GH-2016-02 Rode Maagd Maria van Handel (2)
Ad Otten
Het beeldje moet geweest zijn van Soeur Crysantha, moederoverste van het Gemertse Gasthuis Sint-Elisabeth van 1958 tot 1964 en deze Crysantha (Kusters) is geboortig van Handel. Dat is mij althans verteld op de openbare verkoop in het oude Gasthuis van overgebleven meubilair en andere spullen kort na de verhuizing van de gasthuisbewoners naar het nieuwgebouwde Ruijschenbergh in de Julianastraat (november 1970). “Neenee dat beeldje kun je niet kopen, dat is hier toevallig blijven staan. Zuster Crysantha heeft dat beslist laten wijden en gewijde dingen mag je niet verkopen.” Toch wilde ik dat Mariabeeldje graag hebben. Niet vanwege de waarde. Het was beschadigd, gewoon van gips, en het had een slecht gerepareerd rechterhandje. Maar toch had het in mijn ogen iets heel bijzonders. Want deze heilige maagd Maria droeg een felrode jurk. En was dat niet uitzonderlijk? De traditie wil toch nog steeds een Onze Lieve Vrouwke in het hemelsblauw? Probeer (ook) vandaag-de-dag maar eens een kerststalleke te kopen met een Maria in een rode jurk. Dat zal je niet lukken! De verkopers in het gasthuis vroeg ik daarom een tweede keer en vervolgens een derde keer of ze het beeldje toch niet van de hand wilden doen. En uiteindelijk – de aanhouder wint – kreeg ik een geweldig aanbod: “Als je de kast koopt waar het beeldje op staat, dan krijg je het beeldje erbij. Zevenvijftig!” Ik heb meteen contant betaald! En zo ben ik toen de trotse eigenaar geworden van een gipsen oud-Handels Onze-Lieve-Vrouwebeeldje met de heilige Maagd Maria in een rode jurk. Het staat nu al dik vijfenveertig jaar bij ons op de schouwbalk in den herd en iedereen die ik in de loop van de jaren het verhaal van deze aankoop heb verteld is het altijd meteen met me eens geweest dat ik echt iets heel bijzonders op de schouw heb staan. “Hé, Ad Otten heeft een authentieke Rode Maria! Echt waar!”
In Handel zelf is Maria sinds 1902 verguld. En niemand hoeft voor mij te gaan onderzoeken wat er onder dat gouden laagje zit in de Handelse Mariakapel. Ik weet het al: op zijn minst de sporen van een rode jurk!
Maar wat me inmiddels ook is gebleken, dat is dat wanneer we een 150 jaar teruggaan in de geschiedenis dat dan Maria in bijna álle ‘gevallen’ een rode jurk of een rode mantel draagt… Pas bij de opkomst van het socialisme – het rode gevaar! – hebben ze kennelijk de Heilige Maagd Maria hare rode jurk uitgetrokken en haar die hemelsblauwe jurk ‘aangedaan’. Ten bewijze daarvan gaan hierbij enige eeuwenoude prentjes van Onze Lieve Vrouw van Handel uit de collectie van Peter Lathouwers.
GH-2016-02 Linksom
Simon van Wetten
Op zaterdag 11 juni jongstleden hebben een aantal mulders en andere molenadepten in de gemeente Gemert-Bakel een diploma gekregen: zij mogen zich voortaan molengids noemen. Toen dit heuglijke feit vervolgens in het gemeentearchief ter sprake kwam, stelde iemand een vraag, om onze molenkennis te toetsen: “Waarom draaien de wieken van de molens in Nederland altijd linksom, tegen de klok in?” Het leverde een stortvloed aan antwoorden en suggesties op. “Er zijn meer rechtshandige dan linkshandige mulders” is ongetwijfeld waar, maar doet niet erg ter zake. Prachtig is de volgende theorie: bomen groeien een beetje met de zon mee. Hierdoor ontstaat er een draaiing naar links in de stam van de boom. De draaiing zie je ook aan de barsten in oude houten balken. Als je bij de wortelkant van de balk naar rechts zou draaien, dan draai je de barsten verder open. Als je naar links draait, dan draai je de barsten dicht. Op het zuidelijk halfrond geldt dus, gezien ook het weggorgelen van het badwater, het tegenovergestelde effect. Je ziet aan gene zijde van de evenaar om die reden zelden een Hollandse molen. Via deze gedachte kwamen we bij immer linksom draaiende atletiek- en schaatsbanen en het feit dat tachtig procent van alle dieren bij een schrikreactie naar links wegvlucht. De positionering van hart en milt, links in de romp, vormde de volgende statie in de gedachtevorming. En zo ging het verder. Wat ik maar wil zeggen: op het gemeentearchief word je wijzer! U bent er van harte welkom
Bekijk PDF
GH-2016-02 Town-Major Drake in bad bij mevrouw Van Eupen
Simon van Wetten
“If convenient for you, please, Major Drake and Major Winter would much appreciate a bath today, at 4 o’clock and 5 o’clock.” Met dit briefje maakt het militair gezag in Gemert in het voorjaar van 1945 beleefd duidelijk dat de heren majoors de Tweede Wereldoorlogbeslommeringen even willen laten voor wat die zijn en graag gebruik willen maken van het bad van mevrouw Van Eupen. Op de achterzijde van het korte epistel staat de getypte vertaling: “Geachte Mevrouw van Eupen, Wanneer het u schikt zouden Major Drake en Major Winter, het erg apprecieeren wanneer zij vandaag, Vrijdag om vier en vijf uur, een bad zouden kunnen nemen.” Inderdaad, gewassen en in schoon ondergoed straks richting Berlijn, dat is het beste. En, puur als historisch gegeven, de majoors gingen ná elkaar in bad. Wat één zo’n kattebelletje aan informatie oplevert! Met dank aan de familie Van Eupen.
Bekijk PDFGH-2016-02 Al in 1940 kende Gemert een bokssportschool
Ad Otten
Het was in 1960 dat Wil Rutten in Gemert de Eerste Gemertse Boksclub [EGBC] oprichtte. Maar na lezing van een artikeltje in de Gemertsche Courant van 23 maart 1940 leidt dat tot de conclusie dat deze Eerste Gemertse Boksclub in de mobilisatietijd toch een voorganger heeft gekend. Een Bokssportschool in de zaal van Café “de Boompjes” van Jos van den Elzen. Hieronder het bewuste artikeltje:
BOKSWEDSTRIJD IN DE CANTINE
Een belangrijke bokswedstrijd vindt hedenavond plaats in de Cantine van het Borretplein. De uitgenoodigde gasten zijn van geschoold kaliber, zoodat een spannende bokswedstrijd verzekerd is. Deze gelegenheid zal benut worden, zich op te geven als lid van de Bokssportschool, die haar trainingen houdt in de zaal Café “de Boompjes” Jos van den Elzen. Tot een bezoek aan het Militair Tehuis, NCB-gebouw, sporen wij gaarne aan!
GH-2016-02 Rode Maagd Maria van Handel
Ad Otten
Het beeldje moet geweest zijn van Soeur Crysantha, moederoverste van het Gemertse Gasthuis Sint-Elisabeth van 1958 tot 1964 en deze Crysantha (Kusters) is geboortig van Handel. Dat is mij althans verteld op de openbare verkoop in het oude Gasthuis van overgebleven meubilair en andere spullen kort na de verhuizing van de gasthuisbewoners naar het nieuwgebouwde Ruijschenbergh in de Julianastraat (november 1970). “Neenee dat beeldje kun je niet kopen, dat is hier toevallig blijven staan. Zuster Crysantha heeft dat beslist laten wijden en gewijde dingen mag je niet verkopen.” Toch wilde ik dat Mariabeeldje graag hebben. Niet vanwege de waarde. Het was beschadigd, gewoon van gips, en het had een slecht gerepareerd rechterhandje. Maar toch had het in mijn ogen iets heel bijzonders. Want deze heilige maagd Maria droeg een felrode jurk. En was dat niet uitzonderlijk? De traditie wil toch nog steeds een Onze Lieve Vrouwke in het hemelsblauw? Probeer (ook) vandaag-de-dag maar eens een kerststalleke te kopen met een Maria in een rode jurk. Dat zal je niet lukken! De verkopers in het gasthuis vroeg ik daarom een tweede keer en vervolgens een derde keer of ze het beeldje toch niet van de hand wilden doen. En uiteindelijk – de aanhouder wint – kreeg ik een geweldig aanbod: “Als je de kast koopt waar het beeldje op staat, dan krijg je het beeldje erbij. Zevenvijftig!” Ik heb meteen contant betaald! En zo ben ik toen de trotse eigenaar geworden van een gipsen oud-Handels Onze-Lieve-Vrouwebeeldje met de heilige Maagd Maria in een rode jurk. Het staat nu al dik vijfenveertig jaar bij ons op de schouwbalk in den herd en iedereen die ik in de loop van de jaren het verhaal van deze aankoop heb verteld is het altijd meteen met me eens geweest dat ik echt iets heel bijzonders op de schouw heb staan. “Hé, Ad Otten heeft een authentieke Rode Maria! Echt waar!”
In Handel zelf is Maria sinds 1902 verguld. En niemand hoeft voor mij te gaan onderzoeken wat er onder dat gouden laagje zit in de Handelse Mariakapel. Ik weet het al: op zijn minst de sporen van een rode jurk!
Maar wat me inmiddels ook is gebleken, dat is dat wanneer we een 150 jaar teruggaan in de geschiedenis dat dan Maria in bijna álle ‘gevallen’ een rode jurk of een rode mantel draagt… Pas bij de opkomst van het socialisme – het rode gevaar! – hebben ze kennelijk de Heilige Maagd Maria hare rode jurk uitgetrokken en haar die hemelsblauwe jurk ‘aangedaan’. Ten bewijze daarvan gaan hierbij enige eeuwenoude prentjes van Onze Lieve Vrouw van Handel uit de collectie van Peter Lathouwers.
GH-2016-02 Het oudste communieprentje?
Wim Jaegers
Bij het scannen van bidprentjes van de collectie Sluijters kwam ik een communieprentje tegen uit Gemert. Een heel oud. Ik heb zelf nog nooit zo’n oud communieprentje gezien. Het is van Aldegonda Verhallen die op 28 maart 1822 in Gemert haar eerste communie deed. Zij is van een tweeling en naar alle waarschijnlijkheid te Gemert gedoopt op 18.2.1810. Haar ouders zijn Arnoldus Verhallen en Anna Maria van den Berg. De communicante Aldegonda uit 1822 overlijdt op 70-jarige leeftijd in Schaijk (24.2.1880).
Bekijk PDFGH-2016-02 Uit het rechterlijk archief van Gemert
Simon van Wetten
Ook na het uitkomen van de zesdelige serie tèsbuukskes ‛Tussen herberg en hoogmis’ – de honderdste uitgave van onze heemkundekring – komt Simon in de dossiers van het civiel-crimineel archief nog heel veel voorvallen en wetenswaardigheden tegen die niet aan uw aandacht mogen ontsnappen (Red.).
1762 – Een verworpene
Dirk Jansen Laarmans zucht in de kerker, maar zijn vader en zijn vrouw laten hem niet in de steek. Ze schrijven een verzoekschrift aan de landcommandeur en refereren aan de gebeurtenissen in Gemert in de nacht van zaterdag 12 op zondag 13 september, nu ruim een jaar geleden. Er zijn destijds op diverse plaatsen briefjes opgeplakt, u herinnert zich het vast nog wel.
’Die briefjes hielden enige eerrovende expressiën tegen de dorpsregering in.‛ Dirk is toen in de morgenstond, door geruchten verwittigd, opgestaan en heeft uit louter nieuwsgierigheid zo’n briefje van een deur afgenomen.
‛Hij heeft het zonder enige malice aan deze en gene laten lezen. Maar hij was niet de auteur! Hij had dus ook niet het idee dat hij de wet had overtreden. Toch is hij in boeien en banden op het kasteel vastgezet.’
Vader Laarmans en zijn schoondochter Dorothea wijzen naar Jan, de zoon van schepenpresident Marten van Gemert, die óók een briefje heeft meegenomen en het heeft voorgelezen. Ze zeggen het niet met zoveel woorden, heel verstandig, maar ze bedoelen natuurlijk dat dit naar klassenjustitie riekt, want Jan loopt frank en vrij rond.
Er is geen advocaat aan Dirk toegewezen, ondanks verzoeken daartoe. Dorothea heeft meerdere keren gesmeekt een eind aan de droeve gevangenis van haar man te maken, maar vooral de heer drossaard – De la Court, een regelrechte engerd – oordeelde dat zulks niet aanging. Van 19 april tot 20 oktober zat Dirk gevangen. Daarna is het vonnis geveld: tien jaar verbanning en een boete van 200 gulden plus de proceskosten, die volgens de autoriteiten ruim 2567 gulden beliepen. Dirk, wever van zijn stiel, kan dat bedrag uiteraard niet betalen. Hij zit om die reden nog steeds – het is inmiddels eind december – in een koude, onverwarmde cel, nu al acht maanden lang.
‛Ik, vorster Jacob Emmerick, heb op 13 november jongstleden aan Dorothea van den Eijnden, de vrouw van Dirk Jansen Laarmans, gebannen, gecondemneerde en gegijzelde op het kasteel alhier, overgegeven een specificatie en staat van honoraria van de heren advocaten van officie-wegen, wachthouders, eten brengen, kost, verteer van de heren Raad Colen, advocaten De Bellefroid en De Lintermans, in totaal de somma van 2567-6-14 gl., met het verzoek aan Dirk of diens vrouw het bedrag binnen acht dagen te betalen.’
Schande. Voor een dergelijk astronomisch bedrag moet Dirk een jaar of acht werken. En die advocaten, die traden voor de schepenen en dus tegen Dirk op. Zelf had hij helemaal niemand. Een drossaard, zeven schepenen en een overmacht aan rechtsgeleerdheid tegen één eenvoudige wever. Ik snap echt niet waarom u niet mee gaat protesteren tegen deze immense onrechtvaardigheid. De goede man heeft alleen maar een grappig gedichtje voorgelezen over de hoge heren!
Dirk dient vanachter de tralies ook een verzoekschrift in, gericht aan die hoge heren schepenen en drossaard. Hij vertelt hoe hij het droevig lot heeft moeten ondergaan door het vonnis dat op 20 oktober over hem is geveld. Hij is toen verbannen en zou zich onder het getal van de vagebonden moeten scharen, ware het niet dat er nog een rekening openstaat, waardoor zijn detentie is verlengd.
‛Ik verzoek U deze detentie op te heffen.’
Ach, ook dit briefje zou achteloos en met een boosaardige glimlach door De la Court terzijde zijn geschoven. Maar dan laat het dorp zien dat het bereid is op te komen voor de verworpenen van dit kleine stukje aarde dat Gemert heet. Vierendertig inwoners met aanzien maken een vuist voor Dirk. Zij schrijven dat ze hem altijd gekend hebben als een man van eer en deugd, en dat hij als wever geen vaste goederen bezit en zeker nu niet het minste bestaan heeft waarvan hij en zijn vrouw en hun drie kinderen kunnen leven. Zij vragen dringend het vonnis buiten effect te stellen.
Om hen te eren schrijf ik al hun namen op. Beschouw het als een klein monumentje voor de Gemertenaren die hun mond open durfden te doen toen rechtvaardigheid en menselijkheid in het geding waren en de schepenen geen onpartijdige rechters bleken, maar – zij waren immers ook de beledigden – overduidelijk voor eigen rechter speelden.
Qui stabit abjectio
Godefridus Joannes van den Broek, priester
Joannes van Zeelant, kerkmeester
Dionisius van den Elsen, priester,
Godefridus Verhofstadt, armmeester
Theodorus Roijackers, priester
Theodoor Aelders, medisch dokter
Henricus van Gemert, priester
Antoni Corstens, oud-schepen
Joannes van den Broeck, priester
Gerard Voncken, oud-schepen
Benedictus van den Bergh, voormalig president
Willem van de Laer, oud-schepen
Jan Roijackers, oud-borgemeester en schepen
Jacob de Fost, chirurgijn
Henricus van den Elsen, oud-kerkmeester
Arnoldus Jansen van den Broeck
Jan Wilms van den Broeck, oud-borgemeester
Antoni van Dijck
Jan de Wilm Jansen v Gerwen, oud-borgemeester
Antonis van der Sande, smid
Arnoldus van ’t Hullender, oud-borgemeester
Jacobus van der Willigen
Joseph Donckers, oud-borgemeester en kerkmr.
Joannes Antoni Corstens
Jan Aerts Verhofstadt, oud-borgemeester
Jacobus van Hassem
Henricus van der Sanden, koster
Jacobus van den Broeck
Paulus Jan Roefs
Christian Deckers
Petrus Nol van Melis
Joannes Verhofstadt
Gerardus Theodorus Albers, kerkmeester
Jacobus van den Bergh
Fantastische actie van deze kerels! Hebben zij succes? Dirk wordt vrijgelaten, de proceskosten hoeft hij niet te betalen, maar de duur van zijn verbanning is met twee jaar verlengd. Pas over twaalf jaar mag hij naar Gemert terugkomen. Die blinddoek van vrouwe Justitia is bedoeld om zonder vooroordeel te kunnen vonnissen, maar werkt volgens mij af en toe behoorlijk averechts.
1769 – Bestuurlijke onenigheid
Goed, je kunt het, ook binnen de schepenbank, wel eens een keer oneens zijn met elkaar. Je kunt zelfs van mening verschillen over het financiële beleid. Maar om de opponent dan meteen van aanranding te betichten, dat gaat te ver. Laurens Peters van Boekel, schepen alhier, verschijnt voor zijn medeschepenen en getuigt dat hij is aangerand, ten Raadkamer op de 11e januari jongstleden.
‛Het was ter occasie van het nieuwe borgemeestersboek. Bij het op- en aftellen der Beede was ik, samen met de heer drossaard en de overige schepenen vergaderd.’
Tijdens de vergadering heeft Theodorus Aelders zijn collega Laurens een gemeentedief genoemd, omdat deze zijns inziens 500 gulden ten onrechte aan de heer landcommandeur had betaald. En Theodorus voegde daaraan toe:
‛Gij sult dat geld wederom aan dese gemeente moeten verschaffen, of anders sult gij daervoor in de helle moeten branden.’
In kan mij indenken dat u zich een aanranding heel anders voorstelde. Maar besef wel, Laurens voelt zich onvoorstelbaar diep in zijn waardigheid aangetast en ik ben bang dat we onze schepenbank binnenkort in aparte zitjes moeten verdelen.
1776 – Plakkaat
Ik weet het. Ik hoef u helemaal niet uit te leggen wat het plakkaat van 15 maart 1718 behelst. Het is immers al ruim een halve eeuw van kracht en u kent de inhoud uit uw hoofd.
‛Degene die gedaagd wordt om getuigenis der waarheid te geven en niet komt opdagen, zal voor vijf jaar worden verbannen of krijgt een scherpe gevanckenisse zonder vorm van procedure.’
Nu is Adriaan Jansen van de Laer op 13 augustus jongstleden gedaagd. Hij heeft een dag later de door de schout gestelde vragen wel beantwoord, maar toen hij daarop de eed moest afleggen, is hij weggevlucht.
Adriaan koos dus voor de verbanning en is er maar meteen aan begonnen.
De vorster krijgt de opdracht zich bij Adriaan te vervoegen, maar de grote vraag is: waar?
1778 – Drukte rond het kraambed
Jan Driessen van de Kerkhoff – wij Gemertenaren kennen de man beter als Jan Kets – is nog maar amper weduwnaar. Zijn Elisabeth is vier maanden geleden gestorven, maar sedertdien is een andere Elisabeth, Bets Riddermans, dag en nacht bij Jan in huis geweest. Bets Kets heet ze nu en ze doet haar naam eer aan: ze is grofzwanger. Van wie? Van Jan natuurlijk, daar maken ze allebei absoluut geen geheim van. U bent aan het rekenen?
‛Vijf maanden kom ik tekort.’
Inderdaad. Maar kijk dan toch ook eens naar die bijnaam …
Cornelia van Stein is de vrouw van onze meester-chirurgijn Jacob de Fost én de buurvrouw van Jan en Bets. In de vroege morgen van 23 juni, het is nog geen 4 uur, wordt ze naar het huis van de buren geroepen. Bets is in barensnood. Cornelia assisteert bij de bevalling. Een dochtertje! Jan verklaart plechtig dat hij de vader is.
Cornelia wordt op haar beurt eveneens bijgestaan. Haar man, in zijn hoedanigheid als chirurgijn ook vroedmeester, helpt mee. Hij hoort zowel Bets als Jan bevestigen dat Jan de vader is.
Er is nog een woning in het huis van Jan en Bets. Henricus van Bonn, smid van zijn stiel, heeft de zwangerschap van Bets uiteraard waargenomen en het gekerm bij de weeën door de dunne muren heen gehoord en jawel, ook hij assisteert bij het kramen. ’t Is weer eens wat anders dan zo’n aambeeld. Hoewel, Bets doet uitstekend de blaasbalg na. Maar wat een drukte, daar bij de bedstee van de moeder in wording.
Volgende keer nodigen we de hele buurt uit.
1788 – Hoogst infame schavotstraf
Franciscus Joannes Nepomucenus Fidelis vrijheer Van Reischach, Hoogduits Ordensridder en landcommandeur der Balije Alden Biesen enz., enz. is boos. Een hóóp boosheid dus. Het is Zijne Genade ter ore gekomen dat Martinus Heijcoop al zeven jaar in Gemert verblijft.
‛En nu heeft hij met zijn vrouw een huis gehuurd en is met Pinksteren van dit jaar ten huishouden getrokken en dus inwoner van Gemert geworden.’
Onze Hooggeboren Excellentie zwaait kwaad met een resolutie van de Raad en Leenhove van Brabant en de Landen van Overmaze. Het blijkt dat Heijcoop in 1772 in ’s-Gravenhage is veroordeeld om op de plaats in Den Haag gebracht te worden waar men gewoon is criminele justitie te doen. Daar zou hij, onder de galg, met de strop om de hals, gegeseld en gebrandmerkt worden. Daarna stond hem dertig jaar tuchthuis te wachten om daar met de arbeid zijner handen de kost te verdienen, en dáárna zou hij voor altoos uit het district van de generaliteit worden verbannen.
Onze Zeer Weledele:
‛Wij vinden het strijdig met het welzijn van Gemert en onze onderdanen dat zulke crimineel geëxecuteerde persoon als ingezetene van Gemert wordt geduld. Wij ordonneren het dorpsbestuur dan ook Martinus Heijcoop en zijn familie binnen 3 x 24 uur uit Gemert te doen ruimen, desnoods met de hulp van de schutterijen.’
Wat heeft die Heijcoop in Godsnaam uitgevreten dat hij tot zo’n allerzwaarste en hoogst infame schavotstraf is veroordeeld? Het schijnt iets te zijn dat hij heeft uitgespookt in zijn functie als plaatsvervangend secretaris van Vlierden.
‛Valsiteiten!’
Blijkbaar. Martinus heeft vervalste gezondheidsverklaringen voor de veehandel afgegeven. Hij is naar Goch gevlucht, daar gearresteerd en op de Voorpoorte in Den Haag gevangen gezet. Zijn tante Dirkje Verbeek, weduwe van oom Martinus Heijcoop en kasteleinse in het herenlogement in ’s-Gravenhage, heeft toen een verzoek ingediend om de criminele sententie tegen haar neef niet in ’s-Gravenhage, maar in ’s-Hertogenbosch uit te voeren. De hoge heren gingen akkoord, mits Dirkje de extra kosten die zulks met zich meebracht, zou betalen.
Er is sindsdien pas zestien jaar verstreken. Zestig zweepslagen heeft Martinus destijds gekregen. Maar de dertig jaar tuchthuis? Hebben ze in Den Bosch een oogje toegeknepen? En die eeuwige verbanning uit de generaliteit? Is die al voorbij? Waarschijnlijk niet. Wellicht is het de reden dat Martinus juist in Gemert – een vrije, soevereine heerlijkheid – is opgedoken. Maar ja, onze hoogedelgestrenge heer landcommandeur is niet blij met deze nieuwe onderzaat. En hij is ook niet blij met onze drossaard.
‛Wij vinden het zeer nalatig dat drossaard P.A. de la Court het aan Martinus Heijcoop gepermitteerd heeft alreeds geruime tijd zijn verblijf in Gemert te hebben, zonder dat deze een ontlastbrief of borgtocht had.’
De arme De la Court, zelf altijd zo vinnig tegen iedereen die ook maar een beetje uit de pas loopt, krijgt acht dagen de tijd zich te verantwoorden.
‛Ja. Over dit en over de twee volgende, gelijksoortige zaken.’
Het blijkt dat ene Van Eltern, uit de Hollandse dienst gedeserteerd, eerder uit Velp en uit Boekel verjaagd, zich verleden zomer in Gemert heeft nedergezet. En ene Nicolaus van de Ven, in Lieshout gegeseld en in Breda opgesloten geweest in een tuchthuis en vervolgens verbannen, is ook via Boekel, met vrouw en kinderen verleden zomer naar Gemert gekomen.
Meester Peter Adrianus de la Court kan aan de bak.
‛De twee genoemden moeten binnen acht dagen een getuigenis van goed gedrag en een behoorlijke ontlastbrief overhandigen. Bij gebrek daaraan zullen ook zij uit Gemert geruimd moeten worden.’
Ik heb het idee dat drossaard De la Court zelf(s) binnenkort het veld zal moeten ruimen.
1792 – Proefondervindelijk
Ze gedragen zich graag een beetje als de bohémiens van Gemert. De vier mannen hebben ook een elitair jachtgezelschapje opgericht en vervolgens een Bakelse jachtvergunning geregeld. De Gemertse hazen zijn immers van de commandeur en kunnen met een gerust hart lange oren maken naar het deftig kwartet.
Reeds eerder is ons ter ore gekomen dat dit exclusieve gezelschap op de bon is geslingerd. Jachtopziener Peter Smets heeft dokter Ecrevisse, schepen Strijbos, Francis Smits en J.B. Giliam betrapt terwijl ze aan het jagen waren, naar zijn zeggen op Gemerts grondgebied.
’Het zijn jachtviolateurs. Ik heb duidelijk gezien dat ze aan deze zijde van de gebroken paal aan het jagen waren.‛
De gebroken paal, dat is de grensmarkering.
Inmiddels staan de vijf mannen, jachtopziener plus bekeurden, voor de drossaard en schepenen van Gemert en hoewel de vier leden van het gezelschap zich te superieur voelen voor een ordinaire welles-nietes ruzie, willen ze toch wel even heel duidelijk stellen dat Peter Smets een kippig man moet zijn. Inderdaad, zij waren aan het jagen, maar aan géne zijde van de gebroken paal en dus volkomen rechtmatig.
Het is 20 april en het is lente. De drossaard en schepenen kijken elkaar aan en knikken glimlachend. Het is een prachtige dag om naar de omstreden plaats te gaan en proefondervindelijk te bepalen wie het gelijk aan zijn zijde heeft.
Op de Hooge Aerle, aan de uiterste rand van onze mooie Commanderij, wijst Peter Smets de plek aan waar hij stond toen hij de jagers betrapte, vijf à zes treden van de schuur van Ansem Jansen Smits.
’Smets heeft enige zandheuveltjes aangewezen, 750 passen van de voorschreven schuur. Die passen zijn afgetreden en nageteld door Gijsbert Verhofstadt.‛
Ter controle is een flinke stok van twee duimen in die zandheuveltjes gestoken en het gezelschap kijkt en tuurt vanaf de standplaats die Peter Smets innam of de stok zichtbaar is. Nee, te enen male onzichtbaar. Helder weer, een wolkenloze lucht, maar geen zicht op de stok. Peter verdedigt zich met te zeggen dat hij de personen wel zag, maar niet duidelijk kon onderscheiden.
’Maar ik heb wel hun schietgeweren gezien toen ik op de weg van Bakel naar Gemert kwam, daar waar zich een allee of dreef van bomen bevindt.‛
Jawel Peter, dat zal best. Maar dat zegt niets over de precieze plek waar gejaagd werd. Aan jou hebben we niet zoveel. Nee, dan die Gijsbert Verhofstadt. Past 750 passen af! Ik zou ergens tussen de 500 en 600 stappen gegarandeerd de tel zijn kwijtgeraakt. U niet?
BRONNEN:
Bestuurlijke onenigheid: R94, blz. 25.
Een verworpene: R94, blz. 65, 66.
Plakkaat: R267, blz. 17
Drukte rond het kraambed: R94, blz. 19
Hoogst infame schavotstraf: R268, blz. 51-52 én WikiDeurne
Proefondervindelijk: R94, blz. 42.
GH-2016-02 Een bronzen speerpunt uit Gemert
Jan Timmers
Op oudejaarsdag 31 december 2015 vond Ben Spierings in de buurt van Daalhorst in Gemert met zijn metaaldetector een speerpunt.
Het voorwerp bleek gemaakt te zijn van brons, maar was bedekt met een dikke koek van ijzerroest. De dikke laag ijzerroest is er op terecht gekomen, omdat de speerpunt eeuwenlang op een plek heeft gelegen waar veel ijzerrijk water voorkwam. De vindplaats ligt iets ten zuiden van de Breuk van Gemert-Zuid. Die breuk veroorzaakt ter plaatse wijst: uit de ondergrond kwelt veel ijzerrijk water op, dat in sloten zorgt voor roodbruin water. Het is dan ook niet verwonderlijk dat een dikke roestlaag op de speerpunt aanwezig is. De vindplaats ligt bovendien in het voormalige dal van de Broekloop. Dat was een natuurlijke waterloop ter plaatse, die tijdens de ruilverkavelingswerkzaamheden in de vorige eeuw geheel verdwenen is. In het terrein zelf is de Broekloop of een restant ervan niet meer zichtbaar. Naar alle waarschijnlijkheid heeft de speerpunt eeuwenlang juist in die beek gelegen.
De speerpunt is op het Archeologisch Centrum Eindhoven en Helmond (in Eindhoven) in onderzoek. Dirk Vlasblom (restaurator in Erfgoedhuis Eindhoven) heeft de vondst grotendeels schoon gemaakt. Alleen de schachtkoker zit nog vol met ijzeroer. Stadsarcheoloog Nico Arts maakte een korte beschrijving van de speerpunt. Hij geeft aan dat er zich in de schachtkoker onder elk blad een bevestigingsgaatje bevindt. Misschien is er ook nog een stukje hout van de steel in bewaard gebleven. Dat zou betekenen dat er nog een C14 datering mogelijk is voor de ouderdomsbepaling. Nu kan alleen gezegd worden dat de bronzen speerpunt dateert uit de midden- of late bronstijd (circa 1600 – 800 v.Chr.). Opvallend is verder dat er geen sporen van gebruik op speerpunt te zien zijn. De gangbare opvatting is dat dit soort voorwerpen geïnterpreteerd kunnen worden als zogenaamde rituele deposities: opzettelijk in een beekdal gedeponeerde voorwerpen. Vaak liggen ze op doorwaadbare plaatsen in het beekdal.
En juist dat blijkt bij de Gemertse speerpunt ook het geval te zijn. De vindplaats ligt in de directe omgeving van de plaats waar een verdwenen zandweg, parallel aan de voorloper van de huidige straat Daalhorst, de voormalige Broekloop overstak.
GH-2016-02 Het geheim van Theo Slits
Paul Verhees
Conservator Piet Borneman van het Museum voor Dovenonderwijs in Sint-Michielsgestel zag iets raars op zijn nieuwe aanwinst. Bij de familie Slits in Gemert had hij het schilderij opgehaald, dat was gemaakt ter gelegenheid van het 25-jarig priesterjubileum van Theo Slits. Gemertenaar Slits vierde dat zilveren priesterjubileum in 1873, toen hij directeur was van het Instituut voor Doven in Sint-Michielsgestel. Het was dan ook niet toevallig dat de familie Slits drie jaar geleden bij het Museum voor Dovenonderwijs terecht kwam, toen ze een nieuwe bestemming zocht voor het geërfde schilderij.
Conservator Borneman aanvaardde het geschenk. Maar zijn aandacht werd dus getrokken door iets raars. Een rechthoekig zwart vlak tekende zich af in het schilderij, alsof er iets achter het schilderdoek zat.
Borneman liet het door vocht aangetaste schilderij restaureren en vroeg speciale aandacht voor de rechthoekige vlek. De restaurateur ontdekte dat er aan de achterkant van het ingelijste schilderij een brief was geplakt.
De handgeschreven brief was nog maar amper te lezen. Jarenlange inwerking van vocht had een vernietigende uitwerking gehad op inkt en papier. Toch liet de tekst zich nog gedeeltelijk reconstrueren. Iemand had de levensloop van een niet met name genoemd persoon opgetekend en bij het schilderij gevoegd.
De aanvang van de brief is nog het meest in nevelen gehuld. In de eerste leesbare fragmenten staat: “Safral … op gelijk terijgf …” Dan kan gelezen worden: “Ij ete Zulons pos der gemeente Stoppeldijk int…” Na “Oude afgebrokene kerk de 8 november 1846” gaat het lezen al wat rapper.
“Aangenomen als kweekeling in het instituut voor Doofstommen te St Michiels Gestel d’n 16 october 1856 – Gedoopt Den 12 april 1852 – Eerste H Communie gedaan den 31 maart 1864 – in de oude kapel (thans leskamer) – Aldaar vertrokken den 26 april 1865 – Eens het Instituut te St Michiels Gestel bezocht, S n’ c ‘n 24 julij 1872 – Lid der H Familie geworden d’n 25 mei 1873 – In de St Gerulphuskerk te Rapenburg, gesticht in 1860”
De watervlekken in het schilderij – feitelijk is het een ingekleurde tekening – konden bij de restauratie niet volledig worden weggewerkt zonder de tekening te beschadigen. Wel zijn de vlekken minder opvallend gemaakt. De mysterieuze brief is teruggeplaatst en nu via een venster achter het schilderij zichtbaar.
Wie zou verwachten dat de brief een geheim zou prijsgeven over Theo Slits (1825-1876) komt bedrogen uit. Dat Slits van 1864 tot 1876 de derde directeur was van het Instituut voor Doven in Sint-Michielsgestel was bekend. Dat dit instituut bij akte op 1 oktober 1840 in Sint-Michielsgestel is opgericht door Martinus van Beek wisten we ook. Dat die als rector van de Latijnse School in 1828 zijn lessen aan doofstommen begonnen was in Gemert, is ook geen geheim. Het instituut wordt tegenwoordig voortgezet onder de vleugels van Kentalis, een instelling die gespecialiseerd is in onderzoek, zorg en onderwijs voor mensen met een beperking in horen of communiceren. Het hoofdkantoor staat nog altijd in Sint-Michielsgestel. We weten het allemaal.
Wat staat er dan in die brief die zo geheimzinnig achter het schilderij was geplakt? Ach, soms is een mysterie alleen maar spannend, zolang het een mysterie is. Na enige studie bleek de brief geen noemenswaardig groot geheim te bevatten. Hoewel in de tekst nergens een naam te lezen is, heeft het museum door archiefonderzoek kunnen achterhalen dat het een soort curriculum vitae betreft van Johannes Franciscus Campen. Deze Johannes Campen was een oud-leerling van het Instituut voor Doven. Hij was de maker van de ingekleurde tekening ter gelegenheid van het priesterjubileum van Theo Slits in 1873. Eigenlijk gaat het hier dus om een uitgebreide signatuur van de schilder.
GH-2016-02 Van Sint-Severus-Broederschap tot Sint-Severus-Confrérie 1786 – 1803
Simon van Wetten, Ad Otten en Marij van Pelt-Vos
In een tijd dat onder druk van de Fransen, die anno 1803 toch wel stevig de dienst uitmaken in ons land, overal de beroepsgilden worden afgeschaft, blijkt uit een Gemerts archiefdocument van genoemd jaar het bestaan van een tot dusver onbekend gebleven Sint Severusgilde. Handwevers van Gemert, een qua aantal royale bevolkingsgroep in dit dorp, blijken dus ook toen al (of tenminste een aantal van hen) ‘verenigd’ in een broederschap genaamd het Sint Severusconfrérie.
Eendracht maakt macht. En het lijkt er op dat dit gezelschap al een tijd bestaat omdat het over grondeigendom beschikt. Maar in genoemd jaar 1803 willen hun voormannen, met zeker bij de wevers de toepasselijke aanduiding ‘dekens’, daar nu juist van af. ‘Op heden, 1 oktober 1803, zullen Hendrik Joannis Oppers en Adriaan Antonij van den Eijnden als dekenen van het Sint Severusconfrerie alhier, publiek verkopen het nagenoemde vaste goed, gelegen binnen deze gemeente Gemert: een perceeltje land (Grondboek no. 742) in De Haag neven de grond van Jan van Puiffelik en de kinderen Dirk Willem Clemens en de gemeenstraat’. Joannes Simons van der Horst biedt 94 gulden voor de grond. De feestdag van Sint Severus (23 oktober) is aanstaande. Er kan door het gilde in ieder geval worden geteerd. Of zal de verkoop van de grond nu juist zijn bedoeld om het gilde op te heffen en de pot te verteren?1
Het tot dusver oudst bekende Gemerts Severusgilde, het Weversgezelschap Lorifas, werd opgericht in 1847.2 Uitermate intrigerend dus om opeens geconfronteerd te worden met een voorloper uit de Franse Tijd, misschien wel van vóór die tijd. En daar willen we graag meer van weten ook, want uit onderstaande gegevens kun je bovendien opmaken dat dit gezelschap een aantal in de Gemertse samenleving invloedrijke leden telde… Want de genoemde dekens van de Sint-Severusconfrérie zijn naar alle waarschijnlijkheid te vereenzelvigen met de in de Gemertse patentregisters in de periode 1806-1810 als ‘linnenfabrikanten’ aangeslagen Hendrik Oppers en Adriaan van den Eijnden.3 In de genealogie Corstens4 leren we ene Hendrik Oppers kennen als zwager van linnenfabrikant Teut Corstens, die in Gemert tegenover de kerk woonde en daar in 1800 onderdak verschafte aan pastoor Den Dubbelden, de latere bisschop van Emmaus (lees: Den Bosch), terwijl Adriaan Antoni van den Eijnden vermoedelijk de schoonvader is van ene Peter Corstens (1783-1870), linnenwever en later fabrikant in katoenen manufacturen… Terug naar het stuk grond in De Haag. Immers, wanneer je in 1803 als Sint Severusconfrérie een perceeltje land verkoopt, dan heb je als Sint Severusconfrérie dat stukje Gemertse aarde al éérder verworven en reikt de geschiedenis van dit weversgilde derhalve nog verder terug. Het betreft na enig speurwerk het perceel waarop nu de panden De Haag 54A t/m 60 staan. Kadastrale gegevens stemmen overeen met die van het landboek en het landboeknummer 742 stemt overeen met kadasternummer I-473. In 1832 blijkt dat perceel inmiddels het bezit van ene Antony Andries Blommers, wever te Gemert, die dan ook eigenaar is van de belendende percelen bouwland die zich uitstrekken tot aan de Rips, alsook van twee huizen aldaar. Leuk om te weten, maar we moeten voor ons onderzoek juist terug in jaren. Naar het kadasterloze tijdperk. Gelukkig zijn er dan de schepenprotocollen. De secretaris van de schepenbank noteert op 15 oktober 1803 aan wie de dekenen van de Sint Severusconfrerie het stukje teulland uiteindelijk hebben verkocht.5 Jan Adriaans van Puiffelik is de gelukkige die hier voortaan, na het overhandigen van 105 gulden, mag schoefelen. En een jaar of zeventien eerder, op 8 november 1786, blijkt in het schepenprotocol opgeschreven dat Jacobus van den Berg, inwoner alhier, aan het Sint-Severusbroederschap het betreffende stukje land ‘in de Hage’ heeft verkocht.6 Terugkerend in de tijd blijkt ‘het deftige’ er op zeker moment af gegaan en blijkt de confrérie een broederschap, maar feit is dat dit weversgilde al in 1786 centen genoeg had om land te kopen. “Ik betaal, dus ik ben,” zou je kunnen zeggen. “Met broederschap meer mans,” zou je óók kunnen zeggen. Twee uitdrukkingen die het bestaan en het nut van een vereniging van en voor wevers onderstrepen.
Al in de achttiende eeuw!
Noten
1. 1. Gemerts Archief, R191, blz. 11.
2. Ad Otten, Lorifas: Gemerts weversgezelschap uit 1847, in: Gemerts Heem 1984, nr.1, blz. 6-16.
3. Giel van Hooff, Johan Theodor Prinzen (1784-1864) en de Gemertse textielnijverheid, Gemert 1981, p.40.
4. Antoon Corstens, Corstens, een Gemertse familie uit Uden 1692-2011, Gemert 2011, blz. 50, 60.
5. S vW, Transcripties R163 akte 108.
6. S vW, Transcripties R156, akte 51.