GH-2008-02 Het Mysterie van De Mortel

Ad Otten

“Hij kon ’t wel maar Hij deed ’t niet!”

Iedere christen weet dat tegelijk met Christus op Golgotha ook nog twee moordenaars werden gekruisigd. En misschien is ’t ook wel bekend dat één van die moordenaars berouw toonde en de andere niet, en dat die

laatste – toen alle drie de kruisen waren opgericht – Christus iets moet hebben toegevoegd in de trant van: ‘als jij zo goed bent in het verrichten van wonderen, waarom tover je ons dan niet van dit vervloekte kruis?’ Christus kon daaraan niet voldoen want zo was het nu eenmaal niet voorspeld. Maarrrr…. dat Hij het wel gekund zou hebben is in De Mortel, heel uniek verbeeld. Kijk maar eens goed naar de foto’s van het uit 1933 daterende wegkruis op de splitsing van de St.Antoniusstraat en de Kastanjelaan. Met één hand komt Christus echt helemaal los van het kruis en dit is géén trucage.

Bekijk PDF

GH-2008-02 Van ST. Jan de Doper tot St.Jan’s Onthoofding

Ad Otten

VAN ST.JAN DE DOPER TOT ST.JAN’S-ONTHOOFDING

In het in 1700 door Pastoor Gautius aangelegde parochieregister kan men op folio 19 lezen dat de tussen 1438 en 1454 gebouwde nieuwe kerk in Gemert indertijd als patroon koos St. Jan Baptist en als medepatroon St.Wilbert. Joannes Baptist is Johannes de Doper dat is duidelijk. Maar hoe komt ’t toch dat we het tegenwoordig altijd hebben over de kerk van St.-Jan’s Onthoofding en nooit meer over de kerk van St.-Jan de Doper? De verklaring moet m.i. gezocht worden in het gegeven dat er weliswaar twee zogenaamde heiligendagen bestaan van Sint-Jan maar dat de

volledige naam van de heilige is “Jo(h)annes Baptist’s Onthoofding”. En… dat nu de aanduiding St.-Jan’s Onthoofding wordt gebezigd en vroeger die van de benaming St.Jan Baptist of op z’n Nederlands: Sint Johannes de Doper. Doorgaans wordt van een heilige de sterfdatum aangehouden als heiligendag. Maar Johannes de Doper is van oudsher een uitzondering op deze regel omdat niet alleen zijn sterfdag maar ook zijn geboortedag wordt gevierd (resp. 29 augustus en 24 juni). De reden daarvan is, dat hij (conform Lucas 1, 39-56) Jezus reeds gehoord zou hebben voor zijn geboorte en daardoor ‘vervuld werd van de Heilige Geest’ (zie: www.heiligen.net).

De ‘overgang’ in Gemert van de benaming van St. Jan de Doper naar St.Jan’s Onthoofding kan worden geïllustreerd aan de bijgaande pagina’s uit het trouwboekje van Gerard Vereijken en Hendrika Hazenveld. Zij trouwden in oktober 1935. De 4de voor de wet en de 10de voor de kerk. Bij het kerkelijk huwelijk werd de stempel gebruikt met het opschrift ‘Parochiae Sancti Joannis Baptistae in Decollatione’ (‘decollare’ is het latijnse werkwoord voor onthoofden). De ondertekening is van pastoor Poell. Het echtpaar kreeg vijf kinderen in resp. 1936 (Bert), 1937 (Cor), 1941 (Claartje), 1944 (Leentje) en 1947 (Joke). De twee eersten werden gedoopt in de kerk van “St.Jan Bapt.” en de drie laatsten in “St. Jan’s Onth.”

De opmerkzame lezer van bijgaande foto uit het trouwregister heeft misschien al opgemerkt dat tussen de huwelijksdatum en de geboorte van de oudste zoon (Lam)bert maar zes maanden zit. “Jao”, lachte Bert, “onze pap èn ons mam waoren ’n bietje te laot getraowd!”

Bekijk PDF

GH-2008-04 Het mysterie van De Mortel (2)

Ad Otten

In Gemerts Heem 2008.02 lieten we zien dat Christus in De Mortel met zijn linkerhand liet zien “dat Hij het wel kon (van het kruis afkomen), maar toch niet deed!” De bijgaande foto laat zien dat Hij dat ook met zijn rechterhand duidelijk maakte!

2008-4 kap1

Bekijk PDF

GH-2008-04 Van Roesp (roestwater) tot Rips

Ad Otten

De Rips, bevat veel ijzer. Duidelijk is dat te zien aan het roestbruine water of – meer nog – aan de roestbruine bodem in het riviertje. Op plekken waar het water stilstaat, is soms een dun olieachtig laagje op het water zichtbaar. Dit laagje wordt gevormd door ijzerbacteriën en is een (onschuldig) natuurlijk goedje. Het ijzerhoudende water vormde in de loop van de tijd een harde laag ijzeroer, dat vroeger ook wel werd gewonnen om ijzer van te smelten. Her en der in de Gemertse ondergrond worden ook nu nog geregeld ijzeroeraders of losse ijzeroerklompen gevonden. Een voorbeeld daarvan dateert uit de tijd van de aanleg van de Zuid-Om. Ten behoeve van archeologisch onderzoek werd het tracé zorgvuldig en machinaal afgeschaafd. Maar toen men stuitte op een ijzeroerbank was het gedaan met schaven want aan die Gemertse ijzeroerbank viel gewoon niks te schaven.

De klompen ijzeroer wist men echter ook wel te gebruiken in het Gemertse. Zo is de Lourdesgrot in de kloostertuin van Nazareth van ijzeroerbrokken opgeworpen, evenals de calvarieberg op het kerkhof van de Nazarethzusters in dezelfde tuin en ook de calvarieberg op de splitsing van St. Antonisstraat en Kastanjelaan in De Mortel.

Van al dat ijzer in de Gemertse ondergrond vinden we ook in de archieven een getuigenis en wel in de naamgeving van het riviertje De Rips. In vroeger tijd blijkt Rips namelijk te zijn geschreven als Ruesp, Roesp of Roisp en over de betekenis daarvan zijn in de loop der tijden al heel wat ‘bomen’ op gezet, maar naar mijn mening is alleen de betekenis van ‘roestwater’ buiten kijf.

Bekijk PDF

GH-2008-04 Ghere Beke

Ad Otten

2008-4 kap4

Op een foto uit 1993 (dat is kort voor de uitbreiding van het kerkhof) zien we een brede sloot, die nu alleen nog bestaat vanaf het punt waar de Scheidiuslaan uitkomt op de Ridder Rutgerlaan en vandaar loopt in de richting van de Jezuïetenlaan tot aan de oversteek van de West-Om. Deze sloot maakte van oudsher deel uit van de grens tussen de Commanderij van Gemert en het domein van de vroegere Heren van Gemert (’t Hooghuis en ’t Hofgoed). Vóórdat eind jaren veertig van de vorige eeuw in de Jezuïetenlaan woningbouw werd gepleegd liep deze sloot door tot aan De Rips ter hoogte van ’t wevershuis van Jas (Hendriks) d’n Boter. Het is niet onmogelijk (om niet te zeggen heel aannemelijk) dat deze sloot het restant is van de zgn. Ghere Beke die al in 1326 wordt genoemd en vanaf 1400 deel uitmaakt van de (toen nog enkele) omgrachting van het Duitsordens kasteel. Na de aanleg van de buitengracht en poortgebouw (1607) is deze Ghere Beke vanaf de Merckte in zuidelijke richting verlegd naar de plaats die we nu kennen als de bedding van de (kasteel)Rips. Kort vóór het gereedkomen van deze uitbreiding van het kasteelcomplex worden voor de Gemertse schepenbank nog tien ‘ervaringsdeskundige’ getuigen opgeroepen aangaande het onderhoud van ‘den grave’ tussen de Herenhoeve (dat zijn de landerijen van de kasteelboerderij) en de landerijen van het Hofgoed. De conclusie is eenduidig: van oudsher was het de eigenaar van het Hofgoed die opdraaide voor het vegen van deze ‘grave’. (RA Gemert R112 f.141v-142v d.d. 20.9.1605).
Interessant is verder nog dat de naam ‘Ghere Beke’ kan worden verklaard doordat deze beek komende van de Kieboom, achterlangs de panden Binderseind 2-8, ‘geerend’ dwz schuin het tracé van de oude hoofdstraat overstak, om vervolgens aan de zuidoostpunt van het kasteelcomplex de gracht (nu binnengracht) direct van water te voorzien. De Ghere Beke moet vervolgens aan de noordwestpunt van diezelfde gracht weer in een eigen bedding haar stroombeloop hebben vervolgd richting De Rips aan het (achter)einde van De Haag.

Bekijk PDF

GH-2008-04 Kasteel van Willem Jagers

Ad Otten

2008-4 kap5

Van 1956 tot 1993 voer bij de Koninklijke Marine een mijnenveger met de naamHr. Ms. ‘Gemert’ en boegnummer M841. Aan boord hing een door zekere Willem Jagers gemaakt olieverfschilderij van het Gemerts kasteel, dat wil zeggen, een kleurrijke afbeelding, die naar verluidt kort voor de doop van de mijnenveger gemaakt moet zijn naar een 18de eeuwse gravure. Het is meteen duidelijk dat het hier een situatie betreft van vóór de grote renovatiewerkzaamheden die het kasteel onderging in de periode 1735-1744. Het linksonder tegen de boom geplaatste gemeentewapen van Gemert van veel later tijd ten spijt. De weergave van het kasteel blijkt bovendien niet erg nauwkeurig en dat zal de gravure die als voorbeeld diende ook wel niet zijn geweest. Boven in de hoofdburcht zijn hele raampartijen verzonnen en de ophaalbrug van de koer van de voorburcht naar de hoofdburcht zit maar liefst een hele verdieping te laag…
Nadat besloten werd tot de sloop van de mijnenveger Gemert heeft de Marine het schilderij aangeboden aan de Congregatie van de Heilige Geest, de eigenaars van het kasteel, en daar hangt het nu in ‘de soos’ van het hoofdgebouw.

Bekijk PDF

GH-2008-04 “Perpetuum” in plaats van “pertuum” natuurlijk

Ad Otten

Met uitzondering van Frans Slits en Wim & Piet Vos, maar dat zijn ook dé talenknobbels van onze heemkundekring, heeft niemand het gezien. Op de achterflap van deze jaargang heeft telkens een fout gestaan. ‘Pertuum’ moet zijn ‘Perpetuum’. Ja natuurlijk zegt nu iedereen. En wij ook! Frans, Wim & Piet bedankt voor de reactie. Op de laatste pagina van deze jaargang hebben we het toch nog kunnen corrigeren. Dank ook namens de keizer van Monera Carkos Vlado zelf.

2008-4 kap6

Bekijk PDF

GH-2008-01 Een koninklijke Gemertse tamboersfamilie

 

Ad Otten

Wim van den Eijnde is een telg uit het Gemertse tamboersgeslacht “de Ruiter”. Veel mensen in Gemert kennen Wim ook alleen als Wim de Ruiter. Waar die bijnaam vandaan is gekomen daar heeft Wim geen weet af. Wel dat hij vanaf 1950 tamboer was bij St.Joris. 40 Jaar bleef hij dat om in 1990 zilverdrager te worden. Dat is hij nog steeds. Broer Jan was tamboer van 1946 tot 1969 en in 1981 schoot die zich tot koning van St. Joris. Omdat z’n eigen vrouw wat sukkelde met de gezondheid koos hij Jo van der Velden, de vrouw van broer Wim tot koningin. In 2001 was het Martien de zoon van Wim en Jo, die zich tot koning schoot. Zijn opvolger in 2003 was neef Toon van den Eijnde, de zoon van oud-koning Jan, en in 2005 was het zowaar Coby vd Vossenberg-vd Eijnde, dochter van Wim, die als de eerste vrouw bij de Rooj Skut die eer te beurt viel; zij koos voor de titel van koningin en nam vader Wim tot koninklijk ‘gemaal’. Het tamboersgeslacht ‘de Ruiter’ was geworden tot dé koninklijke familie van het Sint-Jorisgilde.

De relatie tussen de Rooj Skut en de familie Van den Eijnde is daarmee nog bij lange na niet volledig geschetst. Wim is de zoon van Bert ‘de Ruiter’, die 33 jaar tamboerde voor St.Joris, en Bert ‘de Ruiter’ is een zoon van Tùtje de Ruiter (Van den Eijnde) die van 1885 tot in elk geval 1924 bij St.Joris de trom roerde. En in 1972 trad Albert, de zoon van Wim, als tamboer in de voetsporen van vader, grootvader, overgrootvader én betovergrootvader. Want vóór 1885 was betovergrootvader Sjef van den Eijnde al tamboer.

Uit het voorgaande is al duidelijk geworden dat het tamboeren zich niet beperkte tot één tamboerslijn in de familie ‘de Ruiter’. Jan, de broer van Wim, noemden we al als tamboer van 1946 tot 1969. Jan bracht op zijn beurt diens zoon Leo mee naar ’t gilde. In de jaren 50 beschikte de Rooj Skut opeens over drie tamboers, allemaal ‘de Ruiters’. De jonge Leo (’n jaar of 9, misschien 10) begon met een gewone muziektrom, maar al gauw werd dat afgekeurd. ’t Gilde zag echter maar wat graag ’n jonge tamboer. ’t Gaf verjonging en bood tegelijk ook toekomst. De muziektrom zou en moest dus vervangen worden door een dieptrom ook al zou dat nogal wat geld gaan vergen. De familie ‘de Ruiter’ kwam echter met een goedkope oplossing. Zij beschikte over een dieptrom van de legendarische, uit het laatste kwart van de negentiende eeuw daterende Knòlskut, een Gemertse persiflage op de Gruujn en de Rooj Skutte. Wims vader Bert had nog bij de Knòlskut getromd en trouwens ook bij het Willibrordusgilde in Bakel. Vóór de Tweede Wereldoorlog hoorden de tamboers in feite niet bij het gilde. Zij werden gehuurd en betaald. Wim weet nog dat hij 5 gulden kreeg per dag en daarna 7,50. Maar nu helemaal niks meer, lacht hij, want intussen zijn de tamboers ook gildebroeders geworden.

2008-1 tambour1Nog even terug naar de dieptrom van de Knòlskut. Het moet geweest zijn in de beginjaren vijftig van de vorige eeuw dat genoemde dieptrom geschikt werd gemaakt voor de Rooj Skut. De ‘de Ruiters’ betaalden die ‘verbouwing’ zelf want ze wilden hun kostelijke trom met inscripties “1884” en “A.van.Berkel” als familiestuk behouden. Koperslager Rooderkerken maakte de trom iets minder diep, meubelmaker Merkelbach uit Lieshout zorgde voor nieuwe ‘raëpe’ en de Ruiters zelf zorgden ervoor dat die ‘raëpe’ uiteraard ‘de goej rooj kleur’ kregen en zij zorgden ook voor een nieuw kalfsvel. De nieuwe dieptrom, op maat voor de nog jonge Leo ‘de Ruiter’, was klaar. De totale kosten waren opgelopen tot 29 gulden 50. Voor toen een heel bedrag, bijna een half weekloon. (Wim vertelt tussendoor dat de gildetrommen van tegenwoordig voortaan allemaal kunstvellen hebben en dat de vernieuwing met één kunstvel van een gildetrom een jaar of 6 à 7 geleden al zo’n 150 gulden kostte).

Eén ‘de Ruiter’-tamboer is nu nog niet genoemd en dat is de tweede zoon van Jan, namelijk Toon. Al lang nadat broer Leo als tamboer was gestopt verraste Toon van den Eijnde zijn vader Jan door in 1985 op het 100-jarig tamboerjubileum van de familie volledig in gildetenue al trommend de feestzaal binnen te komen en als2008-1 tambour2 tamboer bij het gilde aan te blijven. Later werd hij zilverdrager en… in 2003 was hij het die zich tot koning van St. Joris schoot. Toon overleed op 31 oktober 2006. Hij kreeg een begrafenis met gilde-eer, een ware ‘koninklijke’ begrafenis, ook al was in de loop van 2005 zijn nicht Coby het koningszilver al omgehangen.

De trom van de Knòlskut is hét pronkstuk ten huize van Wim & Jo van den Eijnde. Maar zij hebben ook de gewonnen prijzen van ‘de ruitertamboers’ nog in eigen huis. De schilden van het gilde worden normaal bewaard door het gilde zelf, maar dat gold van oudsher niet voor de prijzen van de vroeger ‘zelfstandige’ tamboers. Dat verklaart tegelijk ook de dieptrom van de knolskut als familiebezit.

Wim & Jo zijn de buren van ’t Sint Tùnneskepèlleke in de Deel, eigendom van de Gruujn Skut. Van oudsher is ’t ook ’n kapelletje geweest voor de buurtschap aan ‘den Deelschen Boom’. Zo rond 1960 was een hele tijd de sleutel van ’t kapelleke zoek en in 1966 was ’t met ’t heiligenhuiske zo slecht gesteld dat het hoog tijd werd om er eens iets aan te doen. De Gruujn Skut heeft toen besloten tot een grondige opknapbeurt en sindsdien staat het er weer pico bello bij. Tot 2000 nam buurtgenote Truus Michiels-van Thiel de zorg voor ’t kapelleke op zich, en toen ze dat niet meer kon, namen Wim & Jo van den Eijnde als naaste buren het over, ook al vonden een aantal Gruujn gildebroeders dat dat toch eigenlijk niet had moeten gebeuren. De rivaliteit tussen Gruujn en Rooj skut is in Gemert al zo’n 500 jaar historisch….

2008-1 tambour3En gezien die historische rivaliteit is het zo op het eerste gezicht onverklaarbaar dat het in 1987 op het Ridderplein onthulde gildemonument drie personen telt, één tamboer (wijlen Mieske van Zeeland van de Gruujn Skut) gevolgd door resp. Hans van de Crommenacker (vaandrig van de Rooj Skut) en Jo van Schalen (vaandeldrager van de Gruujn Skut). Twee groene gildebroeders en één rode. Rara hoe is dat kunnen gebeuren??

Er is heel wat over vergaderd moeten worden. Drie personen gold als ideaal voor een goede compositie, maar anderhalve groene en anderhalve rode gildebroeder dat kon ook kunstenaar (én initiatiefnemer*) Toon Grassens niet realiseren. Of toch wel?? Na heel lang praten zijn beide gilden overstag gegaan en zijn ze gezwicht voor het historische argument dat, zoals hier in het voorafgaande reeds verhaald, de tamboer van oorsprong geen deel uitmaakt van de ene of de andere gildebroederschap, maar dat hij werd ingehuurd. Daarom ook werd de tamboer, voor de onthulling door bisschop Ter Schure, onder zowel een rode als een groene lap stof verstopt. Bovendien werd de dieptrom beladen met zowel een medaillon van St.Joris als van St.Sebastiaan (n.b. deze Sebastiaan is mét St.Tùnnes patroon van de Gruujn Skut)

.

2008-1 tambour4Opmerkenswaard is verder dat de rode gildebroeder Wim van den Eijnde, van het beroemde tamboersgeslacht ‘de Ruiter’, hier eigenlijk model had moeten staan als tamboer, maarrr… hij was te groot, en de groene tamboer Mieske van Zeeland was precies ’t type dat ’t goed zou doen op de gildeterp aan het Ridderplein. En zo is het gekomen.

Wim van den Eijnde weet zich trouwens ook nog te herinneren dat toen hij als tamboer bij de Rooj Skut begon dat toen ook de Gruujn Skut een tamboer had uit ‘de Ruiter-familie’ en wel Toon van den Eijnde, een neef van Wim’s vader. En van zijn vader wist hij dat deze Toon weer in de voetsporen was getreden van diens vader Driek ‘de Ruiter’, een broer van Wim’s grootvader. Een verwijzing is hier op zijn plaats naar een foto genomen in 1922 of 1923 aan het Kruiseind, waarop we beide Gemertse gilden zien optrekken naar een schuttersfeest op Koks. De gilden worden voorafgegaan door vier tamboers, twee van St.Tunnis en twee van St. Joris, maar ze heten allemaal Van den Eijnde ‘de Ruiter’ (Zie: Dor hedde de skut (1982), p.108).

En tot slot had Wim nóg iets wat hij graag kwijt wilde: In Gemert kennen we nog de authentieke en voor Gemert2008-1 tambour5 unieke gildemars, vendelmars, drie dansmarsen en een optrekmars. Vijfentwintig jaar geleden zijn alle Gemertse marsen door Berry van Oort en Huub van Boven uitgeschreven en op band (later op cd) voor het nageslacht vastgelegd. Toen zag iedereen al aankomen dat die unieke marsen wel eens zouden kunnen verdwijnen. En nu wordt inderdaad alleen de optrekmars nog gespeeld. Dat marsje is weliswaar vrij simpel maar toch indrukwekkend. Bij elke echte Gemertenaar zit ’t in het hoofd “van rommeldebommeldebom pompom van rommeldebommeldebom … etc.” Voor de gilden op concours moest de moeilijkheidsgraad zonodig opgevoerd worden vond de Gildekring en de Gemertse gilden zijn daar van lieverlede in meegegaan, want ook zij wilden prijzen halen. Dat is de reden waarom de Gemertse vendelmars en de drie dansmarsen al lang niet meer worden getromd en dat eigenlijk alleen nog maar de Gildemars wordt uitgevoerd. “Ik hoop,” zo besluit Wim, “dè ze dè uuniek, outèntiek, ècht Gímmers óptrékmèrske naw ók ècht in írren haawe.” Wij sluiten ons daar graag bij aan.

met dank aan Wim & Albert van den Eijnde

· Antoon Grassens, nu koning van St.Joris, toog in 1982 naar het gemeentehuis met het idee om bij de verbouwing van het gemeentehuis tenminste een deel van de 1%-regeling voor kunstwerken, aan een te realiseren gildemonument te besteden. Hij vond gehoor bij burgemeester Heldens. De gemeente Gemert samen met de Rabobank en de gilden namen het initiatief over en zorgden voor de financiering. In september 1987 werd de beeldengroep onthuld.

· Voor completering van het tamboersgeslacht ‘de Ruiter’ noemen we hier nog: Sjef II van den Eijnde, kleinzoon van Sjef I, die tamboerde van 1916 tot 1920 en toen naar Helmond ‘emigreerde’; Leo van den Eijnde, kleinzoon van Bert I, als junior begonnen en tamboer tot 1962; Albert Sterken, kleinzoon van Bert I van den Eijnde, tamboer van 1970-1971; Theo van den Eijnde, zoon van Bert I van den Eijnde en broer van Wim & Jan, tamboer in 1972.

Bekijk PDF

GH-2008-01 Sporen van de oorlog

 

Ruud Wildekamp

In april 1939, direct na de afkondiging van de tweede BO-VU (Buitengewone Oproeping-Uitwendige Veiligheid, een soort van voormobilisatie), werd het gehele 13e Regiment Infanterie (13 RI), onder Luitenant-kolonel G. Greidanus, in het noordelijke deel van de Peelstelling geplaatst. Het Ie Bataljon (I-13 RI), onder bevel van de Reserve Kapitein J.J.W. Willemsen, werd weer in de gemeente Gemert geplaatst, nu direct in de omgeving van het te verdedigen gebied bij Elsendorp. Het IIIe Bataljon kwam bij Grave en in de Princepeel en het IIe in de gemeente Mill en Sint Hubert. 2008-1 sporen1De regimentscommandopost was in deze periode in het dorp Zeeland gevestigd. Aan I-13 RI was toegevoegd een sectie van de 13e Batterij 6-Veld, uitgerust met vier 2008-1 sporen2kanonnen, die ook in Elsendorp werden geplaatst.

Het was er primitief daar in Elsendorp. Er was geen elektriciteit, geen drinkwater en vooral geen vertier voor de gemobiliseerden. Om toch de tijd nuttig te besteden werden er veel marsen gelopen, veel gesport en veel stellingen gegraven. Drinkwater werd aangevoerd vanaf de zuivelfabriek in Gemert en vertier bood het muziekkorps dat werd opgericht. Stellingen moesten worden betrokken tussen een punt op 500 m ten noorden van het kruispunt Elsendorp en op 2,3 km ten zuiden daarvan. Zodra kwartier was betrokken werd begonnen met de aanleg van veldversterkingen, loopgraven langs de weg van Gemert naar Sint Anthonis en de weg van Elsendorp naar De Rips. Opstelplaatsen voor de kanonnen kwamen bij het kruispunt van Elsendorp. Het regimentshoofdkwartier werd, samen met het bataljonshoofdkwartier in de Villa Cleefswit, ondergebracht.

Begin juni 1939 werd de staf van het 1e Bataljon van het 13e Regiment Infanterie geconcentreerd binnen de bebouwde kom van Gemert waar meer comfort aanwezig was dan in Elsendorp. Een compagnie van I-13 RI werd in Gemert geplaatst, terwijl één compagnie in Boekel kwam en één in De Mortel. De stafofficieren betrokken kwartier in het poortgebouw van het Gemertse kasteel en het regimentsbureau kwam in het pand van de wapenhandel Van Kemenade aan de Kerkstraat. Op 28 juli 1939 volgde de officiële ontvangst van 13 RI in Gemert met een parade en muziek door het eigen muziekkorps. Op 22 augustus 1939 de BO-UV opnieuw in werking gesteld, gevolgd door de afkondiging van de Algemene Mobilisatie op 28 augustus 1939. De troepen trokken daarop weg uit Gemert om opnieuw hun stellingen in Elsendorp te betrekken. De bataljonscommandopost van I-13 RI, nu onder commando van Kapitein L.Th. Boesten, verplaatst naar de villa op het landgoed Cleefswit tussen Gemert en Elsendorp. Tevens werd het regiment uitgebreid met de 13e Compagnie Pantserafweergeschut en de 13e Compagnie Mortieren. Het kantonnement Gemert werd nog versterkt met de komst van de 3e Batterij van de IIe Afdeling van het 3e Regiment Artillerie (3-II-3 RA) dat was uitgerust met vier 7-Veld, kanonnen van 75 mm. Ook dit onderdeel werd op het landgoed Cleefswit geplaatst.

De militairen van 13 RI werden in eerste instantie in boerderijen, loodsen en scholen in de gemeente ondergebracht. Daar dit de nodige overlast voor de burgerij opleverde werden in de loop van december enkele barakken voor hen gebouwd. Aan de Elsendorpseweg verrezen zes legeringsbarakken en een arrestantenbarak, terwijl langs de weg naar Sint-Anthonis zes keukenbarakken werden opgetrokken. Aan de Lodderdijk en op Boekent kwam een kantinebarak en aan de Molenstraat, in de omgeving van de zuivelfabriek, een douche-inrichting.

Zomer 1939 werd tussen Elsendorp en Sint Anthonis begonnen met de aanleg van het Defensiekanaal. Deze waterhindernis zou, versterkt met betonnen kazematten, de basis vormen voor het middendeel van de Peel-Raamstelling. Werkelozen uit Gemert, Helmond en Eindhoven werden dagelijks aangevoerd om, in het kader van de ‘werkverschaffing’, dit kanaal te graven. Nadat dit gereed was, werden ze ook ingezet bij de aanleg van de kazematten. De militairen legden zelf de verbindingsloopgraven en mitrailleurnesten tussen de kazematten aan. Het 2008-1 sporen3I-13 RI diende het gedeelte van de Peel-Raamstelling tussen Elsendorp en Oploo te verdedigen.

Op last van de commandant Ve Divisie werd een tweede kanaal, het Koordekanaal, gegraven. Dit Koordekanaal liep van de voormalige Hazenhut bij Vredepeel (naast de tegenwoordige Luchtmachtbasis De Peel) en een punt tussen Elsendorp en Venhorst. Door de militairen van I-13 RI werden, langs deze waterhindernis, veldversterkingen aangelegd op het terrein van het Landgoed Cleefswit, grenzende aan de huidige Middenpeelweg. Daarbij werd ook deze kazemat aangelegd. Gezien de vorm zal ze overwegend zijn bedoeld als waarnemingspost. De schuine zijden van de opening aan de voorzijde suggereren ook een mogelijke positie voor een lichte mitrailleur.

In de zijmuur van het huidige Hotel ‘De Hoefpoort’ zijn drie kogelgaten te vinden. Ze zijn het tastbare restant van een vuurgevecht dat in de morgen van de 11e mei 1940 werd gevoerd tussen het Nederlandse Detachement Frets en het 2. Radfahrer-Schwadron van Aufklärungs-Abteilung 256.

Het detachement was vóór de Duitse inval in Sint-Anthonis gedetacheerd met als opdracht het uitvoeren van vernielingen aan bruggen en bruggetjes tussen de Maas en het Defensiekanaal, zodra de Duitsers de westelijke Maasoever zouden hebben bereikt. Op 10 mei werden, overeenkomstig deze opdracht, bruggen opgeblazen en verhakkingen gesteld. Daarna diende men zich op de Peel-Raamstelling terug te trekken. Aangekomen in Elsendorp werd het bericht ontvangen om, samen met I-13 RI, terug te trekken op de Zuid-Willemsvaart en zich vandaar naar Schijndel te begeven. Aan de Zuid-Willemsvaart werd nog assistentie verleend bij het doen springen van de Donkse brug. Eenmaal in Schijndel ontving Frets de opdracht van de commandant van Vak Erp te trachten de brug bij Oeffelt, die onbeschadigd in vijandelijke handen was gevallen, alsnog te doen springen. Frets en zijn detachement begaven zich op weg en arriveerden rond 21.00 uur in Gemert. Wegens oververmoeidheid van zijn troep verzocht hij te mogen rusten in het kasteel van Gemert. Daar werden ze, in de ochtend van de 11e, min of meer overvallen door het 2. Radfahrer-Schwadron van Aufklärungs-Abteilung 256, dat vanaf Elsendorp per fiets Gemert binnentrok. Dit Duitse onderdeel was bij Boxmeer de Maas overgestoken en trok, via Sint-Anthonis en Oploo, op naar Elsendorp.

Doel van deze Duitsers was het verkennen van de toestand van de kanaalbruggen bij Beek en Donk. In het centrum van Gemert werden twee Nederlandse soldaten gezien die zich ijlings terugtrokken in het hoekhuis, aan het Binderseind, van grossier Coolen. Schütze Emil Hofmann wilde hen gevangen nemen maar werd gedood door een schot door de deur. Het schot waarschuwde het Detachement Frets in het kasteel en er ontwikkelde zich een vuurgevecht.Tijdens dit gevecht namen de Duitsers een groot aantal inwoners in gijzeling en verzamelde hen in en rond de muziekkiosk op het Borretplein, recht tegenover het kasteel. De Nederlandse militairen boden enige tijd weerstand vanuit het kasteel, waarbij sergeant Paul van Oostveen sneuvelde. Door de inzet van een stuk 3.7 cm Pantserafweergeschut raakte zowel de oostelijke vleugel van het poortgebouw alsook de oostelijke en de zuidelijke vleugel van de voorburcht van het kasteelcomplex in brand en ging verloren. Kapitein Frets gaf zich daarop, rond 12.00 uur, met een deel van zijn manschapen over. Onder de gegijzelde burgers vielen twee doden. De twaalfjarige Nico van Vugt verloor het leven door een verdwaalde kogel en een geestelijk gehandicapte, Bernhard Baggermans, die bij de bevolking bekend stond als ‘de Paus’, werd door een Duitser doodgeschoten omdat hij niet snel genoeg aan een sommatie voldeed. Ongeveer 20 manschappen van het detachement Frets, onder leiding van een luitenant, hadden kans gezien om via de tuin van het kasteel te ontsnappen. Hun tocht richting Beek en Donk werd waargenomen door een Duits vliegtuig dat gedurende een deel van het gevecht rondjes draaide boven het centrum van Gemert.

Nadat, op 11 mei 1940 het gevecht tussen het Detachement Frets was ontstaan, ontvingen de Duitsers van het 2. Radfahrer-Schwadron van Aufklärungs-Abteilung 256, versterking van de overige onderdelen van de Aufklärungs-Abteilung 256. Met vrachtwagens werden deze militairen aangevoerd. Zij brachten extra mittrailleurs met zich mee. Na een half uur verscheen ook een stuk geschut ten tonele. Naar alle waarschijnlijkheid een stuk pantserafweergeschut van 3.6 cm dat tot de organieke infanteriebewapening behoorde. Daarnaast werden de Duitsers, naar informatie van pater Loffeld van het kasteel, ook versterkt met één of meer ‘geschutswagens’. Waarschijnlijk worden hiermee de verkenningspantserwagens bedoeld waarmee Aufklärungs-Abteilung 256 ook was uitgerust. Door de gezamenlijke inzet van het geschut raakte een deel van het kasteel en de hoektoren in brand. De Gemertse brandweer was niet bij machte het vuur te blussen en kreeg daarop assistentie van de brandweer van Boekel.2008-1 sporen4

Gedurende de eerste jaren van de bezetting werd de schade aan het kasteel hersteld en een verbouwing uitgevoerd. Bij het bereiken van het hoogste punt, op 8 december 1942, werd een gedenksteen, met het opschrift 1942, geplaatst in de muur van het auditorium naast de binnenpoort. Bij de inzegening van het auditorium, 27 oktober 1943, werd een tweede gedenksteen met het opschrift 1943, geplaatst naast de poort binnen de overkapping van de binnenpoort.

Bekijk PDF

GH-2008-01 Eeuwenoud pelgrimslied op muziek

 

George Gijsbers (met inleiding Ad Otten)

Inleiding

2008-1 pelgrim1In het voorjaar van 2006 werd rond de Handelse kerk een solide wel 70 meter lange band van hardsteen gelegd, waarin een eeuwenoude en intrigerende tekst werd gegraveerd. Pastor Wilmink had die tekst voorgesteld. Vanaf zijn intrede op de Handelse pastorie was hij er al mee geconfronteerd, omdat een deel van die tekst is gebrandschilderd in de glas-in-lood-ramen van het uit 1937 daterende gebouw (Onze Lieve Vrouwestraat 57). Voor de oorsprong van de gebrandschilderde tekst in de ramen moeten we heel wat verder terug in de geschiedenis, dan genoemd bouwjaar. Na wat zoekwerk blijkt die tekst namelijk al opgetekend door zekere D.V.E.P.1 in een achttiende-eeuws liederenboekje dat de titel draagt: ‘De Opkomst, Eer ende Vreugt van Handel’. Daarin constateren we bovendien dat het de tekst betreft van een bedevaartslied getiteld “Toevlugt Liedt der Vremdelingen tot de Alder-heyligste Moeder Gods Maria, ofte haer Miraculeus Beldt rustende binnen Haendel”.

Van het betreffende liederenboekje zijn tenminste drie verschillende drukversies bewaard. De Heemkundekring heeft een herziene herdruk uit 1760 die indertijd te koop werd aangeboden zoals de titelpagina vermeld door ‘Wed. Jan van der Willigen tot Gemert’. Dan is er een exemplaar dat moet zijn gedrukt in 1738 en te koop was ‘bij Jacomyn van Berlo tot Gemert’ en het oudste exemplaar, berustende in de bibliotheek van de parochie Handel was te koop ‘bij de Broeders tot Haendel’. Maar ook dit oudste exemplaar moet al een herziene uitgave zijn, want waarom zou anders op de titelpagina geschreven zijn: “Ende nu met nieuwe Liedekens ververscht.”

2008-1 pelgrim2

We kunnen dus gevoeglijk aannemen dat de oorsprong van het lied van begin achttiende eeuw moet dateren. Als belangrijke vraag rest dan nog: Hoe was de melodie? De boekjes uit 1736/1738 en 1760 geven allen als aanwijzing “Stemme: Bell’ Iris, of Stroyken ende Koltje Vier.” Daarvoor zijn we te rade gegaan bij George Gijsbers en George heeft er werk van gemaakt zoals uit het hiernavolgende mag blijken.

Toevlugt Liedt tot Maria van Handel
Stemme: Bell’ Iris, of Stroyken ende Koltjen Vier.

De melodie “La Belle Iris” komt voor in het Ballet Royal de l’Impatience uit 1661 van Jean Baptiste Lully. Deze componist, oorspronkelijk een Italiaan, was musicus aan het hof van Lodewijk de Veertiende. Deze was van 1643 tot 1715 koning van Frankrijk en werd de Zonnekoning genoemd. De aanleiding voor deze naam was het eerste optreden van Lodewijk XIV als hoofdrolvertolker in een hofballet in 1653 als letterlijk schitterend uitgedoste zonnekoning in “Het ballet van de nacht” eveneens gecomponeerd door Lully.

De zonnekoning trad zelf op in de hofbaletten als vertolker van belangrijke rollen. Het dansen was één van zijn hartstochten, reden waarom Lully als hofcomponist verscheidene balletten heeft geschreven waaronder l’Impatience.

Dit ballet bevat naast instrumentale muziek ook gesproken en gezongen teksten van de hand van de hofdichter Isaac Benserade. Het theaterstuk begint al te lijken op een kleine opera. Lully geldt als een van de grondleggers van de franse opera aan het eind van de zeventiende eeuw.

Eén van de liederen in l’Impatience is Belle Iris dat begint met de tekst: “Sommes nous pas trop heureux, belle Iris, que vous ensemble.” De zanger verheugt er zich al op dat hij samen met Iris de nacht zal doorbrengen.

De melodie van Belle Iris is blijkbaar niet alleen heel populair geworden in Frankrijk maar ook daarbuiten. In de 17e en 18e eeuw worden honderden Nederlandse liederen gezongen op de wijze van Belle Iris. De teksten zijn heel uiteenlopend. Uiteraard hebben er veel de liefde of erotiek als onderwerp maar je treft er ook klaagliederen, sinterklaasliederen en religieuze liederen aan. Onder de religieuze liederen vallen de bedevaartsliederen zoals “Laat ons ras naar Handel gaan” maar ook “Liedeken van het mirakuleus heilig bloed van Boxtel” van rond 1700.

Een van de liedjes die op de wijze van Belle Iris wordt gezongen is: “Stroyken ende Koltjen vier/ginghen wandelen te samen”. Dit lied staat in de bundel “Den lieffelycken paradys-voghel” van Daniel Bellemans, uitgegeven in 1681 te Brussel. Het lied vertelt het sprookje van Strohalm, boontje en kooltje vuur.

Ditzelfde lied staat ook vermeld bij het bedevaartslied van Handel. Wellicht was dit Nederlandse lied in deze omgeving wat bekender dan het Franse Belle Iris.

Bij de meeste liederen wordt geen muzieknotatie gegeven omdat de wijze van Belle Iris algemeen bekend was. Het valt daarom niet exact aan te geven hoe het bedevaartslied van Handel werd gezongen. Bij een aantal liederen, en natuurlijk bij de instrumentale versies, wordt wel een muzieknotatie gegeven. Daarbij valt op dat bij de meeste liederen de melodie afwijkt van het lied zoals dat door Lully werd gecomponeerd.

Een voorbeeld van een instrumentale versie is “De Hagse kermis” dat staat in “Hs. Musicq boek, begonnen den 8sten october anno 1740”. Hierin is de oorspronkelijke melodie wel te herkennen maar het lijkt meer op een variatie op het thema.

In de vijfdelige boekenreeks “Le Theâtre de la Foire ou l’Opéra Comique” van Sage, Alain René le et d’Orneval uitgegeven in 1737 te Parijs staan honderden melodieën weergegeven. Lied nummer 137 is de wijs van Belle Iris. De verschillen met het lied van Lully zijn hier veel geringer, het betreft voornamelijk ritmische wijzigingen. Omdat het bedevaartslied van Handel in 1736 gepubliceerd is, is de kans aanwezig dat het lied op deze manier gezongen werd.

Om de tekst van het bedevaartslied weer op de melodie te plaatsen ben ik toch uitgegaan van het origineel van Lully. Op de eerste plaats omdat van het lied Belle Iris veel contrafacten in omloop waren die waarschijnlijk ook melodisch wel van elkaar afweken.

Bovendien heeft de melodie van Lully een wat frivoler karakter omdat daar het ritme bestaande uit een gepuncteerde achtste noot gevolgd door een zestiende vaak voorkomt (lang-kort). Bij latere versies is dat vaak vereenvoudigd tot twee achtste noten, dus even lang.

1

Laet ons ras naer Haendel gaen2008-1 pelgrim3

Laet ons daer Maria groeten /

Die ons droefheid kan versoeten /

En ons all’ weet bij te staen.

Laet ons vierige gebeden

Storten voor die suijver maegt /

Die uijt moederlijke leden

Ons gebed bij Godt opdraegt

2

Niemant wordt van haer veragt /

In haer Moederlijcke ermen

Wilt sij allen Mensch beschermen.

Haeren Soon geeft haer de magt /

Jesus heeft aen haer gegeven /

(Mensch dan tot Maria vlugt/)

Dat gij door haer hulp sult leven /

Als gij quelt, of als gij sugt:

3

Daerom gaen wij nu gelijk

Haer soet Beldt tot Haendel eeren /

Op dat zij van ons wilt keeren

Dat ons Ziel is schadelijk.

Door haer Beldt zal ons geschieden

’t geene dickmaels is geschiedt:

Want veel droeve sieke lieden /

Koomen daer uyt hun verdriet

4

Het behaagd aan God den Heer /

En aan Jesus onsen Broeder /

Dat Maria zijne Moeder

T’ Haendel wordt bewesen Eer.

God laet dit genoegsaem merken /

Dat Maria’s Eer is goet /

Door die wonderbaare Werken /

Die hij door Maria doet.

5

Wat en heeft God niet gedaen

Binnen Haandel aen veel Menschen

Die Maria Eer toe wenschen /

En voor haeren Autaer staan

Koortsen / Siekten / Swarigheden /

Die ons Herten quellen seer /

Heeft Maria af gebeden /

En nog veele smerten meer.

6

Blindheyd / doofheyd / kreupelheyd

Binnen Handel sijn verdreven /

Door Maria word gegeven /

Van Godt alle lustigheyd.

Hierom willen wij gaan vieren

Binnen Handel, den Autaer /

En Maria’s Beldt vercieren /

Ons versoeken doen door haar.

NOTEN:

1. Het is niet simpel definitief te bepalen waar D.V.E.P. voor zou kunnen staan. Gelet op het gegeven dat de liederenbundel van 1736 al een voorganger had, komt daarvoor o.m. in aanmerking Dominus Verbeeck Emeritus Pastor, de schrijver van het Handels Mirakelboekje in 1699 onder de titel “Hyperdulie”. Marc Wingens schrijver van ‘Over de grens. De bedevaart van katholeke Nederlanders in de zeventiende en achttiende eeuw’, Nijmegen 1994, blz. 115-116 houdt het echter op Daniel (Vervest) de Brouwer, de grondlegger van de Handelse Penitenten.

2. Zie Gemeentearchief Gemert-Bakel: Mariet Adriaans, Inventaris archieven parochie Handel, onder ‘bibliotheek’.

Bronnen geraadpleegd door George Gijsbers:

· Ballet Royal de l’Impatience uit 1661 van Jean Baptiste Lully, Dansé par sa majesté le 19 fevrier 1661, Recueilly et copié par Philidor Laisneé en 1690.

· Den lieffelycken paradys-voghel, Daniel Bellemans, 1681, Brussel.

· Hs. Musicq boek, begonnen den 8sten october anno 1740.

· Le Theâtre de la Foire ou l’Opéra Comique. Contenant les meilleurs pièces qui ont été représentés au foires de S. Germain et de S. Laurent. Tome I comprenant les volumes 1-5, Sage, Alain René le et d’Orneval, 1737, Parijs.

· www.liederenbank.nl

· www.sitelully.free.fr

Bekijk PDF