GH-2008-04 Het mysterie van De Mortel (2)
Ad Otten
In Gemerts Heem 2008.02 lieten we zien dat Christus in De Mortel met zijn linkerhand liet zien “dat Hij het wel kon (van het kruis afkomen), maar toch niet deed!” De bijgaande foto laat zien dat Hij dat ook met zijn rechterhand duidelijk maakte!
Bekijk PDFGH-2008-04 Van Roesp (roestwater) tot Rips
Ad Otten
De Rips, bevat veel ijzer. Duidelijk is dat te zien aan het roestbruine water of – meer nog – aan de roestbruine bodem in het riviertje. Op plekken waar het water stilstaat, is soms een dun olieachtig laagje op het water zichtbaar. Dit laagje wordt gevormd door ijzerbacteriën en is een (onschuldig) natuurlijk goedje. Het ijzerhoudende water vormde in de loop van de tijd een harde laag ijzeroer, dat vroeger ook wel werd gewonnen om ijzer van te smelten. Her en der in de Gemertse ondergrond worden ook nu nog geregeld ijzeroeraders of losse ijzeroerklompen gevonden. Een voorbeeld daarvan dateert uit de tijd van de aanleg van de Zuid-Om. Ten behoeve van archeologisch onderzoek werd het tracé zorgvuldig en machinaal afgeschaafd. Maar toen men stuitte op een ijzeroerbank was het gedaan met schaven want aan die Gemertse ijzeroerbank viel gewoon niks te schaven.
De klompen ijzeroer wist men echter ook wel te gebruiken in het Gemertse. Zo is de Lourdesgrot in de kloostertuin van Nazareth van ijzeroerbrokken opgeworpen, evenals de calvarieberg op het kerkhof van de Nazarethzusters in dezelfde tuin en ook de calvarieberg op de splitsing van St. Antonisstraat en Kastanjelaan in De Mortel.
Van al dat ijzer in de Gemertse ondergrond vinden we ook in de archieven een getuigenis en wel in de naamgeving van het riviertje De Rips. In vroeger tijd blijkt Rips namelijk te zijn geschreven als Ruesp, Roesp of Roisp en over de betekenis daarvan zijn in de loop der tijden al heel wat ‘bomen’ op gezet, maar naar mijn mening is alleen de betekenis van ‘roestwater’ buiten kijf.
Bekijk PDFGH-2008-04 Ghere Beke
Ad Otten
Op een foto uit 1993 (dat is kort voor de uitbreiding van het kerkhof) zien we een brede sloot, die nu alleen nog bestaat vanaf het punt waar de Scheidiuslaan uitkomt op de Ridder Rutgerlaan en vandaar loopt in de richting van de Jezuïetenlaan tot aan de oversteek van de West-Om. Deze sloot maakte van oudsher deel uit van de grens tussen de Commanderij van Gemert en het domein van de vroegere Heren van Gemert (’t Hooghuis en ’t Hofgoed). Vóórdat eind jaren veertig van de vorige eeuw in de Jezuïetenlaan woningbouw werd gepleegd liep deze sloot door tot aan De Rips ter hoogte van ’t wevershuis van Jas (Hendriks) d’n Boter. Het is niet onmogelijk (om niet te zeggen heel aannemelijk) dat deze sloot het restant is van de zgn. Ghere Beke die al in 1326 wordt genoemd en vanaf 1400 deel uitmaakt van de (toen nog enkele) omgrachting van het Duitsordens kasteel. Na de aanleg van de buitengracht en poortgebouw (1607) is deze Ghere Beke vanaf de Merckte in zuidelijke richting verlegd naar de plaats die we nu kennen als de bedding van de (kasteel)Rips. Kort vóór het gereedkomen van deze uitbreiding van het kasteelcomplex worden voor de Gemertse schepenbank nog tien ‘ervaringsdeskundige’ getuigen opgeroepen aangaande het onderhoud van ‘den grave’ tussen de Herenhoeve (dat zijn de landerijen van de kasteelboerderij) en de landerijen van het Hofgoed. De conclusie is eenduidig: van oudsher was het de eigenaar van het Hofgoed die opdraaide voor het vegen van deze ‘grave’. (RA Gemert R112 f.141v-142v d.d. 20.9.1605).
Interessant is verder nog dat de naam ‘Ghere Beke’ kan worden verklaard doordat deze beek komende van de Kieboom, achterlangs de panden Binderseind 2-8, ‘geerend’ dwz schuin het tracé van de oude hoofdstraat overstak, om vervolgens aan de zuidoostpunt van het kasteelcomplex de gracht (nu binnengracht) direct van water te voorzien. De Ghere Beke moet vervolgens aan de noordwestpunt van diezelfde gracht weer in een eigen bedding haar stroombeloop hebben vervolgd richting De Rips aan het (achter)einde van De Haag.
GH-2008-04 Kasteel van Willem Jagers
Ad Otten
Van 1956 tot 1993 voer bij de Koninklijke Marine een mijnenveger met de naamHr. Ms. ‘Gemert’ en boegnummer M841. Aan boord hing een door zekere Willem Jagers gemaakt olieverfschilderij van het Gemerts kasteel, dat wil zeggen, een kleurrijke afbeelding, die naar verluidt kort voor de doop van de mijnenveger gemaakt moet zijn naar een 18de eeuwse gravure. Het is meteen duidelijk dat het hier een situatie betreft van vóór de grote renovatiewerkzaamheden die het kasteel onderging in de periode 1735-1744. Het linksonder tegen de boom geplaatste gemeentewapen van Gemert van veel later tijd ten spijt. De weergave van het kasteel blijkt bovendien niet erg nauwkeurig en dat zal de gravure die als voorbeeld diende ook wel niet zijn geweest. Boven in de hoofdburcht zijn hele raampartijen verzonnen en de ophaalbrug van de koer van de voorburcht naar de hoofdburcht zit maar liefst een hele verdieping te laag…
Nadat besloten werd tot de sloop van de mijnenveger Gemert heeft de Marine het schilderij aangeboden aan de Congregatie van de Heilige Geest, de eigenaars van het kasteel, en daar hangt het nu in ‘de soos’ van het hoofdgebouw.
GH-2008-04 “Perpetuum” in plaats van “pertuum” natuurlijk
Ad Otten
Met uitzondering van Frans Slits en Wim & Piet Vos, maar dat zijn ook dé talenknobbels van onze heemkundekring, heeft niemand het gezien. Op de achterflap van deze jaargang heeft telkens een fout gestaan. ‘Pertuum’ moet zijn ‘Perpetuum’. Ja natuurlijk zegt nu iedereen. En wij ook! Frans, Wim & Piet bedankt voor de reactie. Op de laatste pagina van deze jaargang hebben we het toch nog kunnen corrigeren. Dank ook namens de keizer van Monera Carkos Vlado zelf.
Bekijk PDFGH-2008-04 Dopen in de Rips
Ad Otten
Dopen in de Jordaan is bekend maar wist u dat studenten van de Latijnse School in Gemert, bij wijze van ontgroening, ook werden gedoopt in De Rips. In een album van het in het gemeentearchief in bewaring gegeven ‘archief van de Latijnse School’ vonden we daarvan een fotoreportage. In optocht en begeleid door een tamboer trokken de ouderejaars met de nog ongedoopten door de Ruijschenberghstraat en De Haag. Even Jas d’n Boter voorbij was de doopplechtigheid. Één van de foto’s laat zien dat je van die doop niet alleen nat werd maar dat je hoofd van die ontgroening ook echt een andere kleur kreeg. Roestbruin!
Bekijk PDF
GH-2008-04 Sprinkhaonen en aander bisjes
Wim Vos
Tijdens de correctie van het onderdeel ‘woordenschat’ in het 11e Grooët Gímmers Dikteej 2008 in het Boerenbondsmuseum ontstond enige discussie over de betekenis van het Gímmerse hojwipper. De deelnemers konden kiezen uit de volgende bete¬kenissen: a. langpootmug, b. vrijer, c. sprinkhaan. ‘Vrij¬er’ (met een knipoog naar de sexy betekenis van het Neder¬land¬se ‘wip¬pen’) viel natuurlijk af, maar was het nu ‘langpoot¬mug’ of ‘sprinkhaan’?
Ik heb wat research verricht en ben tot de conclusie gekomen dat sommigen misschien de hojwaoge (een soort spin) verwarr¬en met de hojwipper (een sprinkhaan), ook omdat in Boekel een hooiwipper een hooiwagen kan zijn.
hojwaoge
m ev/mv -s: hooiwagen, spin met een klein eivormig li¬chaam, rug bruin, buik licht, heeft vier paar heel lange en dunne poten, waardoor het dier zich enkele centimeters boven het oppervlak kan verheffen; overdag verborgen, gaat ’s avonds op roof uit; als de hojwaoge wordt aange¬vallen, laten de poten gemakkelijk los; alge-mene soorten: Phalangium opilio en Opilio parietinus.
hojwipper
m ev/mv -s: veldsprinkhaan of wekkertje (Omocestus
viri¬dulus), kleine groene of bruine insecten, kunnen hoog op springen, zeer alge¬meen in Brabant, 14-24 mm, in hooi en droog gras¬land, de manne¬tjes sjilpen op warme dagen door met hun poten over de vleugels te strijken; het wijfje legt door een legboor eitjes in de bodem; de veldsprink¬haan kan niet vlie¬gen.
sprinkhaon
m ev/mv -e grote groene sabelsprinkhaan (Tettigonia
viri¬dissi¬ma), hele¬maal groen met een bruine streep op kop en borststuk, tot 40-55 mm, algemeen in Brabant, kan ook vliegen.
wátterspeen
m ev/mv -s: langpootmug (Tipulidae), familie van muggen met zeer lange, broze poten, wat onhandig vliegend, niet lastig, middelgroot insect; een bekende soort, Tipula oleracea, de koollangpootmug, wordt 23 mm lang; de lar¬ven, emelten (ímmelte) zijn schadelijk want zij vreten aan de wortels van cultuurplanten.
LITERATUUR:
1.Voor hojwaoge’ zie: Woordenboek van de Brabantse Dialec¬ten (hierna WBD), Deel III, sectie 4, afl.2 Overige Dieren, ed. dr. J. Swanenberg, p.246,247. Voor Boekel noemt Swanenberg overigens twee woorden: ‘hooikar’ en ‘hooiwipper’; in Gemert is die laatste dus een soort sprinkhaan, in Boekel ook een hooiwagen, een soort spin, althans volgens één zegsman, maar de Boekelse variant ‘hooikar’ geeft te denken. Geen wonder echter dat er in Gemert verwar¬ring bestaat over de juiste betekenis:rela¬ties tussen Gemert en Boekel zi¬jn altijd inten¬sief geweest(bv. door huwe¬lij¬ken).
2. Ms. Enquête Willems 1885, ingevuld door Gerlacus van den Elsen O.Praem; hij geeft voor sprinkhaan: hojwipper; deze enquête is onze oudste bron voor het Gímmers.
3. Voor hojwipper en sprinkhaon, zie WBD, III,4,afl.2, p. 219, 22¬0; Swanenberg noteert hojwi¬pper voor Lies¬¬hout, Gemert en Stiphout. Swanenberg plaatst de namen voor de twee genoemde spri¬nkhaansoorten in één lemma en laat dus in het midden voor welke soort al de op¬ge¬somde Brabantse dialect benamingen voor het beestje bedoeld zijn.
4. Ook Mw. Jo van den Elzen van De Bloemerd kende hojwip¬per voor
sprinkhaan.
5.Martien van der Wijst in een brief, d.d. 29-04-2008; n¬.¬a¬.v. de vertaling van het woord ‘sprink¬haan’ in het Gímmers in zijn verta¬ling van het Bijbelboek Prediker, schrijft dat hij voor de Bijbelse sprinkhanen de voorkeur geeft aan het Gímmerse sprinkhaon, omdat volgens hem de de sprinkhaon de grote groene variant is, die ook beter geschikt zou zijn om op te eten (zoals in de Bijbel vermeld wordt. Volgens hem is de hojwipper “dat kleine beestje in gras en hooi”. Voor mij is dit de aanleiding om de kleine (niet-vliegende) en de grote (vliegende) soort op te nemen in twee lemmata, resp. hojwipper en sprinkha¬on, temeer omdat ik het woord sprinkhaon al veel eerder had gesignaleerd en ikzelf bij dat woord ook altijd dacht aan de grote, groene variant.
6.Zie ook: Michael Chinery: Insecten, Uitgeverij Het Spec¬trum B.V., Utrecht, 2005; p.44, s.v. wekkertje; p.58, s.v. grote groene sabelsprinkhaan met kleurenfoto’s van de twee varianten.
7.Voor wátterspeen, zie WBD III,4,afl.2, p. 152, 153, s.v. langpootmug, voor Gemert ‘waterspin’ (niet fonetisch gedocumenteerd) en p.188, s.v. emelt, larve van de lang¬pootmug.
Bekijk PDFGH-2008-04 Eerste jaren buurtvereniging Noord-West
Martien van der Wijst
Vóór 1958 werd er, elke keer als er een bruiloft, priesterfeest of andere activiteit in de buurt was, een feestcomité gevormd en een collecte langs de deur gehouden. In 1958 kwam Toon de Wit met het idee van een vast comité daarvoor te kiezen als bestuur van een buurtvereniging.
Op zaterdagmiddag 12 april 1958 kwam ik met de fiets thuis van een familiebezoek (ik werkte toen in Den Bosch en ik was 24 jaar) en mijn moeder zei, dat er een briefje was binnengegooid met de mededeling, dat er een vergadering voor de bewoners van de buurt was in één van de lokalen van Raymakers’fabriek en of ik daar even heen wilde gaan om te “kiejke wa ze dor weete”. Ik had weinig zin en het had twee dagen tevoren nog flink gesneeuwd ook, maar ik ging, gehoorzaam als ik was, toch.
Toon zette de plannen uiteen en stelde voor, dat we verkiezingen zouden houden onder iedereen die aanwezig was voor vijf bestuursleden. Dat gebeurde en gekozen werden: Toon de Wit, Driek van den Broek, Wim Huybers, meester Hunnekens en ik. Toon bood aan penningmeester te worden, de contributie overal op te halen en het meeste werk te doen. Toen moest er een voorzitter gekozen worden door de aanwezigen. Dat werd ik met één stem méér, van een man, een zekere Smits, die pas in de buurt was komen wonen en alleen mijn moeder kende en daardoor ook wel vertrouwen in mij had. Wim Huybers werd secretaris.
Zo kwam ik volkomen onverwacht als voorzitter weer bij “ons moeder” thuis.
Op 25 april vergaderde het bestuur bij Hunnekens. Op 30 april vergaderde het bestuur bij Hunnekens. Op 30 april deden we mee aan de optocht voor Koninginnedag met een wagen (die we leenden bij Antoon van den Elsen onder voorwaarden dat we geen spijkers in het hout zouden slaan) met als thema ‘Hans en Grietje’. Peter van Nistelroy was Hans, Pieternel Vos Grietje en Anny Pennings de Heks. Er waren toen ook kinderspelen met knikkerlopen, zaklopen, hardlopen en de was ophangen.
Ik had het wel druk in die tijd met werk en studie en en op 13 mei slaagde ik voor het examen archivaris, maar het buurtcomité zorgde voor de gezellige afwisseling. Op 7 juni was er een ledenvergadering van de buurt en op 22 augustus vergaderden we, volgens mijn agenda, weer. Op 1 september 1955 was De Haag door het Gemeentebestuur gesplitst in de Voorhaag en Achterhaag, wat vooral de bweoners van de Achterhaag niet zinde. Omdat ik in 1958 ook secretaris was van de Heemkundekring konden we die inschakelen om de oude naam De Haag (historisch Die Haghe) weer terug te krijgen, wat lukte.
In 1959 ging ik in Arnhem werken en wonen, maar ik moest voorzitter blijven, omdat ik toch eens in de veertien dagen “thuis” kwam en ze op weekenden bij mijn moeder in huis wel zouden vergaderen. Zo hebben we jaren lang gewerkt met uitstapjes voor de kinderen, buurtspelen, gecostumeerde voetbalwedstrijden en openluchtdansfeesten in De Hoef. Ook de optochten met Koninginnedag en Bevrijdingsdag en we vierden carnaval, waarvoor we speciaal de club “De Aovend-uule” oprichtten, wat overigens hetzelfde comité was, en we deden ook met die optocht mee. Het bleef zo tot 12-12-1964 toen ik trouwde en Toon de Wit zei, dat ze nu wel een andere voorzitter zouden zoeken.
Ik ben erg blij, dat het daarna altijd zo goed is gegaan. Van mijn zwager Ad van Hout, hoorde ik altijd het laatste nieuws en zo leefde ik eerst vanuit Arnhem en na 1973 vanuit Heerlen met plezier altijd een beetje mee.
* Herinneringen op schrift gesteld op verzoek van de 50-jarige Buurtvereniging “Noord-West”.
Bekijk PDFGH-2008-04 De Broekstraat van weleer
Oude tijden keren niet weer
Adriaan van Zeeland & Simon van Wetten
We gaan wandelen. Wandelen door een skon stukske Gimmert en wandelen door de tijd. Ons dubbele startpunt: de eerste helft van de vorige eeuw én de kop van de Heuvel, ons hoofd naar de Broekstraat gericht. Heen kijken we naar links, en als we over een aflevering of drie op Boekent omdraaien, dan kijken we wéér naar links. Zo slaan we geen huizen en zo min mogelijk bewoners over bij het vastleggen van de sfeer aan de rand van Gemert in een tijd dat West- noch Zuid- noch Noord-om ons leven doorsneed. En bepaal bij dat laatste werkwoord zelf maar waar u de klemtoon wilt leggen…
De Zoete Moeder
Je kwam wat anders Gemert binnen, destijds. Gehinderd door rotondes noch files, hooguit met een twee-of-drie-borrels oponthoud bij “De Drie Ossen”, liep je van de Beekse dijk zomaar de Heuvel op. Deze invalsweg liep aldaar tussen een paar huizen door die naar de normen van moderne welstandscommissies nogal slordig en scheef aan de rand van de straat waren gedrapeerd. Op de hoek van de Heuvel en de Broekstraat leek zich meteen de mogelijkheid voor te doen om middels een bezoek aan café “De Gezelligheid” de Gemertse gastvrijheid in een vroeg stadium te genieten. Léék, want de waardin van dit etablissement droeg net als haar kroeg de bijnaam “De Zoete Moeder”, maar had die strelende omschrijving verworven vanwege een omgekeerde, averechtse reden. Zoals de bekende vooroorlogse dorpsfiguur De Paus zijn hoge titel te danken had aan zijn met vloeken doorspekt taalgebruik, zo had de kasteleinse de reputatie een uiterst bitsig vrouwspersoon te zijn. De klantenkring van de Zoete Moeder paste dan ook hendig op één foto en echt gezellig was het er volgens de buurtbewoners absoluut niet.1 Hoewel, de echtgenoot van de bazin had een goei piano, was ook de organist en de koster van de kerk, en nam na de kerkkoorrepetities Ad Maas en de gebroeders Jaspers van twee huizen verderop mee naar zijn café om nog wat verder te zingen. Dan werd het toch nog
gezellig! En er is nog meer goeds te melden: het kinderloze echtpaar had een menneke helemaal uit de stad Den Haag geadopteerd en zorgde daar prima voor.2 Moeders géven melk, maar die van Van de Weijer bráchten juist iedere dag melk naar de Zoete Moeder.3
Boerderij Broekstraat 6 (nu Heuvel 66-68)
Die van Van de Weijer waren de naaste buren van De Zoete Moeder. De boerderij staat er nog, aan dat deel van de Broekstraat dat nu doodloopt op de moderne infrastructuur van Gemert. Toen de wereld nog openlag vormde deze plek de thuishaven voor zeven koeien, een paard en achtenveertig varkens, én het gezin Van de Weijer, dat bestond uit vader en vijf kinderen. Moeder is in 1947 in het kraambed, na de geboorte van haar jongste dochter, gestorven.4
Vóór 1938 was Janus van Zeeland de boer die hier woonde. Hij en zijn vrouw hadden slechts één kind. Het was bij diens geboorte allemaal niet van een leien dakje gegaan, Dries was achterlijk, maar gruwelijk sterk. De hele buurt had toch wel een bietje schrik van deze geweldenaar, die – toen zijn ouders overleden – opgenomen werd in een gesticht in Venraij. Het was deze inrichting waaraan vader Van de Weijer eerst de huur- en later de kooppenningen voor de boerderij betaalde.
Op de bekende 11e mei 1940, de dag dat de Duitsers de Gemertse bevolking gijzelden op het mertveld, lag hier de grens tot waar de arm van het nieuwe gezag reikte; de mensen die op de kop van de Heuvel woonden werden meegenomen, de Van de Weijers en de Jaspers’ en andere Broekstraatbewoners zagen kans om door de velden richting Milschot te ontkomen.
De oorlog heeft Jan van de Weijer in zekere zin het leven gered! Hij werd geboren in 1943, gedijde tijdens de borstvoeding, maar eenmaal van de moedermelk af, werd hij zieker en zieker. Moeder Van de Weijer gaf de Engelsen de schuld, die verwenden de kinderen met grote hoeveelheden kwatta en “daar kan onze Jan niet tegen.” Jan kwam in het Gasthuis terecht en aan de andere kant van Nederland heerste de Hongerwinter. Een Groningse arts viel het op dat patiënten met de klachten zoals Jan die ook had, daar in het noorden van Nederland tijdens de hongerperiode opbloeiden! Het ongewilde dieet deed hen goed. En zo is de medische wetenschap aangaande glutenintolerantie, ook wel coeliaki genoemd, voor Jan net op tijd in een stroomversnelling gekomen.
Die Engelsen hadden tijdens hun intocht in Gemert in september 1944 de hennenkot van de boerderij ingevorderd. De hennen moesten maar zolang los in d’n hof scharrelen. Zo zijn dus niet alleen de Gemertenaren, maar uitdrukkelijk ook de kippen van de familie Van de Weijer door de Engelsen bevrijd.
Voorbij de boerderij begon de open ruimte van de Broekstraat. Zeker ter linkerzijde was de afstand naar de volgende hoeve groot, zo’n driehonderd meter. Niettemin, als Toon Jaspers tijdens het melken van de koeien in de stal de plumeau van een koeienstaart in z’n gezicht gezwiept kreeg, dan schreeuwde hij die koe zo schrikkelijk hard van alles toe, dat ze bij Van de Weijer wisten dat het melkenstijd was, bij wijze van spreken dan toch.
Wordt vervolgd
NOTEN
1. Zie ook Ad Otten, ‘Wie was ‘De Zoete Moeder’?, in: Gemerts Heem 2006/1, blz. 24 en verder. Ad verbindt de naam van de Zoete Moeder met het keske van De Vlucht naar Egypte in deze buurtschap.
2. Janus van Rooij, koster/organist/kastelein, afkomstig uit Beek en Donk, heeft samen met zijn vrouw Anna Maria (Ant) van den Berk – de Zoete Moeder van toen en Aarlese van geboorte – in 1931 het café betrokken. Daarvóór woonden ze in Weert. Hun pleegzoon heette Frans Evers, geboren in 1918 in ‘s-Gravenhage.
3. Binnenkort wordt De Zoete Moeder herbouwd, op grond van de oude bouwtekeningen! Weliswaar op een paar meter van de oorspronkelijke plaats (er staat nu een bushokje in de weg), daar waar een fietscarrousel een paar jaar de term “De techniek staat voor niets” stond te ontkrachten.
4. Vader Antonius van de Weijer (1902-1981) was afkomstig uit Milheeze. Moeder heette Petronella Cornelissen.
Bekijk PDFGH-2008-04 Senang in Gemert: Integratie van twee kanten
Ties van de Werff
Op zaterdag 6 september 2008 werd er een heus Indië-monument onthuld in Gemert. Een kunstwerk van de Mierlose beeldhouwer Johan van Hoof, gesitueerd op de hoek van de Pater van den Elsenstraat, verbeeldt de integratie van de Indischen in Gemert. Gemert kent een groot aantal Indische families, en dat is geen toeval. Nadat Indonesië een onafhankelijke Republiek werd, vertrokken veel KNIL-militairen en Indischen die voor de Hollanders werkten per boot naar Nederland. In 1951 besloot de Gemertse gemeenteraad om 120 van deze Indische gezinnen op te vangen in Gemert, een relatief groot aantal voor een dorp van nog geen 10.000 inwoners. Voor het eerst kwamen er ‘van die bruine’ in Gemert wonen. De integratie van deze buitenlandse Nederlanders verliep relatief vloeiend. Een van de eerste Gemerts-Indische gezinnen in Gemert was de familie Van de Werff.
In 1935 besloot Adriaan van de Werff, zoon van Pieter van de Werff en Sientje Gijsbers, om als soldaat voor het KNIL-leger te werken in Batavia. Tijdens zijn verblijf op Java ontmoette Adriaan Leentje Merckx, een inlandse die te vondeling was gelegd bij een rijkere Belgische familie met een theeplantage – een praktijk dat in het arme Nederlands-Indië wel vaker voorkwam. In 1938 kregen zij hun eerste kindje, Willy. Vier jaar later werd Jantje geboren. Jantje was amper vijf weken oud toen de Japanners Indonesië binnenvielen. Adriaan en Leentje werden krijgsgevangen gemaakt en gescheiden van elkaar. Adriaan werd ingescheept naar Birma, overleefde een zeeaanval van de geallieerden, en werkte drie jaar in alle ellende aan de beruchte spoorlijn. Leentje werd met Willy en Jan geïnterneerd in het Jappenkamp ‘Demak Idjoe’. Adriaan zou zijn vrouw en kinderen pas vijf jaar later weer zien.
Na de capitulatie in 1949 vertrok het gezin Van de Werff naar Nederland, alwaar deze eerste golf repatrianten opgevangen werd in pensions. Leentje, Willy en Jan kwamen terecht in het pension ‘De Wilde Zwanen’ in Laren (het latere Singer-museum). Daar werd in 1950 Theo geboren. Terwijl Adriaan nog in het militair hospitaal in Utrecht lag, vertrok Leentje met haar drie kinderen alvast naar Adriaans geboorteplaats Gemert.
Leentje, Willy en Jan waren een van de eerste ‘bruine’ die arriveerden in Gemert, en hun aankomst trok dan ook veel bekijks. Mensen hingen zelfs in lantaarnpalen; iedereen wilde een glimp opvangen van ‘da klein zwart weefke’ dat Adriaan had meegenomen. Leentje en haar kroost trokken zolang in bij de ouders van Adriaan in de Molenstraat. Het aarden in Gemert ging niet vanzelf. Gemert leek in niets op de rijstvelden van Java, en dat kleine stroompje De Rips stelde ook al niet veel voor. Vervelender was dat de Hollandse familie van Adriaan Leentje met argusogen bekeek. Zij moest bijvoorbeeld vaak met Willy en Jan in de schuur eten. Het moet een moeilijke tijd geweest zijn.
In de tussentijd had Adriaan in het militair hospitaal prins Bernard aan z’n mouw getrokken. Gemert kampte met een grote woningnood, en het bleek moeilijk voor Adriaan om in zijn geboortedorp een woning te krijgen. Door Bernhards toedoen kregen Adriaan en Leentje uiteindelijk een woning in de Alde Biezenstraat, die eigenlijk bedoeld was voor een ambtenaar. In juli 1950 kon het gezin Van de Werff zich dan eindelijk vestigen in Gemert.
Amper vijf maanden later kwam burgemeester De Bekker met het initiatiefvoorstel tot de opvang van 120 Indische gezinnen. Hiermee kreeg Gemert de mogelijkheid om veel woningen te bouwen, met als beloning extra woningen voor de Gemertenaren zelf. Het initiatief haalde de landelijke dagbladen. Al snel werd er gebouwd, en de nieuwe wijken Berglaren en Molenakker werden gereed gemaakt voor de Indische gezinnen. Om de integratie te verbeteren, hanteerde Gemert een slim spreidingsbeleid: tussen elk Indisch gezin werd een Gemerts gezin geplaatst, om zo de onderlinge communicatie te verbeteren.
Regelmatig kwamen er kindjes aan de deur bij het gezin Van de Werff, om te kijken hoe donker zo’n Indische dan wel niet was. Leentje vertelde de nieuwsgierige kinderen dan maar dat zij in het oerwoud speelde met een leeuw, en dat Adriaan haar toen zogenaamd vond. Aan voorlichting kon dus nog wel het een en ander gebeuren. Adriaan besloot een poging te doen en schreef in 1951 vier stukken in de Gemertsche Courant om de Gemertse bevolking voor te lichten over de ‘Indische medemens’. Hoewel het aanvankelijke idee was om de mensen te vertellen over de nieuwe Indischen, beperkte Adriaan zich al snel tot zijn eigen kampervaringen.
Voor de eerste generatie Indischen – die vaak gedwongen waren om Indië te verlaten – was het wel even wennen in het koude en platte Nederland. In de jaren ’50 vonden veel Indischen ontspanning bij elkaar in de gezelligheids- en sportvereniging ONI (Ontspanning Na Inspanning). Daar konden zij samen sporten, eten en dansen. Adriaan fungeerde in de begindagen als sportcommissaris, en richtte ook een judoclub op bij het Vossenkamp. Na wat strubbelingen verdween de vereniging, om enkele jaren later opgevolgd te worden door BINGO (Band Indië-Nederland Gemert en Omstreken). Een van de initiatiefnemers was Adriaan (naast oa J. de Haas, Th. Kiliaan, L. Matagora en anderen). Naast sportactiviteiten hield BINGO ook dansavonden.
In de jaren ´50 deed de indorock haar intrede met bands als The Tielman Brothers, en ook Gemert kende een flink aantal muzikanten. Een van de eerste Indorock bands in Gemert waren The Rocket Strings, de latere Roy & The Kiliaan Brothers. Jantje van de Werff bouwde zelf gitaren achter in de schuur, en speelde in de begindagen van The Rocket Strings mee. De bands speelden in het Vossenkamp, en vaak op de dansavonden van de BINGO. Het publiek was niet alleen Indisch; veel Gemertse jongeren kwamen dansen en genoten van de gezellige Indische sfeer. Muziek bleek een goed integratie-instrument.
Er was veel èèremoej in die na-oorlogse tijd. Maar aan kinderen geen gebrek. In 1951 werd Magda geboren in het Gemertse gasthuis. Met vier kiendjes was het flink aanpoten in huize Van de Werff. Zoals zoveel Hollandse gezinnen hadden Leentje en Adriaan dan ook varkens en kippen achter in de hof. En zoals bij zoveel Indischen, stond de deur altijd open voor mee-eters. Wanneer er meer volk dan eten was, stiefelde Leentje gelijk naar achteren om een kiep te slachten. Naast oer-Hollands eten als zuurkool, worst en petazzie, kookte Leentje vaak Indisch, en in het begin moest Adriaan – ondanks zijn jaren in Indië – helegaar niets hebben van ‘da vèèrkesvoejer’. Maar dat veranderde snel. Indisch eten bleek de stille kracht van een ontheemd volkje.
In de groentewinkel van Noud Tijk (Van Schijndel) in de Virmundtstraat, kon men al snel sambal en kruiden kopen. Lomboks en kookgerei werden rondgebracht door de Warung Kelilung een soort Indische SRV die alle Gemerts- Indische families afging. Om wat geld bij te verdienen maakten veel Indischen nasi- en bamiballen, loempia’s en andere exotische lekkernijen die gretig aftrek vonden bij de Gemertse bevolking. Ook Leentje maakte zelf Indische hapjes voor de verkoop. In dezelfde teil waarin de kleine Magda en Theo zich moesten wassen op zondag, werd de nasi geroerd. Met zijn eerste brommertje leverde Adriaan dan de hapjes af bij (de) Schattefor, de automatiek aan de Molenstraat tegenover de bioscoop.
Voelden de eerste-generatie Indischen zich soms ontheemd, de kinderen (de tweede generatie) hadden daar vaak wat minder last van. De opgroeiende Theo werd zich pas bewust van zijn bruine kleur op tienjarige leeftijd. Samen met Jan Thijs ging Theo op bezoek bij de oma van Jan Thijs in Oploo.’t Vrouwke vroeg bij het zien van Theo: “Koomde gaj oit de missie mènneke?” En bij de koffie kreeg Theo geen twee boterhammen en een eike zoals de rest, maar een hele stapel boterhammen en wel vier eikes. Kindjes uit de missie hadden immers honger (Theo spaarde toen op school zelf voor de kiendjes uit de missie). Sindsdien riep oma Thijs als hij op bezoek kwam: “Berta, ’t geel mènneke stí wír vur de deur!”
Ook Magda werd zich pas later bewust van haar Indisch-zijn. Vreemde culturen hebben vaak een soort aantrekkingskracht, en het mag geen geheim heten dat Indischen erg mooie mensen zijn. Magda kan zich herinneren dat zij als pubermeisje flink aangekeken en nagestaard werd; veel jongens vonden haar meer dan interessant. Maar dit soort interculturele uitwisselingen ging het bestuur van de BINGO toch te ver. Zowel bij de ONI als bij de BINGO werd continu gehamerd op ‘passende kleding en gedrag’. Intiem dansen, laat staan zoenen, was niet toegestaan, zoals Rob de Haas prachtig vertelt in zijn boek ‘Enkele Reis Indië-Gemert’.
Die netheid is karakteristiek voor de Indischen. Veel Indo-families behoorden tot de gegoede burgerij in de koloniën, daar zij vaak werkten als ambtenaren of administrateurs. Het bleek een verrassing voor de plat praotende Gemertenaren dat deze exotische mensen beter ABN praatten dan zij. Vele Indische families waren dan ook erg netjes en lieten zich van de beschaafdste kant zien. In dialect praten paste daar niet bij. Daarnaast was de eerste generatie Indischen ook vaak erg streng voor haar kinderen, door al het oorlogsleed dat zij had meegemaakt.
Ook in huize Van de Werff werd er nooit over de oorlog gerept, en waren Leentje en Adriaan vrij streng. De opvoeding was tweeslachtig. Op zondagmiddag draaide Leentje afwisselend Indische krontjong en Zangeres Zonder Naam. Als een echte Gemertenaar ging Adriaan elke zondag langs de vele cafés ‘vur d’n inlég’, tegelijkertijd had hij ook het ’tjebokken’ overgenomen (het wassen van de bips met de linkerhand, na het poepen). Ook praatte hij geen ABN maar plat Gimmers. De kinderen praatten dus ook dialect. Een bruin mènneke dat plat praote zorgde nog wel eens voor verbazing. En dat had soms z’n voordelen: Theo’s ‘hawdoe’ en ‘olliede gállie d’n állie-jen ok’ leverde een flinke korting op toen hij in ’67 geluidsapparatuur ging kopen in Helmond. Aanpassen, dat kunnen die Indischen wel.
De Indischen hebben Gemert kleur gegeven. Zowel het slimme huisvestingsbeleid als het aanpassingsvermogen van de Indischen hebben daaraan bijgedragen. Toch vindt de echte integratie plaats door het delen van primaire behoeftes: eten, muziek, dansen en, jawel, liefde en lust. De familie Van de Werff was misschien wel meer Gemerts dan Indisch. Als derde-generatie Van de Werff voel ik me dan ook weinig Indisch, anders dan een vaag geel huidje en een bovengemiddelde fascinatie voor eten. Dik vijftig jaar nadat de eerste Indischen in Gemert aankwamen, is er van integratie geen sprake meer. Waj zén allemol Gímmertenaoren!
VOOR MEER ACHTERGROND-INFO:
– Rob A. de Haas, Enkele reis Indië – Gemert, Gemert 2001.
– B. Paasman (et al.), Tjalie Robinson: de stem van Indisch Nederland. Den Haag, 1994.
– Bertus van Berlo, En ons moeder skrûwde, Gemert 1997.
– L. v Leeuwen, Ons Indisch erfgoed: 60 jaar strijd om cultuur en identiteit, A’dam 2008.
Bekijk PDF