde. En in 1972 trad Albert, de zoon van Wim, als tamboer in de voetsporen van vader, grootvader, overgrootvader én betovergrootvader. Want vóór 1885 was betovergrootvader Sjef van den Eijnde al tamboer.

Uit het voorgaande is al duidelijk geworden dat het tamboeren zich niet beperkte tot één tamboerslijn in de familie ‘de Ruiter’. Jan, de broer van Wim, noemden we al als tamboer van 1946 tot 1969. Jan bracht op zijn beurt diens zoon Leo mee naar ’t gilde. In de jaren 50 beschikte de Rooj Skut opeens over drie tamboers, allemaal ‘de Ruiters’. De jonge Leo (’n jaar of 9, misschien 10) begon met een gewone muziektrom, maar al gauw werd dat afgekeurd. ’t Gilde zag echter maar wat graag ’n jonge tamboer. ’t Gaf verjonging en bood tegelijk ook toekomst. De muziektrom zou en moest dus vervangen worden door een dieptrom ook al zou dat nogal wat geld gaan vergen. De familie ‘de Ruiter’ kwam echter met een goedkope oplossing. Zij beschikte over een dieptrom van de legendarische, uit het laatste kwart van de negentiende eeuw daterende Knòlskut, een Gemertse persiflage op de Gruujn en de Rooj Skutte. Wims vader Bert had nog bij de Knòlskut getromd en trouwens ook bij het Willibrordusgilde in Bakel. Vóór de Tweede Wereldoorlog hoorden de tamboers in feite niet bij het gilde. Zij werden gehuurd en betaald. Wim weet nog dat hij 5 gulden kreeg per dag en daarna 7,50. Maar nu helemaal niks meer, lacht hij, want intussen zijn de tamboers ook gildebroeders geworden.

2008-1 tambour1Nog even terug naar de dieptrom van de Knòlskut. Het moet geweest zijn in de beginjaren vijftig van de vorige eeuw dat genoemde dieptrom geschikt werd gemaakt voor de Rooj Skut. De ‘de Ruiters’ betaalden die ‘verbouwing’ zelf want ze wilden hun kostelijke trom met inscripties “1884” en “A.van.Berkel” als familiestuk behouden. Koperslager Rooderkerken maakte de trom iets minder diep, meubelmaker Merkelbach uit Lieshout zorgde voor nieuwe ‘raëpe’ en de Ruiters zelf zorgden ervoor dat die ‘raëpe’ uiteraard ‘de goej rooj kleur’ kregen en zij zorgden ook voor een nieuw kalfsvel. De nieuwe dieptrom, op maat voor de nog jonge Leo ‘de Ruiter’, was klaar. De totale kosten waren opgelopen tot 29 gulden 50. Voor toen een heel bedrag, bijna een half weekloon. (Wim vertelt tussendoor dat de gildetrommen van tegenwoordig voortaan allemaal kunstvellen hebben en dat de vernieuwing met één kunstvel van een gildetrom een jaar of 6 à 7 geleden al zo’n 150 gulden kostte).

Eén ‘de Ruiter’-tamboer is nu nog niet genoemd en dat is de tweede zoon van Jan, namelijk Toon. Al lang nadat broer Leo als tamboer was gestopt verraste Toon van den Eijnde zijn vader Jan door in 1985 op het 100-jarig tamboerjubileum van de familie volledig in gildetenue al trommend de feestzaal binnen te komen en als2008-1 tambour2 tamboer bij het gilde aan te blijven. Later werd hij zilverdrager en… in 2003 was hij het die zich tot koning van St. Joris schoot. Toon overleed op 31 oktober 2006. Hij kreeg een begrafenis met gilde-eer, een ware ‘koninklijke’ begrafenis, ook al was in de loop van 2005 zijn nicht Coby het koningszilver al omgehangen.

De trom van de Knòlskut is hét pronkstuk ten huize van Wim & Jo van den Eijnde. Maar zij hebben ook de gewonnen prijzen van ‘de ruitertamboers’ nog in eigen huis. De schilden van het gilde worden normaal bewaard door het gilde zelf, maar dat gold van oudsher niet voor de prijzen van de vroeger ‘zelfstandige’ tamboers. Dat verklaart tegelijk ook de dieptrom van de knolskut als familiebezit.

Wim & Jo zijn de buren van ’t Sint Tùnneskepèlleke in de Deel, eigendom van de Gruujn Skut. Van oudsher is ’t ook ’n kapelletje geweest voor de buurtschap aan ‘den Deelschen Boom’. Zo rond 1960 was een hele tijd de sleutel van ’t kapelleke zoek en in 1966 was ’t met ’t heiligenhuiske zo slecht gesteld dat het hoog tijd werd om er eens iets aan te doen. De Gruujn Skut heeft toen besloten tot een grondige opknapbeurt en sindsdien staat het er weer pico bello bij. Tot 2000 nam buurtgenote Truus Michiels-van Thiel de zorg voor ’t kapelleke op zich, en toen ze dat niet meer kon, namen Wim & Jo van den Eijnde als naaste buren het over, ook al vonden een aantal Gruujn gildebroeders dat dat toch eigenlijk niet had moeten gebeuren. De rivaliteit tussen Gruujn en Rooj skut is in Gemert al zo’n 500 jaar historisch….

2008-1 tambour3En gezien die historische rivaliteit is het zo op het eerste gezicht onverklaarbaar dat het in 1987 op het Ridderplein onthulde gildemonument drie personen telt, één tamboer (wijlen Mieske van Zeeland van de Gruujn Skut) gevolgd door resp. Hans van de Crommenacker (vaandrig van de Rooj Skut) en Jo van Schalen (vaandeldrager van de Gruujn Skut). Twee groene gildebroeders en één rode. Rara hoe is dat kunnen gebeuren??

Er is heel wat over vergaderd moeten worden. Drie personen gold als ideaal voor een goede compositie, maar anderhalve groene en anderhalve rode gildebroeder dat kon ook kunstenaar (én initiatiefnemer*) Toon Grassens niet realiseren. Of toch wel?? Na heel lang praten zijn beide gilden overstag gegaan en zijn ze gezwicht voor het historische argument dat, zoals hier in het voorafgaande reeds verhaald, de tamboer van oorsprong geen deel uitmaakt van de ene of de andere gildebroederschap, maar dat hij werd ingehuurd. Daarom ook werd de tamboer, voor de onthulling door bisschop Ter Schure, onder zowel een rode als een groene lap stof verstopt. Bovendien werd de dieptrom beladen met zowel een medaillon van St.Joris als van St.Sebastiaan (n.b. deze Sebastiaan is mét St.Tùnnes patroon van de Gruujn Skut)

.

2008-1 tambour4Opmerkenswaard is verder dat de rode gildebroeder Wim van den Eijnde, van het beroemde tamboersgeslacht ‘de Ruiter’, hier eigenlijk model had moeten staan als tamboer, maarrr… hij was te groot, en de groene tamboer Mieske van Zeeland was precies ’t type dat ’t goed zou doen op de gildeterp aan het Ridderplein. En zo is het gekomen.

Wim van den Eijnde weet zich trouwens ook nog te herinneren dat toen hij als tamboer bij de Rooj Skut begon dat toen ook de Gruujn Skut een tamboer had uit ‘de Ruiter-familie’ en wel Toon van den Eijnde, een neef van Wim’s vader. En van zijn vader wist hij dat deze Toon weer in de voetsporen was getreden van diens vader Driek ‘de Ruiter’, een broer van Wim’s grootvader. Een verwijzing is hier op zijn plaats naar een foto genomen in 1922 of 1923 aan het Kruiseind, waarop we beide Gemertse gilden zien optrekken naar een schuttersfeest op Koks. De gilden worden voorafgegaan door vier tamboers, twee van St.Tunnis en twee van St. Joris, maar ze heten allemaal Van den Eijnde ‘de Ruiter’ (Zie: Dor hedde de skut (1982), p.108).

En tot slot had Wim nóg iets wat hij graag kwijt wilde: In Gemert kennen we nog de authentieke en voor Gemert2008-1 tambour5 unieke gildemars, vendelmars, drie dansmarsen en een optrekmars. Vijfentwintig jaar geleden zijn alle Gemertse marsen door Berry van Oort en Huub van Boven uitgeschreven en op band (later op cd) voor het nageslacht vastgelegd. Toen zag iedereen al aankomen dat die unieke marsen wel eens zouden kunnen verdwijnen. En nu wordt inderdaad alleen de optrekmars nog gespeeld. Dat marsje is weliswaar vrij simpel maar toch indrukwekkend. Bij elke echte Gemertenaar zit ’t in het hoofd “van rommeldebommeldebom pompom van rommeldebommeldebom … etc.” Voor de gilden op concours moest de moeilijkheidsgraad zonodig opgevoerd worden vond de Gildekring en de Gemertse gilden zijn daar van lieverlede in meegegaan, want ook zij wilden prijzen halen. Dat is de reden waarom de Gemertse vendelmars en de drie dansmarsen al lang niet meer worden getromd en dat eigenlijk alleen nog maar de Gildemars wordt uitgevoerd. “Ik hoop,” zo besluit Wim, “dè ze dè uuniek, outèntiek, ècht Gímmers óptrékmèrske naw ók ècht in írren haawe.” Wij sluiten ons daar graag bij aan.

met dank aan Wim & Albert van den Eijnde

· Antoon Grassens, nu koning van St.Joris, toog in 1982 naar het gemeentehuis met het idee om bij de verbouwing van het gemeentehuis tenminste een deel van de 1%-regeling voor kunstwerken, aan een te realiseren gildemonument te besteden. Hij vond gehoor bij burgemeester Heldens. De gemeente Gemert samen met de Rabobank en de gilden namen het initiatief over en zorgden voor de financiering. In september 1987 werd de beeldengroep onthuld.

· Voor completering van het tamboersgeslacht ‘de Ruiter’ noemen we hier nog: Sjef II van den Eijnde, kleinzoon van Sjef I, die tamboerde van 1916 tot 1920 en toen naar Helmond ‘emigreerde’; Leo van den Eijnde, kleinzoon van Bert I, als junior begonnen en tamboer tot 1962; Albert Sterken, kleinzoon van Bert I van den Eijnde, tamboer van 1970-1971; Theo van den Eijnde, zoon van Bert I van den Eijnde en broer van Wim & Jan, tamboer in 1972.

Bekijk PDF

GH-2008-01 Sporen van de oorlog

 

Ruud Wildekamp

In april 1939, direct na de afkondiging van de tweede BO-VU (Buitengewone Oproeping-Uitwendige Veiligheid, een soort van voormobilisatie), werd het gehele 13e Regiment Infanterie (13 RI), onder Luitenant-kolonel G. Greidanus, in het noordelijke deel van de Peelstelling geplaatst. Het Ie Bataljon (I-13 RI), onder bevel van de Reserve Kapitein J.J.W. Willemsen, werd weer in de gemeente Gemert geplaatst, nu direct in de omgeving van het te verdedigen gebied bij Elsendorp. Het IIIe Bataljon kwam bij Grave en in de Princepeel en het IIe in de gemeente Mill en Sint Hubert. 2008-1 sporen1De regimentscommandopost was in deze periode in het dorp Zeeland gevestigd. Aan I-13 RI was toegevoegd een sectie van de 13e Batterij 6-Veld, uitgerust met vier 2008-1 sporen2kanonnen, die ook in Elsendorp werden geplaatst.

Het was er primitief daar in Elsendorp. Er was geen elektriciteit, geen drinkwater en vooral geen vertier voor de gemobiliseerden. Om toch de tijd nuttig te besteden werden er veel marsen gelopen, veel gesport en veel stellingen gegraven. Drinkwater werd aangevoerd vanaf de zuivelfabriek in Gemert en vertier bood het muziekkorps dat werd opgericht. Stellingen moesten worden betrokken tussen een punt op 500 m ten noorden van het kruispunt Elsendorp en op 2,3 km ten zuiden daarvan. Zodra kwartier was betrokken werd begonnen met de aanleg van veldversterkingen, loopgraven langs de weg van Gemert naar Sint Anthonis en de weg van Elsendorp naar De Rips. Opstelplaatsen voor de kanonnen kwamen bij het kruispunt van Elsendorp. Het regimentshoofdkwartier werd, samen met het bataljonshoofdkwartier in de Villa Cleefswit, ondergebracht.

Begin juni 1939 werd de staf van het 1e Bataljon van het 13e Regiment Infanterie geconcentreerd binnen de bebouwde kom van Gemert waar meer comfort aanwezig was dan in Elsendorp. Een compagnie van I-13 RI werd in Gemert geplaatst, terwijl één compagnie in Boekel kwam en één in De Mortel. De stafofficieren betrokken kwartier in het poortgebouw van het Gemertse kasteel en het regimentsbureau kwam in het pand van de wapenhandel Van Kemenade aan de Kerkstraat. Op 28 juli 1939 volgde de officiële ontvangst van 13 RI in Gemert met een parade en muziek door het eigen muziekkorps. Op 22 augustus 1939 de BO-UV opnieuw in werking gesteld, gevolgd door de afkondiging van de Algemene Mobilisatie op 28 augustus 1939. De troepen trokken daarop weg uit Gemert om opnieuw hun stellingen in Elsendorp te betrekken. De bataljonscommandopost van I-13 RI, nu onder commando van Kapitein L.Th. Boesten, verplaatst naar de villa op het landgoed Cleefswit tussen Gemert en Elsendorp. Tevens werd het regiment uitgebreid met de 13e Compagnie Pantserafweergeschut en de 13e Compagnie Mortieren. Het kantonnement Gemert werd nog versterkt met de komst van de 3e Batterij van de IIe Afdeling van het 3e Regiment Artillerie (3-II-3 RA) dat was uitgerust met vier 7-Veld, kanonnen van 75 mm. Ook dit onderdeel werd op het landgoed Cleefswit geplaatst.

De militairen van 13 RI werden in eerste instantie in boerderijen, loodsen en scholen in de gemeente ondergebracht. Daar dit de nodige overlast voor de burgerij opleverde werden in de loop van december enkele barakken voor hen gebouwd. Aan de Elsendorpseweg verrezen zes legeringsbarakken en een arrestantenbarak, terwijl langs de weg naar Sint-Anthonis zes keukenbarakken werden opgetrokken. Aan de Lodderdijk en op Boekent kwam een kantinebarak en aan de Molenstraat, in de omgeving van de zuivelfabriek, een douche-inrichting.

Zomer 1939 werd tussen Elsendorp en Sint Anthonis begonnen met de aanleg van het Defensiekanaal. Deze waterhindernis zou, versterkt met betonnen kazematten, de basis vormen voor het middendeel van de Peel-Raamstelling. Werkelozen uit Gemert, Helmond en Eindhoven werden dagelijks aangevoerd om, in het kader van de ‘werkverschaffing’, dit kanaal te graven. Nadat dit gereed was, werden ze ook ingezet bij de aanleg van de kazematten. De militairen legden zelf de verbindingsloopgraven en mitrailleurnesten tussen de kazematten aan. Het 2008-1 sporen3I-13 RI diende het gedeelte van de Peel-Raamstelling tussen Elsendorp en Oploo te verdedigen.

Op last van de commandant Ve Divisie werd een tweede kanaal, het Koordekanaal, gegraven. Dit Koordekanaal liep van de voormalige Hazenhut bij Vredepeel (naast de tegenwoordige Luchtmachtbasis De Peel) en een punt tussen Elsendorp en Venhorst. Door de militairen van I-13 RI werden, langs deze waterhindernis, veldversterkingen aangelegd op het terrein van het Landgoed Cleefswit, grenzende aan de huidige Middenpeelweg. Daarbij werd ook deze kazemat aangelegd. Gezien de vorm zal ze overwegend zijn bedoeld als waarnemingspost. De schuine zijden van de opening aan de voorzijde suggereren ook een mogelijke positie voor een lichte mitrailleur.

In de zijmuur van het huidige Hotel ‘De Hoefpoort’ zijn drie kogelgaten te vinden. Ze zijn het tastbare restant van een vuurgevecht dat in de morgen van de 11e mei 1940 werd gevoerd tussen het Nederlandse Detachement Frets en het 2. Radfahrer-Schwadron van Aufklärungs-Abteilung 256.

Het detachement was vóór de Duitse inval in Sint-Anthonis gedetacheerd met als opdracht het uitvoeren van vernielingen aan bruggen en bruggetjes tussen de Maas en het Defensiekanaal, zodra de Duitsers de westelijke Maasoever zouden hebben bereikt. Op 10 mei werden, overeenkomstig deze opdracht, bruggen opgeblazen en verhakkingen gesteld. Daarna diende men zich op de Peel-Raamstelling terug te trekken. Aangekomen in Elsendorp werd het bericht ontvangen om, samen met I-13 RI, terug te trekken op de Zuid-Willemsvaart en zich vandaar naar Schijndel te begeven. Aan de Zuid-Willemsvaart werd nog assistentie verleend bij het doen springen van de Donkse brug. Eenmaal in Schijndel ontving Frets de opdracht van de commandant van Vak Erp te trachten de brug bij Oeffelt, die onbeschadigd in vijandelijke handen was gevallen, alsnog te doen springen. Frets en zijn detachement begaven zich op weg en arriveerden rond 21.00 uur in Gemert. Wegens oververmoeidheid van zijn troep verzocht hij te mogen rusten in het kasteel van Gemert. Daar werden ze, in de ochtend van de 11e, min of meer overvallen door het 2. Radfahrer-Schwadron van Aufklärungs-Abteilung 256, dat vanaf Elsendorp per fiets Gemert binnentrok. Dit Duitse onderdeel was bij Boxmeer de Maas overgestoken en trok, via Sint-Anthonis en Oploo, op naar Elsendorp.

Doel van deze Duitsers was het verkennen van de toestand van de kanaalbruggen bij Beek en Donk. In het centrum van Gemert werden twee Nederlandse soldaten gezien die zich ijlings terugtrokken in het hoekhuis, aan het Binderseind, van grossier Coolen. Schütze Emil Hofmann wilde hen gevangen nemen maar werd gedood door een schot door de deur. Het schot waarschuwde het Detachement Frets in het kasteel en er ontwikkelde zich een vuurgevecht.Tijdens dit gevecht namen de Duitsers een groot aantal inwoners in gijzeling en verzamelde hen in en rond de muziekkiosk op het Borretplein, recht tegenover het kasteel. De Nederlandse militairen boden enige tijd weerstand vanuit het kasteel, waarbij sergeant Paul van Oostveen sneuvelde. Door de inzet van een stuk 3.7 cm Pantserafweergeschut raakte zowel de oostelijke vleugel van het poortgebouw alsook de oostelijke en de zuidelijke vleugel van de voorburcht van het kasteelcomplex in brand en ging verloren. Kapitein Frets gaf zich daarop, rond 12.00 uur, met een deel van zijn manschapen over. Onder de gegijzelde burgers vielen twee doden. De twaalfjarige Nico van Vugt verloor het leven door een verdwaalde kogel en een geestelijk gehandicapte, Bernhard Baggermans, die bij de bevolking bekend stond als ‘de Paus’, werd door een Duitser doodgeschoten omdat hij niet snel genoeg aan een sommatie voldeed. Ongeveer 20 manschappen van het detachement Frets, onder leiding van een luitenant, hadden kans gezien om via de tuin van het kasteel te ontsnappen. Hun tocht richting Beek en Donk werd waargenomen door een Duits vliegtuig dat gedurende een deel van het gevecht rondjes draaide boven het centrum van Gemert.

Nadat, op 11 mei 1940 het gevecht tussen het Detachement Frets was ontstaan, ontvingen de Duitsers van het 2. Radfahrer-Schwadron van Aufklärungs-Abteilung 256, versterking van de overige onderdelen van de Aufklärungs-Abteilung 256. Met vrachtwagens werden deze militairen aangevoerd. Zij brachten extra mittrailleurs met zich mee. Na een half uur verscheen ook een stuk geschut ten tonele. Naar alle waarschijnlijkheid een stuk pantserafweergeschut van 3.6 cm dat tot de organieke infanteriebewapening behoorde. Daarnaast werden de Duitsers, naar informatie van pater Loffeld van het kasteel, ook versterkt met één of meer ‘geschutswagens’. Waarschijnlijk worden hiermee de verkenningspantserwagens bedoeld waarmee Aufklärungs-Abteilung 256 ook was uitgerust. Door de gezamenlijke inzet van het geschut raakte een deel van het kasteel en de hoektoren in brand. De Gemertse brandweer was niet bij machte het vuur te blussen en kreeg daarop assistentie van de brandweer van Boekel.2008-1 sporen4

Gedurende de eerste jaren van de bezetting werd de schade aan het kasteel hersteld en een verbouwing uitgevoerd. Bij het bereiken van het hoogste punt, op 8 december 1942, werd een gedenksteen, met het opschrift 1942, geplaatst in de muur van het auditorium naast de binnenpoort. Bij de inzegening van het auditorium, 27 oktober 1943, werd een tweede gedenksteen met het opschrift 1943, geplaatst naast de poort binnen de overkapping van de binnenpoort.

Bekijk PDF

GH-2008-01 Eeuwenoud pelgrimslied op muziek

 

George Gijsbers (met inleiding Ad Otten)

Inleiding

2008-1 pelgrim1In het voorjaar van 2006 werd rond de Handelse kerk een solide wel 70 meter lange band van hardsteen gelegd, waarin een eeuwenoude en intrigerende tekst werd gegraveerd. Pastor Wilmink had die tekst voorgesteld. Vanaf zijn intrede op de Handelse pastorie was hij er al mee geconfronteerd, omdat een deel van die tekst is gebrandschilderd in de glas-in-lood-ramen van het uit 1937 daterende gebouw (Onze Lieve Vrouwestraat 57). Voor de oorsprong van de gebrandschilderde tekst in de ramen moeten we heel wat verder terug in de geschiedenis, dan genoemd bouwjaar. Na wat zoekwerk blijkt die tekst namelijk al opgetekend door zekere D.V.E.P.1 in een achttiende-eeuws liederenboekje dat de titel draagt: ‘De Opkomst, Eer ende Vreugt van Handel’. Daarin constateren we bovendien dat het de tekst betreft van een bedevaartslied getiteld “Toevlugt Liedt der Vremdelingen tot de Alder-heyligste Moeder Gods Maria, ofte haer Miraculeus Beldt rustende binnen Haendel”.

Van het betreffende liederenboekje zijn tenminste drie verschillende drukversies bewaard. De Heemkundekring heeft een herziene herdruk uit 1760 die indertijd te koop werd aangeboden zoals de titelpagina vermeld door ‘Wed. Jan van der Willigen tot Gemert’. Dan is er een exemplaar dat moet zijn gedrukt in 1738 en te koop was ‘bij Jacomyn van Berlo tot Gemert’ en het oudste exemplaar, berustende in de bibliotheek van de parochie Handel was te koop ‘bij de Broeders tot Haendel’. Maar ook dit oudste exemplaar moet al een herziene uitgave zijn, want waarom zou anders op de titelpagina geschreven zijn: “Ende nu met nieuwe Liedekens ververscht.”

2008-1 pelgrim2

We kunnen dus gevoeglijk aannemen dat de oorsprong van het lied van begin achttiende eeuw moet dateren. Als belangrijke vraag rest dan nog: Hoe was de melodie? De boekjes uit 1736/1738 en 1760 geven allen als aanwijzing “Stemme: Bell’ Iris, of Stroyken ende Koltje Vier.” Daarvoor zijn we te rade gegaan bij George Gijsbers en George heeft er werk van gemaakt zoals uit het hiernavolgende mag blijken.

Toevlugt Liedt tot Maria van Handel
Stemme: Bell’ Iris, of Stroyken ende Koltjen Vier.

De melodie “La Belle Iris” komt voor in het Ballet Royal de l’Impatience uit 1661 van Jean Baptiste Lully. Deze componist, oorspronkelijk een Italiaan, was musicus aan het hof van Lodewijk de Veertiende. Deze was van 1643 tot 1715 koning van Frankrijk en werd de Zonnekoning genoemd. De aanleiding voor deze naam was het eerste optreden van Lodewijk XIV als hoofdrolvertolker in een hofballet in 1653 als letterlijk schitterend uitgedoste zonnekoning in “Het ballet van de nacht” eveneens gecomponeerd door Lully.

De zonnekoning trad zelf op in de hofbaletten als vertolker van belangrijke rollen. Het dansen was één van zijn hartstochten, reden waarom Lully als hofcomponist verscheidene balletten heeft geschreven waaronder l’Impatience.

Dit ballet bevat naast instrumentale muziek ook gesproken en gezongen teksten van de hand van de hofdichter Isaac Benserade. Het theaterstuk begint al te lijken op een kleine opera. Lully geldt als een van de grondleggers van de franse opera aan het eind van de zeventiende eeuw.

Eén van de liederen in l’Impatience is Belle Iris dat begint met de tekst: “Sommes nous pas trop heureux, belle Iris, que vous ensemble.” De zanger verheugt er zich al op dat hij samen met Iris de nacht zal doorbrengen.

De melodie van Belle Iris is blijkbaar niet alleen heel populair geworden in Frankrijk maar ook daarbuiten. In de 17e en 18e eeuw worden honderden Nederlandse liederen gezongen op de wijze van Belle Iris. De teksten zijn heel uiteenlopend. Uiteraard hebben er veel de liefde of erotiek als onderwerp maar je treft er ook klaagliederen, sinterklaasliederen en religieuze liederen aan. Onder de religieuze liederen vallen de bedevaartsliederen zoals “Laat ons ras naar Handel gaan” maar ook “Liedeken van het mirakuleus heilig bloed van Boxtel” van rond 1700.

Een van de liedjes die op de wijze van Belle Iris wordt gezongen is: “Stroyken ende Koltjen vier/ginghen wandelen te samen”. Dit lied staat in de bundel “Den lieffelycken paradys-voghel” van Daniel Bellemans, uitgegeven in 1681 te Brussel. Het lied vertelt het sprookje van Strohalm, boontje en kooltje vuur.

Ditzelfde lied staat ook vermeld bij het bedevaartslied van Handel. Wellicht was dit Nederlandse lied in deze omgeving wat bekender dan het Franse Belle Iris.

Bij de meeste liederen wordt geen muzieknotatie gegeven omdat de wijze van Belle Iris algemeen bekend was. Het valt daarom niet exact aan te geven hoe het bedevaartslied van Handel werd gezongen. Bij een aantal liederen, en natuurlijk bij de instrumentale versies, wordt wel een muzieknotatie gegeven. Daarbij valt op dat bij de meeste liederen de melodie afwijkt van het lied zoals dat door Lully werd gecomponeerd.

Een voorbeeld van een instrumentale versie is “De Hagse kermis” dat staat in “Hs. Musicq boek, begonnen den 8sten october anno 1740”. Hierin is de oorspronkelijke melodie wel te herkennen maar het lijkt meer op een variatie op het thema.

In de vijfdelige boekenreeks “Le Theâtre de la Foire ou l’Opéra Comique” van Sage, Alain René le et d’Orneval uitgegeven in 1737 te Parijs staan honderden melodieën weergegeven. Lied nummer 137 is de wijs van Belle Iris. De verschillen met het lied van Lully zijn hier veel geringer, het betreft voornamelijk ritmische wijzigingen. Omdat het bedevaartslied van Handel in 1736 gepubliceerd is, is de kans aanwezig dat het lied op deze manier gezongen werd.

Om de tekst van het bedevaartslied weer op de melodie te plaatsen ben ik toch uitgegaan van het origineel van Lully. Op de eerste plaats omdat van het lied Belle Iris veel contrafacten in omloop waren die waarschijnlijk ook melodisch wel van elkaar afweken.

Bovendien heeft de melodie van Lully een wat frivoler karakter omdat daar het ritme bestaande uit een gepuncteerde achtste noot gevolgd door een zestiende vaak voorkomt (lang-kort). Bij latere versies is dat vaak vereenvoudigd tot twee achtste noten, dus even lang.

1

Laet ons ras naer Haendel gaen2008-1 pelgrim3

Laet ons daer Maria groeten /

Die ons droefheid kan versoeten /

En ons all’ weet bij te staen.

Laet ons vierige gebeden

Storten voor die suijver maegt /

Die uijt moederlijke leden

Ons gebed bij Godt opdraegt

2

Niemant wordt van haer veragt /

In haer Moederlijcke ermen

Wilt sij allen Mensch beschermen.

Haeren Soon geeft haer de magt /

Jesus heeft aen haer gegeven /

(Mensch dan tot Maria vlugt/)

Dat gij door haer hulp sult leven /

Als gij quelt, of als gij sugt:

3

Daerom gaen wij nu gelijk

Haer soet Beldt tot Haendel eeren /

Op dat zij van ons wilt keeren

Dat ons Ziel is schadelijk.

Door haer Beldt zal ons geschieden

’t geene dickmaels is geschiedt:

Want veel droeve sieke lieden /

Koomen daer uyt hun verdriet

4

Het behaagd aan God den Heer /

En aan Jesus onsen Broeder /

Dat Maria zijne Moeder

T’ Haendel wordt bewesen Eer.

God laet dit genoegsaem merken /

Dat Maria’s Eer is goet /

Door die wonderbaare Werken /

Die hij door Maria doet.

5

Wat en heeft God niet gedaen

Binnen Haandel aen veel Menschen

Die Maria Eer toe wenschen /

En voor haeren Autaer staan

Koortsen / Siekten / Swarigheden /

Die ons Herten quellen seer /

Heeft Maria af gebeden /

En nog veele smerten meer.

6

Blindheyd / doofheyd / kreupelheyd

Binnen Handel sijn verdreven /

Door Maria word gegeven /

Van Godt alle lustigheyd.

Hierom willen wij gaan vieren

Binnen Handel, den Autaer /

En Maria’s Beldt vercieren /

Ons versoeken doen door haar.

NOTEN:

1. Het is niet simpel definitief te bepalen waar D.V.E.P. voor zou kunnen staan. Gelet op het gegeven dat de liederenbundel van 1736 al een voorganger had, komt daarvoor o.m. in aanmerking Dominus Verbeeck Emeritus Pastor, de schrijver van het Handels Mirakelboekje in 1699 onder de titel “Hyperdulie”. Marc Wingens schrijver van ‘Over de grens. De bedevaart van katholeke Nederlanders in de zeventiende en achttiende eeuw’, Nijmegen 1994, blz. 115-116 houdt het echter op Daniel (Vervest) de Brouwer, de grondlegger van de Handelse Penitenten.

2. Zie Gemeentearchief Gemert-Bakel: Mariet Adriaans, Inventaris archieven parochie Handel, onder ‘bibliotheek’.

Bronnen geraadpleegd door George Gijsbers:

· Ballet Royal de l’Impatience uit 1661 van Jean Baptiste Lully, Dansé par sa majesté le 19 fevrier 1661, Recueilly et copié par Philidor Laisneé en 1690.

· Den lieffelycken paradys-voghel, Daniel Bellemans, 1681, Brussel.

· Hs. Musicq boek, begonnen den 8sten october anno 1740.

· Le Theâtre de la Foire ou l’Opéra Comique. Contenant les meilleurs pièces qui ont été représentés au foires de S. Germain et de S. Laurent. Tome I comprenant les volumes 1-5, Sage, Alain René le et d’Orneval, 1737, Parijs.

· www.liederenbank.nl

· www.sitelully.free.fr

Bekijk PDF

GH-2008-01 De Rips en de Beek

Historisch watermanagement in het dorp

 

Jan Timmers

Nederland staat bekend om zijn strijd met het water. Doorgaans gaat het hierbij over het laag gelegen deel van Nederland en minder om de zandgebieden. Maar ook op de zandgronden van Noord-Brabant is watermanagement van steeds groter belang. In het recente verleden zijn veel waterlopen verdiept en rechtgetrokken om water zo snel mogelijk af te kunnen voeren. Gezien de verdroging en de verlaging van de grondwaterstand komt men momenteel weer terug op die maatregelen en worden er plannen gemaakt om het water zo veel mogelijk vast te houden en het grondwater op peil te houden. Aan de ene kant speelt de afvoer van overtollig water op het moment dat er wateroverlast dreigt, aan de andere kant mag er ook geen verdroging optreden. Beide aspecten van de waterhuishouding krijgen de aandacht en watermanagement is een hot item geworden.

In het verleden speelde watermanagement ook een belangrijke rol. De aandacht voor water had echter hoofdzakelijk betrekking op het afvoeren van overtollig water. Dat is pas echt van de grond gekomen op het moment dat mensen meer landbouwgrond nodig hadden dan er van nature aanwezig is. De belangrijkste landbouwgrond zijn de oude akkers. Er werd gebruik gemaakt van de natuurlijke omgeving en de akkers werden aangelegd op plaatsen waar het van nature droog genoeg is voor de akkerbouw. Het landschap op de zandgronden van Noord-Brabant kent hoger gelegen dekzandruggen met daartussen lagergelegen gebieden met daarin natuurlijke waterlopen of vennen.

Vanaf de 12de eeuw nam de bevolking in onze regio sterk toe en daarmee ook het areaal aan landbouwgrond. De permanent droge dekzandruggen waren niet langer toereikend. Uitbreiding van de landbouwgrond was nodig, maar alleen mogelijk door verbetering van de waterafvoer. In die periode begon men met het graven van sloten en het verbeteren van de bestaande waterafvoer. In dit artikel wordt een poging gedaan om te achterhalen welke waterlopen in de huidige dorpskern van Gemert werden aangepakt. De nadruk ligt daarbij op de aanpassing van het tracé van de natuurlijke waterlopen.

2008-1 rips1

Het natuurlijke tracé van de Rips en de Beek

Gemert ligt aan de Rips en deze waterloop speelde in de geschiedenis van Gemert een belangrijke rol. We kennen momenteel in het dorp alleen nog een waterloop met de naam De Rips door de wijk Berglaren, via het Frans Brugske naar het kasteel van Gemert. Tot in het recente verleden was er nog een tak van De Rips die de Lodderdijk kruiste en achter de Sleutelbosch door naar de kruising Haageik-Nieuwstraat-Molenstraat liep, waar vanouds een hoge stenen brug over De Rips lag. Dit tracé is binnen de bebouwde kom van Gemert als waterloop verdwenen. Op sommige plaatsen is het tracé nog zichtbaar als een verlaagd aangelegd voetpad. Een aantal eeuwen lang kende Gemert twee verschillende takken van De Rips, die in publicaties van elkaar worden onderscheiden door de namen Haageik-Rips en Kasteel-Rips. In de Middeleeuwen hadden deze twee takken nog verschillende namen. De Haageik-Rips werd vanouds aangeduid met de naam De Rips, die veelal geschreven werd als Roespe. De Kasteel-Rips daarentegen heeft vanouds als naam De Beek. In de loop van de 17de eeuw kreeg deze waterloop ook de naam De Rips 1. Verderop in dit artikel zullen we een verklaring geven voor deze naamsverandering.

Het oude tracé van De Rips en De Beek

Als we iets willen leren over het oude verloop van De Rips en de Beek dan kunnen we beginnen met het bekijken van oude topografische kaarten. Figuur 1 geeft de situatie van ca 1960 weer. We zien op die kaart het toenmalige tracé van beide takken van De Rips. Op sommige plaatsen zien we dat de waterlopen een kronkelig verloop hebben. Een kronkelend, meanderend verloop duidt er op dat we daar te maken hebben met een natuurlijk tracé. Op andere plaatsen zien we dat de waterloop nagenoeg recht loopt. Het rechte verloop wijst erop dat die stukken door mensen zijn aangepast. Oftewel is een natuurlijk tracé op die plaats ‘gekanaliseerd’ oftewel het betreffende stuk is geheel door mensen gegraven. Om daar iets meer over te weten te komen kijken we naar de oudste topografische kaart van Gemert, die dateert van ca 1840. We herkennen daarop dezelfde meanderende en rechte stukken van de beide waterlopen. Het meest duidelijk is het stuk van de Kasteel-Rips juist ter hoogte van het kasteel. Dat stuk is duidelijk gegraven of rechtgetrokken. Iets verder stroomopwaarts zien we nog een recht stuk tussen wat nu De Stroom heet en de Groeskuilen (in figuur 2 aangegeven met de letters A en B). Aan beide zijden van dit stuk liggen de oude akkers pal tegen de waterloop aan. Er zijn geen (lagergelegen) weilanden aanwezig die erop duiden dat er een natuurlijk beekdal is. De akkers aan weerszijden van dit stuk van de waterloop maken onderdeel uit van een dekzandrug ter plaatse, waar de waterloop kennelijk dwars doorheen loopt. Het stuk Rips tussen A en B lijkt dwars d2008-1 rips2oor de dekzandrug gegraven te zijn.

Als het tracé A-B werkelijk gegraven is, dan moeten we ons tegelijkertijd afvragen waarheen het water, afkomstig van De Mortel, dan voorheen stroomde. Op de kaart van figuur 2 zien we tussen de letters B en C een aantal weilanden ingetekend, die erop duiden dat ter plekke een nattere strook land aanwezig is, waarschijnlijk het restant van een voormalig beekdal. De bovenloop van de Kasteel-Rips stroomde kennelijk, komend vanuit De Mortel, in het verleden verder door naar de Haageik-Rips. De verbinding met de Beek (nu Kasteel-Rips) is pas later gegraven. Een extra aanwijzing hiervoor is dat de waterloop komend vanaf de Groeskuilen tot aan punt C (in figuur 2) vroeger een eigen naam had. Op de kaart van ca 1840 wordt die waterloop aangeduid met de naam Het Loopje. Ook op andere kaarten komt die naam voor. De bovenloop van de Kasteel-Rips daarentegen heeft altijd de naam De Rips gehad. De conclusie is daarom dat Het Loopje van oorsprong een zijtak van De Rips was.

.

 

Het tracé van De Beek

Uit het voorgaande kunnen we concluderen dat De Rips van oorsprong veel meer water te verwerken kreeg dan ná het graven van de verbinding Rips-Beek. Aan De Rips werd dichtbij de Haageik in het jaar 1210 een watermolen aangelegd.2 De vraag werd wel eens gesteld of deze watermolen wel voldoende aanvoer van water kende om te kunnen functioneren. Een afdoende antwoord op die vraag kon niet gegeven worden. Met de conclusie uit de vorige paragraaf komt een antwoord op die vraag een stuk dichterbij.

Tegelijkertijd moeten we ons afvragen hoe het dan zit met de watertoevoer van De Beek. De bovenloop van De Rips vanuit het oostelijk deel van De Mortel is als bovenloop van De Beek weggevallen. Het gedeelte door de wijk Berglaren werd kennelijk gegraven en bestond voordien niet. Toch was De Beek belangrijk genoeg om er een afzonderlijke naam aan te geven. Op de oude topografische kaart in figuur 2 zien we ten zuidoosten van de letter A een langgerekte strook met daarin weilanden, die duiden op een lagere ligging. Op grond daarvan vermoeden we een voormalig beekdal ter hoogte van de huidige straat De Stroom van A naar D. De letter D in figuur 2 is de plaats waar nu visvijver De Dribbelei ligt. Van oudsher is dit gebied een erg nat gebied dat regelmatig te maken kreeg met overstromingen en wateroverlast. De huidige bouwwerkzaamheden aan weerszijden van De Stroom hebben de2008-1 rips3 gelegenheid geboden om tijdens graafwerkzaamheden ter plekke te bekijken of er sprake kon zijn van een voormalig beekdal of een voormalige waterloop. Op grond van waarnemingen kon Jos van Schijndel de conclusie trekken dat ter hoogte van De Stroom in het verleden een grote waterpartij aanwezig was, die samen met het gebied van de huidige visvijver één geheel vormde. Ongetwijfeld werd De Beek gevoed met water uit dit voormalige ven.

Dit voormalige ven ter hoogte van De Dribbelei werd gevoed door water vanuit de westkant van De Mortel. Van daaruit loopt een waterloop in noordwestelijke richting, door de Mortelse Paijen naar de Dribbelei. De plaats waar de waterloop de weg naar De Mortel kruist heeft van oudsher de naam De Stap, soms Kerkstap. Die naam duidt op een plaats waar de waterloop kon worden overgestoken. Denk hierbij aan de term ´stapstenen´. Op die plaats was kennelijk geen brug of duiker aanwezig, maar moest men doorgaans door het water ‘stappen’. De bedoelde waterloop vormde lange tijd de grens tussen de parochies van Gemert en De Mortel. Gezien zijn grillige verloop heeft hij een natuurlijke waterloop als voorganger, maar delen ervan zijn in de loop der eeuwen zeker ´gekanaliseerd´. Het stuk van de waterloop ter hoogte van de Dribbelei werd in het landboek anno 1716 aangeduid met de naam Heggraaf. Het laatste gedeelte van de naam geeft aan dat dit stuk van de waterloop werd gegraven of gekanaliseerd. Zowel deze waterloop als het ven moeten oorspronkelijk de naam Dribbelei hebben gehad.3

De Doregraaf

Op de oude kaart in figuur 2 zien we nog een opvallend rechte waterloop vanuit de Dribbelei (letter D in figuur 2) in zuidwestelijke richting naar het broekgebied bij de Broekstraat. Deze waterloop is overduidelijk een gegraven waterloop. Hij staat al eeuwenlang bekend onder de naam Doregraaf 4. De Doregraaf werd gegraven om het natte gebied rond De Dribbelei/Stroom af te wateren. Het zou mogelijk geweest zijn om daarvoor De Beek te verdiepen of 2008-1 rips5recht te trekken, maar daarvoor werd kennelijk niet gekozen. De reden daarvan kan zijn dat men tegelijkertijd de overlast van water in De Beek ter hoogte van het dorp (het huidige Ridderplein) wilde wegwerken. Een rechtstreekse afwatering naar het broek ligt dan meer voor de hand. Wel moest dan dwars door de langgerekte dekzandrug worden gegraven, waarover de doorgaande prehistorische route liep, die tegenwoordig Oudestraat heet. De naam Doregraaf is daarvan afgeleid: de Oudestraat en de hoge dekzandrug werd dóórgraven (dóórgegraven). Waar Doregraaf en Oudestraat elkaar kruisen werd een ‘aarden brug’ aangelegd. We zouden dat tegenwoordig een duiker noemen. Alhoewel de Doregraaf vanaf de Oudestraat niet meer zichtbaar is, is hij nog steeds in zijn oude tracé aanwezig tot aan de huidige Zuidom. Het gevolg van het graven van de Doregraaf was niet alleen dat De Beek veel minder watertoevoer kreeg, maar dat de verbinding tussen Dribbelei en De Beek langzaamaan verdween.

 

2008-1 rips4

Chronologie van het graafwerk

In het bovenstaande is geschetst welke mogelijke veranderingen er in het verleden hebben plaatsgevonden rond de waterhuishouding in Gemert dorp en het tracé van de waterlopen. De vraag blijft nog wanneer dat dan is gebeurd en wat de redenen zijn geweest. Het oudste gegeven voor de datering van het graafwerk is de Doregraaf. Uit archiefbronnen weten we dat de Doregraaf al vóór 1326 werd gegraven. Dat is het jaar waarin de waterloop voor het eerst werd vermeld. Hij vormt dan de grens tussen het rechtsgebied van de familie Van Gemert en het rechtsgebied van de Duitse Orde 5. Zoals al aangegeven was het doel om de omgeving van de Dribbelei, maar tegelijkertijd ook de omgeving van het huidige Ridderplein van wateroverlast te bevrijden.

De verbinding van De Rips met De Beek lijkt van jongere datum te zijn. Die verbinding zou immers weer zorgen voor meer water in de omgeving van het Ridderplein en dat wilde men aanvankelijk juist niet. Voordat de verbinding tot stand kwam was er sprake van twee waterlopen die niets met elkaar van doen hadden en ook twee verschillende namen hadden: De Rips en De Beek. De Rips voerde het meeste water en aan De Rips werd de watermolen gebouwd. De verbinding tussen De Beek en De Rips zou als gevolg hebben dat de watertoevoer bij de watermolen drastisch zou verminderen. Dat was niet wenselijk zolang de watermolen in bedrijf was. Nergens is in de archieven gevonden wanneer de watermolen precies uit bedrijf is genomen, maar Ad Otten concludeert uit zijn onderzoek dat ná 1580 de watermolen niet meer wordt vermeld en dat ruim vóór 1600 de watermolen al niet meer functioneerde.6 Omstreeks 1590 moet de watermolen buiten bedrijf zijn geplaatst.

Er is nog een andere aanwijzing voor het tijdstip waarop de verbinding tussen De Beek en De Rips tot stand kwam. Het gaat dan om de bouw van het poortgebouw van het kasteel. Tegelijkertijd met deze bouw kwam de ligging van de latere buitengracht van het kasteel tot stand. Dat moet hebben plaatsgehad in 1607 of 1608.7 Het graven van een (nieuwe) buitengracht rond het kasteel betekende waarschijnlijk een gehele herziening van de waterhuishouding. In ieder geval is tegelijk met de aanleg van de buitengracht bij het nieuwe poortgebouw De Beek ter hoogte van dat poortgebouw verlegd en recht getrokken. Het is heel goed denkbaar dat de aanleg van de buitengracht met zich mee bracht dat er meer water ter plekke nodig was en dat er dus voor extra watertoevoer gezorgd moest worden. De verbinding tussen De Beek en De Rips zorgde voor dat extra water. Het gevolg was dat de bovenloop van De Rips niet langer tot De Rips behoorde, maar onderdeel werd van De Beek. De gegraven waterloop van B naar A (zie figuur 2) voerde het water van De Rips en zal zelf daarom ook De Rips worden genoemd. Eigenlijk moeten we dus concluderen dat niet De Rips een onderdeel werd van De Beek, maar moeten we dat juist omdraaien: De Beek werd onderdeel van De Rips. We zien dan ook dat vanaf dit tijdstip de naam Beek langzaamaan verdwijnt. Na 1650 komt de naam De Beek niet meer voor in archiefstukken. Vanaf 1675 wordt de voormalige Beek aangeduid met de naam De Rips.8 Vanaf dat moment heeft Gemert twee Ripsen.

Afwatering op de Molenbroekseloop

De situatie van kort na 1600 is lange tijd blijven bestaan. Bij het bouwen van de wijk Molenbroek in de jaren 70 van de vorige eeuw is een groot gedeelte van het tracé van De Rips verdwenen. De Rips werd omgeleid via de Groeskuilen naar de Molenbroekseloop.9 De Molenbroekseloop vormt de noordelijke grens van de wijk Molenbroek. Ook dat is een gegraven waterloop die op de oude kaarten al als zodanig voorkomt. Het is niet uitgesloten dat de Molenbroekseloop oorspronkelijk een zuidelijker verloop had en in De Rips uitmonde. Dit is één van de vragen waarop nog een antwoord gezocht moet worden. Een andere vraag is hoe het precies zat met de oorspronkelijke loop van De Beek ter hoogte van het kasteel. Vanaf de bouw van het poortgebouw loopt De Beek daar recht, maar hoe het daarvoor zat is onbekend. Wellicht liep de waterloop over het kasteelterrein en vormde de binnengracht een onderdeel van de oorspronkelijke waterloop. Een volgende vraag betreft het tracé van De Rips ter hoogte van het voormalige Hooghuis. Bij de opgraving van het Hooghuis bleek dat een gedeelte van de aanwezige Ripsloop ter plaatse gegraven was. Ook hier doet zich de mogelijkheid voor dat De Rips aanvankelijk onderdeel was van de gracht rond het mottekasteel. Rond de details van de middeleeuwse waterhuishouding van Gemert blijven nog de nodige vragen open.

Noten

1. Bij de oudste vermelding van De Beek in 1326 wordt deze genoemd “Ghere Beek”. Latere vermeldingen van deze naam zijn niet bekend. Ad Otten, De Rips en De Beek, Gemerts Heem 1980, nr 4

2. Jan Timmers, Ontwikkelingen in middeleeuws Gemert, in A. Thelen (red) Het Hooghuis te Gemert, archeologisch en historisch onderzoek betreffende het middeleeuws kasteel van de heren Van Gemert, Bijdragen tot de geschiedenis van Gemert deel 27, Gemert 2001, blz 84.

3. Ad Otten, Niet Dribbelhei maar Dribbelei, Gemerts Heem 1982, nr 4

4. Ad Otten, 678 Jaar Doregraaf, Kapittelstokje, Gemerts Heem 2004, nr 3 blz 30

5. Oorkondenboek van Gemert, niet uitgegeven, collectie heemkundekring.

6. Ad Otten, De watermolen en zijn omgeving, Gemerts Heem 1998, nr 4, blz 24/25

7. Ad Otten en Ton Thelen, Kasteel Gemert, Gemert in Beeld nr 4, Gemert 1995. blz 18.

8. Zie noot 1

9. Zie de moderne dorpsplattegrond, zoals de gemeente Gemert-Bakel die heeft uitgegeven.

 

 

 

Bekijk PDF

GH-2008-01 Heilige Losbol is ‘krimmeneel’

Ad Otten

Bij de opening van Gemert-kermis op vrijdagavond 14 september 2007 werd hij onthuld door pastor Camil van Lamoen. D’n Heilige Losbol! Daaraanvoorafgaand is er links en rechts heel wat over gediscussieerd. Heilige Losbol? Patroon van Gemert-kermis? “Wa’s dè naw?” en “Hoe komme ze dor naw baj?”

D’n Heilige Losbol is toch écht historisch voor Gemert. Hij (Dionisius) was de eerste bisschop van Parijs (toen nog Lutetia). Hij stierf als martelaar. In het jaar 272 werd hij onthoofd en z’n reactie-van-toen is legendarisch geworden. Hij moet zijn hoofd meteen hebben opgeraapt en aan z’n moordenaars hebben getoond met een verwijt die in ’t Gímmerts zou hebben geklonken als: “Kiekt naw ’s wa gallie hét gedon. Vleegels!” Niet lang na de dood van Dionisius is hij heilig verklaard en sindsdien steevast afgebeeld als de bisschop met het gemijterde hoofd niet op zijn romp, maar in zijn handen voor de borst. Zoals Christus aan het kruis, en het hoofd van Sint-Jan op een schotel, werd zijn beeltenis net als van nog vele andere martelaren tot een algemeen gekend antigeweldssymbool. De vaste katholieke feestdag van de heilige Dionisius werd 9 oktober. En het was op die dag dat in het jaar 1683 in Gemert de kerk van Sint-Jans Onthoofding opnieuw werd ingezegend. Die nieuwe inwijding was na de bezettingsperiode en de inbeslagname van de kerk door de Staten-Generaal (1648-1662) van jaar tot jaar steeds weer uitgesteld. Het bisdom Den Bosch had geen bisschop meer, maar eindelijk werd dan monseigneur Reginald Cools, bisschop van het in het Duitse Rijk vallende bisdom Roermond, bereid gevonden, om de door de Staatse ‘geuzen’ veroorzaakte ontheiliging weer ongedaan te maken. ’t Werd een groot feest en dat werd vanaf dat jaar voortaan elk jaar gevierd als kermis. De ker(k)mis is immers traditiegetrouw de verjaardag van de kerkwijding. Tot in 1925 dus zegmaar bijna 250 jaar werd Gemert kermis op (of op de zondag na) de feestdag van de heilige Dionisius gevierd.

2008-1 los1De beeltenis van Dionisius moet in de volksmond, en echt niet alleen in Gemert, al heel vroeg de bijnaam gekregen hebben van ‘d’n haajlege losbol’. ’n Spotnaam? Welnee je zou het met evenveel recht een koosnaam kunnen noemen. Natuurlijk is daarover wel eens discussie geweest. Met name in de loop van de negentiende eeuw toen de elkaar opvolgende pastoors veel moeite deden, zij het tevergeefs, om het kermisvieren, dat vaak gepaard ging met overmatig drankgebruik, te verbieden. Opvallend is ook het ontbreken in het Gemertse kerkinterieur van een beeld van de heilige Dionisius en de vraag moet hier misschien wel gesteld worden of dat niet vanwege de bijnaam van de patroon van Gemert-kermis is geweest? Uit eigen familie is nog bekend dat de ene opa met de kermis wel eens zei: “Kom we vatten ‘r nog inne, ’t kan gin kaod want d’n haaljlege losbol is petroon!” De andere opa waarschuwde met Gemert-kermis echter juist “um mí de kérmis in Gimmert mí diejen haajlege losbol as petroon aald ’n bietje op te paasse.” Och, het is allemaal betrekkelijk en dat is pas echt geschiedenis…

Toen in 1683 die nieuwe kermisviering in Gemert werd ingesteld was Gemert nog een Vrijstaat, oftewel een Soevereine Vrije Rijksheerlijkheid. In Den Haag hadden ze over Gemert niksnie te zeggen. Wel waren er bij het soevereiniteitsaccoord van 1662 bindende afspraken gemaakt. Zo zou er in Gemert godsdienstvrijheid zijn. Niet alleen voor katholieken maar ook voor protestanten. Dat was in de rest van Nederland echt niet het geval. Openlijk katholiek zijn was door Den Haag verboden en verklaard tot ‘crimineel gedrag’. De2008-1 los2 uitzonderingspositie van Gemert had tot gevolg dat er van heinde en verre grote groepen bedevaartgangers naar Gemert en met name het Mariaoord Handel kwamen om hier op de traditionele manier weer katholiek te kunnen zijn. Nauwelijks de grens van Gemert gepasseerd of de vaandels werden uitgerold en in vol ornaat opgetrokken. In de meimaand (de Mariamaand bij uitstek) telde Handel op meerdere dagen duizenden bedevaartgangers en werden extra biechtvaders ingehuurd.

Een en ander had tot gevolg dat de protestantse gemeentebesturen van omliggende gemeenten gelegen in het zogeheten Generaliteitsgebied, samen met de dominees uit de regio –die hun zending hier zagen mislukken- heel wat klaagbrieven en petities hebben geschreven naar Den Haag over de Paapse Stoutigheden en over de beeldenvereerders in Gemert met de bedoeling om de Hoog Mogende Heren in Den Haag te bewegen om aan dat in hun visie criminele gedrag, paal en perk te stellen. Maar al die brieven waren tevergeefs want het was zo nu eenmaal afgesproken en in een tractaat vastgelegd. De Duitse keizer was daar zelfs in gekend en deze had de Vrijheer van Gemert, omwille van het succes van het behoud van Gemert voor de ware Roomse Religie, zelfs benoemd tot diens geheim raadsheer. En in Den Haag wilde men de Duitse keizer toch maar liever te vriend houden.

Al dat protestantse geschrijf uit de Meierijsche buurgemeenten bezorgde Gemert, net als trouwens ook het Land van Ravenstein, een heel erg slechte naam, als een vrijplaats voor criminelen. Een jaar na de instelling van de kermis van “d’n haajlege Losbol” sloot Gemert daarom met de Republiek der Zeven Provinciën een wederzijds uitleveringsverdrag voor zware criminelen. Overtredingen tegen de openbare uitoefening van de rooms-katholieke godsdienst vielen daar begrijpelijk niet onder, waardoor het klagen over de ‘krimmeneele’ katholieke godsdienstpraktijk bleef aanhouden. En daar ligt de oorsprong van het bijna in alle katholiek gebleven Brabantse gemeenten bekende gezegde van TIS KRIMMENEEL in de betekenis van: TIS GEWELDIG! TIS BUITENGEWOON GOED!

Ruim twee jaar geleden is Gemert Vrijstaat opgericht met als doelstelling om de aparte geschiedenis van Gemert beter zichtbaar te maken. De Heilige Losbol stond van meet af aan op het programma. Bestuurslid, mede-initiatiefnemer en beeldend kunstenaar Toon Grassens wist ook meteen al iemand uit zijn eigen kennissenkring van collegae kunstenaars die daar wel iets heel aparts van zou kunnen maken. Ton Mooy uit Amersfoort. En het is een aparte Dionisius geworden. Niet zo strak en serieus als in de kerk want hier in Gemert zou hij buiten komen staan. Maar uiteraard moest Dionisius wel herkenbaar blijven. Aan de symboliek mocht niet al te veel getornd worden. Dionisius bleef dus zonder hoofd op zijn lijf. Verder moest hij als bisschop (van Parijs) kenbaar blijven.

Ton Mooy maakte van de Gemertse versie van Dionisius de vriendelijkheid zelf. Met het gemijterde maar nu glimlachende hoofd in de rechter-, en de toostend geheven kelk in de linkerhand. Hij is daarmee geworden tot een eigentijdse maar niet minder ‘ware’ patroon van de Gemertse kermis en eigenlijk van elk openbaar in Gemerts centrum te vieren feest. Hij legt bovendien een link naar de aparte krimmeneele geschiedenis van Gemert.2008-1 los3

Bekijk PDF

GH-2008-01 Klaida: de poort van Gemert

Een monument van Gerard van Lankveld

Ton Thelen

 

Beter kon het niet meezitten: de onthulling op 13 oktober 2007 van het monumentale kunstwerk dat Gerard in opdracht van de gemeente heeft gemaakt, vond plaats op een zonovergoten dag. Het gaf iets extra feestelijks aan de plechtigheid. Maar het was bovenal een blij gebeuren: een kleurrijke stoet, met harmonie Excelsior voorop, gevolgd door de beide Gemertse gilden en vele belangstellenden uit zo waar binnen- en buitenland, trok naar het woonhuis van Gerard, die vast al een tijd met spanning de stoet stond op te wachten. Daar aangekomen werd hij plechtig door de kapiteins van beide gilden uitgenodigd om, aan weerszijden geflankeerd door de koningsparen, zich aan het hoofd van de stoet op weg te begeven naar de plaats van de onthulling; met de lauwerkrans op het hoofd en vergezeld door burgemeester Jan van Maasakkers, het past de eer die een keizer toekomt. Bijna letterlijk drukte die waardigheid hem zwaar op de schouders. Hij moest namelijk het kruis dragen dat bovenin het kunstwerk geplaatst zou worden. Het tafereel had iets weg van een moderne kruisweg, zo kwam het op enkele genodigden van buiten over. Voor hen was het een verrassend en blij tafereel, zovelen op weg en zovelen langs de kant: het dorp liep uit.

Het kunstwerk waar het hier om gaat, stelt een poort voor, als symbool van de historische identiteit van Gemert. Zes eeuwen lang was Gemert een soevereine vrije heerlijkheid onder het bestuur van de internationaal hoog in aanzien staande Duitse Ridderorde. De poort moest openheid en gastvrijheid en onafhankelijkheid uitstralen, de grenzen van gebondenheid overschrijden en de link verbeelden tussen heden en verleden, aldus luidde de opdracht die het gemeentebestuur gaf aan een viertal kunstenaars, die na advies van de onafhankelijke gemeentelijke kunstcommissie waren uitgekozen om hiervoor een ontwerp te maken. Het kunstwerk zou een plaats krijgen aan de West-Om, bij de toegang tot het dorp. Behalve Gerard waren Martien Hendriks, Pjotr Müller en Elisabeth Stienstra voor een schetsontwerp benaderd. Het te realiseren kunstwerk moest wat de uitvoering betreft aan een aantal criteria voldoen: monumentaal qua vorm en afmeting; in harmonie met het omringende landschap; hedendaags qua vormgeving en uitstraling; duurzaam. Geen gemakkelijke opdracht, maar wel een hele uitdaging.

2008-1 kla1

Ter ondersteuning kregen de kunstenaars de notitie uitgereikt, “Een poort voor een historische stad”, opgesteld door Ad Otten, waarin in vogelvlucht de idee van de vrijheid die de poort moest verbeelden, historisch verantwoord was. Nadat de ontwerpen door de Kunstcommissie beoordeeld waren en van advies voorzien, lag de beslissing wie de opdracht mocht uitvoeren bij het College van B & W. Deze nam het advies van de commissie over en gunde Gerard van Lankveld de opdracht.

2008-1 kla2

Het was een spannend moment toen de laatste handeling moest worden verricht waarmee het kunstwerk officieel onthuld zou zijn. Zoals afgesproken zouden de burgemeester en Gerard in een bakje plaatsen: het plaatsen van het kruis bovenop de poort. Met een lift werden de burgemeester en Gerard, hun hoogtevrees trotserend, omhoog gehesen naar de top van de poort, waar zij het kruis met de lange pin voorzichtig in het gat van het dak moesten laten zakken. Het ging maar net; even hield iedereen de adem in. Veilig weer op de begane grond beland, hield de burgemeester een humorvolle toespraak, waarin hij verscheidene Latijnse termen verweefde, speels verwijzend naar het eigen taalgebruik van Gerard. “De poort is met gevoel ontworpen, vrolijk en kleurrijk, op een originele manier transparant”, aldus prees hij Gerard met zijn kunstwerk. Vervolgens nam Gerard het woord. Hij herinnerde aan de ‘loopgravenoorlog’ tussen zijn rijk en dat van de burgerlijke gemeente; een strijd die met de plaatsing van de poort voorgoed beslecht lijkt.

De poort, 10,5 meter hoog, 6 meter breed en ruim 12 ton zwaar, draagt de lichtvoetige naam ‘Klaïda’. Deze naam is ontleend aan het Griekse woord ‘klais’ of ‘kleis’. Via het Latijnse ‘clavis’ komt het terug in het Frans: la clef, dat zowel sleutel betekent als de klep van een muziekinstrument zoals klarinet, fluit of saxofoon. Zo letterlijk is echter het beeldende taalgebruik van Gerard niet te verstaan. Het is meer een associatieve verwijzing naar openheid en geslotenheid, en klankvolle uitdrukking van gratie. De poort is in alle opzichten een kunstwerk dat ‘Gerard’ is. Het is een folly van niveau, door een overheid gewild. Dat laatste is bijzonder; veelal hebben gemeenten moeite met bouwsels die niet gemaakt zijn volgens de voorschriften en maten van de gemeentelijke verordeningen.

Betekenisvol is de poort voorts door de merktekens die aan weerszijden zijn aangebracht op de lange pinnen. Aan de voorzijde prijkt de adelaar, verwijzend naar de Duitse Orde, welk embleem ook in het gemeentewapen en de gemeentevlag is aangebracht. Aan de achterzijde, de kant van het dorp, staat een tweekoppige adelaar, het embleem van het eigen rijk van Gerard, Monera Carkos Vlado. Twee ‘rijken’ ontmoeten elkaar: symbolisch voor de gesloten vrede.

Velen werkten mee aan de verwezenlijking van dit kunstwerk. Salet, Bouwtechniek en Constructie werkte de maquette die Gerard had gemaakt uit op schaal en rekende het technisch door; Lasbedrijf Van de Vossenberg werkte met veel genoegen aan de constructie; Udens Straalbedrijf Van Duynhoven B.V. zorgde voor de veelkleurige beschildering; Jos van den Elzen en Zn. B.V. bereidde het grondwerk voor, waarna Bouwbedrijf Hendriks Gemert B.V. de betonnen fundering kon storten. Dit bouwbedrijf zorgde ook voor de contacten met Haegens Kraanverhuur B.V., die het transport van en naar Uden voor zijn rekening nam en hulp bood bij de plaatsing en onthulling; Hendriks Installatie Techniek leverde de verlichting die binnenkort aangebracht zal worden; van Geerts Installaties kreeg Gerard het koper voor de ornamenten die op de poort zijn aangebracht en Stichting Monera verleende algehele ondersteuning aan Gerard en zijn project.

Bekijk PDF