GH-2014-03 Verdwenen akkers en wallen op Milschot

Jan Timmers

In de loop van de geschiedenis vanaf de middeleeuwen is veel woeste grond ontgonnen. Akkers werden aangelegd en weilanden werden in gebruik genomen. We gaan er als bijna vanzelfsprekend van uit dat de hoeveelheid ontgonnen grond in de loop van de tijd alleen maar is toegenomen, soms langzaam maar zeker, soms ook met sprongen. Eenmaal ontgonnen, dan blijft het ontgonnen. Voor het grootste deel van het grondgebied van Gemert geldt dat ook, maar er blijken ook gebiedjes te zijn, die vroeger ontgonnen waren tot akkergebied, maar nu al weer een tijd lang bosgebied zijn. Wel zal algemeen bekend zijn dat in het kader van natuurontwikkeling de afgelopen decennia meerdere hectaren landbouwgrond werden opgekocht en “teruggegeven” aan de natuur, meestal als natuurcompensatie voor de aanleg van nieuwe wegen, woonwijken en industriegebieden. Bij nadere bestudering blijkt dat ook in een verder verleden soms akkers en weilanden niet langer als zodanig in gebruik bleven, maar werden aangeplant met bijvoorbeeld hakhout. Een voorbeeld daarvan treffen we aan op Milschot langs de Oude Bakelsedijk.
De verdwenen akker is nog herkenbaar door de oude hakhoutwal die langs de Oude Bakelsedijk ligt. Deze wal is een restant van een groter geheel dat op oude kaarten nog herkenbaar aanwezig is.

Wallen en heggen
Veel oude akkers werden, vaak al bij de aanleg, omgeven door een aarden wal, die aangeplant werd. Die aanplant bestond uit dicht en moeilijk doordringbaar struikgewas, soms zelfs in de vorm van gevlochten heggen. De wallen dienden ervoor om de gewassen op de akkers te beschermen tegen vraat van wild en loslopend vee. Op oude wallichamen treffen we veelal eiken hakhout aan, maar in vorige eeuwen werden op de wallen dichte hagen gepoot. De wal zelf werd opgeworpen met zand uit greppels die aan weerszijden van de wal werden gegraven. De kroniekschrijver van hertog Adolf van Kleef (1394-1448) schreef dat in die tijd veel van dat soort wallen als landweer werden opgeworpen. Later wordt over wallen geschreven: “…, de aarde uit beide sloten werd daartussen tot een wal opgehoogd en met hout en struiken beplant. Als dit hout de voorgeschreven hoogte bereikt had werd het gedeeltelijk door inkappen omgebogen (geknikt) en óf door elkaar gevlochten óf in de grond gestoken zodat nieuwe loten omhoog groeiden en de heg steeds dichter en meer ondoordringbaar werd. Zo ontstond een haag waarover niemand rijden kon, …”. 1 Hier wordt een afrastering beschreven die wij kennen als vlechtheg en die de laatste jaren vooral in het Maasheggengebied tussen Cuijk en Boxmeer nieuw aangelegd worden. Maar ze komen al veel langer voor en op veel meer plaatsen. Tijdens zijn oorlogen tegen de Nerviers zag Julius Caesar in het jaar 57 v. Chr. al gevlochten, ondoordringbare heggen van doornstruiken in het huidige België.2

Meidoorn of Hagedoorn
De meest gebruikte begroeiing bij omheiningen bestond uit doornstruiken, meestal meidoorn. Het onderhoud van de heggen en omheiningen van hout was arbeidsintensief. Met regelmaat werden de heggen gekapt of gesnoeid. En het hout kon voor diverse doeleinden worden gebruikt. Stephan Blankaart (1650-1704) schrijft over de meidoorn (die toen nog de veelzeggende naam Hagedoorn had): ‘De laagwassende dient om digte hagen ofte heiningen te maken, tot afscheidsels, en dat daar soo ligt geen quaadwillig volk, honden enz. kan doorkruipen. Van de lange doorntakken maakt men wandelstokken; de kromme takken dienen om peulvrugten aan te leiden, de kleine doorntakjes legt men op het gesaeide, om katten en ander ongedierte daar af te weeren, en men steekt se in de hollen der mollen. Het hout is dienstig om daar veelderley werk van te draeijen.’ 3 Blankaart geeft aan dat de heggen zo ondoordringbaar waren dat er letterlijk “geen hond “doorheen kan. Bovendien geeft hij aan waarvoor de takken van de meidoorn zoal gebruikt konden worden.

Van vlechtheg naar hakhoutwal
De functie van in elkaar gevlochten heggen als afrastering van oude akkers verloor op den duur die functie. De begroeiing op de wallen werd in de loop van de tijd vervangen door meestal eiken hakhout. Er was veel behoefte aan hakhout voor allerlei doelen, maar vooral voor brandhout. Met name bakkers hadden hun eigen hakhoutbosje of hakhoutwal. Elke zes à zeven jaren werd het hakhout gekapt en op de oude stoven groeide weer nieuw hout. Op meerdere plaatsen in Gemert treffen we nog dergelijke hakhoutwallen aan. Met de komst van steenkool en later aardgas is de functie van het hakhout verdwenen. Kappen van het hakhout was niet langer zinvol, zodat het eikenhout op de oude wallen uitgroeide tot grote eikenbomen. Op de oude houtwal langs de Oude Bakelsedijk is dat ook het geval. Om toch op sommige plaatsen het beeld terug te krijgen van hakhoutwallen zijn een aantal van de opgaande eiken inmiddels gekapt en groeit er weer eiken struikgewas op de oude stoven. In heel veel gevallen is de verhoogde wal zelf in de loop van de tijd lager geworden en zijn de greppels die aan weerszijden ervan lagen dichtgeraakt.

De wallen op Milschot
Niet alleen langs de Oude Bakelsedijk ligt nog een oude hakhoutwal, maar verderop in de bossen blijken nog meer wallen aanwezig te zijn. En als we er oude kaarten van het gebied bijhalen dan blijkt dat daarop ook hakhoutwallen aanwezig zijn, die inmiddels zijn verdwenen. En het meest opvallende van die wallen is dat sommigen ervan de grens vormen van akkerpercelen.
Op kaart 1 is de topografische situatie weergegeven van 1991. Op de kaart is met een rode lijn aangegeven waar momenteel nog wallen aanwezig zijn. In 1991 begrenst de wal deels een perceel dat in 1984 akkerland was en daarna met kerstdennen is beplant.

In 1943 blijken in het gebied nog meer wallen aanwezig te zijn. Die situatie is op kaart 2 weergegeven. Opvallend is dat de akker die in 1991 met kerstdennen was beplant in 1943 geen akker was, maar op de kaart werd aangegeven als bos. Het blijkt te gaan om een perceel met hakhout, dat al op de oudste kadasterkaart van 1832 een hakhoutbosje was. Dit hakhoutbosje was in 1943 nog bijna geheel omwald. Maar ook langs de akkers ten zuiden ervan blijken dan wallen aanwezig te zijn.

Als we nog een stapje verder terug in de tijd zetten dan zien we op de kaart van 1840 dat er in het gebied veel minder bos aanwezig is en in de plaats daarvan een grote akker die in zijn geheel omgeven is door een wal. Nu nog is die wal herkenbaar door de aanwezigheid van een strook eiken hakhout. Het hakhoutbos ten noorden ervan is in 1840 duidelijk aanwezig en we hebben gezien dat dat perceel omwald was. Uit het landboek van 1716 lijkt de conclusie getrokken te kunnen worden dat het perceel met hakhout in 1716 nog geheel akkerland was.

Opmerkelijk is dat de twee omwalde akkerpercelen in de loop van een paar eeuwen langzaam en in stapjes van akkerland zijn omgevormd tot bos en natuurgebied. Deels een beplanting in de vorm van eiken hakhout, deels ook een aanplant met dennenbomen. Het laatste stuk akker is een aantal jaren geleden voor natuurontwikkeling aangekocht. De akkerwal langs dat perceel is in het kader van het reconstructieproject weer in ere hersteld. Een verhoogd wallichaam is aangebracht en met eiken hakhout aangeplant.4

NOTEN:
1. Bertus Brokamp, Landweren in Nederland, Doctoraal scriptie Universiteit Utrecht 2007
2. Jan Timmers en Marius Grutters, Vlechtheggen vlechten, Nieuwsbrief St. de Brabantse Boerderij nr 103, december 2013.
3. Stephan Blankaart, Den Nederlandschen Herbarius, Amsterdam 1698, hoofdstuk 356 Oxycantha, Spina Acuta, hagedoren; gezien op http://www.volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl/blankaart/356.Crataegus.htm
4. De gebruikte kaartfragmenten zijn allen ontleend aan

Bekijk PDF

GH-2014-03 Speekdonk

Jacques van der Velden

In zijn artikel ‘Aanleg Beeksedijk in 1662’ illustreert Jan Timmers dat deze ‘Nieuwe dijk door het Heuvels Broek’ dwars door de Speedonk loopt. De naam Speedonk trok mijn aandacht omdat ik daar nog nooit naar gekeken had en omdat een spee voor mij een totaal onbekend begrip was. Door te zoeken op de site van de Heemkundekring Gemert kwam ik snel achter de oorspronkelijke naam Speekdonk. De belangrijkste schrijfwijzen die ik vond waren: 1425 Speecdonk, Speekdonk, Speeckdonck, Speedonk; 1440 Speecdonc; 1693 Spedingh; 1717 Spedingh, Spedonck; 1776 Speding en 1777 Speedonck. Over de Gemertse ing-namen is eerder al geschreven. Zo ook in het artikel Speding is Spedonk, waarin Ad Otten laat zien dat Speding óók een donk-naam is. Maar over een Speek staat nog niets op papier. Onder de familienamen vond ik een link met het woord speek. Voor de namen Verspeek en Verspijck zoekt men de verklaring bij de verwante Middelnederlandse woorden specke en spijk. De betekenis daarvan is: ‘Een uit rijshout, zand, zoden en dergelijke opgeworpen dam, brug of weg in een moerassige streek’. Een waterdoorlatende dam waarmee een doorwaadbare plaats, ondiep water of moerassig terrein overgestoken kan worden met materiaal uit de omgeving. In figuur 1 heb ik een poging gedaan om zo’n speek te verbeelden.

figuur 1, Speek

In ons geval beschikken we bovendien over een oude beschrijving van de Speekdonk. Een acte uit 1425 geeft de volgende omschrijving: ‘die helft van eenen bempt geheyten die Half Speeckdonck met alle synen graven alomme daer ment mede plege te vreden’. Dit meen ik te mogen vertalen met: ‘de helft van een beemd geheten de Halve Speekdonk met al zijn graven er omheen waarmee men het pleegt af te schermen’. De graven zullen vooral bedoeld zijn om ongewenste grazers of gebruikers tegen te houden en om het gebied af te wateren. Om zo’n beemd te kunnen betreden is dan soms een toegangsdam of eenvoudig bruggetje nodig en om in de beemd zelf of bij achterliggende beemden te kunnen hooien kan een weggetje noodzakelijk zijn. Mogelijk gebruikte men in ons geval het overtollige zand uit de graven ook om rondom een wal aan te leggen. Er is meestal voldoende materiaal ter plaatse om dat allemaal te maken. Het zand uit de graven, de zoden die daarvoor gestoken moeten worden en het rijshout dat gekapt moet worden kunnen daarin voorzien. Dit alles past binnen de definitie van de woorden specke en spijk. Een donk is een hoger gelegen gebied in de buurt van een moeras of beekdal. Vanwege de aangelegde speek in deze beemd in het Heuvels Broek is men gaan spreken van de Speekdonk. Dit bouwsel was blijkbaar kenmerkend en voor de bewoners van Gemert in ieder geval uniek genoeg om dit gebied zo te noemen. Deze naam komt meer voor dan je op het eerste gezicht zou denken. In Oirschot bestaat bijvoorbeeld het toponiem Speek of Spek. Verder is in Nuenen, Gerwen en Nederwetten de naam Spekt bekend. In Stramproy komt de naam De Spikke en in Lisse de naam Ter Specke voor.

Figuur 2, Speekdonk

Op de topografische kaart van Gemert (zie afbeelding 2) is het gebied de Speekdonk oranje omlijnd. Daar waar de witte lijn dwars door de donk loopt zou mogelijk de speek gelegen hebben, het natste gedeelte in de beemd overbruggend. Zoals te zien is, loopt de nieuwe dijk vanaf de Heuvel naar Beek en Donk ook dwars door de Speekdonk.

Geraadpleegde bronnen:
Aanleg Beeksedijk in 1662, Gemerts Heem 2012 – 01, Jan Timmers
Akte 1425 jan 25, AKDOG 789, regest 206, afschrift CvB, transcriptie Jan Timmers
Gemertse ing-namen, Gemerts Heem 1980 – 02, Ad Otten
Speding is Spedonk, Gemerts Heem 1980 – 04, Kapittelstokjes, Ad Otten
Nederlandse Familienamenbank www.meertens.knaw.nl/nfb Verspeek, Verspijck
De geïntegreerde taalbank gtb.inl.nl, specke, spijk (I), spik (I), MNW vreden I,B,4
Weert en natuur, weertnatuur.blogspot.nl/2013/04/spikke.html Spikke, moerasbruggetje
Over hel, hemelrijk & vagevuur, toponiemen van Oirschot, Marcel v.d Heijden, Jos Swanenberg
Noordbrabantse plaatsnamen, Nuenen, Gerwen en Nederwetten, Wim Cornelissen, 1159 Spekt
Geschiedenis van ’t Huys ter Specke thts.nl/huis/oud/test
Topografische militaire kaart 1830-1850, watwaswaar.nl Gemert

Bekijk PDF

GH-2014-03 De relatie ‘Haagbloem’ – ‘Nieuwe Ark’

Marij van Pelt-Vos

Toon en Stannie Grassens gaven hun woonboerderij (De Haag 49), op de afslag naar De Ark en De Bloemerd, de naam: “de Haagbloem”, een mooie toepasselijke naam. De haagbloem of haagwinde, op z’n Gîmmers ‘pispötje’, groeide en bloeide vroeger overal in de heggen. Toon maakte er een kleurige ‘gevelsteen’ van die nu de top van de zijgevel siert. Het is het grootste pispötje ter wereld! En hij werkt momenteel aan een nog veel duurzamer ‘convolvulus sepium’ oftewel ….. juist ja.
Boerderij De Haag 49 was het grootste gedeelte van de vorige eeuw eigendom van de familie Van den Elsen. Janus en Miet van den Elsen-Goossens, getrouwd in 1911, woonden er met hun gezin en daarna woonde er zoon Antoon en zijn vrouw Marietje Keurlings. Ik was vol bewondering voor Marietje, die in haar eentje met de koeien naar de wei ging in ’t Steegje (nu Kleikampen). Ze had dan van die halve laarzen aan, een geruite schort voor en in haar hand had ze een stokje waarmee ze af en toe een koe die niet doorliep een vinnig tikje gaf. Maar soms moest ze ook heel hard lopen om de koeien, die hier en daar een voortuintje in wilden, bij te houden. De Haag was in de jaren 50 van de vorige eeuw nog heel agrarisch. De boeren die grond hadden in de Kleikampen of in de Kampen en omgeving kwamen met hun karren, met daarvoor een fors trekpaard, door De Haag. Het was een sport voor de jongens om achter aan zo’n kar te gaan hangen en een eindje mee te rijden, of als het oogsttijd was een wortel of een pisknol te bemachtigen. Op gezette tijden hoorde je in de Ruijschenberghstraat de hoogkar van het Gasthuis aan komen klotteren. Jan Altink die daar toen boer was zat op de bok en als hij dan met zijn kar, met daarop een grote ton met inhoud uit de beerput van ’t Gasthuis, De Haag indraaide, zong de jeugd: “Zie ginds komt de strontkar uit ’t gasthuis weer aan”, op de wijs van “Zie ginds komt de stoomboot”. Maar nu terug naar De Haag 49, want daar is nog meer te zien.

Waarom zit die hond daar in de heg?
Toen de textielfabriek van Raymakers in de Ruijschenberghstraat nog in bedrijf was had deze haar uitrit ongeveer waar nu het straatje
’t “Hoogh Huijs”, in de Haag uitkomt. De vrachtwagens waarmee goederen werden aan- en afgevoerd waren in de loop van de tijd steeds groter en zwaarder geworden en de chauffeurs hadden veel moeite om de krappe bocht te nemen. Zij kwamen dan ook dikwijs met hun vrachtwagen bij Toon en Stannie in de heg terecht. Toon, in die tijd bezig met het maken van waterspuwers voor Het Land van Ooit, maakte er ook een voor zichzelf. Afschrikwekkend, oersterk, gemaakt van beton met glasvezel waakte deze hellehond over de hoek van de heg, tot in 1996, de fabriek werd afgebroken. Daarna werd het daar een stuk rustiger, maar de hond houdt nog steeds alles in de gaten.

Is ‘De Haagbloem’ de ‘Nieuwe Ark’?
We gaan terug naar het jaar 1840. Boerderij de “Haagbloem” bestond nog niet en de grond waarop zij gebouwd zou worden was in gebruik als bouwland. Schuin er tegenover, waar nu De Haag nr 38 is, woonde in die tijd Francis van den Elsen (geen voorvader van Janus en Antoon). Hij woonde er met zijn vrouw en kinderen in een klein eigen huis. In dat huis woonde Francis al met zijn moeder voor hij getrouwd was. Moeder Anna Maria Rooijackers had, nadat haar man Godefridus van den Elsen de vader van Francis jong was overleden, haar zoon alleen opgevoed. Toen Francis in 1813 met Johanna Corstens (*) trouwde bleef hij thuis wonen. Was het huis voor drie personen groot genoeg, toen er kinderen kwamen en opgroeiden was het toch wel krap. Francis was wever van beroep, maar ook was hij door zijn familie bekend met het boerenbedrijf. In 1820 bij het overlijden van zijn moeder kwam hij in het bezit van het huis waarin zij woonden en van haar aandeel in een stuk grond gelegen op de hoek van De Haag en het kerkpad. Van zijn grootouders erfde hij hun aandeel in die grond en door ruiling kwam Francis ook in het bezit van het naastgelegen perceel. Had hij er misschien altijd al van gedroomd om boer te worden? Behalve het land had hij van zijn grootouders ook F.840,– geërfd. Toen liet Francis van den Elsen in 1841 een boerderij bouwen. Zag Willem van den Eijnden, nog steeds eigenaar van “de Arck”, hier een nieuwe Arck verrijzen? Vanaf 1600 waren de percelen waarop de nieuwe boerderij gebouwd werd nooit in het bezit geweest van een eigenaar van “de Arck”, maar dat veranderde nu. De boerderij stond er amper een jaar toen in 1842 de oude Arck verdween en de nieuwe boerderij in handen kwam van Willem van den Eijnden, herbergier en bierbrouwer van Sint-Joris op de plaats van het huidige gemeentehuis. Mogelijk had dat iets met de financiering van de bouw te maken en werd er een oplossing gevonden. In elk geval was drie jaar later Francis van den Elsen weer eigenaar en hij zal met vrouw en kinderen op de boerderij zijn gaan wonen en er geboerd hebben. Daarnaast waren hij en zijn kinderen blijven weven. Volgens het Patentregister van de jaren 1850/1851 was Francis als zelfstandig wever patentrecht verschuldigd voor het in werking hebben van drie getouwen. Het kleine huis aan de overkant was nog steeds zijn eigendom, maar daar pasten geen drie weefgetouwen in. Het gezin Van den Elsen woonde dan wel in de boerderij, maar lang heeft dat niet geduurd. Geen van de kinderen kon of wilde verder in het boerenbedrijf en Francis en Johanna waren allebei al 65 jaar. In 1851 namen zij voorgoed afscheid van hun boerderij toen zij deze definitief verkochten aan de inmiddels 90-jarige Willem van den Eijnden. Deze voegde de nieuwe boerderij samen met de grond waarop de oude Arck gestaan had en verkocht dit geheel, nog hetzelfde jaar, aan Gijsberdina van der Aa weduwe van Johannes Janssen en consorten. Daarna veranderde de boerderij nog een paar keer van eigenaar tot zij in handen kwam van de familie Goossens. Dochter Miet Goossens trouwde met Janus van den Elsen en dan zijn we weer aangeland in 1911. Rest nog de vraag: werd de “Haagbloem” gebouwd om “de Arck” te vervangen?
Wie het weet mag het zeggen.

Bronnen (voor zover niet in de tekst):
Convolvulus sepium, pispötje: haagwinde, in: Gemerts Woordenboek (W.J. Vos) p. 126;
Ad Otten, Het mysterie der waterspuwers; zie: ‘mysterie 22’ in: www.heemkundekringgemert.nl/historie/mysteries
Antoon Corstens, Corstens een Gemertse familie uit Uden, Gemert 2011, blz. 49 en 50.
Gemeentearchief Gemert-Bakel: Registers van Personele Omslag 1815 t/m 1833; Bevolkingsregister 1829; Kadaster: Willem Peter v.d. Eijnden brouwer, Gemert, art. nr. 212; Kadaster: Francis Godefridus v.d. Elsen wever, Gemert, art. nr. 180 en 1294; Kadaster: Wed. Godefridus v.d. Elsen / Francis G. v.d. Elsen, Gemert, art. nr. 183; Kadaster: Gijsberdina v.d. Aa wed. van Johannes Janssen en consorten, Gemert, art. nr. 1582.

Bekijk PDF

GH-2014-03 Hoeve Molenbroek 1835-heden

Ad Otten

Vanaf zeg maar de middeleeuwen tot 1794 is de Commanderij van de Duitse Orde te Gemert, zeg maar het kasteel, eigenaar van het hele Molenbroek inclusief de daar gelegen pachthoeven Vogelsank en Voortse Hoeve.

In 1794 wordt de Duitse Orde door de Franse legers uit Gemert verdreven. Het tot dan toe vrije Vorstendom Gemert wordt ingelijfd bij Frankrijk en vervolgens verkocht, in 1800, aan de Bataafse Republiek. Alle eigendommen van de Duitse Orde worden dan van Frans staatsdomein, Bataafs domein en nog later bezit van de Nederlandse Domeinen. Na een openbare veiling door de Fransen wordt het kasteel in 1813 eigendom van Adriaan van Riemsdijk uit Maastricht, die op grond van deze verwerving zich sedertdien ‘Van Riemsdijk van Gemert’ noemt en later (1841) ook de adellijke titel ‘jonkheer’ krijgt. Rond 1830 koopt Van Riemsdijk vervolgens ook de hoeves, molens en landerijen die vroeger bij het kasteel hoorden. Daarmee wordt hij ook eigenaar van het Molenbroek (K527 t/m K550) met inbegrip van de daar gelegen hoeves die beide zijn gelegen aan de Lodderdijk. In 1832 is er ook een particuliere wegverbinding, een “dreef met opgaande bomen” (K529), die tussen beide hoeves dwars over het Molenbroek loopt. Alle overige Molenbroekpercelen zijn met uitzondering van een stuk ‘mastbosch’ bouw- en weiland. In een bijna haakse bocht van de genoemde ‘dreef’ bouwt Van Riemsdijk tussen 1834 en 1838 een derde hoeve in het Molenbroek. Dat is de hoeve Molenbroek, die evenals de Voortsche Hoeve en de Hoeve Vogelsank wordt verpacht. In het kadastrale dienstjaar 1877 wordt vervolgens de Hoeve Molenbroek geheel vernieuwd en vervangen. Afgaande op topografische kaarten en kadastrale tekeningen gebeurt dat niet op exact dezelfde locatie als de eerste stichting van rond 1835, maar op de ‘kop’ van de ‘Molenbroekdreef’, die van de Hoeve Vogelsank over het Molenbroek loopt en voorlangs de nieuwe hoeve afbuigt naar de Voortsche Hoeve aan de Lodderdijk.
Na kasteelheer Adriaan van Riemsdijk zijn achtereenvolgens eigenaar Jonkvrouw Jacoba Lüps-van Riemsdijk van Gemert, Everard Hugo Scheidius, weduwe Marie Scheidius-Lüps, Everard Philips Scheidius (1912), Van Harinxma thoe Sloten-Scheidius, en uiteindelijk verwerft de gemeente Gemert de gronden. Wanneer in 1952 een nieuw uitbreidingsplan wordt vastgesteld worden de voormalige kasteellanderijen van Molenbroek voorbestemd als toekomstig industrieterrein. Bij een herziening van het plan in 1959 wordt het gebied echter aangewezen als woonwijk en sportpark.1 Een jaar later werd al begonnen met de bouw van de eerste woningen.

De Voortse Hoeve brandde af rond 1965 en is niet meer opgebouwd. Het gebied werd opgenomen in Sportpark Molenbroek. De Hoeve Vogelsank, die rond 1970 nog een tijdlang diende als boerderijkerk, is uiteindelijk gesloopt ten behoeve van de aanleg van het zwembad (nu Fitland). De monumentale gebinten van de schuur van Hoeve Vogelsank werden opgeslagen maar vormen nu de constructie van de zaal en ontvangstruimte van het Boerenbondsmuseum.
De Hoeve Molenbroek heeft na 1877 nog verschillende verbouwingen ondergaan maar is tot op de dag van vandaag eigenlijk het enige dat op de authentieke locatie nog over is van het vroegere kasteeldomein ‘Molenbroek’. Ten tijde van de dorpsuitbreiding van Gemert-kern met de woonwijk Molenbroek werd afgeweken van het tracé van de eeuwenoude
Molenbroekdreef waardoor de boerderij buiten het directe zicht in een wat verloren hoekje kwam te liggen. Sinds de recente bouw van MFA “de Samenstroom” gaat de sedert een aantal jaren leegstaande boerderij helemaal schuil achter dit overigens fraai ogende nieuwbouwcomplex en het flink rond de boerderij opgeschoten groen. Het laatste restant van een voormalig kasteeleigendom verdient beter. Er is een nieuwe eigenaar en er zijn bouwplannen in de maak…

NOOT:
1. Gemeentearchief Gemert-Bakel: AG004 invnrs. 864 en 865 Herziening uitbreidingsplan van de gemeente Gemert, resp. 1952, 1959.

Bekijk PDF