GH-2014-03 Hoe de Mars in Gemert kwam

Ruud Wildekamp

De dag waarop de geallieerden landden op de kust van Normandië en van daar optrokken naar België was iedereen gek van vreugde. Toen ze op 17 september 1944 met parachutes landden bij Son, Veghel, Grave, Nijmegen en Arnhem wist iedereen het zeker: de oorlog zou snel over zijn. Maar het zou nog meer dan een half jaar duren voordat heel Nederland vrij was. Wij, in het zuiden, waren al eerder van de Duitsers verlost. Gemert zelfs al op 25 september. Voor dat het zover was trokken meerdere Gemertenaren naar Veghel om de Amerikaanse en Britse bevrijders te bekijken. Die bleken gul te zijn met sigaretten. Sigaretten van echte tabak! En ze kregen chocolade! Bijna iedereen was de smaak daarvan vergeten. De Amerikanen gaven soms de chocolade weg in de vorm van een MARS. Ja, die waren er toen al. Als in de weken daarna Gemert wordt overspoeld door Schotten en Engelsen blijken ook zij ruim voorzien te zijn van de MARS die ze voor 12 centen van toen in de kantinewagen konden kopen. Zo is de MARS in Gemert terechtgekomen. In 1994 bij de viering van 50 jaar bevrijding heeft de Mars-fabriek in Veghel een Mars geproduceerd voorzien van het wikkel uit de oorlog en te koop aangeboden in een speciaal herdenkingsdoosje.

Bekijk PDF

GH-2014-03 Oorlogsherinneringen van Martien van Dooren

Nog vele jaren na de oorlog hoefde er maar een sirene te loeien en dan kwamen bij mij de herinneringen boven van vechtende vliegtuigen.
Ook het geluid van doedelzakmuziek roept altijd weer oorlogsherinneringen op. Dan zie ik op dat voetbalveld op de Berglaren een Schotse muziekband. Zij speelden de doedelzak, die hadden wij nog nooit gezien. De tamboers sloegen met hun stokjes over de trom aan de andere kant, dat noemen ze overslaan. Het was wel iets heel aparts, maar verreweg de meeste indruk maakten die Schotse kerels met hun rokjes. Een soldaat tilde de rok van zijn vriend iets op om het publiek te laten lachen. Tijdens de muziek waren in de verte kleine vliegtuigen in een luchtgevecht verwikkeld. Het zijn gebeurtenissen die ik nooit vergeet.
Mijn tante Miet (van Griensven-van de Nieuwenhof) had een hondje, een fox. Als dat hondje begon te janken dan waren er Engelse vliegtuigen onderweg. Het beestje had dat al lang van tevoren in de gaten, schijnbaar hadden die een ander geluid dan de Duitse vliegtuigen.
Om de ’s nachts overvliegende geallieerde vliegtuigen zo min mogelijk herkenningspunten te geven waren alle mensen verplicht om de deuren en ramen te verduisteren, daarvoor was enigszins dik zwart papier in omloop of ze gebruikten oude lappen en dekens. Huizen met houten vensters hadden zo een voordeel.
Een ander aspect van de oorlog was het gebrek aan veel zaken. Och, armoede maakt vindingrijk, dat was in die jaren wel degelijk van toepassing. Neem nu tabak- en rookartikelen. Voor 1940 waren er in Gemert een paar sigarenmakers, meestal waren die niet erg in trek. Maar zodra er een tekort ontstond waren de sigaren van de heer Van den Burgt op het Hopveld zeer gewild. Ook daar kwam een einde aan en de mensen zochten naar alternatieven. Zo werd de bloesem van de hopplant als pijptabak gebruikt. Dat spul stonk letterlijk een uur tegen de wind in, niet verwonderlijk, want de hopbloesem wordt ook gebruikt voor het brouwen van bier. Eigen tabaksteelt werd het volgende redmiddel. Eerst kwam er het zogenaamde rond blad, gevolgd door het spits blad. Dat laatste was beter van kwaliteit, de planten waren ongeveer 1,75 m. hoog en lichtgroen van kleur. De onderste bladen werden ‘zandblad’ genoemd en waren zeer geliefd. Als de bladeren rijp waren – dat wil zeggen bruin verkleurd – werden ze van de stam geplukt en met een ijzerdraadje aan een stok geregen om ze zo in de schuur te drogen te hangen. Na enige tijd werden de bladeren tot repen gesneden. De beste exemplaren gingen dan op een slagers- vleessnijmachine (merk Berkel) maar de messen van de machine waren in de kortste keren bot. Na het snijden werd de tabak besprenkeld met een reukstof, bij voorkeur werd Hollandse cognac gebruikt, maar die was uiteraard nagenoeg niet te koop. Daarna werd de tabak op de zwarte markt duur verkocht. De Belgische shag was van een betere kwaliteit, zeer gewild, en stinkend duur.
Hopende een bijdrage te hebben geleverd aan de herinnering van die bewogen jaren. Dat het niet verloren gaat.

Bekijk PDF

GH-2014-03 Gimmers onneujzel?

Zjon van de Laar, Beek en Donk

Het was ’n gezellig groepje, onze arbeiders uit Beek en Donk en Gemert. Ze hadden altijd veel lol als ze na het werk in Helmond op de tram naar huis stapten. Er werden de nodige grapjes verteld en zo schoot de reis goed op. Nog plezieriger was het als ook het schoolmenneke, zoals zij hem noemden, op d’n tram stapte. Dan hadden ze nog meer plezier, want ze namen hem vaak in het ootje en elke keer trapte het menneke er ochèrm in, want ’t was ’n onnozelaartje.
Zo kon het gebeuren dat hij op ’n donderdagavond in mei op de tram stapte van half acht. De grappenmakers waren in een olijke bui en vlak voor de Beekse Brug pakten ze het menneke beet, stopten hem in een lege postzak die in de tram lag en bonden de zak dicht. Aangekomen bij de halte zetten ze de zak buiten, waar de postbode al klaar stond om zijn postzak naar het postkantoor te brengen. Hij nam hem op zijn schouder en vond dat ie deze keer toch wel erg zwaar was. Toen de zak op zijn rug begon te spartelen liet hij hem verschrikt op de grond vallen, waar de zak opensprong en er tot zijn verbazing ’t mènneke uitkroop die het meteen op een lopen zette en nog net op tijd op de rijdende tram kon springen. Hij moest natuurlijk wel weer op tijd in Gemert zijn…

Bekijk PDF

GH-2014-03 Charging Bull in plaats van Bison

Ruud Wildekamp

De Bisonstraat in Gemert is bij raadsbesluit van 2 maart 1953 genoemd naar de Engelse “bison”-(tank)divisie die Gemert op 25 september 1944 bevrijd zou hebben. Spijtig voor de straatnaamgevers van destijds maar “bisons” zijn op die dag niet in Gemert geweest. Het waren de “Charging Bull’s”, of beter gezegd de Britse 7th Armoured Division die Gemert bevrijdde. Hun embleem vertoonde wel veel gelijkenis met de Bisons. Dat wel!

Bekijk PDF

GH-2014-03 Mijn klasgenoten

Ad Otten

Er is een foto van de tweede klas Komschool van het schooljaar 1952/1953. De meester is Johan van de Steeg. Vijfendertig leerlingen. Achtentwintig leven er nog. Tien daarvan wonen nog (of opnieuw) in Gemert. Nu allemaal rond de 70 jaar. Jan Winkelmolen nam in 1986 het initiatief voor een reünie. In 2014 kwamen de reünisten van toen – en ook de meester – op herhaling. Maar nu nam Jan ook het initiatief tot de uitgave van een boek onder de titel ‘Mijn klasgenoten – Wá kwam ervan terèècht’. In een kleine oplage maar voor alle betrokkenen iets geweldigs. De formule? Omslag met de klassefoto. Korte inleiding en foto’s gerelateerd aan Komschool, Schoolstraat en de meesters en juffrouwen uit die goede oude tijd. Daarna wordt in alfabetische volgorde aan elke klasgenoot twee pagina’s gewijd met daarin hun levensloop, een foto uit de tijd dat ze op de Lagere School zaten, een foto als jong volwassene en een recent portret.
Duurde de inzending van ‘materiaal’ wat al te lang dan zocht Jan de klasgenoot op, om hem te interviewen. Jan regelde ook een fraaie lay-out en het resultaat is een prachtig geïllustreerd boek van 74 bladzijdes. Dierbaar voor elke klasgenoot. Hoe Jan het boek met een oplage van 65 stuks uit heeft kunnen brengen voor 15 euro is een raadsel. Het is opgenomen in de bibliotheek van de Heemkamer en het gemeentearchief. Een voorbeeld van een uitgave voor andere klassen. “Ik bèn hartstikke blèèj dè’k baj Janne in de klas heb gezeten!”

Bekijk PDF

GH-2014-03 Uit het Rechterlijk Archief van Gemert

Simon van Wetten

Ook na het uitkomen van de zesdelige serie tèsbuukskes ‛Tussen herberg en hoogmis’ – de honderdste uitgave van onze heemkundekring – komt Simon in de dossiers van het civiel-crimineel archief nog heel veel voorvallen en wetenswaardigheden tegen die niet aan uw aandacht mogen ontsnappen (Red.).

1727 – Waar de wind ons brengt
Wat mij een beetje aan u stoort is dat u altijd zo onverschillig bent aangaande de windkracht. Een licht briesje of gierende wind, het maakt u helemaal niets uit. Zo leeft u dus niet mee met onze molenaar Peter Pennincx. In het laatst van april was er namelijk zodanige stilte van wind, dat hij niet kon malen en de Gemertse mensen waren genoodzaakt hun granen in Erp, anderhalf uur van hier, of op Wolfswinkel, drie uur van hier, te laten malen.
De superieure glimlach die u toont bij uw vraag of het in Erp en Wolfswinkel dan wél waaide kunt u snel verwijderen: in Erp en op Wolfswinkel zijn watermolens.
Wij hebben in Gemert een rosmolen, maar die kon al het werk niet aan. Mulder Peter daarover:
‛Met Hoogtijdagen als Pinksteren en Onze Lieve Vrouwe voor de boeg, als er bier moet worden gebrouwen en rogge- en wittebrood gebakken moet worden, dan is het in de rosmolen veel te druk.’
Er is dus merkelijke schade toegebracht door de windstilte en de mulder wil een korting op de pachtsom. Ik had graag dat u onze molenaar in deze billijke wens steunt. Mijn dank!

1728 – Soldatesk
Soldaat zijn is een eerbaar beroep en behoorlijk wat Gemertenaren hebben er hun kost mee verdiend. Tot ze oud en stram en onvolledig zijn.
‛De Gemertse schepenen bevestigen dat Joris Thijssen, hebbende een houten been, oud omtrent 75 jaar en gegageerd soldaat, gediend hebbende onder de overste Hoenderbeeck, alhier woonachtig en nog in levende lijve is.’
Het kan ook zijn dat je even geen zin hebt in veldslagen. Dan is het fijn als je solidaire buren hebt die een officiële verklaring willen afleggen dat je momenteel de kracht niet hebt. Gerart Gijsbers, soldaat in het regiment en compagnie van Zijne Hoogheid de Prins van Oranje-Nassau, hééft zulke buren.
‛Gerart Gijsbers is dusdanig krank geweest dat hij drie of vier weken geleden zijn kerkelijke rechten heeft ontvangen. Hij is nog niet helemaal van die krankheid hersteld; voorleden zondag is hij voor het eerst weer naar de kerk geweest.’
Ik denk dat Gerart nu ook maar eens moet gaan biechten.

1728 – Pastoraal
‛Of de overledene toen al grofelijk ziek was?’
Ja, de getuige verklaart dat Van den Bogaert zeer ziek was. De man is ook de volgende dag gestorven.
‛Maar was de inmiddels overledene daarvoor zijn verstand, memorie en vijf zinnen volkomen machtig? En heeft de overledene niet gezegd dat hij vanwege zijn zware ziekte niet kon schrijven?’
Dat weet de getuige niet.
‛Maar heeft hij dan niet gezien dat de heer pastoor de hand van de overledene heeft gepakt en op die manier een merk op het testament heeft gesteld?’
Ja, dat weet de getuige wél. De pastoor van Gemert heeft daarna het testament in zijn zak gestoken.
Een ferm staaltje van het rijke Roomse leven! Tegelijkertijd gebiedt de eerlijkheid ons te vermelden dat pastoor Gautius de aldus verkregen rijkdommen niet over de balk gooide. Dat blijkt uit de boze woorden die zijn kapelaan Simon Wijdeven tot hem sprak.
‛Gij bent maar een gierigaard en gij zult er geen drie in de gehele gemeente vinden die anders zullen zeggen.’
Kijk, pastoor Gautius, dat kun je óók in je zak steken.

1736 – Dure buurt of vergane glorie?
De Schoolstraat. Dat is bij ons in Gemert de dure buurt. Daar staan de grote huizen. Pastoor Gautius woont er en de beroemde orgelbouwer Mathias Verhoffstadt. Tegenover de Latijnse school. Maar de vergankelijkheid der dingen en de vergankelijkheid van ons allen geldt óók in dat dure straatje. Pastoor Gautius is onlangs overleden en zijn orgelbouwende buurman heeft eveneens het tijdige met het eeuwige verwisseld. De nieuwe bewoners van hun huizen worden geconfronteerd met enig achterstallig onderhoud. De opvolger van Gautius, de
eerwaarde heer Wilhelmus Thijssen, nodigt de drossaard en de schepenen uit eens een kijkje te komen nemen.
‛Na genomen oculaire inspectie hebben wij bevonden dat het leien dak op diverse plaatsen ongerepareerd is. Het lekt zodoende op zolder en dat water vindt vervolgens een weg naar de benedenvertrekken. De vloerplanken zijn daardoor rot en bedorven. Ook de houten ramen, vensters en de ruiten – vanwege de grootte van het huis zeer talrijk – zijn versleten. En de muur van het bijbehorende kleine huis dreigt om te vallen.’
Herstel van dit alles kost, naar het oordeel van schepen Willem Ansems van Hout, die ook meester-timmerman is, omtrent 300 pattacons.
En wij maar denken dat zo’n dorpspastoor grote sigaren en zúlke bellen wijn zit te consumeren in een comfortabele leunstoel op een prachtig gelakte houten vloer. Droog! Mooi niet dus. Als die Wilhelmus Thijssen de onbedwingbare neiging krijgt het urbi et orbi voor het Gemertse volk uit te spreken, dan dondert ie met raamkozijn en al naar beneden.
Op naar de buurman. Dat is medisch dokter Ignatius van den Dijck, pas getrouwd met Anna Bijnen, de weduwe van Mathias Verhoffstadt. Het huis bestaat uit een vierkante bouw, heeft vier benedenvertrekken en drie kamers op de verdieping. Een brede gang deelt het huis in tweeën, ook boven. Er zijn vier schoorstenen, zwaar van steen. Dat klinkt stevig en degelijk.
‛Maar de eiken plaat op de ribbe van de tweede zolder is geheel afgebroken, de muur op de eerste verdieping wijkt sterk naar buiten, de muur boven de blinde ramen oostwaarts is gescheurd en ook de paal waar de zwaarte van twee schoorstenen op rust is doorgebogen. De bouw oostwaarts is in perikel van ruïne. Kamers ontberen vloeren en zolderingen en de muren zijn niet bezet. Op de bovenkamers noord- en oostwaarts valt geen licht door de ramen.’
Dat ziet er dus donker uit. Ik kom er achter dat ik in een achterbuurtje werk.

1738 – Kiekens kort voor een kornet
Sinds kort woont in Gemert een gewezen kornet. Hij was in dienst van de HoogMogende Heren der Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden, maar als je dat elke keer helemaal op moet schrijven, dan wil je op een gegeven moment met pensioen. En dat is wat de heer Philippus Jacobus du Puij hier aan het vieren is: zijn pensioen. De plattelands-gemoedelijkheid die hij in Gemert zoekt, dient zich op een ochtend om een uur of acht aan in de persoon van Jenne, de vrouw van Dirck Coenen. Ze heeft drie kuikens bij zich en biedt ze te koop aan, voor maar drie stuivers ’t stuk. De Heren der Staten-Generaal hebben Du Puij een ruimhartige toelage meegegeven, dus de koop gaat zonder afdingen door. Terwijl de ex-kornet vergenoegd naar zijn drie nieuwe aanwinsten zit te kijken, verplaatsen wij ons naar het woonhuis van predikant N. Slingsbie alhier. Hij is op reis, maar Balthasar Bengman en
diens vrouw Grietje passen op het huis. Geen overbodige luxe in een katholiek dorp waar alleen de ruitenzetter blij is met de aanwezigheid van een dominee. En ook nu blijkt er het een en ander vernield. Balthasar en Grietje:
‛De deur van het brandhuis is opengebroken, er is een plank geforceerd en het slot van de kram van de swingel is kapot. En er zijn drie kiekens uit het hoenderhok verdwenen.’
In zo’n dorp als Gemert blijft niets onopgemerkt. Jenne Coenen is door diverse mensen gesignaleerd met drie hoenderkens. En zo komt het dat onze nieuwe dorpsgenoot Du Puij ten tweede male een vrouw voor zijn deur ziet staan. Het is Grietje, de huisbewaarster van de dominee.
‛Die kiekens die u vanmorgen heeft gekocht, zijn van de predikant.’
Tja, het hechtingsproces is al begonnen. Het zijn heel leuke kuikens. Meneer Du Puij moet er nog even over nadenken. En hoe zit het met z’n negen stuivers? Hij stuurt Grietje weg.
Voor de derde keer wordt er deze ochtend op zijn deur geklopt. Het inburgeren is overduidelijk begonnen. Dit keer is het een man. De voormalig militair kent hem niet, maar wij wel. Het is Dirck Coenen, de echtgenoot van Jenne. Hij biedt negen stuivers aan en na enige aarzeling geeft Du Puij de drie kuikens mee.
Dirck brengt onze drie gevederde vrienden – die inmiddels een toch wel enerverende ochtend achter de rug hebben – in zijn voorschoot naar het huis van dominee Slingsbie. Grietje doet open, trekt haar wenkbrauwen op, maar Dirck zegt zonder blikken of blozen dat hij de kiekens in De Mortel heeft gekocht.
Zo komt alles, ook de drie kiekens, weer op de pootjes terecht. En meneer Du Puij heeft vanochtend al drie dorpsgenoten leren kennen. Wat een open, hartelijke samenleving zijn wij toch.

1741 – Winkelen
Normaliter ga je niet speciaal naar Handel om te winkelen. We schrijven immers het jaar 1741 en het winkelaanbod in het bedevaartsoord is niet zó ontwikkeld dat je kunt spreken van een Handels centrum. Het huis van Thijs Albers op Strijbosch vormt tijdelijk een uitzondering op deze situatie. De reden van de opbloei van de middenstand is wat vaag, wat geheimzinnig ook. Het heeft iets te maken met een bende die het land van Ravenstein onveilig maakt. Een paar bendeleden werden achterna gezeten door Adriaan, de gewezen bedelaarsjager. En die Adriaan is getrouwd met een zuster van de vrouw van genoemde Thijs Albers. Bent u er nog? Wel alert blijven, want het wordt nog ingewikkelder. Op de een of andere manier heeft die Adriaan ervoor gezorgd dat twee bendeleden, al dan niet vrijwillig, wat achtergelaten hebben bij Thijs Albers.
‛Ja, een kastje of kramersmarske met een slotje en een roodachtige reiszak.’
Hoe die kerels heten?
‛De ene is Jan van Vlierden, met lang, zwart gekruld haar, een snee over z’n wang en een snee over z’n neus.’ De andere heet Hendrik van Gestel, middelmatig van postuur, met wit-rossig haar en grote ogen. Hij had een vrouwspersoon bij zich, met name Beth. Ze was grofzwanger.
Goed. Die twee hebben Beth plus inhoud weer meegenomen, maar de marskraam plus inhoud hebben ze laten staan. Het slotje vormt nauwelijks een probleem en daarom is het navolgende in de aanbieding.
‛Diverse bonte neusdoeken, katoen met paarse bloemkes en nog heel veel ander textiel. Verder een paar gespikkelde vrouwenkousen, negentien messen met lederen schedes, drie scheerkens, dertien haarkammen, nog wat andere kammen en heel veel lint, naalden en bewerkt kant. Ook twee koperen halskruisjes met een corpus daaraan en een lapke camerlink met rode, groene en witte strepen, vier ellen lang.’
Hoe lang de aanbieding geldig blijft? Ik weet het niet zeker, maar vijf of zes dagen geleden is in Mill het één en ander gestolen, en ik zou er niet van opkijken als daar – onder andere – gespikkelde vrouwenkousen node worden gemist.

1741 – Astens bezoek
De schoolmeester van Asten, Gabriël van Swanenbourg, komt helemaal naar Gemert om inlichtingen in te winnen. Hij is benieuwd naar het buitendorps gedrag van de Astense predikant Hermanus Albers, want die schijnt hier in Gemert geweest te zijn om een varken te kopen. Nou, qua aanschaf van varkens had die Albers zich de moeite van de reis kunnen besparen door thuis de spiegel te bestuderen. De schoolmeester daarentegen heeft zijn reis naar Gemert niet voor niets gemaakt. Hij krijgt van verscheidene kanten, ja zelfs van de drossaard en de secretaris te horen dat de predikant hier de beest heeft gereden.
‛Toen predikant Albers hier in Gemert was heeft hij zich bij ongeluk zodanig in de drank vergeten, dat hij ’s avonds ter secretarie alhier, in presentie van verscheidene personen over zijn stoel en over zijn kleren begon te spugen, zonder dat hij in staat was zijn stank en vuiligheid buiten het huis te dragen.’
Vanwege die stank en vuiligheid heeft het grootste deel van het gezelschap noodgedwongen de vlucht genomen. Wie uiteindelijk wie, als het gaat om het varken en de predikant, naar huis heeft gebracht, vermelden de getuigen niet. Wel is bekend – en in het kader van dit verhaal toch ook wel opmerkelijk – dat juist het varken in verscheidene religies als onrein wordt gezien.

BRONNEN:
Waarheen de wind ons brengt: R92, blz. 40.
Soldatesk: R92, blz. 32 en 41.
Pastoraal: R92, blz. 40 en 42.
Dure buurt of vergane glorie?: R93, blz. 53 en 54.
Kiekens kort voor een kornet: R93, blz. 58.
Winkelen: R75, blz. 34.
Astens bezoek: R93, blz. 8.

Met dank aan Paul Verhees. Hij maakte de foto’s bij gelegenheid van de inhuldiging van de landcommandeur in het Boerenbondsmuseum op 14 september 2013.

Bekijk PDF

GH-2014-03 Grandeur – Een sigaar uit Gemert

Ad Otten

Op vrijdag 9 mei j.l. hield een club van oud-studenten van de Latijnse School weer een reünie. Het is elk jaar een dag waar de leden naar uitzien. Bij ‘ons’ in Gemert groeiden ze op en werden volwassen…
Al enige jaren op een rij heeft de schrijver van dit artikel de eer deze groep te begeleiden en samen met hen herinneringen op te halen. Over de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw. De kosthuizen, de docenten, de schoolgebruiken, het Gemert-van-toen, de medestudenten, het ontgroenen door de ouderejaars, de excursies, enzovoort enzovoorts. En elke reünie brengt wel weer iets nieuws. Vaak ook aanwinsten voor heemkamer en/of gemeentearchief. Dit jaar was er een fotoalbum van de studentenreis Gemert-Lourdes uit 1956 (geschonken door Bert Paquay uit Roermond) en van Hein Küttschreutter uit Beek en Donk kreeg ik iets heel aparts: een kistje Gemertse sigaren dat hij bij zijn afscheid als student in de jaren zestig kreeg van zijn kostbaas Sjef Vos uit de Virmundtstraat. Sjef drukte hem op het hart de sigaren niet op te roken maar te bewaren. Het was toen al minstens 25 jaar geleden dat hij die sigaren zelf had gemaakt. Sjef was een zoon van ‘sigarenfabrikant’ Marinus Vos en de geschonken sigaren werden gemaakt in een fabriekske in de Weversstraat. Alle sigaren in het kistje waren voorzien van chique gekleurde sigarenbandjes. “Grandeur” was het ‘Vos’-merk. Het kistje ligt nu in één van de vitrines in de Heemkamer.

In het gemeentearchief ben ik daags na de reünie gaan zoeken naar wat achtergronden van de Grandeur-sigaren. In het vroege voorjaar van 1932 moet Marinus Vos een bouwvergunning hebben aangevraagd voor een te bouwen sigarenfabriek op het perceel K1506 in de Nieuwstraat in Gemert. Het kostte even wat tijd maar duidelijk werd dat de fabriek van toen werd gerealiseerd op het huidige adres ‘Weversstraat 11’, de (witte) buurman van de Kanarieplaats. Nota bene: alle huizen in de huidige Weversstraat waren tot medio jaren vijftig nog geadresseerd aan de Nieuwstraat. De naam Weversstraat dateert pas van 1953.
Op 1 maart 1932 verleende B&W van Gemert aan Marinus Vos de gevraagde bouwvergunning. Bouw- en Woningtoezicht had geen opmerkingen en er waren geen bezwaren ingekomen. De bouwleges bedroeg één hele gulden. Als voorwaarde werd gesteld dat de sigarenfabriek binnen 6 maanden in gebruik moest zijn genomen. De in het bouwdossier aangetroffen bouwtekening is van de hand van architect-aannemer Grard Hendriks, de grondlegger van het huidige Bouwbedrijf Hendriks. Vergelijking van de bouwtekening met de situatie op locatie in de Weversstraat, maakt meteen duidelijk dat de Grandeur-fabriek nog steeds bestaat, dat wil zeggen het is de aanbouw van Weversstraat 11 aan de kant van de Kanarieplaats, nu in gebruik als keuken….
Wat een kostelijk voorbeeld van een kleinschalige fabrieksactiviteit uit de jaren dertig van de vorige eeuw. De bouwtekening van de ‘sigarenfabriek’ heeft dezelfde afmetingen in lengte, breedte en hoogte van de huidige keuken. In 1932 bezat de ‘fabriek’ wel een ventilatiekoker op het platdak, die vandaag-de-dag ontbreekt en naar alle waarschijnlijkheid vervangen zal zijn door een minder opvallende pijp van een afzuigkap. Je vraagt je meteen ook af hoeveel sigarenmakers hier emplooi gevonden kunnen hebben. ’n Man of vijf misschien? Van fabrikant Vos is bekend dat hij behalve in de Weversstraat ook in het Kruiseind (Krengelhoek) en in de Molenstraat kleine sigarenfabriekjes en/of tabaksdrogerijen in bedrijf had. In de Gemertsche Courant van 27 oktober 1934 tenslotte werd een advertentie gevonden die de niet te evenaren Grandeur-sigaren aanprijst.

Bekijk PDF

GH-2014-03 Wie kent wie? Mensen Van Gemert: Bij de Bvrijding Kruiseind-Pandelaar

Laura Habraken en Ad Otten

Tijdens de bevrijding van Gemert zijn er heel veel foto’s gemaakt, waarbij met name fotograaf Jan Duppen zich niet onbetuigd heeft gelaten. Veel aansprekende foto’s zijn in de bekende ‘Collectie Loffeld’ terechtgekomen en gepubliceerd, maar heel veel zijn er ook nog nooit gezien. Zo heeft Duppen alleen al van het op 25 september 1944 door Britse beschieting flink gehavende pand van Henri van den Acker (nu HEMA-Nieuwstraat) een heel rolletje vol geschoten, en zo bevond zich in de door de heemkundekring geërfde ‘Collectie Duppen’ bijvoorbeeld een filmrol van zeker 10 cm doorsnee, met bijna allemaal onbekende kiekjes uit de bevrijdingstijd. Veel foto’s met name uit het Kruiseind, de buurt van fotograaf Duppen. Daar werd ook veel meer schade geleden als tot dusver in de openbaarheid is gebracht. Overigens blijken de foto’s op deze filmrol vaak flink bekrast, vermoedelijk door het veelvuldig op- en afrollen. Maar duidelijk is te zien dat het dak van bijv. ‘Onder de Boompjes’ op die bevrijdingsdag al zijn pannen kwijt raakte. Getuigen als Jo van den Elzen-van Berlo en Mien Peeters (van de garage), toen buurtgenoten, weten daar nog wel van mee te praten…. Want ook in hun ouderlijke huizen daar pal tegenover ‘sneuvelde’ destijds het een en ander. Bij Jo thuis lag de opkamer opeens in de kelder, en een paar deuren verder werd een enorme ravage aangericht aan de voorraad weckflessen, zo weet Mien Peeters zich te herinneren. Het hele gezin Van Berlo moest evacueren en Mien moest in elk geval elders gaan slapen. Mien herinnert zich ook dat ze van een bevrijder uit een Engelse tank een stuk chocola kreeg aangereikt en dat ze die niet op at, omdat ze dan haar ‘present’ aan niemand meer zou kunnen laten zien… “Kiek ‘ns wa’k heb…”.
Ook de dagen voorafgaand aan de bevrijding waren bijzonder spannend. De overvliegende vliegtuigen gaven een angstig gevoel en de bewoners van Kruiseind en Pandelaar zagen heel wat Duitsers richting Erp trekken. Veel ‘fiducie’ in een goede afloop hadden die soldaten niet meer. “Wir fahren alle zum Himmel”, werd er tegen Gemertenaren gezegd die hen nastaarden… In het café van Versteegden bij het keske op het Kruiseind was door de Duitsers een noodhospitaal ingericht. Dode Duitse soldaten, met een vrachtauto aangevoerd van het front, werden bij het keske op een hoop gelegd. Dáár bij het keske stond ook een kanon opgesteld met de loop richting Gemert-kern. Op de 24ste september kwamen veel Duitsers ook weer terug. Te voet, met karren, fietsen en paarden. Alles konden ze gebruiken in hun aftocht.
Op de 25ste september was het ‘s-morgens stil in het Kruiseind. Was het de stilte voor de storm?
De vader van Jo van Berlo had een schuilkelder in de tuin gemaakt. Hij had een flink gat gegraven. Twee kisten in de zijkanten en in het midden een doorgang. Het geïmproviseerde dak zag er van buitenaf uit als een heuvel. De hele familie kroop in die heuvel toen er werd geschoten. Ergens in het Kruiseind was het raak. Er was ook rook gezien. Naarmate het geweld almaar toenam vroeg vader Van Berlo zich hardop af, “het lijkt wel of ze denken dat er onder deze heuvel munitie zit…”. Hij vond het in elk geval verstandig om elders te gaan schuilen. Door de heg kropen ze naar bakker Van Kol, de buurman. In de kelder bij Van Kol was het al druk, want hij had ook onderduikers, maar voor het gezin Van Berlo was nog net plaats. Zoals de familie Van Berlo was ook de familie Peeters, toen het schieten begon en er ook schade bij hen was, al verhuisd. Naar opa voorbij het keske, en naar de diepe kelder van Van Elten’s Pettenfabriek tegenover Garage Peeters. Pas toen de eerste Engelsen door de straat trokken zijn ze daar schoorvoetend weer uit tevoorschijn gekomen. Toen zagen ze ook pas de schade in de straat…

Bekijk PDF

GH-2014-03 Oudste en jongste school: buren in Handel

Peter Lathouwers
Op donderdag 6 januari 2014 werd in Handel de nieuwbouw van basisschool De Havelt geopend. De nieuwbouw maakt deel uit van de Multi-Functionele Accommodatie [MFA], die behalve de school ook onderdak gaat bieden aan het nieuwe gemeenschapshuis De Bron.
Terwijl de kinderen bezit namen van school en speelplaats zullen weinigen stilgestaan hebben bij de bijzondere locatie van deze nieuwe school. Pal naast de speelplaats, namelijk, aan de zuidzijde van de school en slechts gescheiden door de smalle Johannes Keijzershof, staat nog het eerste ‘lagere’-schoolgebouw van Handel uit 1828/1829. Waar de schoolkinderen zich nu vermaken op de speelplaats hebben mogelijk hun oud-grootouders (opa van de opa van de opa) begin 19e eeuw zich ook vermaakt met “stíngkedöppe, raëpe of hingkepèèrke” .
Al vanaf 1722 wordt er onderwijs gegeven in Handel. Tot 1822, een eeuw dus, werd dat verzorgd door de Broeders Penitenten (van Padua). Daarna kwam het Openbaar Lager Onderwijs in Handel en daarvoor werd een schoolmeester aangesteld. In de boerderij van Andries van de Kerkhoff (het Höfke) werd door de gemeente Gemert een kamer gehuurd en ingericht tot schoollokaal. Deze gekozen oplossing door de gemeente was niet naar de zin van de schoolopziener (tegenwoordig onderwijsinspectie). Het was onvoldoende ingericht en het gemeentebestuur besloot alsnog om de school te voorzien van zitplaatsen en schrijfbanken. Zaten de kinderen toen op de grond? Het kon de schoolopziener allemaal maar weinig bekoren. Hij vond dat de gemeente toch maar een schoolgebouw met schoolmeesterswoning diende te bouwen, dat was tenslotte beloofd. De armlastige gemeente had daar echter niet veel zin. Ondanks de brieven van schoolopziener en de gouverneur des Konings in Noord-Brabant wist men de bouw zeven jaar tegen te houden. Maar uiteindelijk kreeg Handel in 1829 zijn nieuwe school met onderwijzerswoning. De bouw kostte zo’n fl. 1300,–. De kapel van Handel stelde de grond beschikbaar voor een erfpacht van fl. 4,– per jaar en de gemeente kreeg van het Rijk fl. 600,– subsidie als tegemoetkoming.
De nieuwe school bestond uit slechts één lokaal en vormde samen met de onderwijzerswoning één gebouw. Het schoollokaal was ca. 6,3 x 3,5 m., niet erg groot, zeker niet gemeten naar de aantallen leerlingen die naar school gingen. In 1825 zouden er 30 leerlingen ingeschreven zijn en in 1843 is er zelfs sprake van 104. Een hele drukte voor een dergelijk dorpsschooltje (?!). De leerplichtwet bestond nog niet en ongetwijfeld waren er leerlingen die niet op kwamen dagen omdat ze bijvoorbeeld thuis werkten op de boerderij; mogelijk werden de leerlingen in groepen ingedeeld die niet tegelijkertijd naar school kwamen.
Behalve dat het schoollokaal niet erg groot was valt in de bouwtekening op dat er geen enkele sanitaire voorziening is ingetekend. Het bijgeleverde bestek maakt wel melding van ‘privaten’ voor de onderwijzerswoning en de school, zonder aantallen te noemen. Waarschijnlijk stonden die ergens op het achtererf van de school annex schoolmeesterswoning.
In 1880 komt er een nieuwe school, op de plaats waar tot voor kort basisschool ‘de Havelt’ stond. De oude school van 1829 werd opgeknapt en kwam in zijn geheel beschikbaar als onderwijzerwoning. Tot in de twintiger jaren zou die als onderwijzerswoning dienen. Ad Kalkhoven was de laatste onderwijzer die het pand als zodanig bewoonde met zijn gezin.
Mevr. Gesina Kalkhoven-Waldram vertelde in een interview (1980), ooit gehoord te hebben dat aan de achterzijde van de oude school een gevangenis was aangebouwd, die in die tijd ‘d’n amigo’ werd genoemd. In een verbouwingsbestek van 1881 wordt ook gesproken van een ‘prison’, voorzien van een vloer bestaande uit oude plavuizen uit de onderwijzerswoning en van een zolder. Deze ‘prison’ of ‘amigo’ werd vooral gebruikt om criminelen of dronkaards tijdelijk in op te sluiten.3 De familie Kalkhoven gebruikte het als kolenhok maar de schooljeugd noemde het ‘het spienhok’ en ook dat is een vroeger veel gebruikte benaming voor gevangenis.
De twee schoolgebouwen vormen een boeiend contrast, zowel in maatvoering, massa en vorm maar ze contrasteren ook door de tijdgeest die zij vertegenwoordigen, de 19e eeuw versus de 21 eeuw, een tijdgeest die zeer bepalend was en is, voor het gegeven onderwijs.
NOTEN:
1. Peter van den Elsen en Peter Lathouwers, “Lager onderwijs in Handel 1722 – 1980”; Busselke 4, Gemert juni 1980.
2. GAG. Gemeentebestuur Gemert 1813-1926 – AG003 – map 4619 en 4620, stukken mbt. de bouw van de Openbare Lagere school Handel 1823 – 1828.
3. Ad Otten, Amigo – gevangenis in Gemert en Handel, in: Gemerts Heem 2011, nr.2, blz. 15-18.

Bekijk PDF

GH-2014-03 Hoog tijd voor een herziene biografie van Paulus E.A. de la Court, Brabants politicus

Ed van de Kerkhof, Deurne

Ik weet het, de krant brengt leugens in het land. Maar geschiedschrijvers kunnen er ook wat van. Zo schrijft Hans Renders, tegenwoordig hoogleraar in Groningen, in zijn biografie over Jan Hanlo, dat Deurne de plaats is “van Frans Kivits, ook wel Grard Sientje of Vuil Sientje genoemd”, daarmee doodleuk vader, zoon en moeder op één hoop vegend. In de volgende zin maakt hij het nog wat erger door van het Vuil Leenke – zoals moeder Kivits door Antoon Coolen in Peelwerkers werd genoemd – een man te maken die “de laatste jaren van zijn leven in een zelfgegraven hol onder de grond woonde”. Zelden zoveel onzin in één alinea bij elkaar gezien. Een paar regels daarvoor had hij het ook al over de socialistische Hendrik Ouwerling. Alsof ze in Deurne de heemkundekring naar een socialist zouden durven vernoemen!
Hein Vera kan er ook wat van. Die schrijft in zijn proefschrift over de gemene gronden in de Meierij dat de Grontmij pas “in de jaren ’50 van de 20ste eeuw” z’n weg naar de Brabantse ontginningen zou vinden. Terwijl er op mijn boekenschapje toch een keurig gedrukt en ingebonden boekwerkje staat met daarin een tot in detail uitgewerkt ontginningsplan voor de gemeente Deurne, daterend uit 1920 en afkomstig van de Grontmij! Ik bedoel maar.
En nu was ik onlangs op zoek naar wat meer gegevens over Paulus E. de la Court, de zoon van de drossaard naar wie ze in Gemert een straat hebben vernoemd. Paulus werd in Gemert geboren, maar verkaste naar Den Bosch waar hij zich vestigde als advocaat om zich vervolgens geducht met de Brabantse en vaderlandse politiek te gaan bemoeien. Het was de tijd van de Bataafse Omwenteling en Paulus E. de la Court stond vooraan. In 1795, ‘het Eerste Jaar der Bataafsche Vryheid’, zoals de kranten toen kopten, was hij niet alleen secretaris-griffier van het nieuwe Brabantse bestuur, maar ook secretaris van de vergaderingen van de Provisioneele Representanten van het Volk van Bataafsch Braband. Hij was een van de twee officiële ondertekenaars van de scherpe brief waarmee de Brabanders bij de Staten Generaal protesteerden tegen de aantasting van hun pas verworven rechten in Willemstad en Dinteloord: “Zo gy nu kunt goedvinden, met hulp van het groote meerdergetal Oranjeschreeuwers, die ware volksstem te verkragten, en wederom die Vaderlanders van het kussen te bonzen, om er Oranje afhangelingen in te zetten – wy zullen niet nalaten die daad voor Nederland in het ware dagligt te plaatsen, en ze derhalven als volkomen contrarevolutionair beschouwen”, aldus de brief die integraal in de ’s Hertogenbossche Vaderlandsche Courant werd afgedrukt.
Ook stond zijn naam onder het stuk tegen de “doldriftige geweldenaaryen” in een aantal Brabantse steden en dorpen, zoals “het violeeren en inbreken van publique gebouwen en Kerken, het schenden van predikstoel, afbreken van banken en het vernielen van kerkboeken, als ook met het ontydig trekken of luiden der klokken, onder en geduurende de verrichting van den Godsdienst”. Dat soort geweld, zo werd in het stuk gesteld, droeg het gevaar in zich van “de schadelykste ontbinding der Burgerlyke Maatschappy”. Pastoors en dominees werd dringend verzocht vanaf kansel en preekstoel tegen dit soort wandaden stelling te nemen.
Zo stak Paulus E. de la Court kennelijk in elkaar: van de ene kant een vurig voorvechter van de omwenteling die Brabant gelijkberechtiging moest brengen, van de andere kant een bestuurder die gruwde van wetteloosheid en wraaklustige hooligans.
Twee jaar later vinden we hem terug als lid van de Nationale Vergadering in Den Haag, waar hij de ene machtswisseling na de andere over zijn hoofd krijgt. Het waren opgewonden tijden, daar rond het Binnenhof.
Een echo van ’s mans revolutionaire bevlogenheid lezen we terug in het boekwerkje dat hij in 1800 in Den Bosch liet drukken (en dat meteen ook bij een tweede Bossche drukker in roofdruk verscheen). Het werkje bevatte het ‘Antwoord’ dat hij enkele jaren daarvoor had ingestuurd op een prijsvraag van de Maatschappij ter Bevordering van den Landbouw, aangevuld met een handvol uitgebreide voetnoten.
De prijsvraag was gegaan over de enorme hoeveelheden woeste grond die ons land aan het eind van negentiende eeuw nog had en Paulus had zich gebogen over de Meierij en z’n vier kwartieren: Oisterwijk, Kempenland, Maasland en Peelland. Hij vond dat juist voor de ontginning van de Brabantse hei ruimhartig overheidssteun geboden moest worden – “misschien meer als elders”, schreef hij zelfs, omdat juist hier “zeer veele gronden, ja duizenden morgens tot hier toe leeg en onbebouwd zyn blyven liggen”. Een uitzondering wilde hij maken voor de Peel. Daar moesten ze maar niet aan beginnen, vond hij aanvankelijk. Dat gebied zou wel “altoos bestemd blyven tot het uitsteeken van turf”, zo schreef hij in zijn ‘Antwoord’. Opmerkelijk was dat hij in de voetnoten terugkwam op dat standpunt en plotseling van mening was, dat men in de Peel gronden vond “van zulken goeden aart, dat er in het geheele land geen beter gevonden worden”. Paulus had ontdekt dat het veen in de Peel niet anders was dan het veen in Groningen en wat men dáár kon, moest ook hier kunnen: afgraven van de turf en ontginnen tot vruchtbare veenkoloniën. Als men eerst maar eens kanalen en wijken groef, zoals in Groningen was gebeurd, dan zou ook het Peelgebied tot grote vruchtbaarheid gebracht kunnen worden.
U begrijpt nu ook waarom ik als Deurnenaar zo geïnteresseerd ben in dat boekje van Paulus E. de la Court. Turf zit in ons bloed.
Welnu, zoals het een bevrijde Brabander betaamde, haalde De la Court in zijn ‘Antwoord’ fors uit naar het oude bewind. Anderhalve eeuw lang, zo betoogde hij, hadden de Staten Generaal de ontwikkeling van Brabant tegengewerkt om te voorkomen dat de vijand bij een eventuele herovering van het Generaliteitsland profijt zou hebben van enige welvaart in het gewest. Opzet van Den Haag was al die tijd geweest dat men “er niets zou vinden, om de legers te onderhouden! elendige Staatkunde! door de ondervinding van meer dan anderhalven eeuw bevestigd!”
Den Haag had Brabant bovendien stelselmatig uitgewrongen en wel op een dusdanige manier dat van economische groei geen sprake had kunnen zijn. Integendeel, in plaats van toe te nemen was het areaal cultuurgrond er in omvang zelfs op achteruit gegaan – “dat in plaats van toe te neemen, en er heibodems tot cultuur zouden zyn gebragt, integendeel de inwooners zeer veele en van ouds gecultiveerde landen verlaaten hebben”, zo fulmineerde De la Court. Maar de bordjes waren verhangen. Het Brabantse volk was “lang gedrukt” en “te lang van de vryheid verstooken”, schreef hij, maar kon nu dan eindelijk, “met dankbaarheid gevoelende den invloed eener Revolutie”, de vereelte handen aan de ploeg slaan, “ten luister en welvaart van het gemeenebest”.
Latere geschiedkundigen willen wel eens beweren dat het wel meeviel met de onderdrukking van Brabant, maar bij Paulus E. de la Court viel van dat soort relativisme nog weinig te merken.
Enfin, u begrijpt, van zo’n man wil ik graag meer weten. Nu heeft de Koninklijke Bibliotheek met z’n website Delpher een schatkamer aan oude kranten geopend, ook uit de tijd van Paulus E. de la Court. Zo vinden we in de Haagsche Courant van dinsdag 23 januari 1798 – ‘Het Vierde Jaar der Baatsche Vryheid’ – het relaas over de omwenteling die daags daarvoor in alle vroegte de Nationale Vergadering op z’n kop zette. De representanten zagen zich gedwongen een verklaring te tekenen “van onveranderlyken afkeer tegen het Stadhouderlyk Bestuur, het Federalismus, de Aristocratie en de Regeeringloosheid”. De weigeraars werd gelast de vergadering te verlaten.
Kennelijk had de convocatie voor de spoedzitting Paulus E. de la Court niet tijdig bereikt. Samen met twee andere volksvertegenwoordigers kwam hij pas om 11.00 uur die maandagmorgen opdagen, het tijdstip dat de reguliere vergadering zou beginnen. Zoals we in een andere krant kunnen lezen – de Oprechte Bataafsche Courant – zag Paulus er geen been in om, voorafgaande aan die vergadering, alsnog de eed van afkeer af te leggen, waarmee hij zich schaarde achter de putschisten van 22 januari.
De dag daarop echter bleek Paulus een van de tweeëntwintig representanten die van mening waren dat met de staatsgreep hun mandaat was komen te vervallen en dat er derhalve eerst maar eens verkiezingen moesten komen. Ze achtten zich immers niet langer bevoegd – zo lezen we in de Friesche Courant – “om zonder eene verdere zending de deliberatie van deze Vergadering by te wonen”. Ook deze heren werd gelast Den Haag te verlaten “en zich, zoo spoedig doenlyk, naar hunne onderscheidene Woonplaatsen te begeven”. Paulus E. de la Court werd derhalve terug gestuurd naar Den Bosch, waar hij als staatsvijand onder politiecontrole kwam te staan.
Een half jaar later echter vond er een nieuwe coup plaats. Militairen onder leiding van luitenant-generaal Daandels drongen de zitting van de Nationale Vergadering binnen en namen o.a. de president en een tiental representanten gevankelijk mee, “niettegenstaande hevigste tegenkantinge”. Er werd een tussenregering gevormd en ook Paulus E. de la Court werd teruggeroepen naar Den Haag. Naar we lezen in de Binnenlandsche Bataafsche Courant was hij een van de zeven burgers die tijdens de zitting van maandag 14 juni 1798 de eed aflegde. Enkele weken later werd hij benoemd tot de commissie “tot examinatie der Geloofsbrieven van de te verkiezene Leden tot het aanstaande Constitutioneel Wetgevend Lichaam”.
Aan het eind van dat bewogen jaar 1798 tenslotte werd Paulus de la Court gekozen in het bestuur van het Departement van de Dommel, zo lezen we in de ’s Hertogenbossche Courant van 25 december 1798. Vanaf dat moment was hij niet meer weg te denken uit het provinciaal bestuur. Als gezien politicus hoorde Paulus E. de la Court dan ook bij de driekoppige Brabantse delegatie die koning Lodewijk op 17 juni 1806 bij Rijsbergen in ons land welkom heette – aldus de Ommelander Courant van 24 juni 1806.
Ouwe kranten, boeiend spul.

Maar wat lezen we in de biografische schets die ook terug te vinden is op de website van de heemkundekring van Gemert? “Hij was van den aanvang af een gematigd man; na den staatsgreep van 22 januari 1798 weigerde hij de verklaring van afkeer van het stadhouderschap, het federalisme enz., die van de leden gedeisd [sic] werd, te tekenen. Hij werd dus uitgesloten van het lidmaatschap. Hij hield zich lang van de politiek afzijdig, maar werd eindelijk in de plaats van iemand, die de benoeming niet had aangenomen, bij besluit van koning Lodewijk van 12 oktober 1806 benoemd tot lid van het Wetgevend Lichaam.”
Van de aanvang af een gematigd man? Weigerde de verklaring te tekenen? Hield zich van de politiek afzijdig? U begrijpt, beste lezer, dat ik van mening ben dat geschiedkundigen toch echt eens wat meer de krant zouden moeten lezen. En ook dat het hoog tijd wordt voor een herziene biografie van Paulus E. de la Court, geboren op 24 december 1760 te Gemert – althans volgens bovengeciteerde schets. Maar voor u dit overneemt, zou ik het toch eerst maar even controleren…

NOOT van de redactie:
De bekritiseerde biografie op de website www.heemkundekringgemert.nl is overgenomen uit het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, dl. 8, uitgave Leiden, 1930. Een oude maar nog steeds veel geraadpleegde bron en zeker ook waardevol om op te nemen, alleen al omdat het de belangrijkste feiten uit de levensgeschiedenis van deze persoon bevat. In het bovenstaande artikel van Ed van de Kerkhof worden, wat betreft de Franse Tijd, een aantal nieuwe feiten en inzichten aangereikt, uit tot voor kort nauwelijks toegankelijke bronnen. De Franse Tijd is bovendien de periode waarin de toen nog relatief jonge advocaat P.E.A. de la Court, naam maakt als politicus. De auteur van het biografietje over Paulus Emanuel Antonie de la Court in NNBW (dl.8, blz.324) is de historicus J.C. Ramaer. Op de website van de heemkundekring nemen we onder de persoon van Paulus E.A. de la Court een verwijzing op naar dit artikel van Ed van de Kerkhof. (red.-ao).

Bekijk PDF