GH-2008-03 Niet alleen bommen

Ruud Wildekamp

Bij het doornemen van de processen-verbaal van bevindingen uit de periode van de Tweede Wereldoorlog stuitte ik op één die was uitgeschreven door veldwachter Samuel Kerkhove. Hij meldde aan burgemeester Phaf dat op zondag 22 juni 1941 een ballon was neergekomen en in een boom blijven hangen, op Cleefswit in Elsendorp. In de kartonnen behuizing onder aan de ballon bevond zich nog een bundel van 740 pamfletten getiteld “Een boodschap van de Belgische Regering aan de bevolking in het bezette land” en een kleinere bundel van 45 exemplaren “Aan den loopenden band”. De veldwachter nam het geheel in beslag en bracht de ballon en de pamfletten over naar het politiebureau van Gemert. Na de melding van de burgemeester aan de Ortskommandantur van Eindhoven kwam de Feldgendarmerie, de Duitse militaire politie, naar Gemert en nam alles mee.

2008-3 bom1Met het vinden van deze ballon kwam Gemert in aanraking met een bijzondere manier van oorlogvoeren. De inzet van ballonnen! Naast de meer bekendere en grote typen als verkenningsballonnen en versperringsballonnen maakten de Britten ook gebruik van kleinere, twee tot drie meter grote, ballonnen om Duitsland schade te berokkenen. De, in West-Europa, overheersende wind uit het westen maakte dat de Britten zich in een gunstiger positie bevonden dan de Duitsers. Hoewel deze laatste ook ballonnen richting Engeland zonden. Al naar gelang hun lading kunnen we deze ballonnen indelen in:2008-3 bom2

a) ballonnen met een propagandalading b) ballonnen met een staalkabel c) ballonnen met een brandstichtende lading.

Ballonnen met een propagandalading werden de eerste maal ingezet na de Duitse inval in Polen. Aan een ballon werden bundels pamfletten gehangen die door middel van een klokmechanisme werden losgelaten. Dat bleek echter iets te zwaar en daarna kwamen de bundels aan een kartonnen schijf of in een kartonnen doos met de opening naar beneden. De pamfletten werden bevestigd door middel van een draad die om een langzaam brandende lont was geslagen. Voor het oplaten werd de lont aangestoken. De gekozen lengte van de lont was afhankelijk van de windsnelheid en de afstand tot de plaats van verspreiden. Werd een bevestigingsdraad doorgebrand dan dwarrelde de bundel pamfletten naar beneden en de ballon dreef verder tot de volgende draad werd doorgebrand.

2008-3 bom3De inzet van ballonnen met een propagandalading was een zaak van de Royal Air Force (R.A.F.) die werd uitgevoerd door de zogenaamde M-balloon Unit. Om verzekerd te zijn van een toewijzing van het, vrij schaarse, waterstofgas was de M-balloon Unit ingedeeld bij Balloon Command dat ook de inzet en plaatsing van versperringsballonnen verzorgde. De eerste propagandaballonnen werden in 1939 vanuit de omgeving van Toul in Frankrijk richting Duitsland losgelaten. Tot aan de val van Frankrijk bleef de M-balloon Unit actief in dat land. Daarna werden de activiteiten vanuit Cardington in Engeland voortgezet. Van daaruit was ook het bezette deel van West-Europa een doel van het propagandaoffensief geworden. Na ruim een jaar verhuisde de unit naar Birchington en Kent. Na D-Day, de landing in Normandië, maakte men zich op om opnieuw vanaf het continent te opereren. Het duurde echter tot september 1944 voordat de opdracht daartoe werd gegeven en vanuit Bunsbeek bij Tienen in België, de operaties werden hervat. In juni 1945 werd de M-balloon Unit ontbonden.

Ballonnen voorzien van een staalkabel dienden een geheel ander, meer offensief, doel. De oorspronkelijke gedachte om ballonnen met een offensieve lading in te zetten was naar aanleiding van een zware storm die woedde in de nacht van 17 op 18 september 1940. Die nacht sloeg een groot aantal van de Britse versperringsballonnen los van hun verankering en dreven weg in de richting van Scandinavië. In Zweden stortte de antenne van het nationale radiostation in onder het gewicht van een ballon. Hoogspanningsleidingen werden onderbroken door ballonnen of werden kortgesloten door de afhangende staalkabels. Tot overmaat van ramp raakte ook het elektrische spoorwegnet onklaar door meerdere kortsluitingen. In Denemarken en Finland ontstond vergelijkbare schade. De Zweden protesteerden hevig tegen deze ‘aanval’ en de Britse regering bood haar excuses aan. Daarop ontbrandde in Engeland een discussie over de inzet van ballonnen, voorzien van een dunne staalkabel, om het Duitse hoogspanningsnet te storen of te ontwrichten. De R.A.F. was tegen uit vrees dat het gebruik de inzet of terugkeer van de eigen bommenwerpers zou hinderen. De Royal Navy, de Britse Marine, die de inzet van deze vorm van luchtoffensief had geclaimd, wilde dagelijks honderden ballonnen de Noordzee oversturen. Uiteindelijk werd een compromis bereikt, de marine zou de luchtmacht steeds consulteren over het moment van inzet, waarbij de luchtmacht het vetorecht kreeg toegewezen. Daarop werden met grote regelmaat ballonnen, voorzien van 100 meter touw, met daaraan 200-300 meter dunne staalkabel, richting Duitsland en de bezette gebieden gezonden. Het effect van dit type oorlogvoering 2008-3 bom4bleef, mede door de Duitse censuur op de berichtgeving, grotendeels verborgen voor de Britten. Toch moet dit tot storingen in het elektriciteitsnet hebben geleid en daarmee verlies aan productie. Schaarse berichten werden gevonden in de Hongaarse, Zwitserse en Deense pers. Een succes dat kon worden vastgesteld, vond op 12 juli 1942 plaats. Een kabel zette zich vast aan een 110.000 Volt leiding tussen Bohlen en Esperhain, in de omgeving van Leipzig. De schakelaars en zekeringen in de centrale reageerden te traag op de ontstane kortsluiting, met als gevolg dat een van de generatoren vlam vatte en de gehele centrale verloren ging.

De inzet van ballonnen met een brandstichtende lading werden kort na de eerste inzet van de staalkabelballonnen voorgesteld. De Admirality suggereerde om, in plaats van een staalkabel, brandstichtende middelen richting Duitsland te zenden. De achterliggende gedachte was dat een groeiend aantal brandende woningen, verlies aan oogsten op het veld of bos- en heidebranden, het moreel van de Duitsers zou aantasten. Het Britse oorlogskabinet accepteerde het voorstel, maar stelde als voorwaarde dat de afspraken met de R.A.F. ook voor deze ballonnen zouden gelden. Daarop werden vanuit Engeland, bij gunstige wind, grote aantallen ballonnen opgelaten waaraan ‘brandzakken’ of blikken bussen met fosforflesjes waren bevestigd. De ballon vloog op grote hoogte over de Noordzee om na verloop van tijd, door een vooraf ingestelde hoogte regelaar, te dalen naar een lagere hoogte. Een eenvoudig tijdmechanisme zorgde ervoor dat de lading na enige tijd werd losgemaakt van de ballon. Deze viel daarop naar de grond om na korte of langere tijd te ontbranden.

De ‘brandzakken’ bestonden uit twee worstvormige rollen, in paraffine gedrenkte, houtwol. Door de paraffine werd de brandbaarheid van de wol verhoogd en de gevoeligheid voor vocht verminderd. Deze twee houtwolworsten werden verpakt in een geparaffineerde linnen zak. Enkele van deze zakken werden samengebundeld tot een pakket van 3 à 4 kg. De ontsteking gebeurde doorgaans door fosfor. Dit was in een drijfnat zakje verpakt. Bij verdamping van het water ontbrandde de fosfor en vlogen de brandzakken houtwol in brand.

Fosforflesjes werden doorgaans, per 4 tot 6 stuks, in blikken bussen verpakt en aan de ballon gehangen. Ook nu was het weer een eenvoudig tijdmechanisme, dat na een vooraf ingestelde tijd, de bus deed kantelen. De flesjes, met een fosfor-rubber oplossing, in feite rubber, benzine en witte fosfor, waren voorzien van een stalen kogel die, bij inslag, het flesje brak en de brandende lading over een groot oppervlak verspreidde. De inzet van dit brandstichtende wapen is, evenals de brandplaatjes die door Bomber Command in grote aantallen op weg naar Duitsland werden uitgeworpen, zeker van invloed geweest op het moreel. Veel plotseling ontstane branden in die dagen, ook in ons land, kunnen hierdoor worden verklaard.

Vanaf maart 1942 werden brandstichtende ballonnen opgelaten vanaf Felixtowe in Suffolk en vanaf juli 1942 ook vanuit Oldstairs, 8 kilometer ten noorden van Dover.

Een ander brandstichtend wapen was het zogenaamde ‘brandplaatje’.2008-3 bom5 Brandplaatjes werden uit Britse bommenwerpers geworpen die in de nacht naar Duitsland vlogen. Brandplaatjes bestaan uit in water gedrenkte lapjes met fosfor, welke zijn bevestigd op celluloid plaatjes van 10 bij 10 cm. Zodra het water uit het vochtige omhulsel is verdampt, begint de fosfor te branden. Het stukje stof gaat smeulen en steekt het celluloid plaatje aan, dat met een steekvlam verbrandt. De brandduur kon worden verlengd door tussen twee plaatjes celluloid plaatjes rubber te klemmen. De brandduur werd daardoor tot tien minuten verlengd. Landen de plaatjes in droge gewassen, op rieten daken of in bossen of heide, dan konden ze veel onheil aanrichten.

Praktisch alle gemeenten in ons land hebben te maken gehad met deze vormen van oorlogvoeren, evenals in Duitsland en de rest van de bezette gebieden. De inzet van deze wapens en een aantal grote branden dwong de Duitse autoriteiten tot het nemen van tegenmaatregelen. Gedurende de oogsttijd was de gemeente verplicht een ‘oogstwacht’ in te stellen. Vierentwintig uur per dag diende, onder verantwoordelijkheid van de gemeentelijke Luchtbeschermingsdienst (LBD), door de gemeente te worden gepatrouilleerd op zoek naar een 2008-3 bom6mogelijk beginnende brand. Ook in Gemert hebben velen, soms gedwongen, hieraan deelgenomen. Ook de wachtdienst van de LBD die veelal vanaf kerktorens de omgeving afspeurde, was alert op het ontstaan van plotselinge rookpluimpjes.

In de gemeente Gemert landde op zaterdag 19 september 1942 en op woensdag 7 juli 1943 een ballon met een brandstichtende lading. De eerste landde in een weiland van J. Kastelijns te Elsendorp en vloog in brand. In de directe omgeving lag een tweede bus met daarin nog brandende fosfor. Daar het niet was te blussen werd gewacht tot alles was uitgebrand. De restanten werden door de veldwachter in beslaggenomen en overgedragen aan de bezetter. De tweede landde bij het ‘Zwarte Water’ in een weiland van Fleuren. In de bus aan de ballon bevonden zich zes flesjes met fosfor. Daar de flesjes niet waren gebroken was er ook geen brand ontstaan. De ballon en de flesjes werden opgehaald door de Marechaussee van de Groep Gemert en overgebracht naar het gemeentehuis. Daar werden de flesjes in een emmer onder water bewaard in afwachting van de Duitsers die ze zouden ophalen.

De oogstwacht vond tijdens haar patrouilles nog tal van verspreide pamfletten en in augustus 1941, in de Verre Heide, bij Handel en in de Gemertse Peel, nog meerdere witlinnen zakjes met thee. Aan deze zakjes was een label bevestigd met de tekst: “Groet uit Nederlandsch Indië. Houdt moed, Nederland komt vrij”. Een wel heel bijzondere vorm van propaganda bedrijven.

2008-3 bom7

BRONNEN:

Nederland

-Archief Gemert-Bakel, AG009, Dossier Gemeentepolitie Gemert.

-“Luchtgevaar”. Officieel orgaan van de Nederlandsche Vereeniging voor Luchtbescherming, 6e Jaargang No. 6/7 – juni/juli 1943.

Verenigd Koninkrijk

-The National Archives, Kew, U.K.

Air 2/2897 M-Balloon Organisation, memorandum no.1.

Air 14/596 Reports on the first releases of M-Balloon Unit.

Air 20/2449 Diverse onderwerpen, vergaderverslagen en correspondentie betreffende de ballonoorlogvoering.

Air 29/22 M-Balloon Units, Operational Record Book.

Air 41/1 Section 19, M-Balloon Unit, Section 21 Operation ‘Outward’.

ADM 1/16843 Diverse onderwerpen, vergaderverslagen en correspondentie betreffende de ballonoorlogvoering.

Halley, J.J. “Operation Outward. The Royal Navy’s Strategic Air Command”. Aviation News, 1986 (okt.-nov.): 590-591

Bekijk PDF

GH-2008-03 Ark van Noe terug in Gemert

Ad Otten

Op zaterdagmiddag 20 oktober 2007 werd op de punt van het speelveldje aan de wegsplitsing De Ark – De Bloemerd door stichting Gemert Vrijstaat in samenwerking met de buurtbewoners een bronzen Ark van Noë onthuld. Ruim 150 jaar geleden werd op deze locatie een hoeve gesloopt die bij iedereen bekend stond onder de naam ‘De Ark van Noë’.1 Na de sloop bleef tot in onze tijd d’ Èèrk in de volksmond voortleven en in 1989 werd tenslotte de straatnaam De Ark officieel toegevoegd aan het Gemertse straatnamenbestand. Oudere Gemertenaren weten zich wat betreft de locatie van De Ark, aan de uiterste westrand van de bebouwde kom, nog maar al te goed te herinneren dat vóór de normalisatie van de Aa en de Walgraaf, zeg maar vóór 1950, elk jaar opnieuw de hele Kampen en de Knollenbijter onder water liepen. Alleen de plaats van de vroegere hoeve op d’ Èèrk bleef daarbij droog en dat verklaart waarom de uit de bijbel bekende naamgeving van Ark van Noë hier wortel schoot. 2008-3 ark1Het is ook amper op een steenworp afstand dat in de middeleeuwen het adellijk geslacht van Gemert aan de boorden van het riviertje De Rips hier op een opgeworpen berg (=motte) hun Hooghuis liet bouwen. Het met een grote boog daaromheen gelegen tracé van De Haag moet van oorsprong de noord- en westrand zijn geweest van hun adellijk domein. Direct achter De Haag lag Hoeve De Ark en de huidige locatie daarvan ligt nog steeds aan de rand van Gemerts bebouwde kom. Daar vandaan loop je zo het open en weidse buitengebied in, en terugkerend op je schreden zie je Gemert liggen als een Panorama Mesdag. En wanneer je dan net een tekst onder ogen hebt gezien van een in Gemert opgemaakte akte van verhuring (dd 18 oktober 1766) betreffende ‘een groesveld omtrent De Ark van Noë’, dan zou je wanneer je je ogen heel stijf dichtknijpt, op de voorgrond van dat juist geschetste Panorama bij wijze van spreken de gestrande Ark van Noë nog kunnen ontwaren…. Gelet op de bijbelse context van 40 dagen en nachten regen, is dat ook minstens zo aannemelijk als ‘de geschiedenissen’ die ons willen doen geloven dat de historische Ark van Noë gezocht zou moeten worden ‘ergens’ op de hellingen van de meer dan 5000 meter hoge berg Ararat in de Kaukasus…. Maar dat ter zijde!

Alle oudere Gemertse senioren weten ons nog te vertellen dat vóór 1950 in de wintermaanden heel Gímmert op d’ Èèrk de schaatsen onder bond, en vandaar schaatste naar Koks, naar Erp en ‘nog wèjter’. De Kampen behoorde tot het grote overstromingsgebied van de Aa, waar ook ’t Leek (vgl. het Engelse ‘lake’) en ’t Broek op respectievelijk Beek en Donks en Aarles grondgebied deel van uitmaakten.

2008-3 ark2

Opmerkenswaard in dit verband is zeker ook dat de meest aannemelijke verklaring voor de naam Gemert gezocht moet worden in de uit het keltisch gedestilleerde betekenis van ‘plaats waar veel water bijelkaar komt’.2 Gemert-dorp ligt tegen de Peelrandbreuk die ondergronds veel waterstuwing veroorzaakt. Iedereen heeft dat de afgelopen jaren ook kunnen zien bij een aantal grote en onderkelderde bouwprojecten (Rabobank, gemeentearchief). Opmerkelijk is ook dat de gemeente Gemert-Bakel een relatief groot verval kent met veel ‘vals plat’. Het hoogste punt van de gemeente ligt op de Stippelberg op 32,5 meter en het waterpeil in de Aa op Koks haalt maar 11,5 meter. Van oost naar west maar liefst 21 meter hoogteverschil. Als buurgemeente Veghel eenzelfde verval zou hebben dan zaten de Veghelnaren aan de westpunt van hun gemeente zo’n 10 meter onder de zeespiegel. Het relatief grote hoogteverschil in onze gemeente verklaart hier ook de betrekkelijk grote variatie in landschappen. Enz. enz.

Tot slot: Het beeld is van de hand van kunstenaar Gert Prins uit Streefkerk. In een soort periscoop is Noë zelf nog zichtbaar en achter patrijspoorten zien we verder een ram en een paard.

 

NOTEN:

1. Voor de opeenvolgende eigenaren, huurders en vermeldingen in bronnen zie Heemkamer dossier ‘De Ark’. Op 18 oktober 1766 verhuurt Hendrik Smits een groesveld van 1,5 lopense gelegen omtrent DE ARKE VAN NOË aan Conrad Schoontjens (Rechterlijk Archief Gemert R182).

2. Ad Otten, Wat betekent Gemert? In: Gemerts Heem 2007.03, p. 14-16; Huub Thiadens, Naam, ligging en ouderdom van Gemert, In: Gemerts Heem 1980.03, p. 90-91.

Bekijk PDF

GH-2008-03 De Walgraaf en de Snelle Loop

Een landweer op de grens van de Vrije heerlijkheid Gemert

Jan Timmers

Landweren staan de laatste tijd volop in de belangstelling. Lange tijd is het stil geweest rond deze opvallende cultuurhistorische landschapselementen. Historici en heemkundigen gingen er bijna als vanzelfsprekend van uit dat landweren vroeger weliswaar voorkwamen, maar feitelijk toch al lang uit het landschap waren verdwenen met hier en daar een uitzondering. De belangstelling voor de historie van het landschap, maar ook het archeologische onderzoek naar landweren heeft ervoor gezorgd dat dit fenomeen weer de verdiende aandacht krijgt. In de omgeving van Oss zijn op diverse plaatsen landweren archeologisch onderzocht, maar al in de jaren 60 van de vorige eeuw werd de landweer van Kessel in Limburg onderzocht. De archeologische vondst van de landweer op de Doonheide in Gemert was dan ook niet zo uniek als de kranten ons deden geloven. De resultaten van het onderzoek hebben echter wel geleid naar een onderzoek of er op andere plaatsen ook sprake geweest is van landweren en wat daarvan nog zichtbaar aanwezig is.

Hoe zien landweren er uit?

Om te onderzoeken of er nog (restanten van) landweren in het landschap aanwezig zijn, is het nodig te weten hoe die dingen eruit gezien hebben. Op basis van landweren die nu nog bestaan kunnen we daar wel het een en ander van zeggen. Een landweer bestaat altijd uit een aarden wal met aan beide zijden ervan een greppel. 2008-3 wal1Meestal is de greppel aan de ene kant van de wal wat dieper en breder dan die aan de andere kant, maar dat hoeft niet altijd het geval te zijn. De wal was aanvankelijk beplant met moeilijk doordringbaar struikgewas, veelal sleedoorn, meidoorn, braam of hondsroos. Later wordt de wal ook als hakhoutwal gebruikt met voornamelijk eik.

Afhankelijk van de algemene terreingesteldheid was er water aanwezig in de greppels. Als de landweer over droge heide was aangelegd, was dat natuurlijk niet het geval, maar als de landweer in andere, nattere terreinen lag zal er (zeker tijdelijk) water in de greppels aanwezig zijn geweest. De greppels van een landweer hebben meestal geen primaire functie als waterafvoer, maar in een aantal gevallen hebben de greppels wel een dergelijke functie gekregen. De hoogte en breedte van de wal, en daarmee ook de breedte en diepte van de greppels, kan sterk variëren. We zullen daar verderop voorbeelden van zien. Behalve de wal en de twee greppels komen bij landweren soms ook andere elementen voor, zoals rijen palen of struikelkuilen aan één of aan beide kanten. Soms komt ook een dubbele wal voor, met in dat geval dan ook drie greppels.

In de praktijk blijkt dat landweren aangetroffen worden op de grens van bestuurlijke eenheden, zoals provincies of gemeenten. De functie ervan is niet alleen een grensmarkering, maar een barrière voor bezoekers van buitenaf, terwijl de landweer tegelijkertijd als veekering kan dienen, zodat het loslopende vee niet op elkaars gebied kon komen.1

De Snelle Loop een landweer?

Over De Snelle Loop is inmiddels het een en ander geschreven, vooral vanwege de grensconflicten die zich hieromtrent afspeelden tussen de bewoners van Gemert enerzijds en die van Aarle en Beek anderzijds.2 De Snelle Loop ligt dan ook precies op de grens van Gemert met Aarle-Rixtel en Beek en Donk. Opvallend aan de Snelle Loop is dat hij niet de vorm heeft van een natuurlijke, slingerende waterloop, maar dat hij een recht verloop heeft, dat hij niet de natuurlijke laagten in het landschap volgt en op sommige plaatsen dwars door hogere delen van het landschap loopt.3 Een kunstmatige constructie dus. Nog opvallender is dat de Snelle Loop over de gehele lengte van de grens met Aarle en Beek een dubbele waterloop is. 2008-3 wal2Twee keurig parallel lopende waterlopen, zoals goed te zien is op de kadastrale kaart van 1832. De noordelijke loop, aan de Gemertse kant, heeft dan als naam De Kleine Walgraaf en de zuidelijke loop heet kortweg Walgraaf. Wat op de kadasterkaart en ook op veel topografische kaarten niet te zien is, maar wat uit de naamgeving in 1832 al duidelijk wordt, is dat er behalve een dubbele waterloop ook een wal aanwezig is. De wal ligt, zoals uit andere bronnen blijkt, tussen de twee parallelle waterlopen.

De uiterlijke vorm van deze constructie, twee gegraven greppels met daartussen een wallichaam, doet meteen denken aan een landweer, temeer nog omdat hij de grens vormt tussen twee gebieden die tot verschillende bestuurlijke eenheden behoren. Aan de ene kant de Vrije heerlijkheid Gemert van de Duitse Orde en aan de andere kant de gemene gronden die door de hertog van Brabant in 1300 werden uitgegeven aan de inwoners van Aarle, Rixtel, Beek en Donk.

De grens tussen Gemert en Aarle-Beek loopt dwars door een laaggelegen gebied, waardoor ook de rivier De Aa2008-3 wal3 loopt. Verder stroomafwaarts van De Aa stagneert de waterafvoer op de plaats waar de Middenbrabantse Dekzandrug en de Maashorst elkaar ontmoeten op Koks, waar de weg van Gemert naar Erp de Aa kan oversteken. Stroomopwaarts van Koks ontstond een grote overstromingsvlakte die deels in Gemert, maar grotendeels in Beek en Donk ligt. De grens en dus ook de landweer loopt door dat gebied en het is daarom ook voor de hand liggend dat de greppels aan weerszijden van de landweer als waterafvoer dienst gaan doen. Vanwege het rechte verloop is die waterafvoer veel effectiever dan via natuurlijke, slingerende beken. De naam Snelle Loop hangt daar duidelijk mee samen.

2008-3 wal5Verder stroomopwaarts van de Snelle Loop, waar deze de grens vormt tussen Bakel en Gemert, was er wel een natuurlijke waterloop als voorganger. Er waren natuurlijke beekjes vanuit De Mortel, vanuit het Bakelse Witven, de Esperloop en de De Ymelbeek. Het water uit deze beekjes kwam ten zuiden van Gemert bij elkaar en volgde2008-3 wal4 van daar oorspronkelijk het tracé van de zogenaamde Broekloop, die vanuit Tereiken over Gemerts gebied naar het noorden stroomde en waarvan het water uiteindelijk uitstroomde in het broek.

 

 

De aanleg van de Snelle Loop als landweer

Van een aantal landweren is uit onderzoek bekend in welke periode ze zijn aangelegd. Ze dateren allemaal uit de middeleeuwen, voornamelijk de periode tussen 1350 en 1450.4

• Oss 1359

• Kessel (Limburg) 1371-1377

• Helmond vóór 1399

• Schijndel 1447

Ook op de grens van Gemert en Boekel lag een landweer, die in de archiefbronnen al voorkomt in het jaar 1478 en dus daarvóór aangelegd moet zijn. Van deze landweer is niets meer in het landschap zichtbaar. Ook daar echter fungeerde de landweer als waterafvoer. De naam verbasterde in de loop der tijd van landweer in Landmeerse Loop.5

Van de Snelle Loop kan ook gevoeglijk worden aangenomen dat hij in de genoemde periode zal zijn aangelegd. De gemene gronden van de Aarle-Rixtelse en de Beek en Donkse Broekkant werden door de hertog van Brabant aan de inwoners van Aarle en Beek uitgegeven in het jaar 1300. Op dat moment werd de grens tussen Aarle-Beek en Gemert vastgelegd. Pas daarna zal er een landweer zijn aangelegd.

Rond de Snelle Loop ontstonden al vrij spoedig de nodige grensconflicten. Simon van Wetten beschreef ze uitgebreid aan de hand van een omvangrijk procesdossier in het gemeentearchief. Al in de oudste stukken over de geschillen is 2008-3 wal6sprake van de gracht en de wal en het onderhoud ervan. In een getuigenverklaring uit 1429 wordt aangegeven dat de geburen van Grotel (onder Bakel) samen met die van Aarle en Beek al zestig jaar en langer “de grave tussen hun broek en dat van Gemert hebben moeten maken”. Dat betekent dat de landweer al ca 1370 bestaan moet hebben.6 Dat geldt kennelijk niet alleen voor de grens tussen Aarle-Beek en Gemert, maar ook voor de grens tussen Bakel en Gemert. Op oude topografische kaarten is inderdaad ook tussen Grotel en Gemert een landweer aanwezig. Over het jaar van aanleg van de landweer is tot nu toe geen nader bericht in de archieven aangetroffen.

Wat wel duidelijk wordt uit de stukken rondom het conflict is dat de inwoners van Rixtel, Aarle en Beek de verplichting hadden de wal en de gracht te onderhouden, waarbij zij overigens volgens de Gemertenaren behoorlijk in gebreke bleven. De onderhoudsplicht en daarmee indirect het eigendom van de landweer lag dus duidelijk bij Rixtel, Aarle en Beek. We mogen er daarom van uit gaan dat zij ook het initiatief namen om de landweer aan te leggen.

De latere lotgevallen

De dubbele Snelle Loop met daartussen de wal heeft lange tijd standgehouden. Op de topografische kaarten van ca 1900 staat de situatie nog weergegeven over de gehele lengte van de grens tussen Gemert en de dan afzonderlijke gemeenten Aarle-Rixtel en Beek en Donk. Ook in het verlengde daarvan op de grens tussen Gemert en Bakel is eenzelfde soort constructie waar te nemen. Van een landweer tussen Gemert en Bakel is tot nu toe in de archieven niets anders teruggevonden dan de opmerking die hierboven al is gemaakt uit 1429. Overigens bestond er ook een landweer tussen Bakel en Aarle-Rixtel, die nu nog steeds in het landschap aanwezig is.72008-3 wal7

In 1935 werden plannen gemaakt om als werkverschaffingsproject de wal tussen de dubbele loop af te graven en de twee waterlopen samen te voegen. Omdat het waterschap niet wilde meewerken werd het plan niet uitgevoerd. Dat gebeurde pas in 1947, althans het stuk tussen de Aa en de weg van Gemert naar Beek en Donk. De middeleeuwse constructie werd op dat deel van de grens compleet weggevaagd.

Ten zuiden van de weg van Gemert naar Beek en Donk bleef de wal gespaard tot aan de grens met Bakel. Wel werd op dat gedeelte van de grens de greppel aan de Beekse kant gedempt en de waterloop aan de Gemertse kant werd verbreed. Enige jaren geleden werd in het kader van de aanleg van een ecologische verbindingszone op precies ditzelfde deel van het tracé de waterloop aan de Gemertse kant ecologisch ingericht met flauwe oevers. Ter compensatie werd aan de Beek en Donkse kant de dubbele loop hersteld en als vistrap in gebruik genomen. Het grootste deel van de middeleeuwse wal bleef daarbij gespaard.

Landweer met dubbele wal

In verband met de inrichting van de ecologische verbindingszone langs de Snelle Loop is het tracé van de wal, voorzover deze nog bestond, nauwkeurig bekeken. Bij het meest zuidelijke stuk van de wal viel het op dat het voor een gedeelte niet ging om een enkele wal met waterlopen aan weerszijden, maar dat er een dubbele wal aanwezig was. Op de topografische kaart van 1953 is de aanwezigheid van een dubbele wal zorgvuldig ingetekend. Op dezelfde kaart is te zien dat er ook tussen Bakel en Gemert ten zuiden van Tereiken een landweer aanwezig is met een dubbele wal. Dit laatste stuk van de landweer is inmiddels ook compleet verdwenen.

Herstel van de Landweer

2008-3 wal8

Langs het gehele tracé van de Snelle Loop vanaf Hogen Aarle tot aan de Aa is een ecologische verbindingszone gepland. Het gedeelte ten zuiden van Milschot over de Milschotse Heide is inmiddels aangelegd. Daarbij is geen rekening gehouden met een voormalige landweer. De Snelle Loop meandert er vrolijk op los en volgt de voormalige gemeentegrens niet meer overal. Het gedeelte van de ecologische verbindingszone tussen Tereiken en de Beeksedijk is eveneens aangelegd, waarbij de middeleeuwse wal gespaard bleef en de dubbele waterloop werd hersteld. Het profiel van de waterlopen is echter ecologisch ingericht en heeft niet het uiterlijk van een oude landweer. 2008-3 wal9De gedeelten tussen Beeksedijk en de Aa en ook het gedeelte tussen Gemert en Bakel ten zuiden van Tereiken moeten nog worden ingericht. Op beide delen van het tracé doet zich de mogelijkheid voor om de oude middeleeuwse landweer in zijn oude glorie te herstellen. Het profiel van de dubbele loop met de wal daartussen is destijds op een aantal plaatsen ingemeten. Herstellen van die situatie is daarmee niet alleen wenselijk maar ook daadwerkelijk mogelijk. Ook het gedeelte van de landweer ten zuiden van Tereiken kan worden hersteld. Het bijzondere daar is dat er een dubbele wal aanwezig was. Het nog aanwezige stuk van de dubbele wal kan daarvoor als voorbeeld dienen.

Behalve de restanten van de landweer zijn er nog meer cultuurhistorische landschapselementen, die de nodige aandacht verdienen en die in aanmerking komen om bewaard, versterkt of hersteld te worden. Die werden in een eerder artikel in dit tijdschrift al beschreven.9

2008-3 wal10Tenslotte kan de mogelijkheid worden overwogen om de oude naam van de Snelle Loop weer opnieuw in gebruik te nemen. Al in het begin van dit artikel werd duidelijk dat beide parallelle waterlopen met verschillende namen werden aangeduid. Aan de Gemertse kant De Kleine Walgraaf, aan de Beek en Donkse kant kortweg De Walgraaf. Deze oude namen duiden op de combinatie van wal en waterloop en daarmee op de oude landweer. Als beide waterlopen weer in gebruik zijn is het zinvol om ze met verschillende namen aan te geven. Laat vooral één van die twee de naam Snelle Loop houden, maar ik stel voor om voor de andere waterloop de naam Walgraaf te gaan gebruiken.

NOTEN:

1. Inmiddels is er diverse informatie te vinden over landweren op internet, o.a.: http://nl.wikipedia.org/wiki/Landweer_(vestingwerk); Voor meer informatie: ‘Landweren in Nederland’ doctoraalscriptie Bertus Brokamp. Informatieblad archeologisch landschapsbeheer, landweren of landgraven; uitgave monumentenwacht Noord-Brabant en Archeologische Monumentenwacht; http://www.racm.nl/content/documenten%5Clandweren.pdf

2. Simon van Wetten, Grensconflict zonder limieten, de strijd rondom de Snelle Loop; Bijdragen tot de geschiedenis van Gemert deel 21, Gemert 1995.

3. Op de geomorfologische kaart is duidelijk zichtbaar dat de Snelle Loop dwars door een aantal dekzandkoppen loopt.

4. De datering van de landweren: Oss: Jacob van Oudenhoven, Beschryvinge der Stadt ende Meyerye van ‘s-Hertogenbossche, editie 1649 blz 35; Kessel (Limburg): P Modderman, De Lankerd bij Kesseleik, een landweer tussen het overkwartier van Gelre en het Land van Horne, in: Hoekstra e.a. Liber Castellorum, Zutphen 1981, blz 287; Helmond: A. Frenken, Helmond in het verleden, Den Bosch 1928, deel 1, blz 29 ; Schijndel: Henk Beijers, De Schijndelse landweer (Uit Historische Nieuwtjes nr 10), Schijndels Weekblad jrg.32 – 7 juli 2007.

5. Ad Otten, De landweer van Gemert, thans: de Landmeerse Loop; Gemerts Heem (1977) nr.66 p.14-16

6. Simon van Wetten (zie noot 2), blz 59.

7. Over de landweer tussen Bakel en Aarle-Rixtel zal afzonderlijk worden gepubliceerd.

8. Het kaartje komt uit het archief van het waterschap. Simon van Wetten (zie noot 2), blz 116

9. In verband met de plannen voor de ecologische verbindingszone langs de Snelle Loop werd al eerder gewezen op een aantal cultuurhistorische aspecten van het gebied van de Snelle Loop. Zie Jan Timmers, Het historisch landschap aan de benedenloop van De Snelle Loop, Gemerts Heem, jrg 47 (1985) nr 1 blz 15-22

2008-3 wal112008-3 wal12

Bekijk PDF

GH-2008-03 Engelsen in “De Kroon” Tijdens bezetting (deel 2)

Anny van de Kimmenade-Beekmans

In deel 1 (Gemerts Heem 2008 nr.2) werd verhaald hoe in het voorjaar van 1943 Adèle Laming-Haslinghuis met haar 15-jarige zoon Charles (en nicht Cecile Serruys) een veilig onderdak vonden in het Gemertse Hotel De Kroon bij de familie Wijn. Adèle stamde uit een bekende Schiedamse familie van jeneverstokers (De Kuyper) en was in 1911 getrouwd met Charles Laming, firmant van een groot Londens handelshuis met onder meer een vestiging in Rotterdam. Door haar huwelijk werd ze Brits onderdaan. Haar man was van mei 1929 tot aan zijn dood in februari 1937Brits consul in Amsterdam. Het gezin telde vier zonen en woonde in Aerdenhout. Toen de oorlog uitbrak, woonde alleen de oudste en de jongste zoon bij Adèle. De oudste zoon, die vanaf 1938 Brits vice-consul in Amsterdam was, wist nog juist op tijd naar Engeland uit te wijken. Het lukte Adèle en haar jongste zoon echter niet per schip naar Engeland te ontkomen. Noodgedwongen moesten ze terug naar hun woning in Aerdenhout. Vanaf dat moment keek Adèle uit naar een veilig onderkomen en dat vond ze in Gemert (zie deel 1). Nadat in februari 1943 de woning in Aerdenhout door de bezetter werd gevorderd ‘dook’ Adèle met zoon Charles ‘onder’ in De Kroon in Gemert, dat wil zeggen zij werden wel officieel in het bevolkingsregister van de gemeente ingeschreven, maar dat zonder vermelding van de Britse nationaliteit.

Jacht op onderduikers en controle

Na de Meistaking van 1943 werd de jacht op onderduikers feller. Indertijd reed door Gemert de Vitesse-bus. Deze lijndienst onderhield de verbinding Den Bosch-Helmond. Bij Hotel de Kroon was een halte. De bus stopte er alleen als er een gele vlag was uitgestoken. Als de vlag opgerold in de daarvoor bestemde koker bleef, reed de bus door. Deze gewoonte stamde nog uit de tijd dat de stoomtram er een halte had. Wanneer de Wijn’s vermoedden dat er jacht op onderduikers werd gemaakt, lieten ze de vlag opgerold in de koker. Onderduikers wisten dat dit teken op gevaar wees. De bus stopte niet en meegereisde onderduikers stapten bij de volgende halte uit.

Daarnaast was binnen het hotel een prima schuilgelegenheid voor onderduikers.

2008-3 eng1

De slaapkamer van Adèle Laming had namelijk een diepe ingebouwde kleerkast. Daarboven zat een luik dat leidde naar de geheime schuilplaats achter de zogeheten ‘koetsierskamer’. De toegang tot het luik werd met behulp van de vele hut- en andere koffers aan het oog onttrokken. Verscheidene malen maakten zoon Charles, Jos Wijn en andere onderduikers van deze schuilplaats gebruik.

Zoals eerder gezegd hadden ze van Jules Vogels, de Gemertse NSB-burgemeester geen last. Wel kregen de Lamings enkele keren onverwachts bezoek van de Sicherheitsdienst, waarbij ze stevig werden verhoord. Bij een van die gelegenheden wist Jos Wijn nog snel wat verboden tijdschriften in zijn pofbroek te stoppen. Ook de Wijn’s werden aan de tand gevoeld, maar die bleven potdicht.

 

Deze verhoren hingen waarschijnlijk samen met de activiteiten van Patrick, de zoon van Adèle die in Twente studeerde. Na verloop van tijd had hij zich daar bij een sabotagegroep aangesloten. In Twente en in de omgeving van Arnhem werd hij gezocht. Een tijdlang ging Patrick ter camouflage gekleed in een priestertoog. Begin 1944, toen het hem in Nederland te heet onder de voeten werd, besloot hij via de landroute 2008-3 eng2naar Engeland uit te wijken. Voor vertrek nam hij in een kerk (Bakel of Deurne) afscheid van zijn moeder.

Zijn tocht duurde vier maanden en was niet zonder gevaren. In het Spanje van Franco werd hij gevangengenomen. Daar zat hij enkele maanden in een concentratiekamp om aan de Duitsers uitgeleverd te worden. Door toedoen van communistische gevangenen wist hij te ontsnappen en zijn reis te vervolgen. Via telegrammen die gestuurd werden naar een adres in Genève, gaf weer een andere tussenpersoon het verloop van zijn reis door. Ir. de Graaff, die indertijd bij Philips werkte en van de bezetter regelmatig naar Zwitserland mocht reizen, haalde die telegrammen in Genève op. Zo kwam Adèle te weten dat ook haar derde zoon in mei 1944 Londen had bereikt en er zijn twee broers had ontmoet. Samen met zijn oudste broer was hij voor de Britse regering werkzaam in de oorlogsindustrie.

Pilotenhulp

In Gemert en directe omgeving hield Adèle zich bezig met pilotenhulp. In augustus 1942, tijdens hun verkenningsvakantie in Gemert, stortte er in Elsendorp een Engels vliegtuig neer. Zo snel mogelijk trok ze er op uit om te pogen de bemanning te bereiken. Altijd keek ze uit naar identiteitsplaatjes of anderszins om de familie over het lot van hun dierbaren in te lichten. Uit haar kasboekgegevens blijkt bovendien dat ze in omliggende plaatsen missen liet opdragen voor de zielenrust van omgekomen piloten.

Ook bij de neergestorte Lancaster in Handel op 21 juli 1944 probeerde ze na de crash zo snel mogelijk bij de wrakstukken van het vliegtuig en de dode vliegers te komen. Een Duitse officier verbood haar dat. Even verderop lieten twee Nederlandse agenten die bij een ander slachtoffer waakten, haar toe om te zoeken. Ze werd door hen gewaarschuwd toen Duitsers hun kant opkwamen. Het was haar niet gelukt identiteitsplaatjes, papieren of andere dingen te vinden.

De volgende dag fietste Adèle met haar nicht opnieuw naar Handel om er verder te zoeken. Ook dit keer vonden ze niets. Wel troffen ze in naburige velden kleine fragmenten van lichaamsresten aan. Adèle was boos over dit gebrek aan respect voor de omgekomen vliegers. Van een boer kreeg ze een kist en een schop. Ze verzamelden de lichaamsresten in de kist en vervolgens begroeven ze die in gewijde aarde op het kerkhof van Handel. Adèle liet Wim van Rooij, smid en toenmalige verloofde van Jaantje Wijn een grafkruis met inscriptie maken. Van de Handelse rector kreeg ze echter geen toestemming om het grafkruis te plaatsen.3

In een ander geval toog Adèle met haar nicht en zoon naar het ziekenhuis in Veghel. Ze hadden vernomen dat daar een Engelse piloot na een crash zwaargewond was opgenomen. Uit latere correspondentie met Adèle en aanvullende gegevens valt op te maken dat deze zwaargewonde vlieger zeer waarschijnlijk de flight sergeant Alex. T.H. Perkins moet zijn geweest. Hij was boordmecanicien van het Engelse Stirling vliegtuig dat op 22 juni 1943 in Oploo neerstortte, net voorbij de Gemertse gemeentegrens. Bij de landing brak Perkins zijn rug en vermoedelijk werd hij door de Duitsers naar voornoemd ziekenhuis overgebracht.

Voor de ziekenkamer van Perkins stonden twee Duitse bewakers. Cécile Serruys leidde hen op geraffineerde wijze af en Adèle en haar zoon glipten naar binnen. Echt helpen konden ze niet. Ze vroegen Perkins het adres van zijn ouders om hen te berichten. Ook hadden ze een Engels boek voor hem meegenomen. De piloot had op dat moment meer behoefte aan ‘chewing gum’. Hij kon zich niet voorstellen dat dit product nergens te verkrijgen was. Ze gingen nog een keer terug. Er was met geen mogelijkheid aan kauwgom te komen. Ze hadden ter vervanging een soort schuimpje van de bakker meegenomen, hetgeen de vliegenier helaas niet beviel.2008-3 eng3

Aanloop naar de bevrijding.

De tijd voorafgaande aan de bevrijding werd gekenmerkt door chaos. De Lamings zagen uit naar berichten en de komst van de geallieerden. Zelf beschikte Adèle niet over een radio. Berichten via Radio Oranje kon ze links en rechts wel oppikken of meeluisteren. Omdat indertijd vrijwel niemand in Gemert bekend was met de Engelse taal, was het beluisteren van de Engelse BBC in Gemert moeilijk. Haar nicht Liline voorzag haar tussentijds van samenvattingen van de BBC.

Wel wierpen de geallieerden instructies af die de burgers aanzetten de troepenverplaatsing van de bezetter tegen te werken. Charles Laming wilde daarin graag behulpzaam zijn. Hij laadde zakken vol gebroken glas op zijn fiets en strooide die uit op de weg Beek-Gemert. Ook legde hij bij De Kroon punaises onder de fietsbanden van een Duitse soldaat. Toen Jan Wijn sr. dit ter ore kwam, kapittelde hij Charles over deze onbezonnen daad van sabotage.

Charles had zich op aanwijzing van de afgeworpen instructies ook beziggehouden met het verzamelen van Duitse troepenbewegingen in de omgeving van Gemert. Op maandag 18 september, daags nadat de eerste bevrijders boven Veghel en omgeving waren gedropped, fietsten zijn moeder, Cécile Serruys en hij via Boekel naar Veghel om er contact te leggen met de geallieerden. Daar rolden de eerste doorgebroken Royal Army lorries binnen die de Amerikaanse paratroepers kwamen versterken of doortrokken richting Nijmegen.

Het was druk langs de weg. Charles drong zich naar voren en trok de aandacht van een captain van een Engelse lorrie Die zorgde ervoor dat er een draadloos bericht werd gestuurd naar een verkenningsvoertuig. Niet lang daarna belandde hij via het mangat in een pantservoertuig. De bemanning was verbaasd over zijn perfecte kennis van de Engelse taal. Om de aard van zijn informatie te kunnen beoordelen, moest hij worden overgebracht naar een eenheid die al ver vooruit was. In volle vaart ging het richting Nijmegen. Onderweg werden alle hindernissen op de weg meedogenloos terzijde geschoven.

Toen Charles uiteindelijk bij de bedoelde eenheid belandde, werd hij onmiddellijk ondervraagd. Zijn informatie bleek onvoldoende up-to-date. Hij kon vertrekken. Dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan. Al liftend geraakte hij tenslotte in het bevrijde Oss en bracht er de nacht door bij Vrins, een familielid van de Gemertse hoofdonderwijzer. De volgende dag werd hij naar het station verwezen. Daar kreeg hij van de plaatselijke bewakingsdienst een Duitse, groengeverfde legerfiets en daarop peddelde hij via Boekel naar Gemert. Terug naar bezet gebied.

Bij het naderen van het Kruiseind zag hij een Duits machinegeweer op pootjes staan. De loop wees zijn richting in. Angst bekroop hem. Hoe moest het verder met die Wehrmachtfiets. Van achter een boom zag Charles een Duitse soldaat die hem wenkte om sneller door te rijden. Niet lang daarna lag hij doodvermoeid in zijn eigen bed in De Kroon.

Oplaaiende strijd en bevrijding

In de tussentijd had Jos Wijn enkele dagen van de feestvreugde in Veghel genoten. Hij was er via Volkel naartoe gefietst waar hij eerst bij het vliegveld had rondgekeken. Daar heerste chaos. Het vliegveld was zo goed als verlaten en die informatie gaf hij aan de geallieerden in Veghel door. Jos logeerde bij de familie Van Hout-Brox. Toen hij weer naar huis kwam, lagen er Duitse troepen in de Pandelaar.

Hoogstwaarschijnlijk fietsen Adèle, haar zoon en Cécile Serruys in de namiddag van 22 september opnieuw naar Veghel. Ze kwamen die plaats binnen via een omweg en troffen er duidelijk zenuwachtige Amerikaanse paratroepers aan. De doorstroom van legerverkeer was aanzienlijk verminderd en naderend geschutsvuur was hoorbaar. Bij een oudere dame met een groot huis met binnencour – waarschijnlijk bij dezelfde familie Van Hout-Brox – kregen ze logies.

De volgende ochtend na zeer veel nachtelijk lawaai, was het duidelijk dat de Duitsers de ‘Corridor’ aanvielen. In de achtertuin van hun gastgezin stond een Engelse batterij 25 ponders opgesteld. De Duitsers hadden duidelijk de overmacht en niet lang daarna bleek Veghel omsingeld. Hoe zwaarder het geschutsvuur, hoe meer Amerikaanse paratroepers binnen tegen de muren van de cour aankropen waar ze beschutting zochten.

De huisbezitster werd meer en meer kribbig tegen haar gasten. Zij had toch niet om hen gevraagd. De volgende nacht sliepen Adèle, Cécile en Charles op de stenen van de binnencour en kregen noodrantsoenen van de paratroepers. Die verklaarden nog nooit in zo’n zwaar bombardement te zijn geweest. Gelukkig wisten de geallieerden de felle strijd om de ‘Corridor’ in hun voordeel te beslechten. Adèle, haar zoon en Cécile keerden naar Gemert terug, waar ze op 25 september de bevrijding meemaakten.

De bevrijding

De Lamings hadden met groot verlangen naar de bevrijding uitgezien. Eindelijk konden ze voor hun Engelse nationaliteit uitkomen en Adèle legde contact met de legerleiding in Gemert. Enkele dagen later vertrok een groot deel van de Engelse troepen uit Gemert in de richting van de Maas. De toen 17-jarige Charles ging met hen mee als tolk en bemiddelaar. Vanwege zijn talenkennis werd hij als burger bij de militairen ingelijfd. Er moesten landingsstrips worden aangelegd en Charles bemiddelde met boeren om vrijere opvliegroutes te krijgen. In de herfst was hij actief bij Overloon en Venray. Ook werd zijn hulp bij ondervragingen van gevangen genomen Duitse soldaten ingeroepen.

In De Kroon kreeg Adèle Laming regelmatig bezoek van leden van de Engelse legerleiding. Van officieren tot generaals toe. Uit kasboekgegevens valt op te maken dat een groot deel van die bezoekers een paar klompen als aandenken ontving. Ze vierde de Kerstdagen van 1944 samen met majoor Banger King en haar zoon Richard. Laatstgenoemde zocht haar een paar keer in Gemert op. Hij had de leiding over een eenheid Motor Torpedo Boats (M.T.B.’s) en werd al heel vroeg voor zijn inzet met de Distinguished Service Cross onderscheiden. Later was Richard betrokken bij de amfibische operaties in de Maas bij Grave.

‘Rest Centres and Army Dances’

2008-3 eng4Anders dan gehoopt, zat er weinig schot in de oorlogsvoering. Kort na de bevrijding van Gemert lagen er in die plaats en in de directe omgeving grote aantallen geallieerde militairen. Om de verveling bij militairen tegen te gaan verzorgde Adèle Laming kort na de bevrijding bij De Keizer en bij De Kroon enkele ‘army dances’. Veel vlotter ging dat vermaak lopen nadat ze de Schotse generaal-majoor C.M. Barber voor haar idee had weten te winnen. ‘Tiny Barber’ – 1.96 meter lang, met kilt en lange herdersstaf – was een opmerkelijke verschijning. Hij 2008-3 eng5paradeerde over het Borretplein en daar sprak Adèle hem voor het eerst aan. Twee Engelse MP’s hielden haar aan, onder verdenking dat ze een aanslag wilde plegen.

Dat was ze allerminst van plan. Ze was er op uit om de militairen binnen Gemert ‘een passende en verkwikkende ontspanning’ aan te bieden. Om die reden werd later een ‘Comittee for Entertainment of Allied Troops’ opgericht. Het voornemen daartoe stond in het Gemerts Nieuwsblad van 10 november. Vrijwel zeker ging het initiatief uit van Adèle Laming. In het Gemertse comité zaten onder anderen de town-mayor en kapelaan Van Haeren. Dit comité moest zorgen voor meer draagvlak bij plaatselijke zielzorgers en inwoners. De ‘army dances’ sloegen namelijk enorm aan. Adèle moest er vervolgens op uit om pastoors voor haar activiteiten te winnen en zaalruimte te regelen.

Van pastoor Kuyten mocht ze de zaal in het Alcoholvrij Lokaal gebruiken. Ook de rector in Handel was onder2008-3 eng7 voorbehoud bereid mee te werken. Hij stond erop dat het een R. C(atholic) centre 2008-3 eng13moest zijn dat in feite alleen voor RK Engelse soldaten toegankelijk mocht zijn. Ook in Elsendorp – De Vossenberg – kon ze terecht. Tevergeefs verzocht ze de overste van het kasteel om medewerking.

Behalve het zoeken van geschikte zaalruimtes was het vinden van eerbiedwaardige chaperonnes een andere taak. Cécile Serruys zag toe dat de dansavonden in Gemert volgens afspraak en zonder incidenten verliepen. Adèle verzorgde de kerkdorpen. Voor Gemert beschikte Adèle over een lijst van invités die waarschijnlijk in overleg met kapelaan van Haeren was samengesteld. De meisjes op de lijst woonden merendeels in of in de directe nabijheid van ‘de Straot’. Aanvankelijk schreef Adèle de op naam gestelde uitnodigingen aan de meisjes helemaal met de hand. Later liet ze bij Ermers invitaties drukken, die deels met de hand door haar werden ingevuld.

Met de Gemertse zielzorgers waren duidelijke afspraken gemaakt. Adèle moest garant staan voor het contact met ‘een te vertrouwen en verantwoordelijke ‘ranking officer’. Alle meisjes moesten dicht bij elkaar in de buurt wonen, zodat ze paarsgewijs konden komen en gaan. Begin en einde van de ‘dances’ waren aan strikte tijdstippen gebonden. Het roken was sterk gelimiteerd. Er werd geen sterke drank geschonken, maar thee. Eind november ontving Adèle van het hoofdkwartier van het British Liberation Army een zending thee, suiker en gecondenseerde melk.

Niet alleen binnen de Gemertse pastorie, ook in Gemert zelf leidde deze danspartijtjes voor officieren en ‘Gemertse elitemeisjes’ tot felle kritiek. Dientje Rooijmans, een dochter van bakker Rooijmans uit de Nieuwstraat werd regelmatig uitgenodigd. Ze had nog maar kort verkering met Jan Wijn jr. en die had het er niet op begrepen dat ze op die uitnodigingen inging. Toen ze weer eens naar De Keizer ging, verzekerde Jan jr. haar: ‘As ge um tien uur nie terugkomt, dan maak ik ut uit’. Zover kwam het niet. De verkering hield stand en Jan en Dientje trouwden in mei 1946. Als huwelijksgeschenk ontvingen ze van Adèle Laming een Delftsblauwe vaas, die volgens het onderschrift aan de onderzijde speciaal ter gelegenheid van de bevrijding van Nederland was gemaakt.

Niet alleen in Gemert, ook in Helmond was door haar een soortgelijk comité opgericht en ook daar stond het Rest Centre onder haar leiding. In de Engelse mevrouw Carp vond ze een goede medewerkster. Omdat Adèle regelmatig naar Helmond moest, beschikte ze vanaf 30 oktober over een schriftelijke toestemming van de Civil Affairs Office om de bruggen van Beek en Donk en Aarle-Rixtel ongehinderd te kunnen passeren. Aanvankelijk ging ze per fiets, later werd haar door de legerleiding vervoer aangeboden. Ze had een vaste chauffeur, een rasechte Cockney. Hij waakte als een herdershond over haar. Daar Adèle lang was en haar hoofd aan de jeepdeur dreigde te stoten, waarschuwde hij haar hiervoor met: ‘Mind your nut, Ma’am’.

Naar Engeland en weer terug

2008-3 eng8

Leidinggevenden van het British Liberation Army hadden grote waardering voor de wijze waarop Adèle de Rest Centres in Helmond en Gemert leidde. Deze centres evolueerden van dansvloer tot ontspanningsplek. Ze ontving hiervoor verschillende schriftelijke dankbetuigingen. Ook om die reden werd ze op dinsdag 19 december 1944 vanuit Gemert opgehaald voor een ‘dinner party’ in Helmond met luitenant-generaal E.H. Barker en brigadier E.P. Sewell. Adèle nam deze gelegenheid te baat om aandacht voor haarzelf te vragen. Samen met haar zoon Charles wilde ze graag naar Engeland om er haar zonen, familie en kennissen te ontmoeten. Eerder al had ze de Engelse ambassade in Brussel verzocht om een nieuw paspoort. Het oude was gedurende de oorlogsjaren verlopen. Er kwam echter geen schot in de zaak. Brigadier E.P. Sewell kwam haar hierin graag te hulp. Nog de volgende dag schreef hij een brief naar een vriend in Brussel waarin hij haar situatie uitlegde. Deze vriend zou bij de Engelse ambassade in Brussel voor hem nagaan welke persoon hiervoor het beste benaderd kon worden. Op Oudejaarsdag berichtte Sewell aan Adèle dat haar verzoek in behandeling was genomen. Ruim een week later ontving ze al bericht van de Britse ambassade in Brussel.

2008-3 eng12

Op dat moment was nog niet duidelijk wanneer de repatriëring van Engelse staatsburgers vanuit Nederland, België Luxemburg en Noord-Frankrijk van start zou gaan. Voor haarzelf en haar zoon Charles kreeg ze formulieren meegestuurd, die na invulling eerst in Londen gecontroleerd moesten worden. Sewell bleef ook nu haar zaak volgen en voorzag haar van aanvullende informatie. Zo zou het verblijf van Adèle in Engeland van tijdelijke aard zijn. Bovendien moesten ze er voor hun eigen verblijf en onderhoud zorgdragen.

Begin februari ging Adèle met militair vervoer naar de Engelse ambassade in Brussel om haar nieuwe paspoort op te halen. Weer terug in Gemert was het wachten op een oproep. Adèle en haar zoon behoorden tot de eerste groepen repatrianten die zouden worden overgebracht. Op dat moment was daarvoor echter geringe luchtvaartcapaciteit beschikbaar. Bovendien werd het vliegtuig waarmee ze zouden vertrekken kort daarvoor door een scherf van een V1 getroffen.

In maart 1945 was het dan zover. Adèle en haar zoon vertrokken via Brussel naar Londen. In Engeland vond ze een tijdelijk woonadres in Surrey. Voor vertrek groeven Harrie en Jan Wijn met behulp van houwelen haar ‘schat’ in de kippenren weer op. In de tussentijd was de laag aangekoekte kippenstront zo hard als gewapend beton. Cécile Serruys bleef alleen achter in Hotel de Kroon. Die maakte in Gemert de bevrijdingsfeesten van mei 1945 mee.

In juni 1945 wilde Adèle weer naar Nederland. Haar zoon Charles was in de tussentijd ondergebracht. Die begon aan de universiteit van Oxford met zijn studie geschiedenis. Adèle verzocht luitenant-generaal E.H. Barker om medewerking voor haar terugkeer. Barker, die haar graag tegemoet wilde komen, gezien haar inspanningen voor zijn manschappen, beloofde zijn best te doen om voor haar een vlucht te regelen van Dunsfold naar Eindhoven. Wel had 2008-3 eng9ze van ‘Supreme Headquarters’ van majoor-generaal J.G.W. Clark 2008-3 eng10eerst toestemming nodig om weer naar Nederland te gaan.

Kort daarop kwam Adèle weer naar Gemert. Ze nam opnieuw haar intrek in Hotel de Kroon. Ruim een jaar later, in augustus 1946 verlieten Adèle Laming en haar nicht Cécile Serruys Gemert voorgoed. Samen vertrokken ze naar Nuenen, waar ze tijdelijk bij het gezin Van Hardenbroek inwoonden. Voor het vele verdienstelijke werk, dat Adèle Laming tijdens en na de oorlog voor de Britse troepen had verricht, begiftigde de Engelse koning haar eind december 1947 met de Order of The British Empire.2008-3 eng11

Met dank aan Charles Laming, Martin Heesakkers, Mariet Adriaans, pater Martin Bodewes CSSp, wijlen Dientje Wijn-Rooijmans, Jos Wijn, Jo van Lieshout-Adriaans, Marietje van Lieshout-Bevers, Piet Beekmans, Ruud Wildekamp en medewerkers Gemeentearchief Gemert-Bakel.

NOTEN:

1) Gemeentearchief Gemert-Bakel AG.004: 502: Rekeningen van uitgaven in 1943

2) idem

3) Hermens, A.: RAF Lancaster LL779 en de zilveren armband, zp, 2005

Bekijk PDF