Wat mannenzuster Nepo niet durfde biechten

Ad Otten

Ze werd geboren in Deurne als Petronella Eevers op 20 januari 1919. Ze trad in 1938 in het Franciscanessenklooster te Oirschot en kwam in mei 1942 als 23-jarige zuster met de naam Maria Nepomucena, “zeg maar Nepo”, naar het door de Franciscanessen geleide Sint-Elisabeth-Gasthuis in de Gemertse Nieuwstraat. Ze bleef daar tot 1948 en kwam er terug in 1968. Tot en met mei 1980 zou ze in de Gemertse bejaardenzorg werkzaam blijven.

Het dan nog uit vijf zusters bestaande conventje in Ruijschenbergh, van wie nog drie actief, is bij hun verhuizing naar klooster Nazareth op zaterdag 31 mei van dat jaar uitgewuifd in een open rijtuig met een zwarte Friese draver ervoor. Een paar dagen later zal zuster Nepo dan trouwens verder verhuizen naar haar broer Willem in een Limburgse pastorie om daar het huishouden over te nemen.

Voor het boekje ‘100 Jaar bejaardenzorg’, in 1977 de eerste uitgave in de reeks Bijdragen tot de Geschiedenis van Gemert, heeft de schrijver van dit artikel zuster Nepo met bijzonder genoegen mogen interviewen. Ze verhaalde over haar beginperiode in 1942. Over de bejaarden in Gemert die vaak minstens zo religieus waren als de zusters zelf. Dat elke zuster in de zorg zo haar eigen taak had. Er was een broodzuster, een vleeszuster, een waszuster enzovoort tot en met een mannenzuster toe. En die laatste was zuster Nepo. Zij kreeg in 1942 als 23-jarige zuster de zorg voor de mannen van de mannenzaal  in het Gasthuis. “Eén ontvlucht, en negenentwintig gekregen”, lachte ze met de nodige zelfspot. En…. er is veel, zelfs heel veel veranderd sinds zij in 1942 voor het eerst in Gemert kwam, vooral ook in het leven van de zusters. De echt grote veranderingen begonnen na het Vaticaans Concilie. In 1966 lieten de Franciscanessen zich nieuwe kleding aanmeten. Badinerend wordt wel eens gezegd dat de zusters toen voor het eerst uit de kleren gingen. Voordien zag men van de zuster bij wijze van spreken niet meer dan twee wangen en een neus.

De nieuwe kleding maakte een einde aan het regelmatig kaalknippen der zusterhoofden. Hun hoofden waren niet langer in de witte doek gewikkeld, waarmee tot dan toe ook de nacht werd ingegaan. Zuster Nepo volgde toen meteen een spoedcursus dameskapster en de zusters konden voortaan naar hun eigen kapster. Ook kwam daarmee een einde aan het feit dat de zuster zich als het ware moest spiegelen in een scherf van een bij de bejaarden gesneuveld schoteltje.

‘Me Too’ ?

Zuster Nepo was één van de eersten die ook werkelijk een diploma haalde op de eigen opleiding van de Franciscanessen voor bejaardenverzorgster (1958-1961). Op haar puntenlijst prijkt voor medische kennis een 9,5 en voor verpleegkunde een 9. Ook voor opleidingen buitenshuis voelde Nepo zich toen al sterk aangetrokken. In 1964, ze werkte toen in Vught, haalde ze een diploma voor Voet- en schoenpedicure. En in 1966 voor Chiropody en Sportmassage. Voor die laatste cursus kreeg ze speciale toestemming van haar toenmalige Soeur Mère (moeder  overste) in Haaren, omdat de zusters in hun nieuwe kledij bij ingevoerde gymnastische oefeningen ook wel eens blessures op konden lopen. De cursus werd gegeven in Utrecht. “Wat me toen is overkomen heb ik nooit durven biechten!” vertelde Nepo. Wat dat was wilde ik natuurlijk weten, maar dan moest ik haar eerst beloven dat dat niet in het boekje terecht zou komen. “Ik ging dus naar Utrecht nog in mijn oude nonnenkleren en kwam daar in een groot gebouw met allemaal jonge jongens en meiden die zich voor de opleiding hadden ingeschreven. Ik werd door iedereen verbaasd aangekeken dat ook ik die opleiding kwam volgen. Maar goed. De instructeur nodigde me uit, me dan maar meteen helemaal uit te pakken en ‘dáár’ op die massagetafel te gaan liggen…”. Toen Nepo zag dat ik alles opschreef reageerde ze subiet met “Neenee niks opschrijven, dat hebben we niet afgesproken, ik wil niet dat dat in het boekje komt!”

Haar wens heb ik gerespecteerd. Maar na inmiddels 41 jaar kan dat intussen wel in Gemerts Heem. Zuster Nepomucena (Petronella Eevers) was erbij toen klooster Nazareth in 2001 werd verlaten en over haar wens van toen hebben we het samen ook nog gehad. “Andere Tijden, andere biechtvaders”, lachte ze. De zuster was een open boek. In mijn fantasie heb ik Nepo in Utrecht op die massagetafel altijd zien liggen terwijl de instructeur en zijn leerlingen zich tot lering én vermaak aan haar ‘vergrepen’. Zo zal ze het zelf in elk geval hebben ervaren.

Uit de nalatenschap van haar op 1 januari 2018 overleden zus Josine kregen we via haar oude buurjongen Piet Munsters alle diploma’s van zuster Nepo overhandigd waaronder ook het op 20 juni 1966 uitgereikte diploma voor chiropody en sportmassage. Voor deze cursus scoorde ze in afwijking van alle andere opleidingen niet hoger dan een 6,5. Wellicht zal ze zich in Utrecht bij die cursus ook niet erg op haar gemak hebben gevoeld. Maar in 1968 kwam Nepo wel met onder meer dit diploma op zak in het Gemertse gasthuis. In november 1970 verhuisde zij onder directeur Ad Marinus mee naar Ruijschenbergh. In juni van dat jaar haalde ze ook nog een bediendendiploma voor een dameskapsalon, vestigde die ook meteen in het Gasthuis, om die een klein half jaar later mee te laten verhuizen naar Huize Ruijschenbergh.

Ad Marinus over zuster Nepo

Onder de diploma’s bevindt zich ook een ‘getuigschrift’ getekend door Ad Marinus, directeur Ruijschenbergh, per 31 mei 1980. Zuster Nepomucena was vanaf 1 januari 1968 tot en met 1 december 1970 werkzaam in het St. Elisabeth Gasthuis te Gemert en vanaf 1 december 1970 tot en met 31 mei 1980 in Bejaardenhuis Ruijschenbergh. In deze laatste periode was zij werkzaam als afdelingshoofd en had zij tevens de zorg over de kapsalon van Ruijschenbergh (waar ook de zusters van Nazareth werden gekapt). Ad herinnert zich dat hij Nepo eens heeft gevraagd of de Nazarethzusters wel betaalden, omdat die meestal buiten werktijd in de avond kwamen…. Echt antwoord kreeg Ad niet, en voegde hij er aan toe: “Bij zuster Nepo ging het werk altijd voor. Zelfs voor het bidden.”

Zuster Nepo was, zo vertelt Ad Marinus, een beetje een zuster van de Franse slag. Zij was bijvoorbeeld ook ‘heel wit’ met bewoner Jan van de Ven. Het personeel heeft haar wel eens kussend met Jan in de lift aangetroffen. Gezien door het raam in de liftdeur. Het personeel en het kussende stel in de lift maakten er meteen een heel theater van waarbij het personeel de lift liet lopen van boven naar beneden en weer terug en nog eens en nog eens en Jan en de zuster lieten zich daarbij niet onbetuigd en zoenden er flink op los met veel personeel voor de raampjes….. Ad Marinus heeft dat verhaal zo gehoord en toen tegen het personeel gezegd: “Zo is het mooi geweest. Jullie hebben allemaal kunnen zien dat zusters ook gewoon mensen zijn.” Zuster Nepo ging in de zomer met Jan ook wel fietsen en ze werden ook wel eens samen gezien in de graskant langs de weg… “Hoe menselijk kan het zijn!”

Op 31 mei 1980 verhuisden de laatste zusters inclusief Nepo met het rijtuig naar Nazareth. Cor Donkers uit Handel maakte toen een prent van de 103-jarige zorg van de Zusters Franciscanessen in de Gemertse Bejaardenzorg. “’t Wás ’n goei zuster már ’n bietje hostig”, zeiden de bewoners van zuster Nepo. “Jaja, ze kon heel goed lopen,” voegde Ad er lachend aan toe. Hierna volgt het lovende getuigschrift van Ad over Nepo bij haar afscheid. Nepo heeft het altijd zorgvuldig bewaard, dankzij haar zus Josine en oud-buurjongen Piet Munsters is het nu opgeslagen in een persoonlijk dossiertje over Nepo in de Heemkamer.

Met dank aan Ad Marinus, Piet Munsters en wijlen Josine Evers

GH-2018-03-Wat-mannenzuster-Nepo-niet-durfde-biechten.pdf

Kiek Naw – Schietpartij op het Ridderplein

Paul Verhees (tekst en foto)

Een maand nadat de politie van de Komweg naar het Ridderplein was verhuisd, vond daar een grote schietpartij plaats. Toch heeft de politie, die er in het gemeentehuis met haar neus boven op zat, geen verdachten aangehouden. Een beetje speurwerk had naar tenminste één dader kunnen leiden. Want deze foto getuigt ervan dat burgemeester Michiel van Veen één van de schutters was. Dat de burgervader niet achter de tralies belandde heeft een reden.
De politie was niet de enige die deze zomer naar het Ridderplein verhuisde. Ook het traditionele koningsschieten van de Gruujn Skut verkaste naar ‘t Mèrtvèld. Van oudsher werd dit evenement op kermismaandag op Koks gehouden. Maar sinds de kermis in september plaatsvindt, was het minder druk onder de schutsbomen op Koks. Daarom verplaatste de Gruujn Skut het koningsschieten naar het Ridderplein, als vanouds in juli. Andere tradities bleven. Zo moeten de geestelijke en wereldlijke overheid – hier in de persoon van Michiel van Veen – nog altijd de schutsboom vrijen.
Heel legitiem. Daarom gaat de schietende burgemeester vrijuit.

GH-2018-03-Kiek-Naw-Schietpartij-op-het-Ridderplein.pdf

Het woelige missieleven van pater Thomas Leenders

Rob de Haas

In een eerdere editie van Gemerts Heem hebben we het missieleven van zuster Martha Leenders kunnen volgen. Haar broer Hendrikus Theodorus Leenders, alias pater Thomas, heeft ook zendingswerk gedaan. Eerst in China en daarna net als zijn zus in Indië. Hun ouders boeren vanaf 1924 op de Hoeve Vogelzang aan de Lodderdijk op de plek waar nu Sportcentrum Fitland staat. Pater Thomas schrijft geregeld naar zijn ouders in Gemert en al die brieven en die van zuster Martha zijn door Christ en Dinie Leenders gebundeld in ‘Brieven aan het thuisfront’. Dit boekwerk vormt de basis van beide verhalen.

Hendrikus Theodorus Leenders is op 11 september 1903 in Erlecom geboren als zesde telg van Johannes Leenders en Bartholomea Awater. Hendrik is een intelligente jongen en mag na de lagere school naar het gymnasium in Uden, waar hij ver van huis intern is in het Missiehuis Sint-Willibrord. De missionarissen van Steyl (L.) leiden daar jongemannen op tot missionaris. Hendrik weet met zijn dertien jaar blijkbaar al wat hij met zijn leven wil, ongetwijfeld beïnvloed door de geest van de tijd en door andere religieuze familieleden. “Ik zal veel voor u allen bidden en blijven bidden”, schrijft hij in 1917. En inderdaad, op 25 mei 1922, hij zit dan op het gymnasium van de Franciscanen in Megen, vraagt hij netjes aan zijn ouders of hij mag intreden in de Orde der Minderbroerders Conventuelen. Hij moet voor het noviciaat wel eerst een jaartje naar Urmond, maar daarna mag Hendrik naar de universiteit van Leuven. Hij wil zijn roeping volgen en priester worden.

Als vader in een moeilijke periode verkeert, adviseert zijn zoon hem al helemaal in zijn rol als frater Thomas: “Doet steeds datgene en handel steeds zoo, zooals ge denkt dat God wil, dat ge doet en handelt, dan zult ge steeds gelukkig zijn. En Hij zal u zegenen, is ‘t niet in ‘t tijdelijke dan in ‘t eeuwige. Want God beproeft hen, die Hij liefheeft, opdat ze kunnen tonen dat ze den hemel waardig zijn om Hem eeuwig te bezitten.” Ook vraagt hij zijn vader om veel te bidden en als hij niet goed weet wat, heeft frater Thomas wel een voorbeeld voor hem: “Heer verlicht mijn verstand en leer mij bidden, ik ben maar ene gewone boerenjongen die heel mijn leven niet veel meer gedaan heb dan land bebouwen en koeien melken. Ik heb weinig of niets geleerd, zoodat ik u niet in sierlijke woorden kan toespreken. Doch voortaan Heer, wil ik u dienen zoo goed ik vermag, verlicht daarom mijn verstand, want ik ben dom en sterk mijnen wil, want ik ben zwak enz.’ “

Rome 1923 – 1924

De studieperiode van Hendrik loopt toch enigszins anders dan hij heeft gepland. Na zijn noviciaat in Urmond vertrekt hij voor zijn priesteropleiding niet naar Leuven maar naar Rome. Hij komt op 9 oktober 1923 aan in de ‘eeuwige stad’ en woont daar samen met een twintigtal deels buitenlandse medestudenten. Frater Thomas is zeer onder de indruk van het wereldje vol bisschoppen en kardinalen. Een kardinaal heeft naar zijn idee dezelfde waardigheid als een prins. Soldaten moeten naar een kardinaal salueren. De eenvoudige boerenzoon doet veel nieuwe ervaringen op in zijn nieuwe woonplaats en wereldstad. Zo woont hij vol verwondering een Oosterse mis bij geheel in het Grieks gezongen en gelezen en met wel zestien langharige en bebaarde priesters rondom het altaar. Hij is getuige van het indrukwekkend kerkwijdingsfeest van de ‘Sint Jan Lateraan’, een kerk uit de vierde eeuw waar de planken van de tafel van het laatste avondmaal en de hoofden van de apostelen Petrus en Paulus als relikwieën worden bewaard. Frater Thomas zuigt de Roomse sfeer geheel in zich op. Hij beklimt eerbiedig de heilige trap in de kloosterkerk der Passionisten die door de Heilige Helena, moeder van Constantijn de Groote, van Jeruzalem naar Rome is overgebracht. Deze trap heeft voor het gerechtshof van Pilatus gestaan en Christus is die meermalen op en afgegaan. De trap telt achtentwintig treden en meet drie meter breed. Gelovigen kunnen veel aflaten verdienen door deze trap biddend en denkend aan het lijden van Christus kruipend op te gaan. Het besef dat hij de trap betreedt, waarop Christus in z’n smartelijk lijden heeft gelopen, emotioneert frater Thomas diep. Dat geldt ook voor het zien van de paus in levende lijve, zoals bij de wijding van Amerikaanse kardinalen in de Sint Pieter.

Voor zijn familie beschrijft de priesterstudent nauwgezet de merkwaardigheden van de Italiaanse stad. Omdat die zo zuidelijk ligt, is het in de winter niet echt koud, doch het kan er wel behoorlijk stortregenen. Sinaasappels vindt Thomas lekker maar het Italiaanse eten smaakt hem niet. Gelukkig voor hem kan hij die wegspoelen met de liter wijn die de priesters in spe per dag krijgen. Het valt hem verder op dat vrouwen, deftige heren en ouderen hier helemaal niet fietsen. Rome heeft rijtuigen genoeg. Die kunnen overigens bij pech wel voor flinke opstoppingen zorgen, bijvoorbeeld als een paard valt of als een wiel van de kar loopt. In de kleine, nauwe straatjes stinkt het vreselijk en trottoirs zijn er niet. Je loopt dus noodgedwongen vlak langs de deuren en ramen van de huizen.

Assisië 1925 – 1928

Via Bagnoregio en Orvieto moet frater Thomas voor het vervolg van zijn opleiding naar Assisië, de bakermat van de Franciscanen. Hij is zeer verguld zo dicht bij zijn inspirator te zijn en bezoekt dan ook meteen de graftombe van de patroonheilige Sint Franciscus. De nieuwe omgeving stimuleert hem en frater Thomas stort zich gelukzalig op zijn studie. In de zomer van 1927 schrijft hij aan zijn familie in Gemert: “ ‘k Hoop dat ge allen nog goed gezond zijt vrij genieten kunt van de frissche Gemertse zomerlucht. ’t Zal wel druk zijn op de boerderij met maaien en oogsten. Jammer eigenlijk dat ‘k niet kan komen helpen om de garven te richten en ze mede binnen te halen. Er zou anders wel tijd voor zijn, want eergisteren is de vacantie begonnen. De examens zijn heel goed verloopen zoodat we met Gods hulp en genade nu over 2 jaren voor de H. Wijding kunnen staan.”

Behalve de beschrijving van bijzondere kerkelijke vieringen, zoals dat van het zevende eeuwfeest van Franciscus, beschouwt frater Thomas soms ook politieke kwesties. Zo meldt hij dat een Ierse vrouw een aanslag heeft gepleegd op Mussolini (minister-president van Italië van 1922 tot 1943). Haar kogel mist doel en schampt slechts Mussolini’s neus. In heel Italië en dus ook in Assisië loopt het volk met veel vlagvertoon uit om zijn aanhankelijkheid te betuigen aan de Duce. In de bomvolle kathedraal wordt het Te Deum gezongen en God bedankt voor het behoud van hun leider. Frater Thomas constateert nuchter dat “de Italiaan veel dweepiger is met z’n vaderland als wij Hollanders. Wij houden van orde en regel en werken daarbij geducht wat op slot van rekening heel wat meer opbrengt als heel dat ziekelijk, overdreven nationalisme, want geloof me, Holland kan in deze tijd, al hoe klein of ‘t is, aan vele landen ten voorbeeld gesteld worden.” In december 1926 ontvangt hij van bisschop Sanna de tonsuur en vier kleine orden. Frater Thomas is nu wettelijke lid van de geestelijke stand en klaar voor de ontvangst van drie wijdingen: sub-diaconaat, diaconaat en het priesterschap. Omdat hij volgens het kerkelijk recht 24 jaar moet zijn voor hij tot priester gewijd kan worden, krijgt hij dispensatie.

Op 24 april 1927 breekt de grote dag van de priesterwijding aan. “… nu bezit ‘k de onbegrij- pelijke macht en ‘t geluk, m’n Heiland dagelijks op te mogen offeren aan den Allerhoogsten, als de reine en onbevlekte offerande, welke voort zal duren in eeuwigheid. De dag mijner H. Wijding is als ‘n droom voorbijgegaan.” De eerste twee Heilige Missen draagt pater Thomas op bij de graftombe van Sint Franciscus, de derde in de Portiumcula-kapel. Met pastoor Poell heeft hij al contact gehad over een eerste mis in Gemert, maar het zal nog ruim een jaar duren voor het zover is. Geleidelijk dringt tot hem door wat het priesterschap voor hem betekent. “ ‘t Priesterschap is zoo grootsch, ‘t is nooit zoo tot me doorgedrongen als nu, nu ‘k dagelijks de altaartreden beklim om God te offeren voor ‘t heil der wereld, om ‘t H. Kruisoffer op onbloedige wijze te vernieuwen, dan de dorstende geloovigen te laven met den bloed der goddelijke genade, welke ontspringt aan deze wonderbron. Ja ‘n priester mag niet voor zich zelf meer leven, hij behoort God en de menschen, hij moet alles voor allen zijn om als ‘n wakkere loods met opoffering van geheel zich zelven de zielen binnen te voeren in de haven van ‘t eeuwige vaderland.”

In juli 1928 is hij dan eindelijk terug in familiekring bij zijn ouders op de boerderij aan de Lodderdijk. Van pater Thomas’ eerste mis in Gemert doet pastoor Poell verslag in het parochieel nieuwsblad 

Gemert 5-8-1928 Bericht uit de Kerkklokken van de Parochie St.-Jans Onthoofding.

Eerste plechtige H. Mis We zullen er twee jaren op teeren moeten, want er is tegen 1929 geen Priesterwijding van ’n Gemertschen in ’t zicht, twee jaren teeren op den indruk van Pater Leenders plechtige Hoogmis, van 29 juli. Geassisteerd door zijn Orde-broeder Pater Leon v.d. Berg (uit Loosduinen, oud-student van Gemert’s Latijnsche School en klasgenoot van Pater Leenders), als diaken en Rector J. v.d. Kamp uit Oerle als subdiaken, met kapelaan Stevens als Presbyter assistens en clericus P. v. Ganzewinkel als caeremoniarius droeg Pater Thomas, nu reeds ’n jaar Priester, voor ’t eerst in Gemert de Hoogmis op. De laatste vijf jaren immers vertoefde hij in ’t Serafijnsch College der Conventueelen te Assisië ter voltooiing zijner studie, zodat l.l. Vrijdag de terugkomst in den kring zijner familie wel een vreugderijke was. Ons zangkoor zong de driestemmige Perosi Mis behalve den Credo, die uit de driestemmige Ravanello Mis was. Na het evangelie preekte de Pastoor: “alle hoogepriester uit de menschen genomen wordt in plaats van de menschen gesteld in zake den eeredienst aan God”. Na eraan te hebben herinnerd hoe 24 Juli Monseigneur de jongens Vormelingen vroeg te denken aan Priesterroeping betuigde hij zijne vreugde, dat Gemert weer een Priesterfeest vieren mocht, en wenschte hij de familie Leenders geluk met deze begenadiging van Godswege. Ter onderrichting werd verder de opzet ontwikkeld: een Priester is alles, en niets; alles in waardigheid, niets voor zijn persoon, — alles voor anderen, niets voor zich; en ’t besluit was Vader Franciscus’ woord; “Mijn God, Gij zijt mijn Al”. De buurt Lodderdijk had fijn gekroond. “Excelsior”, dat op dien dag in Roosendaal een eersten prijs te beblazen wist, nu in de 1e afdeeling, kwam Maandag een serenade brengen, zooals ’t zangkoor Zondagnamiddag deed met de Mosmans’ cantate, die ook na de Hoogmis ten gehoore was gebracht. Er was veel belangstelling geheel den dag en Pater Thomas zal z’n Eerste Mis in Gemert nooit vergeten. 

China 1930 – 1937

De jonge priester Thomas geeft eerst nog enige tijd les in België en in Limburg voordat zijn orde hem aanwijst om uitgerekend in het immens uitgestrekte China een seminarie op te richten. Een opdracht die niet zonder gevaar is, want menig missionaris heeft daar zijn missie met de dood moeten bekopen. Maar pater Thomas twijfelt niet en beschouwt zijn zending als een goddelijke opdracht. “Wij, als zijne dienstknechten moeten derhalve steeds bereid zijn te gaan, waar hij ons roept als is ‘t ook onder de Kannibalen of naar de uiteinden der aarde. Ons tehuis en ons vaderland is daar, waar zijn wil ons wenscht.”

Dus neemt hij in november 1929 afscheid van zijn ouders en verdere familie in Gemert, enkele weken slechts nadat die hun dochter en zus zuster Martha naar Nederlands-Indië hebben zien vertrekken. Voor Thomas naar China afreist, verblijft hij eerst nog twee maanden in Rome om in een ziekenhuis te leren omgaan met de meest voorkomende gevallen van de praktische geneeskunde. Deze vaardigheid zal hij in de verre binnenlanden best wel eens nodig kunnen hebben. De missionaris is een snelle student en in een brief geeft hij aan zijn moeder enkele tips van wat hij geleerd heeft. Hij schrijft haar onder andere hoe te handelen bij lichte verwondingen. In die tijd heeft hij ook nog Paus Pius XI enkele keren kunnen horen en zien, maar op 19 januari stapt hij dan toch eindelijk in Brindisi aan boord van de ‘Romolo’.

De reis verloopt rustig en na zeven weken zet pater Thomas voet aan wal in Shanghai. Een maand later vaart hij de grote rivier de Yang- Tse-Kiang op het binnenland in. Met nog enkele tussenstops bereikt hij na een reis van vier maanden zijn eindbestemming Tien-Tche, het kleinseminarie van het Vicariaat Wanhsien in de provincie Szetchwan gelegen in Midden-China. Voor de zendeling zijn missiewerk kan beginnen, moet hij zich eerst de Chinese taal eigen maken en dat valt niet mee. Pas als hij de taal een beetje beheerst, kan pater Thomas les gaan geven aan het seminarie en ‘het Geloof verspreiden onder de heidenen.’ Voorlopig gaat het hem goed en hoeft hij niet te klagen over eten of gevaren. “ ‘t Gevaar voor bandieten en roovers bestaat altijd, want er is geen voldoende politiemacht en ‘t krioelt van dat onkruid. Doch we zijn in de hand Gods en moeten ons geen zorgen maken voor den tijd. ‘k Heb m’n leven aan God gegeven en of hij ‘t vandaag opeischt of morgen is me precies gelijk.”

Een paar Chinese priesters die het Latijn goed beheersen, maken de missionaris wegwijs in de leefwijze van de overwegend boerenbevolking. Pater Thomas begint maar meteen een artsenpraktijk en behandelt mensen met de meest uiteenlopende verwondingen. Gratis en voor niets en dat zorgt voor een constante stroom van patiënten. Zijn dokterspraktijk bestaat slechts uit een schamel kamertje van vijf bij drie meter zonder een betegelde of planken vloer. De gunstige stemming die hij met zijn medische hulp onder de mensen kweekt, hoopt hij later te kunnen gebruiken bij het bekeren. Dat lukt inderdaad als hij een jongetje thuis behandelt aan diverse gezwellen. Tijdens de bezoekjes praat hij met de familie veel over het geloof. Resultaat: de jonge patiënt wil graag gedoopt worden en later op het seminarie studeren. Zijn vader is mandarijn, de belangrijkste persoon van een plaats. Als die ook zou overgaan tot het geloof, zal dat van grote invloed zijn.

Dat heen en weer reizen naar andere dorpen is overigens niet zonder gevaar. Je moet je er eerst van vergewissen waar de dievenbenden zich ophouden. Rovers en communisten maken het gebied voortdurend onveilig. Daarom houden boeren beurtelings de wacht en geven een sein als gevaar dreigt, zodat iedereen tijdig op de vlucht kan slaan. Onlangs is een apostolisch prefect van hun missie in de provincie Shensi vermoord en na hem nog enkele andere. Maar in Gemert hoeven ze zich geen zorgen te maken. Geen nieuws is goed nieuws. Mocht Thomas ooit in handen vallen van bandieten dan horen ze dat thuis sneller via de krant dan door een brief vanuit de missiepost.

Brief uit China

Pater Thomas Leenders schrijft begin 1936 vanuit Shanyang in China een brief, die integraal in de Limburger Koerier van 18 januari is geplaatst. Die brief geeft duidelijk de problemen weer waarmee de missionaris te kampen heeft. Hij hoopt met zijn verhaal financiële steun te krijgen. Het lijkt dus een soort bedelbrief voor het goede doel. “God zij dank, ben ik nog vrijwel gezond, ondanks de vele miseries, die me omringen. Na mijn aankomst in de Prefectuur van Hing’en werd ik districtsmissionaris in Shanyang. Het eerste halfjaar ging alles nog al goed, doch daarna drong een grote horde communisten hier de bergen binnen. Van toen af aan was het gedaan met het vreedzame leven. Hoevele malen ik van hieruit, onder elke weersomstandigheid heb moeten vluchten, weet ik niet. Vele dagen en nachten heb ik doorgebracht, verscholen in de bossen op de bergen. Door de communisten is er een premie van 400 Chinese dollars op mijn hoofd gezet. Zij hebben hier de stad aangevallen, doch werden door de geregelde soldaten bloedig afgeslagen. Dit gebeurde in de maand mei. Ik bevond mij niet ver van hier in de bergen en was zodoende getuige van dit drama hier in Midden- Azië. Het leek wel of de hel was losgebarsten boven Shanyang. Na een gevecht van drie dagen trokken de Roden af met een verlies van plm. 700 man. De wreedheid van dat volkje grenst aan het ongelooflijke. Zij begraven hun eigen gewonden, die niet meer met de troep meekunnen. Zij hebben de gewoonte, om hun slachtoffers levend te begraven. Enfin, u begrijpt, wat communisten zijn. De groep, die hier door de bergen zwerft, staat onder leiding van twee Russen, twee geïncarneerde duivels. Op het ogenblik zijn ze wat verder afgetrokken, zodat ik mij nu weer te Shanyang bevind. De vorige dagen trof een andere ramp het stadje en de bevolking. Door de geweldige regenval braken de dijken van de riviertjes door en overstroomde het gehele gebied van de stad en omgeving. Een vuil modderwater drong overal binnen. Mijn residentie heeft grote schade geleden. Verschillende muren, die hier gewoonlijk uit gestampte aarde zijn opgetrokken, zijn omgestort. Vele families zijn dakloos geworden. Bovendien is door de overstroming de oogst voor een gedeelte verwoest. Vanwege de communisten en de soldaten was het leven hier reeds duur, maar nu is het nog veel duurder geworden. En het ergste is, dat er geen geld in kas is. De Prefectuur heeft dit jaar een deficit van 4000 Chinese dollars. Mijn kapelletje is in onbruikbare staat en moet hersteld worden. De meisjesschool is half ingestort. De ringmuurtjes zijn omvergevallen. Ik heb de laatste tijd veel geleden, en indien het vertrouwen op de Goddelijke Voorzienigheid mij niet sterkte, zou ik het hier zeker niet uithouden. Vanwege de vochtigheid heerst hier overal de malaria. Reeds tweemaal heb ik te bed gelegen, met een koorts tot boven de 40 graden. Het is onderhand zes jaar geleden, dat ik nog hollands gesproken heb, doch zijn moedertaal vergeet men niet gemakkelijk. Levend temidden van zoveel gevaren, ontmoet ik soms in vier maanden tijds geen andere missionaris. Het reizen is hier iets verschrikkelijks. Stel u de bedding van een bergrivier voor, vol met grote stenen en keien, dan heeft u een beeld van onze wegen.

Zo is het echter niet in geheel China, maar wel in het grootste deel van onze Prefectuur. Vanwege het gebrek aan financiën is schraalhans mijn keukenmeid. Er een kok op na houden, zit er niet meer aan, zodat ik leef als een Egyptische woestijnkluizenaar. Onze Missie hier mag u gerust beschouwen als de loopgraven van het missiewerk. In ons hele gebied hebben wij geen enkele oude Christenheid, en bijgevolg geen goede katechisten. De oude Christenen kennen het doel van de missionaris en helpen hem, voor zover ze kunnen. De nieuwe Christenen daarentegen wensen vooral stoffelijk voordeel te trekken van de missionaris. Indien er nog geld is, kunt u me hiermee gerust helpen, want ik heb er groot gebrek aan. Als er geld is te krijgen, om kindertjes vrij te kopen is dit zeer welkom. Dit geld wordt ondergebracht onder de H. Kindsheid. Het onderhoud van deze weggeworpen kindertjes (het zijn altijd meisjes), kost mij jaarlijks 200 Chinese dollars. U moet niet boos worden, als u ziet, dat ik niets doe dan bedelen en miseries vertellen. Het is hier nu eenmaal zo. Wij werken hier, om de zieltjes op te pikken, die door de Goddelijke Voorzienigheid zijn voorbestemd tot de eeuwige glorie. Het zwaarste drukt echter de geldnood. Ik ben werkelijk ”in angutiis”. Het water heeft veel schade aangericht, zodat er gerepareerd moet worden, het levensonderhoud kost meer dan voorheen en het toegemeten sommetje is dit jaar weer ingekort. Vandaar mijn donkere wolken. Enfin, zonder kruisjes kunnen wij nu eenmaal niet zijn, dat weet ik, en tevens weet ik, dat we deze kruisjes met gelatenheid moeten leren dragen, als men de volmaaktheid mist, om ze met vreugde te dragen. Evenwel de ellende en de verdorvenheid van deze wereld ziende, droom ik steeds van het eeuwige Vaderland en houd mij voor ogen, dat dit ten koste van vele offers moet worden veroverd. Ik ben verre van heilig en ook verre zelfs van een goed missionaris, doch ik streef ernaar, het te wezen. Vertrouwende op Gods Bijstand en genade. God immers, mijn onmacht en zwakheid kennende, heeft mij toch tot deze werkkring geroepen. In China moet nog veel geleden worden, om de bronnen van de Goddelijke genade weer aan het vloeien te brengen. Daartoe kunnen ook de gebeden en de offers van de gelovigen uit Europa veel bijdragen. Indien de genade het hart van de heiden niet treft, dan kan er van bekering geen sprake zijn. Hij zal terwille van tijdelijke belangen veinzen Christen te zijn, doch in zijn hart is hij heiden gebleven. Ik ben nu veel meer dan vroeger ervan overtuigd, dat het gebed en de geestelijke offers voor de missies van het allergrootste belang zijn, veel meer dan de geldelijke offers, volgens het Woord van de H. Schrift: „Als de Heer het huis niet bouwt, dan is het werk van degenen, die het bouwen, vergeefs en ijdel.” Bovendien als een plaats zich uit overtuiging bekeert, dan zullen deze nieuwe Christenen vanzelf het belang ervan inzien en ertoe bereid wezen, om zelf hun kerkje en schooltje te onderhouden. Zodoende bekommer ik mij in zich niet veel om het geld, doch op het ogenblik zit ik lelijk in het nauw en vraag derhalve om mij te steunen en liefst zodra mogelijk. Niettegenstaande het hier boven gezegde, blijft het geld de grote factor van vooruitgang, d.w.z. van de stoffelijke vooruitgang van het missiewerk en een zekere stoffelijke welvaart is er nodig, wil men het hogere geestelijk element tot bloei brengen.”

Het communistisch dagblad “De Tribune” van 23 januari 1936 plaatst in zijn rubriek ‘Spijkers met koppen’ een felle reactie op deze ingezonden brief van pater Thomas. “Vrijwilligers om levend begraven te worden! Men staat verstomd, hoe dom sommige ophitsing tegen de communisten gevoerd wordt. Een voorbeeld, Pater Thomas Leenders schrijft in de “Limburgse Koerier” van 18 Jan. over zijn missiewerk in China, en schrijft het volgende over de communisten: (en dan volgt het citaat over het levend begraven van gewonden). Wij zijn het natuurlijk niet eens met deze goedgelovige Thomas. Minder dan ooit begrijpen wij, wat communisten zijn! Enthousiastelingen voor een levende begrafenis? Kom nou…”

Aan het eind van hetzelfde jaar 1936 maakt pater Thomas een hongersnood mee van drie maanden. Door overstromingen is de vorige graan- en rijstoogst grotendeels verloren gegaan. De hongersnood eist veel slachtoffers. De bevolking kan niets anders doen dan lijdzaam haar lot ondergaan. Ook heeft hij bij gerucht vernomen dat Rusland en Japan met elkaar in oorlog zijn en hij vraagt zich af wat voor gevolgen dat voor China zal hebben. Zelf is hij druk doende met de opbouw van een seminarie in Hingan. Hij is naar die ommuurde stad overgeplaatst, een stad met louter ‘heidenen’ en omstreeks tienduizend mohammedanen. Dus weer veel werk aan de winkel. Maar niet voor lang echter want de ordeoversten hebben hem opnieuw overgeplaatst. En deze keer niet meer binnen China, nee hij moet naar Nederlands-Indië naar Buitenzorg (Bogor).

Buitenzorg 1937 – 1962

In zijn eerste brief vanuit Indië schrijft pater Thomas op 29 november 1937 aan zijn familie in Gemert dat zijn reis van China naar Java eigenlijk best goed verlopen is. Hij heeft geen last gehad van bombardementen tijdens zijn driedaagse treinreis en daarbij heeft hij geluk, dat zijn boot de ‘Tjisaroea’ net ontsnapt is aan de vernietigende kracht van een tyfoon. Uiteraard allemaal te danken aan de Voorzienigheid. Na zijn aankomst in Buitenzorg heeft hij in het begin wel moeite om weer Nederlands te spreken maar het went snel. Al vijf dagen na zijn aankomst stelt zijn bisschop hem voor om zijn zus Martha in Malang maar eens te gaan opzoeken. Dat laat hij zich natuurlijk geen twee keer zeggen. De pater neemt de trein en verbaast zich erover dat hij binnen een dag Malang op Oost-Java kan bereiken. Het is toch meer dan duizend kilometer. Dat zou in China nooit hebben gekund. Op haar missiepost treft Thomas zuster Martha in redelijke gezondheid aan en de twee hebben na acht jaar dan ook heel wat bij te praten.

In Buitenzorg heeft de Vincentiusparochie van pater Thomas de zorg over zo’n tweeduizend katholieken. In het gebied wonen een miljoen mensen met een ander geloof, meest moslims. Hij heeft dus genoeg te doen. Daar komt bij dat de katholieke parochianen vooral ambtenaren zijn die na enkele jaren teruggaan naar Nederland of naar elders worden overgeplaatst. Het behoort tot de taak van de pastoor om alle nieuwkomers te bezoeken. Extra zorg heeft hij over de Indo- Europeanen, afstammelingen van Europese (merendeel Nederlandse) mannen en Indonesische vrouwen. Zij ‘zijn niet kwaad maar ze zijn erg onwetend wat godsdienst betreft en nemen ‘t zoodoende erg gemoedelijk met O.L. Heer. Aan veel huwelijken is ’n naadje los, omdat ze dikwijls niet kerkelijk getrouwd zijn.’ Uit hoofde van zijn functie is pastoor Thomas ook voorzitter van het bestuur van het Vincentiusgesticht, waaraan een internaat met lagere school is verbonden. In 1937 viert de instelling juist haar vijftigjarig bestaan. Dat jaar telt de school 308 leerlingen van wie er 149 intern zijn. Als in zijn gemeente een comité voor steun aan verdreven joden wordt opgericht betuigt hij als pastoor van de katholieke gemeenschap openlijk zijn adhesie en dat komt natuurlijk in de krant.

Hoe druk pastoor Thomas het ook met zijn parochie heeft, het wereldgebeuren gaat niet aan hem voorbij. Hij ziet weldegelijk de oorlogsdreiging in Europa, maar denkt in mei 1939 nog dat het niet zo’n vaart zal lopen. Hij verwacht geen oorlog op grote schaal en raadt zijn vader dan ook af om bij de hoeve in Gemert een schuilkelder te bouwen. In Indië zelf doen ze al wel verduisteringsoefeningen. Thomas noemt het verstoppertje spelen in het groot. Het land bereidt zich toch maar voor op eventualiteiten. Zo stellen degenen die naar Nederland met verlof mogen de reis voorlopig uit. Vooralsnog is het in Indië veilig en hebben ze hier aan levensmiddelen geen gebrek. Sterker nog, het ontwikkelt zich in razend tempo tot een modern land met goede spoorbanen en een uitgebreid geasfalteerd wegennet. Maar tegen het eind van het jaar moet pater Thomas zijn mening herzien en schrijft hij aan zijn ouders. “We gaan waarschijnlijk verschrikkelijke tijden tegemoet en zitten daar wel zeer gevaarlijk, vooral indien Holland het gevechtsterrein wordt tussen Duitschland en Engeland. In geval van oorlog moeten jullie vluchten, doch waar naar toe? Je hebt eenvoudig geen uitweg.”

In zijn brief van 3 februari 1940 feliciteert pater Thomas zijn moeder met haar verjaardag. Het zal voorlopig zijn laatste bericht naar Gemert zijn. De inval van de Duitsers in mei en de bezetting die daarop volgt, maakt het contact met Nederland onmogelijk. En al helemaal als Japan grote delen van Azië, inclusief Nederlands-Indië verovert eind 1941 begin 1942, want de Japanners sluiten de hele (Indo-)Europese bevolkingsgroep op in mannen- en vrouwenkampen, ook pastoor Thomas. Na gedwongen ontruiming van de pastorie kunnen hij en de andere paters aanvankelijk terecht in het nabijgelegen hoofdgebouw van Sint Vincentius, een jongensgesticht onder leiding van de broeders van Dongen. Daar leven ze nog in betrekkelijke vrijheid tot ze in september door de Japanners worden opgepakt en in het mannenkamp te Tjitjoeroek bij het klooster van de Minderbroeders worden opgesloten en later in kamp Tjimahi. Geestelijken worden in het interneringskamp niet anders behandeld dan gewone burgers. Pater Thomas moet net als de anderen corveedienst doen en honger lijden. Hij moet boomstammen sjouwen en planken zagen voor doodskisten en die zijn hard nodig vanwege het hoge aantal sterfgevallen.

“’t Leven in de kampen was zeer hard, men was verstoken van alle geriefelijkheid, werd voortdurend geplaagd en getreiterd en moest bovendien altijd honger lijden. M’n laagste gewicht is geweest 56 kilo. Nu echter weeg ‘k weer 75. Goddank ben ‘k in ’t kamp nooit ziek geweest. In sept. ’45 werden we als geestelijken uit ’t kamp ontslagen en mochten we naar onze standplaatsen terugkeeren.”

En inderdaad na de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 keert herder Thomas in september 1945 sterk vermagerd bij zijn kudde in Buitenzorg terug. ‘Gered door de atoombom’, zoals hij zelf zegt. Helaas niet voor lang. Nog geen maand later stoppen Indonesische revolutionairen hen in de gevangenis van Buitenzorg en als die overvol raakt in een slaapzaal van het Vincentius-gesticht. Pater Thomas vindt dat het optreden van de geallieerden na de capitulatie helemaal verkeerd is geweest, waardoor de nationalisten de kans hebben kunnen grijpen om met geweld de onafhankelijkheid van Indonesië af te dwingen. Gelukkig weten de Engelsen hen uit handen van de republikeinse revolutionairen te bevrijden en over te brengen naar een beschermingskamp. Dan ook hoort hij pas dat zijn vader al in december 1943 op zesenzeventigjarige leeftijd in Gemert is overleden. Nederland wil zijn kolonie niet kwijt en stuurt troepen naar Indië. Het is weer oorlog. En het zal nog tot december 1949 duren voordat de onafhankelijkheid van Indonesië wordt erkend. In die tussentijd probeert pater Thomas zo goed en zo kwaad als het gaat zijn pastorale taak binnen het kamp uit te oefenen. Het is een komen en gaan van Nederlandse soldaten en hij wordt door de vele gewonden en gesneuvelden op indringende wijze geconfronteerd met het oorlogsgeweld. Hij ontmoet een enkele keer ook soldaten uit Gemert onder wie ‘een jongen van de Kanter’ en Harry Jansen, die in de buurt van het kasteel woont. Hij ligt gewond in het hospitaal. “Bij ’n actie heeft hij ’n scherf van ’n mortier door z’n long gekregen. Die mortier was door hemzelf afgeschoten, doch dat ding kwam tegen n boomtak vlak bij hem, zoodat hij daar ontplofte met ’t gevolg dat Harry gewond werd. Er is echter in ’t geheel geen gevaar voor z’n leven en hij ziet er dik en gezond uit.” In september 1947 kunnen de geestelijken weer naar hun parochiehuis terugkeren, hoewel het overal onrustig blijft en er nog dagelijks soldaten sneuvelen. Pas eind 1948 kan pastoor Thomas aan zijn moeder melden dat het wat rustiger is geworden, ondanks de tweede politionele actie van 19 december 1948 tot 5 januari 1949. Deze wordt echter voornamelijk uitgevochten op Oost-Java. De stad Buitenzorg blijft dankzij zware bewaking letterlijk en figuurlijk buiten schot.

Na de soevereiniteitsoverdracht blijft het nog een hele tijd onrustig in de jonge Republiek Indonesia. Toch ziet pater Thomas kans om van oktober 1950 tot mei 1951 van een welverdiend verlof te genieten in Nederland. Zijn verblijf hier blijft niet onopgemerkt. De Limburgsche Koerier wijdt een lovend artikel aan de missionaris. Uiteraard bezoekt hij zijn moeder in Gemert en ongetwijfeld ook het graf van zijn vader. Eenmaal weer terug in zijn parochie pakt hij de draad weer op. De laatst bewaard gebleven brief van pater Thomas dateert van 2 februari 1952, het jaar van zijn zilveren priesterjubileum. Hij feliciteert daarin vanuit Bogor (Buitenzorg) zijn moeder met haar eenentachtigste verjaardag. “Hier is ’t weer altijd prachtig. Vooral de ochtenden en de avonden zijn enig. Dan hangt er overal in de natuur ’n heerlijke geur. En koude is hier onbekend. Doch daar tegenover staat dat ’t leven in Holland veel rustiger en veiliger is. Hier hoort men dagelijks van moord, roof en brandstichting. Buiten de steden is ’t overal zeer onveilig. En ’t leven is ontzettend duur. De regering is totaal onmachtig om de prijzen te beheersen.”

Op 12 februari 1953, enkele dagen nadat ze 82 geworden is overlijdt in Gemert zijn moeder. We weten niet hoe pater Thomas daarop reageert en hoe zijn missie verder verloopt. Wel weten we uit andere bronnen dat hij in december 1961 een reis maakt over het eiland Java en aansluitend begin januari 1962 naar Bali. Hij heeft dan al afscheid genomen van zijn parochiegemeenschap in Bogor, want hij keert na zijn bezoek aan Bali definitief terug naar Nederland. Hier geniet hij van zijn emeritaat tot hij op 11 juni 1973 in het Gasthuis St.-Jan de Deo in Millingen aan de Rijn na een kort ziekbed in zijn slaap overlijdt. Op 14 juni is pater Thomas Leenders na een welbesteed leven op het kerkhof van Kekerdom (Gld.) begraven. Anno 2018 staat de parochiekerk van pater Thomas in Indonesië er nog in volle glorie bij en heet nu Geraja Katedral Bogor, toegewijd aan de Heilige Maagd Maria. In de vroegere gebouwen van het Vincentiusgesticht zijn het seminarie Stella Maris en een middelbare school ondergebracht. In 1998 is door de parochie een jubileumboek uitgegeven waarin ook pater Thomas Leenders als dienstdoende pastoor wordt vermeld. 

Bronnen

“Brieven aan het thuisfront”, 16-08-2007, Christ en Dinie Leenders

“Kerkklokken” -5-08-1928, informatieblad van de parochie St.-Jans Onthoofding Gemert

“Bulletin Wijnandsrade”, uitgave heemkundevereniging ‘Vrienden van Wijnandsrade’ 2016

“Limburger Koerier”, 18 en 29 januari 1936

“De Tribune”, 23-01-1936

“Prov. Noordbrabantsche en ’s Hertogenbossche courant”, 5 september1929

“Nieuws van de Dag voor Nederlands-Indië”, 16-02-1938, 24-02-1938, 22-01-1940

“Bataviaasch Nieuwsblad”, 14-03-1940

“Limburgs Dagblad”, 12-12-1962

Foto’s:

Familie Leenders, archief gemeente Gemert-Bakel, R.A. de Haas.

Van enkele foto’s is de herkomst onbekend. Mocht u aanspraak kunnen aantonen, dan kunt u contact opnemen met de auteur.

GH-2018-03-Het-woelige-missieleven-van-pater-Thomas-Leenders.pdf

Het Koordekanaal, deel 3 en slot – Na de bevrijding

Ruud Wildekampp

Al tijdens de oorlog bleek dat de gebieden van De Sijp en het Zwarte Water in de gemeente Gemert en die van de Blaar- en Jodenpeel in de gemeente Bakel en Milheeze slecht afwaterden. Dat werd ook de Canadezen van het vliegveld op De Sijp duidelijk, toen zij hun Spitfires door wateroverlast naar Volkel moesten evacueren. Voor de Blaar- en Jodenpeel werd een tijdelijke oplossing gevonden door het toestaan van lozing op het Peelkanaal. Gedurende de strenge winter van 1944/1945 verergerde de toestand en had in Gemert ook het gebied van het Zwarte Water overlast van water. Ook stond het aansluitende deel van De Sijp blank en raakte zelfs de weg van Elsendorp naar De Rips gedeeltelijk onder water 1.

Na de oorlog zijn het de betrokken gemeenten en waterschap De Aa die de zaak van het Koordekanaal weer onder de aandacht brachten van de bevoegde ministeries. Hier is ook het Ministerie van Oorlog, voorloper van het Ministerie van Defensie, partij in. Dit ondanks de tijdens de bezetting gedane toezegging dat het Koordekanaal kon worden afgestoten. Door de slechte ontwatering en de opgeworpen zandwallen langs het kanaal werden de belangen van de landbouw langs het tracé nog steeds geschaad. Gewezen werd daarbij op de overstromingen in de winter waarbij tachtig tot honderd hectaren blank kwamen te staan. Door een verbreding en verdieping van de Peelse Loop zouden dergelijke overstromingen in de toekomst mogelijk voorkomen kunnen worden. Ondanks eerdere uitspraken dat het Koordekanaal niet meer van belang was voor de landsverdediging, wilde de Directie Waterstaat van het Ministerie van Openbare Werken en Wederopbouw in november 1946 een verdere beslissing over het kanaal door het Ministerie van Oorlog afwachten. Pas op 22 april 1947 liet dat ministerie weten geen bezwaar te hebben tegen een demping van het kanaal, mits aandacht zou worden besteed aan de plaatselijke ontwatering. De financiering van een demping kon geschieden door het Ministerie van Financiën op grond van de Wet op de afwikkeling van Defensieschade van 1946 2. Daarna ontstond nog een discussie tussen waterschap De Aa en de Rijksdienst voor Landbouwherstel over welk deel van het Koordekanaal gedempt diende te worden. Het waterschap zag liefst het gehele kanaal gedempt worden, omdat dan de oorspronkelijke afwatering van met name die van de Jodenpeel hersteld zou kunnen worden. Naar de mening van het waterschap zouden aanzienlijke kosten verbonden zijn aan het openhouden van het kanaal om het overschot aan water uit de Jodenpeel en de Blaarpeel af te voeren. Beide behoorden echter tot het gebied van waterschap De Maaskant, waarmee eerst overlegd diende te worden.

Het probleem van het teveel aan water in de Blaarpeel en de Jodenpeel was gedurende de oorlog door de belanghebbenden al eigenmachtig aangepakt door de kanaaldijk te doorgraven waardoor het exces water direct in het Defensiekanaal – na de oorlog Peelkanaal genoemd – werd geloosd. Deze situatie werd tot 1948 gedoogd door De Maaskant. Het probleem dat daardoor tijdelijk te veel water in het Peelkanaal stond werd dat jaar opgelost door de aanleg van het Afleidingskanaal tussen het Peelkanaal ter hoogte van de Vredepaal en de Maas. Ondanks deze maatregel bleef het zuidelijke deel van de Jodenpeel nog geregeld veel te nat.

Vuilstort

De toezegging dat het Ministerie van Oorlog geen belangstelling meer had voor het Koordekanaal en inmiddels bezig was het noordelijke deel te laten dempen, bracht het gemeentebestuur van Bakel en Milheeze op het idee een deel van het Koordekanaal te gebruiken als vuilstort voor het kerkdorp De Rips. Daarop werd contact gezocht met de Heidemaatschappij, de toenmalige beheerder van het Beestenveld bij De Rips. Het geselecteerde deel van het Koordekanaal maakte daarvan deel uit.

De Heidemij stelde enkele richtlijnen op waaraan het storten zou moeten voldoen. Een daarvan was het sluiten van de duiker onder de weg van Milheeze naar De Rips ter hoogte van de Klotterpeel. Vanaf januari 1955 werd in De Rips een ophaaldienst voor straat- en huisvuil georganiseerd en het afval in de bedding van het betreffende deel van het kanaal gedeponeerd 4.

Op 2 februari 1948 meldde de Rijksdienst voor Landbouwherstel dat de Heidemij in opdracht van het Bureau Defensieschade was begonnen met het dempen van het deel van het Koordekanaal benoorden van de Middenpeelweg (Ripseweg). Daarbij dienden de al aangelegde betonnen duikers en landhoofden van een brug in de Keizersberg bij Elsendorp te worden verwijderd. Deze dempingswerkzaamheden waren in 1949 klaar. Daarmee was de weg vrijgekomen om het zuidelijke deel van het Koordekanaal te gebruiken voor de afwatering van de zuidelijke Jodenpeel en De Sijp. Dat gebeurde door de in de oorlog al voorgestelde verbinding met de bovenloop van de Peelse Loop te realiseren 5. Deze verbinding werd in 1954 gegraven en loopt voor ongeveer driehonderd meter parallel aan de Ripseweg om daarna af te buigen naar het zuidwesten, door het gebied De Sijp, om in de streek het Zwarte Water aan te sluiten op de bovenloop van de Peelse Loop. Daarmee was de afwatering naar de rivier de Aa gerealiseerd. Pas in 1962 werd de afwatering van het zuidelijke deel van de Jodenpeel verbeterd door de kavelsloten ten oosten en ten zuiden van De Rips te verbeteren en hierop aan te sluiten.

Kanaalverlegging en verbetering

In de jaren daarop vond, met name in het Peelgebied, in de landbouw een schaalvergroting plaats waarbij gemengde bedrijven werden omgevormd door gespecialiseerde bedrijven. Daardoor ontstond eind jaren zestig van de vorige eeuw een behoefte om de beschikbare grond opnieuw in te richten en vorm te geven. In de gemeente Bakel en Milheeze werd in 1971 gestemd over een plan om te komen tot een ruilverkaveling.

In de jaren daarop volgend wordt de ruilverkaveling Bakel tot uitvoering gebracht. Na voltooiing daarvan diende ook de waterafvoer van het gebied te worden verbeterd. Daartoe ontwierp waterschap De Aa in 1978 het waterbeheersingsplan ‘Peelse Loop’ 6. Om het ven de Klotterpeel ten zuiden van De Rips, dat inmiddels een beschermd natuurreservaat was, te vrijwaren van het rijke Maaswater dat in het Peelkanaal stroomde diende de verbinding daarmee te worden onderbroken. Het waterbeheersingsplan voorzag daarin door een omleiding rond het ven te maken en de verbinding met de Klotterpeel aan beide zijden af te sluiten.

Na de verkregen gemeentelijke toestemmingen werden de werkzaamheden in 1979 en 1980 uitgevoerd. Daarbij werd de omleiding aangesloten op de middelste van de drie proefsleuven in het Beestenveld, gegraven in 1937 op last van de majoor Wilson. De waterafvoer verloopt daardoor verder via het zuidelijke deel van het oorspronkelijke Koordekanaal naar de aansluiting met de Peelse Loop in de streek het Zwarte Water. Bij de gegraven verbinding met de Peelse Loop werd een splitsing gecreëerd die onder de Ripseweg door gaat en aan de noordzijde van de weg tussen De Rips en Elsendorp door loopt. Onder Elsendorp voert deze aftakking naar de Domptse Loop 7 die uitkomt in de Landmeerse Loop om ook in de Aa te eindigen.

Met de realisatie van het waterbeheersplan verdween ook het toponiem Koordekanaal. Waterschap De Aa noemde sindsdien het hele traject van de uitlaat uit het Peelkanaal tot aan de monding in de Aa Peelse Loop. Dat bleef ook Door de heemkundekringen D’n Blikken Emmer uit De Rips en die van Bakel en Milheeze is in 2016 een project ‘Het Koordekanaal uit de vergetelheid’ opgezet. Het doel was tweeledig: het met huisvuil gedempte deel schoonmaken waardoor ook een oorspronkelijke stuw zichtbaar zou worden gemaakt en de naam Koordekanaal weer in ere herstellen voor het deel tussen de Peelse Loop en de Ripseweg. Hoewel er zicht is op realisatie hiervan, blijven dit vooralsnog wensen voor de toekomst 10. Wel werd het watertje nog wereldnieuws omdat hier overheen de eerste 3D-geprinte brug is geplaatst. zo na de fusie in 2004 van de beide betrokken waterschappen tot het Waterschap Aa en Maas.

Meanderend

Meer recent heeft het huidige Waterschap Aa en Maas een plan ontwikkeld voor het beekherstel van de Peelse Loop tussen het Peelkanaal en de Aa. Daarmee wordt de loop in zijn geheel een ecologische verbindingszone 8. Over de volle lengte van acht kilometer wordt het meanderen hersteld binnen een strook van 25 tot 35 meter en daarmee de natuurontwikkeling van de oevers gestimuleerd 9. De werkzaamheden daarvoor zijn nog in volle gang.

Door de heemkundekringen D’n Blikken Emmer uit De Rips en die van Bakel en Milheeze is in 2016 een project ‘Het Koordekanaal uit de vergetelheid’ opgezet. Het doel was tweeledig: het met huisvuil gedempte deel schoonmaken waardoor
ook een oorspronkelijke stuw zichtbaar zou worden gemaakt en de naam Koordekanaal weer in ere herstellen voor het deel tussen de Peelse Loop en de Ripseweg. Hoewel er zicht is op realisatie hiervan, blijven dit vooralsnog wensen voor de toekomst 10.
Wel werd het watertje nog wereldnieuws omdat hier overheen de eerste 3D-geprinte brug is geplaatst.

Noten

1. Archief Gemert-Bakel, AB003, Archief Gemeentebestuur Bakel en Milheeze, 1932-1968, inventaris 718.

2. Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC), Archief Waterschap De Aa 1922-1955, inventaris 677, 1946-1948.

3. BHIC, Archief Waterschap De Aa 1922-1955, inventaris 676, 1944-1945

4. Archief Gemert-Bakel, AB003, inventaris 553, Afvalverwerking. Huisvuil.

5. Archief Gemert-Bakel, AB083, inventaris 1351

6. Archief Gemert-Bakel, AG004, inventaris 1066: Verbetering en instandhouding Domptseloop, Donkervoetseloop, Koordekanaal, Landmeerseloop, Molenbroekseloop en Peelseloop.

7. Archief Gemert-Bakel, AB003, inventaris 2445, Waterbeheersingsplan Peelse loop.

8. Natuurplan Peelse Loop is een koopje. Eindhovens Dagblad (Regio) 20 september 2013.

9. Peelse Loop. De kracht van de verbinding. Basisinformatiedocument Water + Ruimteatelier Gemert-Bakel. Tilburg, 2010. 10. Wensen voor de toekomst. Ons Magazine, 2016; Het koordekanaal uit de vergetelheid. Pamflet Blikken Emmer, De Rips en Heemkundekring Bakel en Milheeze.

GH-2018-03-Het-Koordekanaal-deel-3-en-slot-Na-de-bevrijding.pdf

Eemke Jan Roverszoon, bendeleider of legeraanvoerder

Jan Timmers

In 1363 is het oorlog in Gemert. Diederik van Gemert, heer van Gemert, heeft hooglopende ruzie met de Duitse Orde. Wat precies de aanleiding was is onduidelijk, maar in het voorjaar van 1363 bereikte de strijd zijn toppunt en Eemke Jan Roverszoon speelde daarbij een hoofdrol. In een oorkonde van de hertog van Brabant wordt als volgt verslag gedaan: “Eemken Jan Roeverszoens zoen, daer dese twist af commen is ende die die Duytsche heren gebrant heeft, gebrandschat, dat haer genommen, den commandeur gespouen in sine aensicht ende gestoten mit den voete”.1

Eemke Jan Roverszoon heeft de Duitse Orde gebrandschat, de Duitse heren aan hun haar getrokken, de commandeur in zijn gezicht gespuwd en (tegen zijn schenen?) geschopt. Als iemand met een dergelijke naam op deze manier tekeer gaat, dan ontstaat al gauw het beeld van een ruziezoekende roverhoofdman. Het is de vraag of dat wel een juist beeld is. Om daar wat meer duidelijkheid over te krijgen, gaan we eerst op zoek naar de hoofdpersoon. Wie was dat eigenlijk?

Het gezin van Jan Rovers van Gemert

In 1379 wordt onze hoofdpersoon aangeduid als: “Emondus filius Johannis dicti Rovers soon de Ghemert” 2. Eemke is de roepnaam die hoort bij de officiële naam Emont, in het latijn Emondus. Hij wordt hier de zoon genoemd van een Jan, genaamd “zoon van Rover van Gemert”. Emont, zoals we hem verder zullen noemen, was dus een zoon van een Jan, die op zijn beurt weer een zoon was van Rover van Gemert.

Rover komt als voornaam in die periode vaak voor en is een roepnaam bij Roelof. In veel archiefstukken komen we personen tegen met als naam: Roelof genaamd Rover of kortweg Roelof Rover. Emont en zijn voorouders dragen de familienaam Van Gemert. In de adellijke familie van de Diederikken, heren van Gemert, komt de naam Emont veel vaker voor. In de periode rond 1275-1293 was een Emont van Gemert heer van Gemert3. Het lijkt erop dat onze Emont tot die familie heeft behoord.

Emont wordt diverse malen vermeld en bij die vermeldingen vinden we zijn directe familie. Vader Jan Roverszoon van Gemert blijkt gehuwd geweest te zijn met een Agnes, die in 1379 is overleden. Hun kinderen zijn naast Emont: Jan, Dirk, Henric en Margriet. Jan, Henric en Margriet blijken voor 1394 te zijn overleden. Emont geeft dan de goederen die hij van hen erfde, in erfpacht aan Bernier en Jan, zonen van Willem Berniers van Erp. Broer Dirk Jan Roverszoon van Gemert is overleden in 1415 en Emont zelf vóór 1422. Van de tot nu toe genoemde gezinsleden blijkt geen van hen wettige kinderen te hebben4. In oorkonden vanaf 1415 blijken er echter wettige erfgenamen te zijn, die in Rijsbergen wonen.

De West-Brabantse familie Rover van Gemert

In een akte voor de schepenen van de Eninge van Rijsbergen lezen we dat Henric de Rover, Aert de Rover, Katelijn hun zuster, samen met de kinderen van wijlen Zebrecht Rover hebben overgegeven aan Peter de Rover alle goederen die zij hebben uit de erfenis van Dirk Jan Roverszoon gelegen te Gemert. Ook een Dirk Roverszoon van Rijsbergen blijkt bezit in Gemert te hebben uit de erfenis van de broers Emont Jan Rovers van Gemert en Dirk Jan Rovers van Gemert.5

Hans Vogels reconstrueerde deze West-Brabantse familie, die zijn oorsprong in Gemert had. De conclusie die we daaruit kunnen trekken is dat Jan Roverszoon van Gemert en diens vrouw Agnes naast de hiervoor al genoemde kinderen, ook een zoon gehad hebben met de naam Roelof genaamd Rover. Deze Gemertenaar trouwde met een dochter van Peter van Ypelaar alias van Ulvenhout en werd onder meer leenman van Breda voor Rijsbergen. Zijn kinderen namen een vooraanstaande positie in in de Baronie van Breda. Zo was Dirk Rovers van Rijsbergen leenman van Breda en schepen van de stad Breda, Aert Rovers was leenman van het goed Burgst in Princenhage en Peter Rovers was schepen van Princenhage.6 In de jaren vanaf 1422 verkopen de nakomelingen van Roelof Rover van Rijsbergen hun Gemertse goederen aan Goyart van Gemert.7 Goyart zal die goederen hebben verworven als rentmeester en plaatsvervangend commandeur van Gemert. Dat laatste mogen we concluderen uit het feit dat betreffende oorkonden zich bevinden in het archief van de Duitse Orde in Wenen.

De missing link: wie is Roelof genaamd Rover

Jan Roverszoon van Gemert was een zoon van Roelof genaamd Rover van Gemert en hij had een broer Henric Rovers van Gemert, die gehuwd was met Liesbeth van Eyck. Hun zoon Jan van Gemert Liesbettenzoon huwde met Agatha Bertout Aert Ywens van Outheusden. Hun zoon Henric was in de periode 1404-1407 schepen van Heusden. Diens broer Bertout bezat een hoeve aan de Heuvel in Gemert en broer Jan was eigenaar van het goed De Wouw aan de Doonheide. Een Gemertse familie met nakomelingen in het Land van Heusden.

De naam Roelof genaamd Rover speelt in deze tak van de familie een belangrijke rol. De grondlegger van de West-Brabantse tak heette zo en hij was vernoemd naar zijn grootvader van vaderskant. Deze naam komen we in de familie van de heren van Gemert ook tegen als de schoonvader van Emont van Gemert, die heer van Gemert was in de periode 1275-1293. Deze Emont was gehuwd met Aleit, dochter van Roelof genaamd Rover van Aanschot.8 Op grond van de normale vernoemingsregels zou je verwachten dat een zoon uit het gezin van Emont en Aleit vernoemd zou zijn naar diens moederlijke grootvader Roelof Rover van Aanschot. Dat was beslist ook het geval, maar tot nu toe is ervan uitgegaan dat deze zoon jong is overleden, zodat hij geen nakomelingen had en niet in archiefstukken is vermeld. De Roelof genaamd Rover van Gemert, de vader van Jan Roverszoon, past wonderwel chronologisch prima in het familieschema van de Diederikken. Onze Emont Jan Roverszoon van Gemert zou dan een achterkleinzoon zijn van Emont, heer van Gemert. Hij zou dan ook een achterneef zijn van Diederik IV, de heer van Gemert die in de oorlog met de Duitse Orde in 1363 het onderspit moest delven.

Er is echter een andere mogelijkheid. Behalve de huwelijksrelatie tussen Emont, heer van Gemert en Aleit van Aanschot was er nog een tweede huwelijk tussen deze families. Een zus van Emont, heer van Gemert was namelijk getrouwd met Arnt Roverszoon van Aanschot, een broer van Aleit. Ook in dit huwelijk zou je een zoon verwachten met de naam Roelof Rover. En ook die vinden we tot nu toe niet in archiefstukken terug. Onze Roelof genaamd Rover, grootvader van EmontJan Rovers van Gemert, zou heel goed in dit gezin passen. Deze laatste mogelijkheid lijkt zelfs wat waarschijnlijker, omdat leden van de familie Rover van Gemert, zowel uit de West-Brabantse tak als uit de Heusdense familie, als familiewapen drie molenijzers in hun schild voeren en dat is ook het familiewapen van de familie Rover van Aanschot. De Heusdense schepen Henric van Gemert voert datzelfde wapen met drie molenijzers, maar met daarop in het midden als hartschild het wapen van de familie Van Gemert met de drie plompenbladen. Die toevoeging als hartschild geeft aan dat zijn moeder of grootmoeder uit de familie van Gemert stamt. Roelof Rover was dan een broer van Emont Rover, ridder en schepen van Den Bosch. Een zus van hem was gehuwd met Rutger van Ouden, die leenman was van het goed Oudenstein in Nuenen. Het goed Oudenstein was een leengoed van de leenhof van Gemert en Rutger zal het verworven hebben via zijn vrouw.9

Het leger van Diederik IV

Keren we terug naar Emont Jan Roverszoon van Gemert. Bij de uitspraak van de hertog van Brabant over de oorlog in Gemert tussen Diederik en de Duitse Orde werd bepaald dat personen die tot de partij van Diederik hoorden, verbannen werden uit Brabant, totdat zij genoegdoening aan de Duitse Orde zouden doen.10 Als in 1364 Diederik van Gemert zijn heerlijkheid en zijn Hooghuis aan de Duitse Orde in leen opdraagt worden veel van zijn medestanders weer toegelaten in Brabant, echter met uitzondering van o.a. Emont Jan Rovers van Gemert.11 Op 2 juli 1375 verzoent hij zich met de Duitse Orde, zodat hij kan terugkeren in Gemert. En op 13 juli 1375 draagt hij al zijn bezit in Gemert over aan de Duitse Orde en krijgt het in leen terug. Hij wordt dan leenman van de Duitse Orde. Als in 1394 de onlusten tussen de Van Gemerts en de Duitse Orde weer oplaaien en er beslag gelegd wordt op de goederen van de Van Gemerts kiest Emont eieren voor zijn geld en geeft zijn Gemertse goederen in erfpacht aan Jan en Bernier, zoons van Willem Berniers van Erp. Uit latere vermeldingen blijkt dat het om flink wat goederen ging.12

Uit het bovenstaande blijkt voldoende dat Emont Jan Rovers van Gemert een persoon met aanzien was, lid was van de adellijke families Van Gemert en Van Aanschot, en flink wat goederen in bezit had. Niet zomaar een Gemertse raddraaier dus, maar iemand die ook persoonlijk (financiële) belangen gehad heeft bij de onlusten. Die hoge maatschappelijke positie blijkt niet alleen voor hem te gelden, maar ook voor andere leden van de strijdkrachten van Diederik van Gemert. In de oorkonden die werden opgemaakt na uitspraak van de hertog van Brabant over de Gemertse onlusten worden 19 handlangers van Diederik met name genoemd. Daar horen o.a. bij de broers Arnt, Henrik en Deenke Vilroc. Het zijn de zoons van Arnt Vilroc van Vladeracken, de schout van Boxmeer. Verder zien we Roelof en Goossen, zoons van Jan van den Kelre. De familie Van den Kelre had veel onroerend goed in de regio. Dan hebben we nog Jan en Henric van Blitterswijk, zonen van de heer van Blitterswijk13; Gielis en Arnt van Berlaer, kleinzonen van Jan Bertout van Berlaer, Heer van Helmond. Van een aantal van hen kan een familieband met Van Gemert worden aangetoond. Een paar zijn opgenomen in het bijgaande familieschema. Maar van veel anderen is die familieband niet bekend en misschien ook niet aanwezig.14

Hoe het leger van Diederik precies is samengesteld zal nog exacter moeten worden uitgezocht. Het valt op dat veel directe familieleden van Diederik niet tot de strijdgroep behoorden. Deelname aan de oorlog van Gemert werd kennelijk niet zozeer bepaald door familiebanden, maar ook door persoonlijke belangen. Ook is het heel goed mogelijk dat een aantal van hen min of meer gedwongen werden deel te nemen, omdat zij leenmannen waren van Diederik van Gemert en leenmannen zijn verplicht om hun leenheer in geval van nood bij te staan. Een leenman zal in dergelijke gevallen ook zijn ‘personeel’ inschakelen. Als alle genoemde 19 personen elk weer twee helpers meebrengen, dan komen we al gauw uit op een legeromvang van zo’n kleine 60 strijdkrachten. En Eemke Jan Rovers van Gemert was hun aanvoerder.

Noten

1. Oorkonde van 5-12-1363, AKDOG inv nr 10, regest 36

2. Deutsch Ordens Zentral Archiv, Wenen, oorkonde nr 2399 dd 25 november 1379. Te vinden op de website van de heemkundekring onder Gemertse Bronnen bij Oorkonden betreffende Gemert. Ook geadministreerd in Bossche Protocollen, R1176 (1376 – 1383) f93v

3. Zie bijvoorbeeld Jan Timmers, Gemertse voorouders van Willem-Alexander, Gemerts Heem 2018 nr 2.

4. Voor de kinderen van Jan Rovers Bossche Protocollen, R1176 (1376 – 1383) f93v, BP R1178 (1387-1390) f106v; wat nakomelingen betreft: het lijkt het er op dat Henric Jan Rovers van Gemert door het leven ging als Henric de Pelser van Gemert, bontwerker van beroep. In 1364 was hij schepen van Gemert onder de naam Hein Fyssienman. Hij overleed in 1385. Bij Fyssia had hij een (natuurlijke?) zoon Jan Fyssienzoon van de Mortel, ook bontwerker van beroep. Er zijn meerdere vermeldingen dat Jan Fyssienzoon van de Mortel een verwante was van de familie Rover van Gemert.

5. Deutsch Ordens Zentral Archiv, Wenen, oorkonden nr 2967, augustus 1415 en nr 2865 dd 6-12-1408. Beide te vinden op de website van de heemkundekring. Bossche Protocollen R1179 f766 dd 13-8-1394; R1192 f551 dd 7-9-1422; R1192 f527 dd 25-8-1427; R1208 1437-38, f123v; R1209 1438-1439 f160v

6. Hans Vogels, De herkomst van d(i)e Rover in het Land van Breda, ongepubliceerde notitie van 28-7-2016, bijgewerkt juli 2018.

7. Zie noot 5.

8. Hans Vogels, De adellijke familie Van Gemert in: T. Thelen (red), Het Hooghuis te Gemert; Bijdragen tot de geschiedenis van Gemert deel 27, Gemert 2001. Aleit is de vermoedelijke voornaam. 9. Hans Vogels beschreef de relaties tussen de families Van Aanschot en Van Gemert, zowel in het boek over het Hooghuis van Gemert (zie noot 8) als in het tijdschrift De Drijehornickels van de heemkundekring Nuenen: Hans Vogels, Het graafschap Rode, de priorij van Hooidonk en de Van Herlaars, Onderbelichte aspecten uit het 12e- tot 14eeeuwse Nuenen; deel 1, jaargang 11, nummer 3, oktober 2002, pp.64-76, deel 2 jaargang 12, nummer 1, maart 2003, pp. 20-32, deel 3 nummer 2, augustus 2003, pp. 36-48, Addendum en errata jaargang 12, nummer 3, pp 74-80. Voortschrijdend inzicht zorgt voor enigszins afwijkende familierelaties dan daar beschreven zijn. De notitie van noot 6 bevat de meest recente opvattingen.

10. AKDOG inv nr 10, regest 36, dd 5-12-1363. Ook Ad Otten, De vestiging van de Duitse Orde in Gemert 1200- 1500; Bijdragen tot de geschiedenis van Gemert deel 13, Gemert 1987

11. AKDOG inv nr 10, regest 38, dd 12-5-1364.

12. AKDOG inv nr 10, regest 59, 2-7-1375; inv nr 10, regest 60, 13-7-1375; inv nr 188; regest 98; dd 13-4-1394; Bossche Protocollen R1179 f766 dd 13-8-1394.

13. M . Flokstra, Een bijdrage over de heren van Blitterswijck in de veertiende en vijftiende eeuw; Castellogica nr I, 1985.

14. AKDOG inv nr 10, regest nr 69, 15-3-1383 vermeldt personen die hun vijandschap jegens de Duitse Orde afzweren en ledig leenman worden van de Duitse Orde: Willem en Johan, zoons van Willem Broegelmans van Vlierden; Arnt Ghybenzoon, zoon van Roef van Broegel; Johan Myen van Vlierden; Johan Baten van Dinther; IJsbout van den Schootakker; Heyn Duysch van der Eyken van Vlierden; Godevart Ketelbueter van Doerne.

GH-2018-03-Eemke-Jan-Roverszoon-bendeleider-of-legeraanvoerder.pdf

Aanvulling op het Gemerts Woordenboek 2017

Wim Vos

 

Al in 2017, vlak na de publicatie van het nieuwe Gemerts Woordenboek, ontving ik van Harry Slits een lijst van woorden en uitdrukkingen waarvan hij de meeste van zijn ouders gehoord had en die hij miste in het nieuwe woordenboek. Ik geef ze hier alsnog. Ik heb ze in dezelfde vorm gegoten als de lemmata in het Gemerts Woordenboek. Daarbij heb ik niet het hele lemma met alle betekenissen gegeven, maar uitsluitend de nieuwe betekenis of een al gepubliceerde betekenis (met eventueel het vet gedrukte betekenisnummer) die het woord heeft in de nieuwe uitdrukking. Als in de toekomst deze publicatie ooit gedigitaliseerd wordt, kan deze aanvulling, hoop ik, gemakkelijk ingevoegd worden in de gedigitaliseerde versie.

Tenslotte nog een woord van dank aan Harry voor zijn nauwkeurige correctie van de kopij voor dit artikel.

 

  1. Gímmers – Nederlands

afgewaëve

bn: afgewerkt. Dan béénde afgewaëve: dan houdt het op, dan is het einde verhaal, ben je afgewerkt. (Vgl afgewérkt).

ánvange

ww: 2. aanpakken. ’t Moet óp már ’t kan nie óp, wa vang ‘w ‘ r mí án?

bidde

ww onoverg (-t, -de, h. gebid): 1. bidden. 2. bezweren, belezen bij pijn, ziekte, ongemak, onheil met een bezweringsformule of gebed. D’n dieje kan eròvver bidde. (=óvverlaëze, laëze 4).

bil

m ev/mv –le verkl –leke: 1. dij. Dan zalle waj ’s zien wie hiejr de blankste bille hé: dan zullen we zien wie er gelijk heeft.

blank

bn, -er, -st: blank. (gez, zie bil).

brooëd (broud)

o ev/mv brooj/breuj verkl breujke/brùdje

  1. roggebrood. Van brooëd strónt maoke kaande gállie èn dè ’s ok krèk hooëp èn al: aan jullie hebje niets als er iets gedaan moet worden.

deugd

v ev/mv –e: deugd. (Schertsend bij het aanbieden aan de gast v.e. goede zitplaats in het midden van het gezelschap): De deugd in de midde èn de prulderééj ópzééj.

dooëd (doud) 2

m ev/geen mv: de dood. Um d’n dojen dooëd nie: dat zal niet gebeuren, verzeker ik je.

dooj

bn (uitsl attrib): 1. dood. (gez, zie dooëd 2).

dorrente

bw van plaats: daar ergens. (Schertsend, als men iets aan het zoeken is:) Érrente, hierente òf dorrente moet ’t tòch zén. (Vgl érges, érgend).

*dunke

onpers ww onoverg (3dunkt, 3daocht,

  1. gedaocht; uitsl in de derde persoon ott/vtten ovt/vvt, met een meewerkend voorwerp datdegene noemt die denkt; de infin komt eigenlijkniet voor):
  2. als mening hebben. Dè dunkt mede goedhajd: dat lijkt me geboden.

döppes

bw (uitdrukking bij klùtjegoje): bovenhands gooien. (Vgl hogtes, stínkedöppe).

èèremoeje

ww onoverg (-t, -de, h. ge-èèremoejd): zich afsloven, ploeteren, zwoegen. Got ‘r tòch nie ligge èèremoeje: blijf je toch niet zo uitsloven.

èrg 2

m ev/geen mv: erg. 1. kwade bedoeling, opzet. Zónder èrg kaomde ok in de héél: geen opzet is geen excuus.

érrente

bw van plaats: ergens. (gez, zie dorrente). (Vgl dorrente, hierente).

ge-èèremoej

o ev/geen mv: uitsloverij, geploeter, gezwoeg. Wan ge-èèremoej, hawt ‘r tòch mí óp!

gewárreg

bn –er, -st: 4. (nog) geslachtsdrift hebbend. Dien aawe is nòg haël gewárreg.

gloejend

bn –er, -st: 2. gloeiend. (gez, zie gòdgloejendenhoewd).

gòdgloejendenhoewd

tw milde bastaardvloek: godverdomme.

gòdsganselek

bn: godgans, godganselijk. Haj zaojpt de gòdsganseleken dág. [Opm: versterking van álleng].

goedhajd

v ev/geen mv: goedheid. (gez, zie *dunke).

haonelied

o ev/geen mv: (ironisch): Gemertse naam voor het lied ‘Wilt heden nu treden’. [Opm: volgens zegsman noemde zijn vader dit lied zo omdat een haan niet loopt of stapt maar statig treedt, schrijdt; maar misschien dacht zijn vader ook aan een andere Ned. betekenis van ‘treden’: bespringen van de hen door de haan].

héél 2

v ev/geen mv: hel. (gez, zie èrg 2).

hierente

bw van plaats: hier ergens. (gez, zie dorrente).

(Vgl érrente, dorrente).

hínne

bw van plaats: heen. Wor moet dè hínne: waar moet dat heen/ naar toe? (Vgl hín (hén)).

hoewd

m ev/mv huuj/ hoej verkl huudje/ hoedje/ huujke.

(Vgl gòdgloejendenhoewd).

hogtes

bw (uitdrukking bij klùtjegoje): staand de stuiter/knikker vanaf ooghoogte laten vallen. (Vgl döppes).

hooëp (houp)

m ev/mv haojp/ hooëpe (mod.) verkl hùpke:

  1. drol, uitwerpsel. (gez, zie brooëd).

kaost

m ev/mv –e verkl kòsje: 2. (kosten van) levensonderhoud.

Z’n kòsje is gekaocht: hij heeft de buit binnen/ heeft geen financiële zorgen meer.

knèècht

m ev/mv –chs verkl knèchje: 2. knecht, boerenknecht. (gez, zie smondes).

knoejtès

v ev/mv –se verkl –tèske: iemand die tijdens het eten zit te knoeien, knoeipot, smeerlap (=nírker, nírkpaoter).

koets

m ev/mv –e: koets. Aojt de koets rólle: tegen iemand uitvallen, plotseling boos worden.

kooëpe (koupe)

ww overg (1kooëp/koup, 2/2mkopt, 3kùpt, 1m/3mkooëpe/koupe, 1/2/2m /3kaocht, 1m/3mkaochte,

  1. gekaocht): kopen. (gez, zie kaost).

laëze

ww overg (1laës, 2/2m/3laëst, 1m/3mlaëze, 1/2/2m/3/1m/3mlaësde, h. gelaëze): 4. zeggen in stilte v.e. bezwering. Dor is laëzen òf (: noch) bidde vùr: daar helpt niets tegen. (=bidde 2, óvverlaëze).

laoj

v ev/mv –e verkl –ke: la(de). ’n Laoj oopetrékke: uitgebreid informatie geven over een gevoelige kwestie.

looëpes

bw: gaans (in de genitief na een tijdsbepaling), te voet. Dè ’s evél driej uure looëpes: dat is toch wel drie uur gaans.

lusse

ww overg (-t, -te, h. gelust): lusten. (gez, zie vaaderland).

Luusiefírrebòs, ‘t –

o ev toponiem: productiebos voor luciferhout, aangeplant in de Paandelaorse Kampe (volksnaam).

midde

m/v? ev/geen mv: midden. (gez, zie deugd).

moej 2 (muujg)

bn –er, -st: moe, afgemat, uitgeput.

muujg

bn –er?, -st: moe, afgemat, uitgeput. Wa waor ik muujg van d’n állengen dág èrpel raope! (=moej 2).

oopetrékke

ww overg (vormen, zie trékke, h. oopegetròkke): opentrekken. (gez, zie laoj).

óvverlaëze

ww onscheidbaar (vormen, zie laëze,

  1. óvverlaëze). (=bidde 2, laëze 4)

perd

o ev/mv pèèrd verkl pèrdje: paard. (gez, zie smondes).

prulderééj

v ev/geen mv: deugnieterij. (gez, zie deugd).

rólle

ww (1rol, 2/2m/3roolt, 1m/3mrólle, 1/2/2m/3/1m/3mroolde):

rollen. I. onoverg (is geroold). (gez, zie koets).

sköppelke

o ev/mv –s verkl: schepje. ‘n Sköppelke soep. (Vgl sköpper).

smondes

  1. bn: maandags. Bítter ’n smondes pèrd as ‘nesmondese knèècht (want paarden bedrinken zichniet in het weekend).

spèkjod

m ev/mv –de: rijkaard, iemand die goed in de slappe was zit. [Opm: het Ned. woord ‘spekjood’ heeft een minder algemene en meer beledigende betekenis: jood die de rituele voorschriften niet in acht neemt].

stínkedöppe

ww (uitsl infin) (Vgl döppes, sèntjestaëke, skrèpkestaëke, staëke, staën).

strónt.

  1. m ev stofn. 1. stront. (gez, zie brooëd).

vaaderland

o ev/mv –e: vaderland. Ik lus ’t héél vaaderland: ik lust alles, het kan niet schelen wat. (Vgl laand).

verslikke

ww (wederk:) z’naajge verslikke (-t z’naajge, -te -, h. z’naajge verslikt): zich verslikken. Dè g’oewaajge nie verslikt! (ironisch commentaar dat iemand krijgt/geeft als hij tijdens de maaltijd heel weinig opschept/ opgeschept krijgt).

 

Nederlands – Gímmers

afgemat: moej 2, muujg

afgewerkt: afgewaëve

afsloven (zich -): èèremoeje

bedoeling (kwade -): èrg 2

blank: blank

boos worden (plotseling – -): (zie koets)

deugd: deugd

ergens: èrrente

ergens (daar -): dorrente

ergens (hier -): hierente

gaans: looëpes

geploeter: ge-èèremoej

geslachtsdrift hebbend (nog – -): gewárreg

gezwoeg: ge-èèremoej

godgans(elijk): gòdsganselek

godverdomme: gòdgloejendenhoewd

goedheid: goedhajd

gooien (bovenhands -): döppes

heen: hínne

knoeipot: knoejtès

koets: koets

moe: moej 2 (muujg)

opentrekken: oopetrékke

opzet: èrg 2

ploeteren: èèremoeje

productiebos voor luciferhout in de Pandelaarse Kampen: Luusiefírrebòs

rijkaard: spèkjod

schepje: sköppelke

smeerlap: knoejtès

smeerpoets: knoejtès

uitgebreid informatie geven over een gevoelige kwestie: (zie laoj)

uitgeput: moej 2 (muujg)

uitsloverij: ge-èèremoej

uitvallen (tegen iemand -): (zie koets)

vaderland: vaaderland

vallen (knikker laten – vanaf ooghoogte): hogtes

verslikken (zich -): verslikke

voet (te -): looëpes

Wilt heden nu treden (lied): haonelied

zwoegen: èèremoeje

GH-2018-03-Aanvulling-op-het-Gemerts-Woordenboek-2017.pdf