GH-2016-04 Vaandel Gemertsche Wielerclub anno 1897
Ad Otten
Het hangt keurig netjes ingelijst in het Café Op d’n Akker (Prins Bernhardlaan 15-19) beter bekend als “Bij d’n Hap” ofwel “Zaal Verhappen”. een prachtig wit-zwart vaandel met het oude gemeentewapen van Gemert en met gouddraad geborduurd de tekst “Gemertsche Wielerclub” en het jaartal 1897. In het gemeentearchief op zoek naar meer informatie blijkt er in de ‘Collectie Gemertana’ een klein dossiertje te bestaan met de in 1909 Koninklijk goedgekeurde statuten van de op 4 juli 1897 bij De Keizer opgerichte wielerclub en ook de vanaf januari 1909 keurig netjes bijgehouden notulen.
In deze archiefstukken kom je allerhande apartigheden tegen van deze wielerclub. Het doel van de club is ‘het wielrijden te Gemert en omstreken te bevorderen’. Alle leden komen uit de gegoede burgerij. Inschrijvingsgeld, contributie en boetes zijn navenant. Nieuwe leden worden met gesloten briefjes geballoteerd. er zijn werkende leden (voornamelijk jongemannen), honoraire leden en begunstigers. Het bestuur bestaat uit vijf leden dat elk jaar wordt gekozen uit de werkende leden. een president, commissaris, secretaris, penningmeester en kapitein. De laatste is een echte wegkapitein. Hij regelt de op gezette tijden (op zondagen) te houden clubtochten, waaraan alle werkende leden verplicht zijn deel te nemen op straffe van een geldboete. De kapitein bepaalt ook de rijorde en geeft ook de bevelen aan een jaarlijks te kiezen hoornblazer. Het negeren van een bevel van de kapitein wordt bestraft met 25 cent. elke veertien dagen wordt er vergaderd en bij niet-verschijnen komt ook dát je te staan op een boete (10 cent). Het niet-verschijnen op de jaarvergadering kost zelfs 50 cent. Behalve een hoornblazer wordt elk jaar ook d’n drapeaudrager oftewel de vaandrig gekozen. en daarmee zijn we in feite weer terug bij het “bij d’n Hap” ingelijste vaandel.
Vermeldenswaard is verder nog dat in juni 1909 het koperen jubileum wordt gevierd met een bloemencorso op de fiets en allerhande wedstrijden waaronder zelfs een wedstrijd wie het langzaamst kan rijden. Voor vijftig gulden is een weiland gehuurd van kasteelhoevenaar Piet de Louw, terwijl de Paters Jezuïeten de Kasteellaan ter beschikking stelden. Alles voor de duur van zeven dagen. er is dan een heuse wielerbaan aangelegd, een tribune en een overkapte kiosk getimmerd, terwijl voor opluistering en deelname aan de festiviteiten en de wedstrijden respectievelijk muziekkorpsen en buitendorpse rijwiel- en turnclubs zijn uitgenodigd. Op de 20ste juni 1909 wordt het een feest van jewelste onder leiding van president Willem van Kemenade, wapenhandelaar en zoon van de notaris, (weg)kapitein Henri Corstens, winkelier en tabak- en snuiffabrikant, en niet te vergeten secretaris Henri swinkels, bierbrouwer. De prijs voor de mooist versierde groep gaat naar Wielerclub Bakel en de prijs voor het verstkomend gezelschap is voor Wielerclub Velocitas uit Hilvarenbeek.
Vóór 1915 moet een Gemertse wielerclub een vast baantje hebben aangelegd op de Dribbelei, waar zelfs dames hebben gewielrend en waarover pastoor-deken Van Beek heel erg ‘lillik’ moet hebben gedaan. Dit moet welhaast ‘onze’ club geweest zijn. In de notulen treffen we in 1909 in elk geval al tenminste één met name genoemd vrouwelijk honorair lid aan: Jeanette de Hezelaer uit Erp.
GH-2016-04 Ook gevonden in De Mortel: Spaanse halve reaal
Henk van Stiphout
De hierbijgaande illustratie is van een zilveren halve reaal afkomstig uit Spanje uit de tijd van koning Ferdinand de Tweede van Aragon (1479-1516) en koningin Isabella de eerste van Castilië (1474-1504). De munt is gevonden langs de doorgaande weg in De Mortel. Hij is randloos en geslagen met een stempel zonder rand. Dat is ook de reden dat de letters er niet volledig opstaan. Deze munt werd in die tijd geslagen uit een blokje zilver, daarna gewogen, en kwam de munt boven het waardegewicht dan werd er een stukje afgeknipt. Deze munt is ook te zien in het Teylers Museum in Haarlem.
Bekijk PDFGH-2016-04 Unieke munt gevonden in De Mortel
(redactie)
In Gemerts Heem 2016 nummer 2 is geschreven over vijf heel zeldzame muntvondsten , die allen vlakbij elkaar zijn aangetroffen in De Mortel. Alle vijf dateren ze uit de periode van rond 1100.
Twee Utrechtse munten, twee Keulse munten en een Luikse munt. De laatste is zelfs een unicum. Tot dusver nog nooit ergens aangetroffen. In genoemde afl evering van Gemerts Heem is echter de verkeerde illustratie gepubliceerd. Dat is de reden waarom we deze vondst hier opnieuw ter sprake brengen maar nu met de juiste afbeelding.
Het betreft een Luikse munt van bisschop Otbert uit de periode 1091-1119.
GH-2016-04 Uit het oud-rechterlijk archief van Gemert
Simon van Wetten
Ook na het uitkomen van de zesdelige serie tèsbuukskes ‘Tussen herberg en hoogmis’ – de honderdste uitgave van onze heemkundekring – komt Simon in de dossiers van het civiel-crimineel archief nog heel veel voorvallen en wetenswaardigheden tegen die niet aan uw aandacht mogen ontsnappen (Red.).
1792
Gemiste kans
Zevenendertig kilometer. Zó ver is dat toch niet? Je woont in Hedel, je moet naar Gemert, je kunt onderweg voor de ochtendborrel op de markt van ’s-Hertogenbosch terecht in een keur aan gezellige herbergen. en het dient een hoger doel, die wandeling naar de Commanderij. Want heeroom Hendrik van Kessel, rooms priester, is overleden. Niet alleen wordt vandaag zijn testament geopend, Arnold en Jan de Goeij uit Hedel zijn uitdrukkelijk uitgenodigd om bij de voorlezing van het testament aanwezig te zijn. Dát is natuurlijk niet voor de gezelligheid. Beuren, dat is wat er gaat gebeuren! Maar er is iets vreselijk misgegaan. Arnold de Goeij komt ruim op tijd ons dorp binnengewandeld, maar van Jan geen spoor. Die keur aan Bossche herbergen gaat Jan meer kosten dan de paar penningen die je voor een glas jenever moet neertellen. ‘Door de gerichtsbode is gerapporteerd dat Jan de Goeij, ingezetene van Hedel, eveneens uitgenodigd was om bij de opening van het testament aanwezig te zijn. Maar hij was door de drank onbekwaam om ook daadwerkelijk te verschijnen.’ Echt een gemiste kans.
1795-1997
De drost niet meer op zijn post
een drossaard is inderdaad de verpersoonlijking van de dorpse overheid. Wanneer je in Gemert de wet overtreedt, is de drost degene die je een tik op je vingers komt geven, een boete int of je in de kerker laat werpen. Daarom rinkelen bij drossaard J.J.F. Meijer alle alarmbellen, nu de revolutionaire Fransen in het land zijn gekomen en overal vrijheid, gelijkheid, broederschap en uiteraard ook nieuwe belastingen afdwingen. Twee jaar geleden al, toen de Fransen voor de eerste keer Gemert aandeden, bracht Meijer voor alle zekerheid de nachten in Boekel door en had hij zijn meubeltjes in het kasteel in veiligheid gesteld. en ook nu is Meijer constant op zijn qui-vive en speurt naar signalen die erop duiden dat het voor hem de verkeerde kant opgaat. Want dan gaat hij de andere kant op. Dat signaal krijgt de drossaard op 6 juli, tijdens een incident bij de brooduitdeling aan de inwoners door het nieuwe gemeentebestuur, de municipaliteit. Dokter en burger ecrevisse, broer van de pastoor, treedt daarbij op als fungerend drossaard. Dat schiet Meijer in het verkeerde keelgat. Driftig en in heftige bewoordingen roept hij tegen de nieuwbakken schepenen: ‘Alles wat jullie doen is onwettig. Jullie hebben in Gemert niets te zeggen. Gemert is namelijk nooit een overwonnen land geweest!’ J.J.F. Meijer is nog niet thuis of gerechtsbode Van Eupen staat al aan de deur, met de aanzegging dat Meijer zich morgenochtend om 9 uur moet vervoegen ter gewoner secretarij in het woonhuis van de weduwe Snoeckx. De boze (oud-)drossaard zegt tegen Van Eupen: ‘Ik ken u niet, wie zijt gij?’ ‘Ik ben de gerechtsbode.’ ‘Mm. Trouwens, ik ken die dokter Ecrevisse ook niet. Hij moet tonen wat hij is. Ik ken de Franse constitutie heus wel.’ De volgende dag blijkt Meijer met de noorderzon naar het zuiden te zijn vertrokken, want hij schrijft in augustus vanuit Maastricht naar zijn Gemertse vertrouweling Godefridus Snoeckx. ‘Met hart en ziel wens ik dat alle schuldeisers der gemeente, vooral de noodlijdenden, zo spoedig mogelijk in hun eis voldaan worden. Ik heb voor mijn vertrek die representanten gewaarschuwd. En ik blijf protesteren tegen opening van de gemeentecomme.’ Tja, onze oud-drossaard heeft de sleutels van de komme, de kist met al het gemeentegeld en alle belangrijke documenten, meegenomen. Verplichtingen kunnen niet worden nagekomen. Het gemeentelijk apparaat loopt vast. De leden der municipaliteit schrijven een wanhopig briefje naar twee Bossche rechtsgeleerden. Ze willen van de advocaten weten:
1. Wat ze moeten doen als Meijer een complot met de oude schepenen maakt en met geweld wil indringen?
2. Of men dan niet de volksstem moet oproepen om een nieuwe municipaliteit te mainteneren?
3. Op welke wijze bij herhaalde weigering van Meijer de gemeentepapieren moeten worden verkregen?
4. Of de secretarie niet verplaatst moet worden, aangezien het volk in dat huis alles afluistert en overbrengt?
5. Of de fungerend drossaard en secretaris niet moeten blijven fungeren totdat Meijer aan de vragen heeft voldaan?
Ha, vraag 4 is leuk! De secretarie is ten huize van de weduwe Snoeckx, de moeder van Meijervertrouweling Godefridus Snoeckx. De muren hebben er oren. In september keert Meijer terug naar Gemert. Arnoldus van Eupen, gezagsgetrouw gerechtsbode, wandelt namens de leden van het gemeentebestuur – die zich naar de geest van de tijd nu ‘representanten’ noemen – naar het kasteel om bij Meijer het kistje op te eisen met de sleutels van de gemeentekomme en het gemeentearchief. Maar Meijer snauwt dat daar geen denken aan is. Drie dagen later herhaalt zich dit tafereel, en wéér drie dagen later gaat Van Eupen andermaal een poging wagen.
‘Gij dient de sleutels naar het gemeente-boterhuis te brengen, alwaar de vergaderingen van de municipaliteit nu plaatsvinden.’ Meijer rukt hem de ordonnantie uit zijn handen. ‘Ik zal het zelf wel lezen.’ en als hij dat heeft gedaan: ‘Dat doe ik niet. En pastoor Ecrevisse is geen representant, niet door de volksstem gekozen. En gij, vlegel, ik zal u op mijnen tijd ook wel krijgen!’ Met lood in de schoenen gaat gerechtsbode Van Eupen nog dezelfde dag op order van de representanten terug, want hij moet de wrevelige ouddrossaard in civiel huisarrest plaatsen. Meijer: ‘Komt dat van de representanten? Gaat maar en brengt mij dat schriftelijk, gij komt hier altijd om vriendelijk ontvangen te worden.’ Van Eupen voelt de behoefte zich te verdedigen. ‘Moet ik dan geen kostwinning hebben voor vrouw en kinderen?’ ‘Jawel, maar op een eerlijke manier. Gaat maar heen, ik zal u wel vinden op zijnen tijd. Den eersten die mij wil vasthouden, zal ik met mijn pistool omverre schieten.’ Waarschijnlijk heeft Van Eupen tegen de Gemertse vroede vaderen gezegd dat hij een hekel aan zijn baantje begint te krijgen, want drie dagen later mag hij naar het kasteel met een blijde boodschap: J.J.F. Meijer wordt uit het civiel huisarrest ontslagen. Misschien is dat wel de reden dat Meijer in februari 1797 nog steeds – als borger en advocaat – op het kasteel woont. Zijn oude vriend Arnoldus van Eupen moet er weer eens op bezoek. ‘Oude vriend? Een schobbert is het.’ Nou ja, de man doet zijn werk. Hij moet Meijer gelasten binnen 3 x 24 uur de originele ordonnantie van de gevolmachtigde minister der Franse republiek met betrekking tot een besluit van 14 februari jongstleden te brengen, en wel ten huize van de weduwe Thomas Snoeckx, waar de secretarie weer is gevestigd. Over hangende pootjes gesproken … Maar Meijer zegt geheel in stijl dat het ezels zijn die dat vragen. De gemeentekomme en gemeentepapieren zijn immers bij hem weggehaald? ‘Zijn dat nu de municipalen? Is dat een municipaal, die Kivits die daar staat? Zegt mij mordien, heeft hij bedankt of niet? Schobbers zijn het. Zijn die door de volksstem gekozen? ’t Is goed dat gij het origineel medegebracht hebt, want den secretaris is niet bekwaam om kopieën te schrijven.’ Johan Joseph Frederick Meijer vloekt en slaat met de vuist op tafel. en na die vuistslag vertrekt hij naar Geleen en verdwijnt hij in de geschiedenis. Met al zijn weerbarstigheid houdt hij de nieuwe tijd niet tegen …
1808
Van Soest naar Gemert
Ik vind het toch wel apart. Iemand die Napoleon heeft gezien – eerst als vijand, daarna als vriend en vervolgens toch weer als vijand – brengt in deze koude decembermaand een bezoek aan Gemert. en wat doen wij? We arresteren hem. Gemertse gastvrijheid in optima forma. Onze baljuw, François de Kesschietre van Havre, plooit zijn gezicht in de ik-heb-jou-wel-door-stand en verhoort de man. Het blijkt Everhard Mittendorf te zijn, uit Soest. Nee, een defilé is niet nodig, het gaat om Soest in het voormalig Pruisisch territoir bij Lippstadt. Let wel, voormálig Pruisisch. Want de Pruisen hebben twee jaar geleden gruwelijk op hun donder gehad van Napoleons Armée in de slag bij Jena en hebben nu in en om Lippstadt helemaal niets meer te zeggen. en wie was hoogstpersoonlijk aanwezig om de troepen van Napoleon te bestrijden? Juist, onze gast Everhard Mittendorf. ‘Ik diende de koning van Pruisen en ben in die veldslag tegen de Fransen krijgsgevangen genomen.’ everhard heeft deze vervelende situatie briljant opgelost door dienst te nemen bij de tegenstander. Van Heil dir im Siegerkranz naar Allons enfants de la Patrie, ach, wat maakt het uit. Op wie moet ik schieten? ‘Ik was toen gelegerd in Düsseldorf en daar ben ik de 10e van deze maand met mijn regiment vertrokken.’ De Kesschietre van Havre vindt dat het tijd wordt voor een scherpzinnige vraag. Twee zelfs. ‘Het is nu de 17e. Hoe kom je dan hier? En waar is je regiment?’ Mittendorf geeft toe dat hij op 12 december, omtrent Aken, een andere kant is opgewandeld dan de rest van de troepen. Hij is gedeserteerd. een Pruisische krijgsgevangene die deserteert uit het Franse leger en vlucht naar een voormalige soevereine, vrije heerlijkheid. Gaan we die uitleveren? en zo ja, aan wie? Voer voor juristen! Dat wordt nog eens een interessante krijgsraad!
Bronnen:
Gemiste kans: R94, blz. 42.
De drost niet meer op zijn post: R267, blz. 34-41, 45.
Van Soest naar Gemert: R267, blz. 57
Foto´s bij dit artikel zijn gekozen uit het werk van Juul van Lankveld. Het betreft opnamen van objecten van Jos Rooijackers op de tentoonstelling “Werk van Jos Rooijackers en Juul van Lankveld”, Galerie 95a, Pandelaar-Gemert, 2016
Bekijk PDFGH-2016-04 Raamkozijnen met geschiedenis
Jan Timmers
Oude gebouwen hebben geschiedenis. Dat wil zeggen dat er in de loop der jaren wel het een en ander aan veranderd, gewijzigd en verbouwd is. Hoe ouder het gebouw, hoe meer er doorgaans aan veranderd is en hoe meer er te vertellen valt over de bouwhistorie.
Soms is dat zelfs het geval als het gaat om details van een gebouw, zoals raamkozijnen. Ook die kunnen een lange voorgeschiedenis hebben. Bij schilderwerk aan oude kozijnen sta je er met je neus bovenop en zie je vaak details, die normaal gesproken over het hoofd worden gezien. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de raamkozijnen van boerderij De Blauwe Kei. De bakstenen gevels van de boerderij dateren volgens de muurankers uit 1734. De raamkozijnen kunnen dezelfde leeftijd hebben, maar het is niet uitgesloten dat ze na de bouw van de gevels nog vervangen zijn door andere kozijnen. In de noordgevel lijkt dat het geval te zijn, want het kozijn lijkt daar net iets te smal. Tussen het kozijn en het metselwerk is een restruimte overgebleven, die is opgevuld met plavuizen. Het raamkozijn lijkt dus later geplaatst te zijn. Het was toen niet nieuw, want anders zou het wel direct in de juiste afmetingen gemaakt zijn, zodat het precies zou passen. Het hergebruikte kozijn heeft dus een eigen voorgeschiedenis. Dat blijkt ook uit een aantal veranderingen aan het raamkozijn. Het kozijn zelf blijkt ook “verbouwd” te zijn.In de huidige kozijnen zijn ramen aanwezig, bestaande uit een bovenlicht en een onderraam, die beide voorzien zijn van een roedenverdeling. In het bovenlicht zitten twee keer vier, en in het onderraam drie keer vier kleine raampjes. Het onderraam is een schuifraam, dat achter het bovenlicht langs, omhoog kan worden geschoven. Deze ramen zijn aangebracht tijdens de restauratie van de boerderij, die onder toeziend oog van monumentenzorg is uitgevoerd. Op oude foto’s is te zien dat er daarvoor in de onderramen een andere roedenverdeling aanwezig was, die gezien de indeling uit de eerste helft van de 20ste eeuw dateren. Tijdens de restauratie is ervoor gekozen om een roedenverdeling terug te brengen die in de 18de eeuw gebruikelijk was. Maar zoals al gezegd, de raamkozijnen laten “verbouwingen” zien waaruit blijkt dat de indeling voorheen weer anders was.
In de oost- en noordgevel zitten samen vier grote ramen met dezelfde afmetingen en met dezelfde verbouwingen. Bij alle vier de ramen zitten ter hoogte van het midden, zowel links als rechts ingekeepte gaten, die later met plankjes zijn dichtgemaakt. Dat betekent dat er voorheen in het midden van het kozijn een horizontale verbinding aanwezig was, die in de linker- en rechter inkeping paste. Behalve een horizontale verbinding, blijkt er ook een verticale verdeling aanwezig geweest te zijn. Bij alle vier is midden in de bovenzijde van het kozijn ook een inkeping aanwezig geweest, die later is opgevuld. Combineren we deze “verbouwingssporen” dan komen we tot de conclusie dat het hier gaat om zogenaamde kruiskozijnen. Het kruis is later verwijderd en de ingekeepte openingen zijn dichtgemaakt.
Er zijn nog meer aanwijzingen dat we te maken hebben met voormalige kruiskozijnen. een kenmerk van oude kruiskozijnen is dat de twee bovenlichten voorzien waren van glas. Grotere platte glasplaten kon men nog niet maken. er waren twee mogelijkheden. Oftewel de kleine glasplaatjes werden met loodstrips aan elkaar vastgemaakt, wat we nu glas-in-lood zouden noemen. Oftewel de bovenlichten werden met houten latten verdeeld in kleine vlakken. Dat laatste blijkt bij de kozijnen van De Blauwe Kei het geval te zijn. De latten zijn niet in ramen, maar rechtstreeks in de kozijnen aangebracht. Later werden die latten eruit gezaagd, waarbij de eindjes achterbleven. Mogelijk gaat het niet om gaatjes van (glas)latten, maar waren in de bovenlichten zogenaamde diefijzers aanwezig. Dat zijn verticale ijzeren staven ter voorkoming van diefstal (glas-in-lood is niet zo stevig).
Een volgende eigenschap van kruiskozijnen is de aanwezigheid van halfhoge luiken. De bovenlichten konden niet met luiken worden afgesloten, maar de onderramen juist wel. Sterker nog: aanvankelijk waren de onderramen nog niet voorzien van glas. Het waren gewoon gaten, die bij slecht weer afgesloten konden worden met luikjes ten koste van het daglicht. Opvallend is dat in alle vier de raamkozijnen van De Blauwe Kei juist op de plek waar de halfhoge luiken van de onderramen verwacht kunnen worden, houten stoppen zitten. De duimen waar de luiken aan hangen werden niet op de kozijnen geschroefd, zoals dat tegenwoordig gebeurt, maar de duimen waren voorzien van spitse punten en werden direct in de kozijnen geslagen. Na het verwijderen van de duimen werden de gaten met houten stoppen opgevuld.
Appels en peren
Nu we toch bezig zijn over luiken en de duimen waaraan ze worden opgehangen nog een korte aanvulling, juist over die duimen. Het is soms lastig om luiken, zeker als het om hoge luiken gaat, op de duimen te hangen. Je moet dan zowel boven als onder het oog van de gehengen precies boven de duim plaatsen en dan het luik laten zakken. Om dat probleem te voorkomen heeft men een praktische oplossing bedacht. De duimen aan de bovenkant worden gewoon ietsje langer gemaakt dan de duimen aan de onderkant en dan is het probleem een stuk kleiner. De smid deed dat door de duimen voor bovenaan spits te laten uitlopen, terwijl de duim voor onder juist een bolle vorm kreeg. Dat heeft als extra voordeel dat het verschil tussen de twee direct opvalt, wat voor de timmerman weer zijn voordeel heeft. Dit onderscheid in de vorm van de duimen heeft geleid tot verschillende aanduidingen: appels en peren. Het zal direct duidelijk zijn wat de appel is en wat de peer.
Bekijk PDFGH-2016-04 Met dank aan zuster Corrie Toelen
Peter van den Elsen
Onlangs kreeg de heemkundekring iets heel bijzonders: de schriften van ‘zuster’ Corrie Toelen waarin zij alle bevallingen noteerde in de periode 1939-1956, dat zij in Gemert als vroedvrouw werkzaam was.
Ad Otten, die in de Latijnse school deze schenking van Corry Verbakel-Herlings in ontvangst mocht nemen, vond zichzelf er in terug. en mij liet hij weten, dat ik er ook in stond en dat zuster Toelen na mijn geboorte nog tien keer voor een vervolgbezoek op Esdonk is geweest…*
Zuster Toelen leerde ik kennen bij Dien Scheepers-van Kessel, waar ze steevast tante Corrie werd genoemd. Ze kwam daar dan de nieuwe bidprentjes brengen voor de heemkundekring en vertelde ‘meepesant’ hoe de kerkdiensten waren verlopen. Pas later werd me duidelijk dat Corrie Toelen geen echte zuster was in de betekenis van een non en eveneens dat ze geen echte tante van Dien Scheepers was.
Nadat ze naar Mariëngaarde in Aarle-Rixtel was verhuisd heb ik haar nog eens opgezocht. Ze wist ‘alles’ van mij, wanneer ik was geboren, met wie ik was getrouwd, de namen van mijn kinderen, waar ik woonde, etc. Ik prees haar
om haar formidabele geheugen. “Nou,” zei ze, “dat laat wel iets te wensen over, maar ik heb me goed voorbereid.” Ze verklapte haar geheim. Van iedereen bij wie ze de bevalling had gedaan, en van nog een aantal andere Gemertenaren, hield ze een uitgebreid kaartsysteem bij. Ze opende een grote kast met daarin enkele rijen kaartenbakken waar ze het kaartje ‘Peter van den Elsen, Esdonk’ uitlichtte. Corrie: “Wat ik net vertelde staat hierop en dat heb ik een uur voor jouw komst nog even gelezen.” Het klopte allemaal en was ook heel actueel. Kennelijk werkte ze mijn kaartje bij als ze bij mijn ouders op bezoek was geweest en daar de laatste nieuwtjes had vernomen. “Ja”, voegde ze er aan toe, “ik heb jou ook nog ter wereld geholpen”. Ik heb haar daar toen nog eens hartelijk voor bedankt. Dat het toch net iets anders zat, weet ik van mijn moeder.
Anna, haw teege, haw teege
Op woensdagavond 16 februari 1955 iets na zessen melkte mijn vader, Sjef van den Elsen, de koeien, onderwijl mijn hoogzwangere moeder, Anna van Hout, de koeien met een emmer water gaf. Door het bukken en tillen van de zware emmers water voelde ze een sterke kramp in haar buik en plotseling braken de vliezen. Sjef staakte het melken en bracht oudste zoon Jan naar de buren, ´de Bertjes´ ofwel de familie Van den Boogaard-Somers en vroeg om hulp. een zoon van hen werd te voet naar Gemert gestuurd om dokter Verbeek en zuster Toelen te waarschuwen en buurvrouw Door zou tot die tijd voor Anna zorgen. Op Esdonk was nog geen elektriciteit en geen telefoon. De weeën kwamen steeds sneller tot onvrede van Door, die doodsbang was dat zij de bevalling moest begeleiden. Iedere wee werd overstemd met luide kreten van Door: “Anna, haw teege, haw teege!” Maar hoe harder Door riep: “Anna, haw teege, haw teege, waacht tot zuster Toelen dúr is,” hoe sneller de weeën zich opvolgden. Door was bang voor bloed, zat met de armen over elkaar en liet het handwerk aan mijn vader over. Door: “Sjef, ás ge un koew kaant hélpe bej ut kalve, dan kaande gej Annas ók wel hélpe.” Om 19.10 uur werd ik geboren, een dik uur nadat de vliezen waren gebroken.
Het vroor dat het kraakte in de eerste maanden van 1955, maar niet zo erg als in de winter van het jaar daarvoor, toen de grote rivieren en het IJsselmeer dichtgevroren waren. In de eerste weken van februari had men niet alleen te maken met sneeuwval, maar ook met een krachtige wind met windstoten tot 7 Bft. Het gehucht Esdonk raakte in de nacht van 16 op 17 februari ingesneeuwd. er viel bijna tien centimeter sneeuw en door de sterke wind ontstonden op de Esdonkse Dijk metershoge sneeuwduinen. Toen zuster Toelen binnenkwam lag ik al in de wieg, gewassen en al. ‘Ne knoeperd!’ Negen pond telde ik en zuster Toelen constateerde dat mijn moeder ‘toew achter dùr orre was ingeskeurd’. Nadat ze mijn moeder en mij had verzorgd, heeft Corrie Toelen me samen met mijn vader een nooddoop gegeven. Het was tegen vier uur in de ochtend dat mijn moeder een ronkende motor in de verte hoorde aankomen. Dat is dokter Verbeek dacht ze. Hij moest nog ergens op de Esdonkse Dijk zijn, toen de ronkende motor plotseling stilviel. Dokter Verbeek zat vast in een sneeuwduin. Het bleef meer dan een kwartier stil, totdat een luid gebons op de voordeur hoorbaar was. Mijn vader sliep daar dwars doorheen en omdat hij pas laat was gaan slapen en al weer bijna op moest staan om de koeien te melken, besloot mijn moeder zelf de voordeur open te maken. De deur klemde en ging maar moeizaam open. een man in een lange leren jas met dokterskoffer, geheel onder de sneeuw, stond voor de deur en toen hij mijn moeder zag begon hij ongenadig te foeteren. “Terug in bed jij, godverd….” zei hij tegen mijn moeder. Na een korte inspectie kreeg mijn wakker geworden vader de opdracht een paar ‘zílkes’ (=touwen) te halen. Daarmee bond d’n dokter mijn moeders benen aan elkaar en vast op bed, zodat de ingescheurde wond goed zou genezen. Ze moest zo blijven liggen totdat hij de volgende keer op visite kwam ‘en waag het niet om dan zelf de voordeur open te doen,’ kreeg mijn moeder als berispende opmerking nog toegeworpen, waarop dokter Verbeek op zoek ging naar zijn motor die hij ergens op de Esdonkse Dijk had achtergelaten. Hij kreeg de motor echter niet meer aan de praat en moest te voet terug naar Gemert.
Drie keer gedoopt
Later op donderdag de 17de februari kwam een kapelaan de nooddoop nog eens overdoen, want al mocht iedereen een nooddoop doen, het doopsel had toch nog net iets meer zeggingskracht als een priester dat deed. Verder kwam hij informeren wanneer ik in de Sint-Janskerk gedoopt zou worden, want pas dan telde de doop echt. Tevens noteerde hij de namen van mijn peetouders: Johannes van Dommelen en Miet van Hout, mijn moeders zwager en zus, die ook op Esdonk woonden. Nadat de dooi was ingetreden werd ik voor de derde keer gedoopt, maar nu officieel, in de Sint-Janskerk. In mijn wilde tienerjaren kreeg ik bij een onhandigheid wel eens het verwijt dat ik mij als een ‘óngedopte’ gedroeg, waarop ik steevast antwoordde: “Hoezoue, óngedopte, ik ben driej kírres gedopt!’ en daar voegde ik dan nog aan toe: ‘Ik ben miskiens ónbesnut of ónbezaord, már nie óngedopt!’
Noot
De ‘bevallingsregisters’ van ‘zuster Toelen’ strekken zich uit over de periode 1939-1956. een kostelijke bron. Ze bevinden zich in de Heemkamer doos 46 ‘dossier Corrie Toelen’. Met dank aan Corry Verbakel-Herlings.
Cornelia Antonia Josephina (Corrie) Toelen is geboren 19 maart 1919 te Uden. Ze is een dochter van molenaar Toelen die met zijn gezin in de jaren twintig naar Gemert verhuist en molenaar wordt van De Mosterdpot op de Molenakker. Ten tijde van pastoor Poell is Corrie als meisje actief in het jeugdwerk. Ze studeert in ‘Moederheil’ te Ginneken en komt als kraamverzorgster in 1939 weer in Gemert. In een paar jaar tijd leert heel Gemert haar kennen als ‘zuster en vroedvrouw Toelen’. In de loop van 1956 wordt Corrie doktersassistente bij dokter Beukers. In 1984, het jaar waarin ze met pensioen gaat, krijgt ze de pauselijke onderscheiding Pro ecclesia et Pontifice. Corrie overlijdt in april 2011 in Aarle-rixtel. Op 16 april wordt ze in Gemert begraven. Het is op de in het Boerenbondsmuseum gevierde vrijwilligersdag van de heemkundekring. De hele club is er een minuut ‘stil’ van…
Bekijk PDFGH-2016-04 Gemmert in de Voerstreek
Jacques van der Velden
Tijdens de Heemkaffee-lezing van 9.11.2014 over ‘herkomst van straatnamen en toponiemen’, merkte Lau Huijbers op dat er in België ook een Gemert bestaat. Ik heb hem beloofd daarover in een artikel op terug te komen. Na wat speurwerk kwam ik uit bij Gemmert, niet alleen als een vorm van Gemert, maar ook van Gemehret een buurtschap van Eupen in de Voerstreek. Interessant!
Taalgebied
Het huidige staatkundig versnipperde Maas-Rijnlandgebied kent een lange gemeenschappelijke voorgeschiedenis. Taalkundig was het ooit een eenheid met grenzen die teruggaan op het Frankische Rijk, een voortzetting van de Romeinse provincie Germania Inferior. Keulen voerde in die tijd de boventoon, wat duidelijk invloed had op de taal van het Rijnland en het gebied wat nu Limburg heet. Onze regio ontkwam daar ook niet helemaal aan en heeft ook enkele taalkenmerken overgenomen, zoals umlaut in verkleinwoorden (stok, stökske). Dit veranderde toen de Hertog van Brabant de bisschop van Keulen versloeg bij Woeringen [1288]. De macht van de Hertog was toegenomen en de Brabantse streektaal werd de maatstaf. Door de komst van een Nederlands-Duitse staatsgrens (Congres van Wenen 1815), ontstond geleidelijk aan daaruit ook een taalgrens. De huidige scherpe taalgrens, die in mindere mate geldt voor de dialecten, is een product van de nationale standaardtalen van de 19e eeuw. Gemehret ligt net als Gemert ook in dit Maas-rijnlandse taalgebied. Het is eigenlijk niet meer dan een straat met die naam in het noorden van Eupen, waar van oudsher Limburgs gesproken wordt. Het maakt onderdeel uit van het grensoverschrijdende Platdietse gebied rond Aken, Heerlen, Kerkrade en Eupen, waar het dialect naar het Duits neigt. Het bepaald lidwoord g(h)e wordt er nog actief gebruikt in tegenstelling tot daarbuiten zoals in Gemert waar het alleen nog in versteende vorm in oude geschriften voorkomt.
Onderzoek
De vorm Gemmert (Gemehret), die genoemd wordt in het mededelingenblad van de Vlaamse Toponiemen vereniging, zit verassend dicht bij de uitspraak Gímmert. sterker nog, Ad Otten merkt in zijn Kapittelstokje Zeventiende-eeuws Gímmers op, dat in plaats van Gemert ook wel Gemmert werd geschreven in de borgemeestersrekeningen [1626]. De Belgische taalkundige Armand Boileau [1916-2004], professor aan de universiteit van Luik, sluit niet uit dat op basis van de uitspraak g mi r t voor Gemehret (klemtoon tweede lettergreep, een dalende i-tweeklank) en de schrijfwijzen ghe Meraid [1532] en Gemerot [1556], we de betekenis de (Re)my-rode mogen veronderstellen. een rode ‘bosontginning’ vernoemd naar de heilige (Re) my ‘Remigius’, de eerste bisschop van Reims. Zijn verering verbreidde zich snel, vooral in de richting van Limburg en het rijnland. De vorm Gemmert (Gemehret) wordt door Boileau niet behandeld. In de spreektaal treedt soms een wisseling van plaats van de r op, waardoor een -ert uitgang kan ontstaat, zoals bij Gemmert (Gemehret), t r bot rt (rabotrath) en buv rt (Boveroth). Bij andere vergelijkbare toponiemen in die buurt, zoals ner t (Nereth, Nederode [1350] Nederrot [1374]), ner t (Nöreth, Nuewerot [1390]) en ov r t (Overoth, Overrayd [1517]) is dat niet gebeurd en Nispert (Nysdorp [1770], Nispert [1770], Nisterp, Nyspert) wijst niet in de richting van een rode-toponiem.
Opmerking
Het lijkt mij overigens ook niet uitgesloten dat Gemehret gerelateerd is aan de familienaam van Meraide ook gespeld van Merode. In 1174 oefende deze familie al de macht uit in het plaatsje Rode nabij Düren dat later Merode is gaan heten en zijn naam aan deze adellijke familie heeft gegeven. Deze naam ontwikkelde zich als volgt: uit Latijn ‘de rode’, Middelhoogduits ‘van dem rode’ respectievelijk ‘van me rode’. Merode betekent dan ‘de bosontginning’.
Overweging
De zekerheid dat Gemehret een samenstelling is met g(h)e, maakt de verklaring van Gemert uit het aanwijzend voornaamwoord gene een stuk aannemelijker. De oudste schrijfwijze van Gemert [Gemerde, 1172] is aanzienlijk ouder dan die van Gemehret [ghe Meraid, 1532], maar de vergelijkbare toponiemen uit de 14e eeuw compenseren dit gemis aan voorbeelden enigszins. Ik heb geen enkele aanwijzing dat Gemert een constructie is van (de)me-rode of (re)my-rode. Het lidwoord (de)me beperkt zich tot het Rijnland en van Sint Remy is mij niet bekend dat hij bij ons vereerd werd. Of het moet zijn dat de beemt geheiten myrode (?) [stiphout, 1434], indien juist gelezen, dat weerlegt. Ik verwacht eerder dat deze beemt gerelateerd is aan het adellijke geslacht van Merode dat ook in Nederland en België een grote rol speelde. In theorie is het nog mogelijk dat de -ert uitgang van Gemert door wisseling van plaats van de r uit een rode-toponiem is ontstaan. In de praktijk heeft dat verschijnsel in het onderzoeksgebied zich beperkt tot de spreektaal, waaruit zich geen schrijfvormen hebben ontwikkeld. Het bestaat echter wel, want er is een plaats buiten dat gebied, Hardert in het noorden van Rijnland-Palts,
waarbij dat wel gebeurd is. Oudere vormen waren: Harterode [1321], Hartenrode en Hartert. Deze plaats was georiënteerd op Keulen èn Trier.
Conclusie
Alles overwegend, denk ik dat Gemert toch niet dezelfde betekenis heeft als Gemehret, ondanks de gemeenschappelijke dialectvariant gemmert.
Bronnen
José Cajot, Het Limburgs Dialect van de Voerenaren (met de misvatting van een evolutieschets) (Mededelingen van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde, Nr. 31). Hasselt 1985.
Armand Boileau, Toponymie dialectale germano-romane du nord-est de la province de Liège. Analyse lexicologique et grammaticale comparative. Paris 1971.
Ad Otten, GH Jrg 49 2007, nr.3, p.31 Zeventiende-eeuws Gímmers.
Mededeelingen uitgegeven door de Vla. Top. vereeniging te Leuven, 12e jaargang 1936, Gemmert.
Grens met Duitsland.
Armand Boileau.
Het Limburgs taallandschap. rheinmaasländisch zoals gedefinieerd door Arend Mihm, Ontstaan en gedeeltelijk verloop. Taalkundige begrenzing.
staatkundig, taalkundig.
Dialectcontinuüm.
Keulse expansie.
Brabantse expansie.
Die (IV). Flexie datief enkelvoud mannelijk, dem (1x), deme (2x, Nederrijn).
GH-2016-04 De hongerigen spijzen, anno 1454
Annette de Lange
Het geloof speelde in het dagelijks leven in de Middeleeuwen een grote rol. Zonden moesten gebiecht worden en door deugdzaam te handelen konden zonden hersteld worden.
Eén van deze deugden is naastenliefde en kent de zeven werken van barmhartigheid, waarvan in Goort van Woermens testament er enkele genoemd worden. Hij bepaalde dat ieder jaar op de vrijdagen in de vasten aan dertien arme mensen drie haringen en zoveel brood als een gewoon mens op een maaltijd eten zal, gegeven moet worden. Bovendien krijgen diezelfde arme mensen elk jaar twee vaten witte erwten en een vat raapzaad om olie te maken en daarmee de erwten te koken. Dit lijkt een wat vreemde combinatie; waarom kwam dit op tafel?
Het hele jaar door werden vleesdagen met vastendagen afgewisseld. Op bepaalde dagen in de week mocht volgens de kerkelijke leer geen vlees van viervoeters of gevogelte gegeten worden. De vrijdag als “visdag” is nog bij velen bekend. Jezus Christus is immers op een vrijdag gekruisigd en daarom werd het een vastendag. Daarnaast konden de woensdag, de dag dat Judas Iskariot de 30 zilverlingen had aangenomen, en de zaterdag, de dag die gewijd was aan de Heilige Maria, als een vastendag gelden. De strenge vasten waren de vastentijd tussen Aswoensdag en Pasen en de quatertemperdagen in de week na Pinksteren, na Heilige Kruisdag in september, en na sint-Lucia in december. Tijdens de strenge vasten was niet alleen het vlees van viervoeters en gevogelte verboden, maar werd bovendien geen zuivel en eieren gegeten. Vis en visproducten zoals hom en kuit, waren het hele jaar toegestaan. Daarom krijgen de armen in het testament van Goord van Woermen, drie vissen, haring in dit geval.
Brood werd veel gegeten, maar hoeveel een gewoon mens tijdens een maaltijd at, is lastig te zeggen. er zijn wel keukenrichtlijnen uit adellijke huizen, waarbij de laagste tafel per vier personen één huishoudbrood geserveerd kreeg. en dan de witte erwten en het raapzaad voor olie. Zuivelproducten moesten in de strenge vasten ook vermeden worden. raapolie werd wel in plaats van boter gebruikt. Ook melk en eieren moesten vervangen worden door bijvoorbeeld amandelmelk. In de vasten waren peulvruchten heel belangrijk. In dit testament worden witte erwten genoemd. Dit kunnen de vroege gele of witte erwten zijn. Van de erwtensoorten zijn deze het minst lekker. De schil is dikker en ze zijn niet zo zoet. Om de smaak te verbeteren konden uien en kruiden als peterselie, salie of marjolein meegekookt worden of specerijen toegevoegd worden. Zout en peper werden hiervoor gebruikt, maar ook suiker werd als specerij beschouwd. De witte erwten in de vasten kunnen ook de laatste gedroogde erwten van het vorige seizoen geweest zijn. De vroege gele of witte erwten worden tegenwoordig vooral voor veevoeder geteeld, maar gedroogde kikkererwten zijn vrij goed verkrijgbaar en kunnen heel goed gebruikt worden om eens een middeleeuws recept te proberen.
Het recept voor erwten d’Almayn (Duitse erwten) in de vasten is een middeleeuws recept, dat bewerkt is voor de moderne kok. In middeleeuwse kookboeken ontbreken vaak de hoeveelheden en de tijdsduur. Koken ging meer op het gevoel. De tijd kon in de keuken wel gemeten worden met een zandloper of met een gebed. Zo is er een recept bekend waarbij eidooiers met karnemelk “een pater noster lanck” moet opstijven of een recept voor gorgelwater waarin de ingrediënten “een Miserere tijts” lang moeten koken. Maar hoe snel spreek je dan? Bij de maten en gewichten was een complicerende factor dat iedere stad of streek zijn eigen standaarden had. Zo wordt in dit testament voor de vaten witte erwten en raapzaad de ‘maat van Gemert’ gehanteerd. In recepten komen bovendien vage maten voor als “een handvol” en “een mespunt”. Om tot een goed resultaat te komen zijn in de bewerking hierna wel hoeveelheden en tijden vermeld. Eet smakelijk.
Recept:
Erwten d’Almayn in de vasten
Ingrediënten:
225 gr gedroogde erwten
150 ml amandelmelk
1 el suiker
100 gr gehakte uien
Plantaardige olie (bijv. raapolie)
1 – 2 tl zout
Bereiding:
Week de erwten een nacht en laat ze plm.1 uur op laag vuur sudderen tot ze splitsen.
Giet de erwten af en zet ze in koud water;
wrijf of spoel de schillen weg. Fruit de ui in wat olie.
roer de ui en 2 tl olie door de melk. Voeg de erwten toe en vul aan met water, tot de
erwten net onder staan. Laat al roerend zachtjes koken tot de erwten zacht zijn.
roer de suiker naar smaak erdoor tot deze is opgelost. Voeg tenslotte zout naar smaak toe.
Bronnen
Pichon J.-, Le Ménagier de Paris; traité de morale et d’économie domestique composé vers 1393, 1846.
Chomel, N., Huishoudkundig handboek voor den stedeling en landman, Amsterdam, c. 1800.
Janssen-Sieben en J.M. van Winter, r., De keuken van de Late Middeleeuwen; een kookboek uit de Lage Landen, Amsterdam 1998.
Brears, P. – Cooking and dining in medieval england, Totnes 2008.
Thijssen en L. Kruyff, J., Puntneuzen en kersenpitten; verhalen en recepten uit de keuken van Jeroen Bosch, Groningen /Velp 2016
GH-2016-04 Kanonskogel of petanquebal?
(Redactie)
Het mysterie van een kogel of een bal. Wie geeft er uitkomst? Hij ligt al jaren in een vitrine in de Heemkamer. In 1942 gevonden bij het uitbaggeren van de buitengracht van het kasteel in de omgeving van het poortgebouw. Het is een houten bal van zo´n 12 cm doorsnede die over de hele oppervlakte is ´vol´ geslagen met ijzeren gesmede nagels. Na de vondst is de bal in twee stukken uiteengebarsten waardoor het duidelijk wordt dat die gemaakt is van een oorspronkelijke houten bal. Door menigeen is de bal tot dusver gehouden voor een oude kanonskogel. Maar dan vindt opeens iemand: “Het lijkt me eerder een antieke petanquebal….”.
Bekijk PDFgh-2016-04 Zuster Fidelia, een Gemertse dochter met een missie
Paul Verhees
In oktober is het 110 jaar geleden dat de Gemertse Margaretha Grassens naar haar missiegebied in Borneo vertrok.
Pater Van den elsen was 53 jaar oud toen zuster Fidelia op 13 oktober 1906 als 31-jarig kloosterzuster naar Borneo vertrok. Wat ze gemeen hebben is dat ze allebei in Gemert geboren zijn en hun leven hebben gewijd aan de welzijnsbevordering van de katholieke geloofsgemeenschap. Dat gebeurde in een tijd waarin de invloed van de rooms-Katholieke Kerk op het dagelijks leven groot was en het werk van de geestelijkheid dus voor veel mensen betekenis had.
Aan pater Van den Elsen worden de Gemertenaren nog steeds herinnerd. Dat gebeurt onder meer in zijn geboortehuis aan de Pandelaar, waar nu het Boerenbondsmuseum is gevestigd. Ook staat er een borstbeeld van Gerlacus van den Elsen voor de st. Janskerk in het centrum van Gemert.
Zuster Fidelia daarentegen is in haar geboortedorp in de vergetelheid geraakt. Dat is te verklaren door het feit dat haar verdiensten in het verre Borneo zich onttrokken aan het oog van de Gemertenaren. Toch is ze in haar vaderland opgevallen, want tijdens de lintjesregen op 30 augustus 1932 werd ze door koningin Wilhelmina benoemd tot ridder in de Orde van Oranje Nassau. Uit familieoverlevering is bekend dat ze die koninklijke onderscheiding mede dankte aan haar bemiddeling tussen Nederlandse kolonisten en de lokale bevolking van wie ze het vertrouwen genoot.
Zuster Fidelia werd op 28 juni 1875 in Gemert geboren als Margaretha Grassens. Ze was de dochter van Josephus Grassens en Hendrica Wijnhoven en had vier broers, een zus, een halfbroer en twee halfzussen. Als jonge vrouw trad ze in bij de congregatie van de zusters SFIC Franciscanessen der Onbevlekte Ontvangenis van de Heilige Moeder Gods in Veghel. Op verzoek van de Udense missiebisschop Pacificus Bos stichtten de Franciscanessen een missie
op Borneo. De congregatie stuurde in 1906 vijf zusters onder wie Margaretha Grassens die toen al door het leven ging onder haar kloosternaam Fidelia.
Het missiewerk was zwaar in de hitte van Borneo, waar ze aanvankelijk de taal van de lokale bevolking niet sprak. Maar het was belangrijk werk, is te lezen in een ‘In memoriam’ dat de Gemertsche Courant na haar overlijden publiceerde:
“Haar missiewerk begon in Singakwang aan de Westkust van Borneo. Na 2 jaren werd H. Eerw. opgeroepen, om in de binnenlanden, 8 dagen reizen van de eerste statie vandaan, aan de meisjes der Dajaks-stammen onderwijs te geven en zieken en ongelukkigen te helpen.”
“20 Jaar lang heeft zij haar zorgen gewijd daar in de oerwouden, waar bijna geen beschaving doordringt. en toch mocht men zeggen: Wat is die meisjesschool mooi uitgegroeid. Als men de kinderen netjes naar de kerk zag gaan, kon men terecht getuigen: waar met moed en volharding het werk wordt voortgezet, mag men trots zijn op den zichtbaren vooruitgang”, aldus het ‘In memoriam’.
Toen zuster Fidelia in 1928 weer naar de kust werd geroepen, vloeide er menig traan bij de Dajaks, weet de Gemertsche Courant. In Pontianak werd zuster Fidelia hoofd van het nieuwe ziekenhuis. “Tallooze menschen zijn daar verzorgd en genezen, ook menige zielen zijn daar door O.L. Heer gewonnen en den Hemel ‘binnengesmokkeld’,” valt te lezen in het ‘In Memoriam’.
In 1935 keert zuster Fidelia voor een vakantie terug naar Nederland. Ze bezocht hier onder meer haar familie in Gemert, getuige een groepsfoto met haar broers, zussen, neven en nichten. Na haar vakantie “ging zij met nieuwen frisschen moed de reis terug naar haar geliefd missieveld, om weer veel te kunnen werken tot
…. die wreede oorlog al de zusters wegvoerde naar een interneeringskamp in Kuching eng. Borneo”, schrijft de Gemertsche Courant. “Als altijd was Moeder Fidelia in het kamp ook de gezellige persoon, die graag anderen vroolijk maakte. Met geduld en met veel liefde tot God zijn daar al het lijden en de ontberingen verdragen en opgeofferd voor het welzijn van het missiewerk en om zielen voor Jezus te kunnen winnen”, weet de Gemertsche Courant in zijn ‘In
memoriam’. De zusters Franciscanessen waren van juli 1942 tot augustus 1945 geïnterneerd in Jappenkamp Lingtang in Kuching. Nog voor de bevrijding werd zuster Fidelia getroffen door een beroerte. Ze overleed op 69-jarige leeftijd op 20 mei 1945 in het kamp en is begraven op het kerkhof in Kuching Serawak.