GH-2005-01 UITGAVEN HEEMKUNDEKRING “DE KOMMANDERIJ GEMERT”

UITGAVEN HEEMKUNDEKRING “DE KOMMANDERIJ GEMERT”

 

BIJDRAGEN TOT DE GESCHIEDENIS VAN GEMERT

nr.1 A Otten, 100 jaar bejaardenzorg, 1977. (uitver¬k.)

nr.2 P vd Elsen, De Komschool, geschiedenis van het LO in Gemert, 1978 (uit¬verk.)

nr.3 H Giebels, Georgius Macropedius 1487-1558, 1978 (uitver¬k.)

nr.4/5 M vd Wijst ea, Beknopte Geschiedenis van Ge¬mert, 1980 (uitver¬k.)

nr.6 A Otten, Gemert Mei 1940, 1980 (uitverk.)

nr.7 P Lathouwers, Gemerts Nieuws 1881-1900, 1981

nr.8 P vd Elsen, Esdonk, geschiedenis van een kapel¬ge¬hucht, 1981 (uitver¬k.)

nr.9 P Lathouwers ea, Dor hedde de Skut, geschiedenis van Gemert¬se gilden, 1982 (uitverk.)

nr.10 P vd Elsen, Boerenapostel Pater Gerlacus van den Elsen, 1853-1925, 1983

nr.11 Harmonie Excelsior, Harmonie Excelsior in woord en beeld, 1984 (uitverk.)

nr.12 S Hoeymakers, Houtvesterij de Peel, 1986, 2e druk 1987 (uitverk.)

nr.13 A Otten, De vestiging van de Duitse Orde in Gemert 1200-1500, 1987 (uit¬verk.)

nr.14 T Thelen (red), Commanderij Gemert, Beeldend Verleden, 1990 (uitverk.)

nr.15 J vd Kimmenade-Beekmans, Van Pesthuis tot Wijkgebouw, 1991

nr.16 A Otten, Alles te koop – geschiedenis van de middenstand in Gemert, 1992

nr.17 K vd Heijden ea, Mortel Ons Dorp, 1992

nr.18 J vd Kimmenade-Beekmans, Gemert bezet – Gemert bevrijd, 1994

nr.19 F Slits, Laurentius Torrentinus, 1995

nr.20 M Verbruggen, Welk een lofbaerlijk werk – Gemertse orgelbouwers, 1995

nr.21 S v Wetten, Grensconflict zonder limieten, 1995

nr.22 A Augustus-Kersten, Mannen van onbesproken gedrag, 1996

nr.23 WJ Vos en MA vd Wijst, Gemerts Woordenboek, 1996 (uitverk.)

nr.24 B v Berlo, En ons moeder skrûwde… Gemertse jongens in Indonesië, 1997

nr.25 H Giebels, De Gemertse weversopstand van 1849, 1999

nr.26 A Otten, Elke seconde telt – 400 Jaar Brandweer Gemert (1600-2000), 1999

nr.27 T Thelen (red), Het Hooghuis te Gemert, 2001

nr.28 R de Haas, Enkele reis Indië – Gemert, 2001 (uitverk.)

 

BUSSELKES

nr.1 A Otten ea, De bouw van de kerk in Mortel, 1979 (uitver¬k.)

nr.2 N Bout ea, Gedaachte en Gedeechte, 1979 (uit¬verk.)

nr.3 P vd Elsen ea, Het dagboek van Meester Derks, 1980 (uitver¬k.)

nr.4 P vd Elsen ea, Lager Onderwijs in Handel, 1980 (uit¬verk.)

nr.5 M Verbruggen, Mis met drie heren, Thomas, Jan en Ser¬vaas Verhof¬stadt, 1980 (uitverk.)

nr.6 P Vos ea, Gemertse handwever, zijn vaktaal en dagelijks le¬ven, 1981 (uit¬verk.)

nr.7 G v Hooff, Johan Prinzen (1784-1864) en de Gemert¬se Textielnijver¬heid, 1981

nr.8 P vd Elsen, 60 Jaar Jongerenorganisatie – RKJB 1922 – KPJ 1982 (uit¬verk.)

nr.9 C de Bruijn ea, 50 Jaar Protestantse Gemeenschap in de Peel, 1986 (uitverk.)

nr.10 A vd Elsen, De Muze gediend; Gemerts Gemengd Koor 1947 – 1987, 1988

nr.11 A Otten, Gemert en de Post, 1988

nr.12 T Thelen ea, Aan de Arbeid, 1989

 

GEMERT IN BEELD

nr.1 P Lathouwers, Oude prenten Handel, Mor¬tel, Elsen¬dorp, Ge¬mert, 1983 (uitverk.)

nr.2 T vd Ven-Mols en C. Rooyackers-Gerrits, Gîmmerse Negossie, 1987 (uitverk.)

nr.3 T Thelen, Gemert Monumentaal, toeristische gids Gemertse monumenten, 1993

nr.4 A Otten, Kasteel Gemert, 1995

nr.5 W Rovers en B van der Berg, Scouting Willibrordus Gemert 1946-1996, 1996.

nr.6 P vd Elsen, Het land van de boerenapostel, 100 Jaar NCB Gemert, 1996

nr.7 T Thelen, Sint Jans Onthoofding Glas-in-lood, 1999

nr.8 W Vos, Gids Boerenbondsmuseum Gemert, 2000

nr.9 A Otten, Anekdotisch bankboek: Van halve cent tot Gemertse gulden, 2002

nr.10 J Timmers, WvdVossenberg, RvdBroek, Boerderijen kijken Gemert-Bakel, 2003

nr.11 T Thelen, In volle glorie – de kerk van Sint-Jansonthoofding te Gemert, 2003

 

GEMERTSE BRONNEN

nr.1 W Jaegers ea, Regesten Vredegerecht Kanton Gemert 1811-1838, 1993

nr.2 W Ivits ea, Stammen alle Gemertenaren af van Karel de Grote? 1993

nr.3 J Timmers en P vd Elsen, Het Landboek van Gemert, 2003

nr.4 P vd Elsen en J Timmers, Hoofdgeldregisters van Gemert, 2003

GH-2005-01 De Peperbus herleeft

DE PEPERBUS HERLEEFT

Rob de Haas

Tussen de achtertuinen van de woningen aan de St.-Annastraat en de Alde Biezenstraat in Gemert loopt een pad, dat al een halve eeuw een anoniem bestaan leidt. Binnenkort ondergaat de Molenakker een grondige facelift en wordt het steegje opgewaardeerd tot straat met de straatnaam “Peperbus”. De naam herinnert aan de windgraanmolen die er van 1877 tot 1937 heeft gestaan. Vanwege zijn uiterlijke vorm werd de molen in de volksmond “De Peperbus” genoemd.

Marinus van der Velden en Peter van den Elsen hebben al eerder over de Gemertse molens geschreven. Ook, zij het summier, over graanmolen “De peperbus”. De nieuwe naamgeving is een mooie aanleiding om eens in de archieven te duiken en zegslieden te raadplegen. Jacques van der Velden, Wim van den Vossenberg en Peter van den Wijngaard bedank ik graag bij deze voor hun informatie.

1e molenaars van de Peperbus

Antonius Claassen en Catharina Claassen – Stuckstedde

De eerste eigenaar is molenaar Antonius Franciscus Claassen. Molenaar Claassen is in 1871 vanuit Heesch naar Gemert gekomen. Hij woont vijf jaar met twee zusters, een zwager en een knecht in de Molenstraat B 169 (nu St.-Annastraat nabij De Eendracht) en huurt er het molenhuis “De Beer” van de familie Van Riemsdijk, toenmalig eigenaresse van het kasteel. In juni 1876 trouwt Antonie Claassen met zijn Gemertse bruid Catharina Stuckstedde. De jonggehuwden verhuizen meteen naar Aarle-Rixtel, waar ze een water-, graan- en oliemolen met woonhuis hebben gekocht. Nog geen jaar later keert het echtpaar naar Gemert terug. Met reden, want de gemeente Gemert heeft aan Antonie op 24 april 1877 vergunning verleend tot het oprichten van een nieuwe windgraanmolen aan de Molenstraat, mits die maar minstens vijftig meter van de weg komt te staan. Van bouwman (boer) Peter van de Nieuwenhof koopt Antonie Claassen de benodigde grond voor een woonhuis (nu St-Annastraat 7) en een graanmolen (nu erf St.-Annastraat 5).

Of het hem voor de wind is gegaan, weten we niet. Wel weten we, dat de molen een keer is afgebrand. De regionale krant “De Zuid-Willemsvaart” maakt er namelijk op dinsdag 21 oktober 1890 melding van: “In den nacht van Vrijdag op Zaterdag werd de graanmolen van den heer A. Claassen alhier door brand vernield. Oorzaak onbekend.”

In deze twee korte zinnetjes schuilt ongetwijfeld veel leed. Maar molenaar Claassen is niet bij de meelzakken neer gaan zitten. Hij herbouwt de molen en maalt nog jarenlang met alle winden mee. Tot aan zijn dood op 24 januari 1892. Antonie laat een weduwe achter, 44 jaar oud, en een 11-jarige zoon plus nog twee dochters van respectievelijk 13 en 14 jaar. Catharina Claassen – Stuckstedde zet er de krachtige schouders onder en maalt voort. Er moet immers brood op de plank. De molenaarster houdt het nog bijna tien jaar vol tot ze in 1901 de boel laat veilen.

2e molenaar van de Peperbus

Martinus van der Velden

Notaris M.G. van Kemenade is belast met de openbare verkoop van de “Peperbus”. Hij organiseert twee zittingen in de herberg van weduwe Jan van Doornik. In een advertentie prijst hij de molen aan als ‘een bijna nieuw goed beklanten steenen en goed onderhouden windgraanmolen’, gunstig gelegen nabij de dorpstraat te Gemert’ en het woonhuis is ‘nieuw gebouwd en zeer doelmatig ingericht’.

Er zijn inderdaad enkele belangstellenden. Molenaar Willem van den Boomen van de “Volksvriend” in de Oudestraat zet 3.110 gulden in op de Peperbus en landbouwer Francis van Dijk uit Gemert biedt 1.610 gulden voor het woonhuis. Een derde, Antoon Swinkels, molenaar te Lieshout, heeft voor huis en molen tezamen 5.330 gulden over.

In de tweede zitting verhoogt ene Martinus van der Velden, molenaar te Breugel, het bod van Swinkels met maar liefst 835 gulden. De notaris telt traag tot tien. De spanning is te snijden. Niemand echter doet een hoger bod dan de 6.135 gulden van Van der Velden. Hij wordt dus de trotse bezitter van de molen en Gemert krijgt een nieuwe molenaar.

Van knecht tot molenaar

Martinus van der Velden, Tinuske wordt hij meestal genoemd, is in Nistelrode geboren, maar heeft zijn jeugdjaren doorgebracht in Aarle vlakbij de watermolen in een zijarm van de Aa aan de Gemertse kant van het kanaal. Niet ver van de huidige ophaalbrug. Wellicht is daar zijn belangstelling voor het molenaarsvak ontstaan. Niet van thuis, want zijn vader was een eenvoudige boer.

Tinuske leert het molenaarsbedrijf van dichtbij kennen in zijn tienerjaren, als hij als dienstbode gaat werken op de molen in Bakel en in Gemert bij de Van de Boomens in de Oudestraat, die daar de Volksvriend exploiteren. Als hij in 1893 in Aarle-Rixtel is teruggekeerd, wordt hij bij de gemeente ingeschreven als molenaarsknecht. Hij bekwaamt zich verder in het molenaarsvak en werkt achtereenvolgens als knecht op molens in Tongelre, Wanssum, Boekel en Breugel.

Martinus is inmiddels 37 als zich in Gemert een uitgelezen kans voordoet om voor zichzelf te beginnen. Het moet toch voor elke rechtgeaarde molenaarsknecht de ultieme droom zijn een eigen molen te beheren. In het kleine molenaarswereldje zal men hem wel hebben getipt over de op handen zijnde veiling van een graanmolen in Gemert en Tinuske doet met succes een bod. Een nieuwe toekomst ligt voor hem open.

In juni 1901 komt Martinus van der Velden naar Gemert. Niet voor het eerst, zoals we hebben gezien, maar nu wel als zelfstandig ondernemer. Hij neemt samen met zijn hoogzwangere vrouw Elisabeth van den Boomen (geen familie van de eigenaar van de molen in de Oudestraat) zijn intrek in het huis aan de Molenstraat. In augustus wordt hun eerste zoon geboren, de later bekende meester Van der Velden, oud-voorzitter van onze heemkundekring.

Tinuske de mulder maalt dat het een lieve lust is en hij handelt in meel, granen en aanverwante artikelen. Als de wind maar wil waaien, jagen de wieken elkaar op volle toeren achterna. Helaas, waait het ook vaak niet. Je kunt dan wel je tijd nuttig besteden met het aanbrengen van scherpsel op de molenstenen of het smeren van de raderen, maar geproduceerd wordt er niet en daar gaat het toch uiteindelijk om.

Houtzagerij

Al snel doet Martinus van der Velden een kapitale investering om minder afhankelijk te zijn van het weer. Hij schaft in 1905 een zuiggasmotor van 16 paardenkracht aan, die in windstille tijden de maalderij kan aandrijven. Hij bouwt daarvoor half in de belt een machinekamer. De Peperbus is namelijk een zogenaamde beltmolen. Hij staat op een heuvel, een belt. Voordeel is dat de molen hoger staat. Gunstig voor de windvang, maar ook makkelijk om de zeilen op de wieken te kunnen spannen en om de molen te verkruien, dat wil zeggen de kap zo te draaien dat de wieken optimaal de wind vangen. Op hoogtijdagen kan de molen vanaf de belt gemakkelijk worden opgetuigd met vlaggen, zoals op muldersdag en bij familiefeesten. Bij molenaarsfamilies is het vaak de gewoonte om de molen feestelijk te versieren als kinderen trouwen. Wellicht heeft Tinuske dat ook gedaan toen zijn zoon Marinus in augustus 1932 trouwde met Helena Manders. Traditioneel zijn in elk geval de wiekenstanden bij vreugde en rouw, bij langdurige en korte rust en als oproep om naar de molen te komen.

In 1908 breidt Van der Velden zijn molenbedrijf nog verder uit. Donkere wolken pakken samen boven het molenaarsvak. Nieuwe krachtbronnen als stoom, kolen en elektriciteit doen meer en meer hun intrede. Martinus zelf is er met zijn zuiggasmotor een voorbeeld van. Steeds meer molens worden stil gelegd, maar de mulder heeft er iets op gevonden. Hij begint in 1908 een houtzagerij naast de molen. De aandrijfmotor heeft hij immers al. Desondanks breken moeilijke tijden aan voor de Gemertse molenaar, want in datzelfde jaar komt er een concurrent bij in de Deel waar “De Bijenkorf” wordt gebouwd. Hij snoept klanten van Martinus af, waardoor hij in economisch zwaar weer terechtkomt. Ook zijn handel in allerlei graanproducten en veevoer, waaronder raapkoeken, komt onder druk te staan door de oprichting van de Landbouwbond. De boeren organiseren zich en sommigen zien dit als een zeker zo belangrijke factor voor de teloorgang van het molenbedrijf dan de mechanisatie. Voor de eigenaar van de Peperbus leidt dit alles in 1913 tot een faillissement. Dankzij een vergelijk met zijn schuldeisers weet Martinus een doorstart te maken en oefent het molenaarsvak nog ruim twintig jaar uit tot aan zijn dood in 1936.

Kuiperij “St. Joseph”

Anny van de Kimmenade schrijft in het eerste nummer van Gemerts Heem 2001 over de langdurige stakingen bij kuiperij Groeneweg in 1916. Martinus van der Velden is daar zijdelings nog bij betrokken geweest. Dat zit namelijk zo.

Begin 1916 sluiten 41 van de ongeveer 54 arbeiders van de ‘Stoomhoutzagerij, Machinale Kuiperij en Kistenfabriek’ van J.B. Groeneweg & Zonen zich aan bij de nieuw opgerichte R.K. Houtbewerkersbond “St. Joseph”. Zeer tegen de zin van directeur Groeneweg. Na enige verwikkelingen ontstaat een conflict, waarbij enkele werknemers worden ontslagen. Daarop breekt een langdurige staking uit onder het personeel. Allen houden hun poot stijf. De fabrikant neemt Belgen in dienst, hetgeen niet alleen met lede ogen wordt aangezien. Er vallen ook rake klappen. Ze worden voor onderkruipers uitgemaakt. Pastoor Poell, een uitgesproken voorstander van een werknemersvakbond, doet verwoede pogingen de partijen bij elkaar te brengen. Hij spreekt de firmant aan op diens katholiciteit en schrijft hem dat hij ‘moet opkomen tegen openlijke verkrachting van het Katholiek beginsel, dat de Geestelijkheid is opgedragen het Katholiek vereenigingsleven vooruit te zetten, het te verdedigen natuurlijk ook, en dus er in het openbaar voor te getuigen’.

Hij vraagt Groeneweg om te verklaren ‘dat U de Katholieke Vakvereeniging onder Uw werkvolk erkennen wilt, en terug wilt nemen diegenen, welke ter wille van hun lidmaatschap dier organisatie buiten werk staan.’

Poell lijkt te vechten tegen een windmolen. De directie is onvermurwbaar. De staking duurt voort en de nood stijgt. Uiteindelijk wordt besloten om zelf een nieuwe kuiperij op te richten. “De Zuid-Willemsvaart” meldt dat die wordt ondergebracht in de stoomzagerij van den heer Van der Velden. Het regionaal nieuwsblad doet ook verslag van de plechtige inzegening van de kuiperij op maandag 18 september 1916 door pastoor Poell. “Met vlag en groen was de nieuwe werkplaats in de Molenstraat versierd; door enkele veranderingen was het gebouw tot een beste werkplaats ingericht en de werktuigen wachtten op de handen, die gretig naar werk waren, maar geen werk meer gekregen hadden omdat het handen van R.K. georganiseerden waren. In optocht ging men met het eerst gemaakte vaatje van de werkplaats af naar het patronaat.” De staking heeft bijna 25 weken geduurd. Hoelang kuiperij “St. Joseph” in de “Peperbus” heeft bestaan, is niet bekend. Volgens buurtgenoot Willem Vos sr. niet lang wegens gebrek aan financiën.

Op 21 januari 1936 een week voor zijn 72ste verjaardag overlijdt Martinus van der Velden plotseling in zijn huis aan de Molenstraat. Zijn hart heeft het begeven. Hij is dan 30 jaar weduwnaar, want zijn vrouw Elisabeth is hem al in 1906 voorgegaan. In een In Memoriam in het vakblad “De Molenaar” wordt de overledene omschreven als een ‘Vurig strijder voor zijn vak en stand. Iemand die zijn woorden met korte nijdige vuistslagjes kracht wist bij te zetten, technisch goed ontwikkeld en zijn grondige vakkennis was alom bekend’.

3e molenaar van de “Peperbus”

Huub van de Eertwegh

De Peperbus wordt verkocht aan molenaar Huub van den Eertwegh. Omdat het voormalig molenaarshuis aan anderen is verkocht, woont hij in bij F. van Eupen in de Molenstraat. Van den Eertwegh heeft echter niet lang plezier van de molen.

Roemloos einde van de “Peperbus”

In zijn brandrapport aan de burgemeester meldt opperbrandmeester W.J.M. Kemenade dat in de nacht van 2 april 1937 de graanmolen voorheen van M. van der Velden door brand is verwoest. ‘Toen wij bij den brand kwamen bleek dat den molen geheel in brand stond alleen de er naast liggende maalderij bleek ongeschonden. Daar echter de wieken juist boven deze maalderij hongen durfde ik die niet te laten naderen en evenmin te laten bespuiten. Toen de wieken vielen zijn we nog terstond gaan zien of er gevaar was voor de maalderij. Ofschoon er een zwaren vonkenregen juist boven dit gebouwtje viel bleek ons dat er geen ernstig gevaar dreigde en hebben wij dan ook niet gespoten. Om half 3 konden wij inrukken. Alles is verzekerd. Oorzaak onbekend. De spuit werd gehaald en thuis gebracht door C vd Elzen Haag.’

Huub van den Eertwegh bouwt in Elsendorp een nieuwe molen, waarvoor hij vooral onderdelen van een molen uit Beek en Donk gebruikt en nog wat bruikbaar materiaal van de Peperbus. De houtzagerij in de Molenstraat houdt hij nog wel aan tot die ook in de jaren vijftig worden afgebroken.

Opmerkelijk

Het Peperbuspad is ontstaan in de beginjaren 1951-1952. Op de open vlakte van de Molenakker bouwt de gemeente de eerste naoorlogse wijk bestaande uit 80 kleine arbeiderswoningen. De Alde Biezenstraat wordt doorgetrokken naar de Cortenbachstraat en de nieuwe woningen aan deze straat krijgen een paadje achterom. Het bewuste pad dus.

Opmerkelijk is nu, – gelovigen noemen het ‘de voorzienigheid’ of voorbestemming, ongelovigen houden het liever op ‘gewoon toeval’ -, dat op het erf van de Peperbus Indische families komen wonen. Families uit voormalig Nederlands-Indië waar eeuwenlang de specerij vandaan zijn gehaald. En op de plek waar eens de Peperbus maalde, groeien kinderen op uit het land van de peper. Bij het spelegraven en de aanleg van een moestuin komt er nog puin uit de grond, waarvan wordt gezegd dat dit van de molen is. Sterker nog. Tinuske de mulder zou het nooit hebben kunnen bevroeden. Een van die kinderen is vele jaren later getrouwd met zijn jongste kleindochter. Ik noem dat de ‘Stille Kracht van Peper’.

BRONNEN:

• Gemeentearchief Gemert – Bakel

• Archief Heemkundekring “De Kommanderij Gemert”

• Regionale krant “De Zuid-Willemsvaart”

• “Gemertsche Courant”

• Particulier archief van J.B. van der Velden

• “Molens in Peelland” door W. en W. van Heugten, 1982

• “De Brabantse Molens” door S.H.A.M. Zoetmulder, 1974

• “Windmolens in Gemert” door M. van der Velden, GH 1962

• “Historische benadering van de Gemertse molens” door P. van den Elsen, GH 1976/1977

• “Stakingen bij kuiperij Groeneweg” door A. van de Kimmenade – Beekmans, GH 2001

GH-2005-01 Het historisch landschap aan de benedenloop van de Snelle Loop

HET HISTORISCH LANDSCHAP AAN DE BENEDENLOOP VAN DE SNELLE LOOP

Jan Timmers

Inleiding

De Snelle Loop vormt voor een deel de grens van de gemeente Gemert-Bakel met Laarbeek. Voor de gemeentelijke herindeling vormde de Snelle Loop ook nog een deel van de grens tussen Bakel en Gemert. De Snelle Loop stroomt voor een belangrijk deel door een groot overstromingsgebied dat deels in Gemert en deels in Laarbeek ligt.

Het gebied rond De Snelle Loop ligt deels binnen de Ecologische Hoofd Structuur (EHS) en delen van het gebied zijn aangewezen als reservaatgebied of beheersgebied. Langs de Snelle Loop moet een ecologische verbindingszone worden gerealiseerd.

Het ligt voor de hand om in dit gebied een combinatie te maken van enerzijds natuurontwikkeling en anderzijds herstel van het cultuurhistorische landschap. Het oude cultuurlandschap wordt gekenmerkt door kleine weidepercelen met een perceelsrandbegroeiing in de vorm van vooral elzenheggen: het Brabantse coulisselandschap. Bovendien komen in het gebied enige andere cultuurhistorische fenomenen voor.

De Snelle Loop

De Snelle Loop wordt oorspronkelijk gevormd uit de samenloop van vier natuurlijke waterlopen. De noordelijke tak van de Snelle Loop ontspringt in het wijstgebied ten zuiden van De Mortel, loopt door de Milschotse Heide, en mondt ten zuiden van Milschot uit in de hoofdtak. De middentak is de belangrijkste tak. Deze ontstond in het Witven, een voormalig ven ten zuidoosten van Hogen Aarle. In verband met de ontginningen in het noorden van Bakel en Milheeze en de ontginning van de Peel is de hoofdtak van de Snelle Loop in oostelijke richting verlengd. De zuidelijke tak staat bekend onder de naam Esperloop. De Esperloop ontstond aan de noordkant van het dorp Milheeze en is bij ontginningswerkzaamheden ook in oostelijk richting doorgetrokken. De vierde tak is een waterloop die de grens vormt tussen Bakel en Aarle-Rixtel en die in de middeleeuwen werd aangeduid met de naam Ymelsbeek. De vier takken komen ten oosten van Tereyken bij elkaar. Alleen de hoofdtak staat momenteel bekend onder de naam Snelle Loop en is tijdens en na de 19de eeuw stroomopwaarts fors verlengd tot diep in de Peel en voorbij de huidige oostelijke gemeentegrens van Gemert-Bakel.

Dit artikel beperkt zich tot de benedenloop van de Snelle Loop, vanaf Tereyken tot aan de samenvloeiing met de Aa ten zuiden van Koks.

De Walgraaf en de Snelle Loop, een dubbele loop vanwege conflicten

De benedenloop van de Snelle Loop kent een lange geschiedenis. Deels ontstaan als natuurlijke waterloop, deels al in de middeleeuwen gekanaliseerd en gegraven als grens tussen Gemert en de naburige dorpen Beek en Donk en Aarle-Rixtel. De geschillen over de dorpsgrenzen en met name over het onderhoud van de Snelle Loop zijn talrijk en goed gedocumenteerd in het boek “Grensconflict zonder limieten” en de daarbij behorende verfilming. De strijd heeft geleid tot het graven van een dubbele waterloop, gescheiden door een wal, een cultuurhistorisch unicum. Er zijn getuigenverklaringen uit de 16de eeuw die aangeven dat wal en graaf al in de 15de eeuw werden aangelegd. De dubbele loop bleef lange tijd bestaan en verdween in fasen. Het dubbele tracé van Beeksedijk tot aan de Aa verdween als dubbele loop in het jaar 1947. In dat jaar startte de samenvoeging van de Walgraaf en de Snelle Loop. Restanten van de dubbele loop tussen Beeksedijk en Tereyken bleven nog langer bestaan. Dit late tijdstip van verdwijnen heeft er wel voor gezorgd dat de oude loop van Walgraaf en Snelle Loop goed is gedocumenteerd1.

De ontginning en het coulisselandschap

Het gebied rond de Snelle Loop kent afwisselend een aantal bosjes en (natte) weidepercelen. Om een ecologische verbinding te creëren is het mogelijk om een aantal weilanden langs de Snelle Loop te beplanten met een brede houtsingel. Een beter alternatief is het herstellen van het oude kleinschalige heggenlandschap, zoals dat in dit gebied in de loop van de 18de eeuw is ontstaan en zijn hoogtepunt kende rond 1900. De kleine weide percelen werden gescheiden door afwateringsslootjes die aan weerszijden werden beplant met voornamelijk elzenheggen. De heggen werden regelmatig gekapt voor stookhout, waardoor de begroeiing vrij dicht werd. Ook voor de functie als veekering was dat nodig. Bij de introductie van het prikkeldraad werd gebruik gemaakt van de heggen en werd het prikkeldraad vastgespijkerd op de stammen in de heg. Het gevolg was dat bij het kappen van de heg het onderste deel van de stammen bleef staan en dat er feitelijk een geknotte heg ontstond. Op topografische kaarten van 1897 is de perceelsrandbegroeiing in het gebied rond de Snelle Loop duidelijk herkenbaar aangegeven.

Het noordelijk gedeelte van het gebied aan de Gemertse kant van de Snelle Loop, tussen de Broekkantseweg en de Rips, staat bekend onder de naam De Kampen en is grotendeels al verkaveld in de middeleeuwen. De oude verkaveling is herkenbaar aan de min of meer willekeurig gevormde blokvormige percelen. De latere ontginningen zijn veel strakker van opzet en herkenbaar aan de rechte lijnen en de rechthoekige percelen. De laatste natuurlijke restanten tussen Tereyken en Beeksedijk werden pas rond 1830 ontgonnen. Het betreft het gebied aan weerszijden van de Derde Steeg.

Aan de kant van Beek en Donk en Aarle-Rixtel werd het gebied voornamelijk pas in de 20ste eeuw ontgonnen. Daarop bestaat één belangrijke uitzondering. Een strook grond, pal langs de Snelle Loop vanaf de Biezen tot aan de Aa werd in 1791 in kleine percelen aan particulieren uitgegeven. Bij elk perceel hoorde een stuk van de wal tussen de twee watergangen van de dubbele Walgraaf. De eigenaar had de verplichting om de wal en de graaf ter hoogte van hun perceel te onderhouden. Immers uit de vele ruzies rond de Snelle Loop bleek steeds weer opnieuw dat slecht onderhoud van gracht en wal de reden was voor weer een nieuwe kwestie. Voor de bereikbaarheid van de strook percelen aan de Beekse en Aarlese kant werd een weg langs die percelen aangelegd parallel aan de Snelle Loop. De weg wordt onderbroken door de Beeksedijk. Het noordelijk deel heeft de naam Liesdijk, het zuidelijk deel staat bekend onder de naam Biezen. Het Beek en Donkse en Aarle-Rixtelse broekgebied aan de overkant van deze wegen werd grotendeels pas na 1900 ontgonnen.2

De vonder bij Bribrake

Aan de westzijde van het dorp Gemert liggen aan de rand van het drassige en natte gebied rondom de Snelle Loop een aantal zandopduikingen.3 De Hazeldonk werd hiervoor al genoemd. Ten noorden ervan ligt een langwerpige hoogte, die vanaf het dorp Gemert nagenoeg tot aan de Snelle Loop doorloopt en de naam Ploesterdonk draagt. Al in de middeleeuwen werden op die hoger gelegen delen nieuwe ontginningen aangelegd: de hoeven Wijnboom en Ploesterdonk. Tevens liep over deze verhoging een oude verbindingsweg tussen Gemert en Beek en Donk. De huidige Wijnboomlaan volgt voor een belangrijk deel deze oude weg. Op de topografische kaart van 1840 wordt de weg aangeduid als Wijnboomsteeg. Het laatste restant van de oude weg is nog als zandweg aanwezig. Het is de huidige Broekkantseweg. Deze weg loopt naar de Snelle Loop en steekt deze over. Thans is er nog wel een bruggetje over de Snelle Loop aanwezig, maar de weg loopt daarna dood. Het punt waar de weg en de loop elkaar kruisen staat in de middeleeuwen bekend onder de naam Bribrake, een oude grensmarkering. In 1300 werd de gemeint ten westen van de Snelle Loop door de Hertog van Brabant uitgegeven aan de bewoners van Rixtel, Aarle en Beek. De begrenzing van deze gemeint werd als volgt beschreven: …..zich uitstrekkend tot aan het vastgelegde grenspunt met de gemeinte van Gemert en vanaf dit grenspunt tot aan Bribrake en vanaf Bribrake tot aan de rivier de Aa,…. Het hier beschreven deel van de grens is juist het tracé van de Snelle Loop, vanaf Tereyken tot aan de Aa, via een grensmarkering die de naam Bribrake heeft. In het oud administratief archief van Beek en Donk bevind zich een Maatboek uit 1792. Bij de percelen met nummers 2292 en 2293 staat de aanduiding: ’t Diepgat of Bribraken. Johan van Vlerken toonde aan dat het daarbij precies gaat om het perceel aan de Beek en Donkse kant van de Snelle Loop bij het bruggetje van de Broekkantseweg. De naam Bribrake wordt inmiddels nergens meer gebruikt, maar de vermelding in het Beek en Donkse maatboek wijst op de locatie van de oude grensmarkering, op de plaats waar de grens de oude verbindingsweg tussen Gemert en Beek en Donk kruist.4

De Derde steeg

Ten behoeve van de ontginning rond 1830 van de laatste restanten van het broekgebied bij de Snelle Loop, tussen Daalhorst en Snelle Loop, werden achtereenvolgens een aantal toegangswegen aangelegd die vanuit Gemert “genummerd” werden als eerste, tweede en derde steeg. Bij de ruilverkaveling verdwenen deze wegen grotendeels. De eerste steeg werd grotendeels als houtsingel aangeplant. De tweede steeg is deels verdwenen en deels opgenomen in het tracé van de verharde weg met de naam Daalhorst. Een belangrijk deel van de derde steeg bleef gehandhaafd als zandweg en een gedeelte ervan verdween. De derde steeg had een veel oudere voorganger, die al vanaf de middeleeuwen door dit natte broekgebied liep. Bij de ontginning werd die oude weg rechtgetrokken. Herstel van het verdwenen gedeelte is zeer wenselijk, omdat het voor een belangrijk deel de oude structuur van het gebied herstelt.

Andere cultuurhistorische inrichtingselementen

Niet ver van de Snelle Loop lag naast een oorspronkelijke donk met de naam de Hazeldonk de oude hoeve Hazeldonk. Het is een hoeve die al in de middeleeuwen voorzien was van een dubbel grachtenstelsel. In de eerste helft van de 20e eeuw werd de hoeve verplaatst en de grachten gedempt als eerste Gemertse vuilstort. Op de topografische kaart van 1840 is de omgrachte hoeve te zien juist boven het woord Hazeldonk.

In de middeleeuwen lag aan de rand van het broekgebied tussen Broekstraat en Snelle Loop nog een andere belangrijke hoeve die bekend stond onder de naam Ter Vondervoort: de hoeve bij de vondervoort. Een voort is een doorwaadbare plaats, een vonder is een voetgangersbruggetje. Bij de vondervoort in het Gemerts broek werden deze twee elementen kennelijk gecombineerd. De exacte ligging van de hoeve Ter Vondervoort is tot op dit moment niet achterhaald. De locatie moet echter in de nabijheid van een beekovergang geweest zijn. De vraag of het hierbij gaat over de Doregraaf, de Leijgraaf of de Broekloop is een afzonderlijke publicatie waard.

Dat het gebied langs de Snelle Loop ook vroeger al een aantrekkelijk en rustgevend gebied was blijkt uit het feit dat een stukje grond bij de samenvloeiing van de Snelle Loop en de Aa regelmatig door Gemertse notabelen werd bezocht. Ter plekke werd voor die doeleinden zelfs een “theehuisje” gebouwd aan het eind van de dubbele loop in een meander van de Aa. Elders in dit of een volgend nummer van Gemerts Heem kunt u daar meer over lezen.

Nieuwe functies voor cultuurhistorische fenomenen

In het kader van de uitvoering van het reconstructieplan Gemert-Bakel wordt de ontwikkeling van het gebied rond de Snelle Loop ter hand genomen. De aanleg van een ecologische verbindingszone was al langer gepland. Deze ontwikkelingen kunnen uitstekend aansluiten bij deelprojecten die cultuurhistorische ontwikkeling voor ogen hebben. In het voorjaar van 2005 wordt het gebied tussen de Beeksedijk en Tereyken opnieuw ingericht. Een gedeelte van de dubbele loop zal hersteld worden. Voor de aanleg van de ecologische verbindingszone langs de Snelle Loop moet voorzien worden in het inrichten van vistrappen, waardoor het voor vissen mogelijk wordt de stuwen in de Snelle Loop te passeren. Door de nieuw aan te leggen dubbele loop een geschikte vorm te geven krijgt de tweede watergang de functie van een langgerekte vistrap.

Bij de aanleg van de ecologische verbindingszone wordt verder een klein deel hersteld van de strook percelen langs de Snelle Loop aan de Beek en Donkse kant. Daar worden de oorspronkelijke perceelsgrenzen weer zichtbaar gemaakt door het aanplanten van elzenheggen.

Hopelijk lukt het om in de toekomst nog meer elementen van het oude historische landschap te herstellen en zichtbaar te maken.5

NOTEN:

1. Simon van Wetten, Grensconflict zonder limieten, De strijd rondom de Snelle Loop, Bijdragen tot de geschiedenis van Gemert deel 21, Gemert 1995.

2. Wim Verhoeven, De ontginning in de 19de en 20ste eeuw in: Ton Thelen (red), D’n Broekkant, Laarbeek 1998

3. P. Kleij en J. Timmers, De landschappelijke context en vroegste bewoning in: A. Thelen (red), Het Hooghuis te Gemert, Archeologisch en historisch onderzoek betreffende het middeleeuws kasteel van de heren van Gemert, Bijdragen tot de geschiedenis van Gemert deel 27, Gemert 2001.

4. Johan van Vlerken, De uitgifte van gronden door Hertog Jan II van Brabant aan de mensen van Rixtel, Aarle en Beek op Sinte Barabara dag 4 december 1300. Niet gepubliceerd onderzoek, oktober 1997.

5. In het voorjaar van 2005 wordt de inrichting van de dubbele loop tussen Beeksedijk en Tereyken uitgevoerd als een deelproject binnen de reconstructie zandgronden. In de brochure Reconstructie en Belvedère, Voorbeelden uit de praktijk is het project opgenomen als voorbeeldproject, waarin cultuurhistorie wordt gecombineerd met andere reconstructiedoelen.

GH-2005-01 Geschiedenis van herberg en logement “De Keizer”

GESCHIEDENIS VAN HERBERG EN LOGEMENT “DE KEIZER”

Ad Otten

Het is altijd weer een avontuur om de geschiedenis van een pand uit te zoeken. Hotel de Keizer aan het Ridderplein is vanouds een aansprekend pand in het Gemertse. Maar hoe oud precies? En waar komt de naam vandaan? Jaren geleden werd in Gemerts Heem al eens gewag gemaakt van een herberg De Keizer die van de zestiende tot de achttiende eeuw gevestigd was op de plaats van thans Drogisterij Het Hert in de huidige Nieuwstraat. Deze herberg moet daar zijn gesticht en uitgebaat door een zekere Jan Driessen Keysers de Raymaecker. Deze ‘Keyser’ was getrouwd met een dochter van de rentmeester van de Commanderij. Van hun zoon Laurens de Keiser weten we dat hij rond 1620 de eerste president werd van het aan de Universiteit van Leuven verbonden Duitsordens College aldaar.1 Deze herberg De Keizer is onder die naam in bedrijf gebleven tot ver in de achttiende eeuw. Bij de grote dorpsbrand in Gemert op 28 juni 1785 wordt het pand een prooi van de vlammen. Het is dan eigendom van de internationaal opererende wijnkoopman en oud-president-schepen Sieur Anton van den Dungen. Nog in hetzelfde jaar wordt met de wederopbouw begonnen.2 Het bestek is bewaard gebleven. Het wordt een ‘deftige huizinge’ waarvan de wijnkelder wordt uitgediept, inpandig komt er een ‘winkel’ en een ‘comptoir’ (=kantoor) maar onder de naam ´De Keizer´ wordt het pand nooit meer genoemd. De Franse revolutie is aanstaande en een herbergnaam als ‘de Keizer’ raakt in de tijd van de patriotten helemaal uit de gratie. Bijna een halve eeuw duurt het alvorens zo’n naam weer kan.3

Dan verschijnt er in Gemert een nieuwe ‘Keizer’ op een andere maar zeker niet minder prominente plaats. Het is De Keizer aan de Markt en nergens is van enig verband gebleken met de vorige herberg. Wel zal die naam bij de oudere Gemertenaren nog vertrouwd in de oren hebben geklonken. Hierna volgen de wetenswaardigheden van de ‘nieuwe’ Keizer en we nemen daarvoor een lange aanloop omdat er in de zestiende eeuw op de ons nu vertrouwde locatie van De Keizer toen al volop getapt en gekookt werd voor klandizie van heinde en ver.

1556-1792 Van Peter de Kok tot Jan Georg Geizer

Gemert was tot de Franse Tijd een soeverein vrijstaatje van de tijdens de kruistochten gestichte Duitse Ridderorde. Kort na 1391 begon die ridderorde aan de bouw van het dubbelomgrachte kasteel in het dan nog vrij lege centrum van hun Vrije Heerlijkheid. Tegenover het kasteel groeide de ruime bocht in de straat uit, tot ‘Plaatse’, later het ‘Merktveld’, nu het Ridderplein. Eind 16de eeuw brachten de drukbeklante herbergen daar ter plaatse de stalmeester van het kasteel op het idee om buiten de grachten voor zichzelf te beginnen met een eigen (paarden)stalhouderij. Zeg maar een parkeergarage-van-toen met als extra faciliteit ‘rent-a-horse’.4

Op de Plaatse, tegenover de hameipoort van het kasteel, was altijd wat te doen. De dingbank van Gemert hield er openbare rechtszittingen. Van tijd tot tijd waren er publieke terechtstellingen en ook stond er ‘een kaak’ opgesteld. Toen er vervolgens ook week- en jaarmarkten werden gehouden veranderde de naam van Plaatse in Merkt.

Aan deze ‘Merkt’ stonden op de plaats van de Rabobank en de plaats van het gemeentehuis respectievelijk de herbergen ‘De Wildeman’ en ‘Sint Joris’. Beide uitspanningen brouwden hun eigen bier en hadden ook hun eigen hopveld. Tussen die beide herbergen, op de locatie van de huidige Keizer, was tot 1556 de kremerij (=winkel) van Jan Goerts de Cremer gevestigd. In genoemd jaar werd zekere Peter Zaenen de nieuwe eigenaar van deze kremerij die hij verbouwde tot een brasserie.5 Deze nieuwe onderneming verwierf in heel korte tijd de naam van ‘De Kock’. Een naam die duidelijk maakte dat daar ter plaatse dé keukenmeester van de Vrijheid Gemert verbleef. Annex de brasserie opende Peter de Kock een aantal jaren later ook nog een eigen brouwhuis. Dat was al het derde aan de Merkt in Gemert. Maar het was vooral De Kock die naam maakte tot ver buiten Gemerts grenzen. Een zoon en later een kleinzoon Kocx gingen studeren aan de universiteit van Leuven en zij waren het die in de roerige periode van de Tachtigjarige Oorlog respectievelijk als attaché en advocaat van de Duitse Orde naar ‘s-Gravenhage en Brussel werden gestuurd om de ‘status aparte’ van Gemert te verdedigen. En…. dat deden ze met succes.6

Vanaf de zeventiende eeuw wordt het ouderlijk huis van de Kocksen bewoond door verschillende hoog in aanzien staande burgers. Onder hen tellen we chirurgijns, magisters, procureurs en juristen.7 Sommigen hielden tegelijk herberg maar definitief werd deze locatie als zodanig pas weer uitgebaat na de tijd van de patriotten en de intocht van het Franse leger. Een kleurrijke oud-militair ‘uit den vreemde’ vestigt dan de onuitwisbare naam van De Keizer in Gemert. Hij droeg ook een naam die zich daarvoor bij uitstek leende: Jan Georg Geizer.

1792-1831 Geizer stichtte De Keizer

Op 29 mei 1792 trouwde te Gemert de als ‘miles Austriacus’ geregistreerde ‘Georg Gaijser’ met de Gemertse Helena de Goeij. Hoe deze ‘Oostenrijkse militair’ hier verzeilde is een open vraag gebleven. Vóór de tijd van Napoleon bestaat er nog geen militaire dienstplicht en ‘dienden’ in het leger nog uitsluitend huursoldaten. In onze contreien waren dat opvallend veel Oostenrijkers.8 Het gegeven dat het nabije België als ‘Oostenrijkse Nederlanden’ toen nog viel onder het Oostenrijkse keizerrijk, zal daar niet vreemd aan zijn geweest. Met die Belgisch-Oostenrijkse Nederlanden liep het trouwens ten tijde van de trouwerij van ‘Gaijser’ op een eind. In de eerste maanden van 1793 lopen de Franse legers België al onder de voet. Op 1 maart 1793 stonden de Fransen opeens ook in Gemert. En het moet rond die tijd zijn geweest dat ‘onze’ Jan Georg Geizer, want zo heet hij voortaan in de archiefstukken van Gemert, zijn militaire uniform aan de wilgen hangt. Kort na de Franse inval wordt in Gemert zijn eerste zoon geboren. De jonge vader blijkt zich hier dan inmiddels ‘voor vast’ te hebben gevestigd als bakker. In de daaropvolgende jaren ontpopt hij zich tot een bijzonder veelzijdig horeca-ondernemer. In 1799 staat hij te boek als bakker en herbergier aan het Gemertse Schild (=Stereind).9 In 1807 verhuist hij met zijn gezin naar de Markt. Behalve als bakker-herbergier heeft hij dan ook vergunning als slijter en logementhouder. Het pand ‘de Geizer’ huurt hij van de brouwer-herbergier van de belendende ‘Ridder Sint Joris’ en de tijd is dan al niet ver meer weg of hij is de grootste bierafnemer van zijn buurman.10 Zijn établissement wordt in elk geval hét trefpunt van de regio. Gemert is dan de hoofdplaats van het Kanton Gemert. De lotingen voor de militie, de verpachtingen van de tienden, veel openbare verkopingen, alsook de zittingen van de juge-de-paix oftewel de vrederechter (nu zeggen we kantonrechter), kiezen allen domicilie in zijn herberg.

Bij de voormalige ‘miles Austriacus’ is het altijd druk. In de volksmond heeft men het al over ‘De Keizer’. Maar Jan Georg vindt die naam voor zijn zaak (nog) ongeschikt. Het is allemaal te politiek gevoelig. Veel boeren, burgers en buitenlui hechten nog aan de idealen van vrijheid, gelijkheid en broederschap. En ook enige personificatie met Keizer Napoleon zal Geizer hebben willen voorkomen. In de proces-verbalen van het Vredegerecht blijft de griffier daarom ook steevast notuleren van de ’ten huize van Jan Georg Geizer’ gehouden rechtszittingen.

Echter op 30 december 1831, ruim 16 jaar na Napoleons Waterloo, is er opeens sprake van ‘het Logement Den Keizer te Gemert’. De naamswijziging valt exact samen met de inkwartiering van ruim 600 Groningse schutters die hier worden gemobiliseerd vanwege de Belgische Opstand. Den Haag vreest bovendien dat Noord-Brabant en Limburg de kant van de opstandige Belgen kiezen. Vandaar die schuttersmacht in Gemert. ‘De Geizer’ ziet de schutters als potentiële klanten en hij oordeelt nu meteen de tijd gekomen voor de pro-monarchistische naam van ‘De Keizer’.

Vijf jaar later, in 1836, overlijdt de stichter van De Keizer. In de overlijdensakte zien we dat hij dan 74 jaar oud is en dat hij geboortig is van de Zwabische plaats Pepelingen. Na het overlijden van de weduwe Helena Geizer-de Goeij op 4 april 1839 treden de ‘Erven Geizer’ in de voetsporen van hun ouders. Het zijn Johannes en zijn zus Joanna Catharina Geizer.

Kastelein en kunstschilder Van de Mortel

In 1844 verschijnt er nog een derde gezicht achter de tap van De Keizer. Het is de van Horst geboortige kunstschilder Michiel van de Mortel,11 die op 3 februari van dat jaar te Gemert in het huwelijk is getreden met Joanna Catharina Geizer. Kort daarna is er in een advertentie sprake van ‘Den Keizer van den Mortel’ maar doorgaans blijft het toch gewoon bij ‘De Keizer van de Erven Geizer’.12

Van Michiel van de Mortel als ‘schilder’ weten we dat hij in Gemert patentbelasting betaalde voor de uitoefening van het beroep ‘verver en glazenmaker’ en in het zogenaamde ‘Leggerboek van het gilde van St.Antonius en St.Sebastiaan’ zien we vervolgens dat hij in opdracht van het gilde ook schilderstukken maakte voor de vlaggen en vanen van het gilde.13 In het boek “Dor hedde de skut” zien we uit diezelfde bron de vermelding van een uitgaaf uit 1869 van het ‘gruun’ gilde aan M.v.d. Mortel voor respectievelijk ‘verschot in de rouwvaan’ ad Fl 14,40 en ‘voor het schilderstuk’ ad Fl 15,-.14 En dat is allemaal toch wel intrigerende informatie want als schilder kon onze kunstenaar-kastelein er wat van. Dat althans mogen we aannemen alleen al uit het gegeven dat hij door Pieter A. Scheen in 1970 werd opgenomen in diens bekende Lexicon Nederlandse Beeldende Kunstenaars. In het Lexicon lezen we dat hij was opgeleid op de kunstacademie te Antwerpen en dat hij portretten en afbeeldingen van heiligen schilderde. Toen ondergetekende dit ‘nieuwtje’ berichtte aan Peter Lathouwers, lid van het ‘gruun’ gilde dat bij De Keizer thuis is, kwam Peter nog dezelfde dag op de proppen met drie foto’s van rouwvanen van het gilde waarin oude geschilderde medaillons zijn opgenomen. Eén met een brevierende en één met een biddende Antonius, en de derde betreft een schildering van een met een pijl doorboorde en aan een boom gebonden Sint Sebastiaan. Het lijkt me de moeite waard om eens te onderzoeken of deze schilderingen inderdaad dateren uit de tijd van ‘onze’ kunstenaar-kastelein Van de Mortel.

In 1850 betalen de ‘Erven J.G. Geizer’ nog steeds de (patent)belasting voor de uitoefening van de beroepen van bakker, tapper, slijter in sterke drank, en logementhouder voor 3 kamers. De vrijgezel gebleven Johannes Geizer overlijdt in 1863. En kijken we dan opnieuw in het Register van de Patentbelasting van de jaren 1865/66 dan constateren we dat de Erven JG Geizer nog steeds voor dezelfde beroepen belasting betalen maar dat hun logement nu is uitgebreid van 3 naar 7 kamers. De Keizer heeft dan ook een aantal vaste pensiongasten. Zo is er N. van Hout, ondernemer in karrevrachten, ingeschreven, en verder ene Oscar Ritkert afkomstig uit Osnabrück met als beroep boekhouder/zaakwaarnemer.

Kort na elkaar, in respectievelijk 1874 en 1876, overlijden Joanna Catharina Geizer en Michiel van de Mortel waarmee er een einde komt aan het tijdperk Geizer in De Keizer.

De dames van de Westelaken

In 1877 vestigen zich in Gemert Frans van de Westelaken en zijn vrouw Anna Maria Smits met hun tien kinderen. Ze nemen De Keizer over. Frans werd geboren als molenaarszoon in Sint Michielsgestel en een tijdlang was hij daar ook zelfstandig als mulder werkzaam. Vanaf 1863 echter blijkt hij daar al de kost te verdienen als ‘slijter in sterke drank’, als ‘winkelier in 1e en 2e soort van waren’, als ‘rogge- en wittebroodbakker’ en ook nog als ‘rijtuigverhuurder met paard’.13

Lang is Frans van de Westelaken geen herbergier geweest van De Keizer. Want nauwelijks een jaar in Gemert komt hij hier op 26 september 1878 al te overlijden. Zijn weduwe zet dan met de hulp van haar dochters Hotel ‘De Keizer’ voort.

In 1883, met de in-bedrijfstelling van de stoomtram ‘s-Hertogenbosch-Veghel-Gemert-Helmond, ook wel bekend als ‘De Goede Moordenaar’, werd De Keizer het meest centraal gelegen Tramstation van Gemert. En wat ’n goede naam de ‘Dames van de Westelaken’ van De Keizer hadden na zo’n 25-jarig daar de scepter te hebben gezwaaid moge blijken uit een krantenartikel in “De Zuid-Willemsvaart” van 17 augustus 1901. Aangekondigd wordt dat bij de ‘dames’ op de eerstvolgende zondag een groot feest zal worden ‘aangericht’ omdat ze zich per 1 october in een stiller leven zullen terugtrekken. De verschillende gezelschappen die in De Keizer thuis zijn bieden een groot afscheidsfeest aan dat zal worden opgeluisterd door de fanfare Cecilia en de harmonie Entre-Nous. Verder zullen de Wielerclub, de Societeit, de Doele, en de Severusvereniging ook een bijdrage leveren aan het feest. Iedereen wordt uitgenodigd en De Keizer zal die avond baden in het licht want een schitterend vuurwerk zal de feestdag besluiten. En dat alles vanwege ‘de minzaamheid en de vriendelijkheid, waarmee de geachte dames steeds hun publiek behandelden’.

Van Van de Ven tot Kruijssen 1901-2004

In de loop van de twintigste eeuw krijgt Hotel De Keizer met nog eens vijf exploitanten die de eeuw vol maken. Op een rij waren dat Henricus van de Ven, Harrie Trimbos, Frans Tervooren, Paul Sleegers en tenslotte Ad Kruijssen. De Keizer bleef aldoor De Keizer maar er waren in de loop der jaren toch nogal wat veranderingen. Van de Ven begon al meteen met de aanbouw van een riante veranda en een buitenterras die het Tramstation aan het marktplein van Gemert een pittoresk en toeristiek aanzien gaf. In 1925 werd door Trimbos een concertzaal aangebouwd. De Keizer was meteen ‘in’ voor muziek- en dansavonden. En vanaf 1927 zien we de bij alle oudere Gemertenaren nog welbekende Frans Tervooren achter de tap.

In de directe omgeving van De Keizer vinden er dan nogal wat veranderingen plaats. In 1931 werd de buitengracht van het kasteel verlegd waardoor Gemert een immens nieuw Marktveld kreeg dat toen met Borretplein ook meteen een eigen naam werd gegeven. Tot dan toe maakte ’t Mertvelt deel uit van de Kerkstraat. De naam Borretplein zou het echter amper twintig jaar volhouden. Want in 1953 werd die naam op haar beurt alweer ingeruild tegen Ridderplein. Tussen al die bedrijven door verdween in 1935 de tram uit het straatbeeld en kwamen voortaan de Vitesse en de BBA. In plaats van Tramstation is De Keizer dan Busstation.

In het begin van de jaren vijftig wordt het Ridderplein verhard en ondergaat ook Hotel De Keizer een aantal vrij ingrijpende verbouwingen. In 1950 wordt de ‘garage’ op de hoek van de Kapelaanstraat bij De Keizer getrokken en in de loop van de jaren vijftig neemt Paul Sleegers, schoonzoon van hotelier Tervooren De Keizer over. De keuken en het restaurantgedeelte worden flink uitgebreid en er komt ook een verhoogd terras. Na Paul Sleegers wordt Ad Kruijssen de nieuwe exploitant en die zal hier maar liefst zo’n 40 jaar aanblijven.

De Keizer ‘for ever’

Ten slotte werd in 2003 begonnen aan de meest grootscheepse renovatie uit de geschiedenis van De Keizer. Er kwam een schutting om de bouwplaats maar verhullen kon die niet dat er opeens zeventiende eeuwse dakgebinten uit de puincontainers staken. Kennelijk had niemand erop gewezen dat dat in een historische plaats als Gemert toch wel de moeite waard zou zijn geweest om die in de vernieuwbouw te integreren. Gemert hield even de adem in. Maar… toen rond de jaarwisseling 2003/2004 de schuttingen om de bouwplaats werden verwijderd haalde iedereen weer opgelucht adem. De Keizer was nog steeds De Keizer!

Exploitanten De Keizer 1807-2005

1807-1836 Jan Georg Geizer en Helena de Goeij

1836-1839 Helena Geizer-de Goeij

1839-1876 Erven Geizer; Johannes (+1863) en Michiel en Joanna Catharina v.d. Mortel-Geizer

1877-1878 Frans van de Westelaken

1878-1901 Dames Van de Westelaken

1901-1923 Henricus van de Ven

1923-1927 Henri Trimbos

1927-1954 Frans Tervooren

1955-1962 Paul Sleegers

1962-2003 Ad Kruijssen

2004-heden Bart Bressers

NOTEN:

1. Ad Otten, Laurens de Keizer en het College van de Duitse Orde te Leuven, Gemerts Heem 1986, blz.37-46; Zie ook: Ad Otten, Reconstructie hoek Nieuwstraat-Ruijschenberghstraat rond 1700, Gemerts Heem 1976, nr.63, blz.3-10.

2. Ad Otten, Elke seconde telt… 400 jaar Gemertse brandweer, Gemert 1999, p. 16 e.v.; Gemeentearchief Gemert-Bakel; archief van de gemeente Gemert 1407-1794, invnr.951

3. Ad Otten, De Keizer en de trendgevoeligheid van een herbergnaam, in: GH 1989, p.76-82.

4. Vgl. Ad Otten, Alles te koop. Geschiedenis van de Middenstand te Gemert, 1992; Hfdst.1 “Van Vrijplaats tot Marktplaats”.

5. BHIC Den Bosch – Gemert R106 f.171v dd 14-3-1556; R 106 f.191 dd 15-10-1556.

6. We doelen hierbij op Laurens Peters Cocx een man met veel relaties ook in Haarlem (Gemert R112 f.37v dd 18.6.1601) en mr. Hubert Laurens Cocx (hij overlijdt in Brussel in 1658 waar hij verblijft als advokaat inzake de kwestie Gemert).

7. Als 17de en 18de eeuwse bewoners kunnen o.m. genoemd worden mr. Jan Moxis chirurgijn, mr. Jan vander Lee (procureur en secretaris), en mr. Adam van Alphen (gemeentesecretaris).

8. Onder ‘Oostenrijkers’ vallen in die tijd ook Slowenen, Kroaten en Zwaben. Jan Georg Geizer is geboortig uit die laatste landstreek en wel uit Peipingen.

9. Heemkamer-Gemertse Bronnen: Wim van de Vossenberg, Volkstelling Gemert 1799 (In het jaar 7 (=1799) exploiteren Jan Georg Geiser (40 jr) en Helena de Goeij (35 jr) een herberg aan het Schild. Zij hebben (dan) 2 kinderen beneden 12 jaar.)

10. Blijkens de patentregisters heeft Jan Georg Geizer dan een tap- en bakvergunning en betaalt ook gemeentelijke belasting als logementhouder voor 3 kamers.

11. Michiel Nicolaas Hubertus van de Mortel (Horst 30.10.1815 – Gemert 19.4.1876

12. ‘Provinciaal Dagblad van Noord-Brabant en ‘sHertogenbossche Stadscourant’ meldt april 1845 in een advertentie een openbare verkoping te Gemert “in Den Keizer bij Van den Mortel”. Een jaar later, in een advertentie vh Departement van Financien in dezelfde courant (no.51 1846) ter zake van de verpachting van de tienden van Gemert en Bakel op 1-7-1846 heet het echter alweer ‘Het Logement De Keizer bij Geizer’.

13. Heemkamer Gemert – Varia 10 (zie: aantekeningen en uittreksels uit het Leggerboek)

14. Peter van den Elsen en Peter Lathouwers, Dor hedde de skut. De geschiedenis van de Gemertse gilden, 1982, blz.136.

15. Gens Nostra 60(2005) blz.20: Het portret van … (het echtpaar Van de Westelaken-Smits)

16. Heropening Hotel De Keizer, in: Gemertse Courant 22 februari 1957.

GH-2005-01 Ko Oosterkerk (1928)

KO OOSTERKERK (1928)

Ton Thelen

Aan de vooravond van zijn vertrek als ‘gast-kunstenaar’ in kunstenaarscentrum Ateliers Nazareth in Gemert verschijnt de nieuwe omslag van Gemerts Heem, met daarop dit keer twee werken van Ko Oosterkerk. Verleden jaar was al overeengekomen dat het omslagontwerp van zijn hand zou zijn, maar in verband met het themanummer over de Congregatie van de H. Geest te Gemert is dat een jaar uitgesteld.

Ateliers Nazareth, gehuisvest in de voormalige lagere school van de zusters franciscanessen, is opgezet als werkplaats voor professionele Gemertse kunstenaars. Voor een dorp, in vergelijking met de stad, is daarmee een wel heel bijzondere faciliteit geboden. Eénmaal per jaar stellen de kunstenaars hun atelier open en presenteren zij hun nieuwe werk. Behalve de permanent bezette ateliers is er één ruimte die in beginsel een jaar lang beschikbaar wordt gesteld aan een kunstenaar van buiten. In 2003 viel de keuze op Ko Oosterkerk, een kunstenaar die als graficus een indrukwekkend oeuvre op zijn naam heeft staan. De omstandigheid dat in verband met een verhuizing de drukpers en de overige benodigdheden tijdelijk opgeslagen waren, gaf onvoorzien de aanzet tot een bewonderenswaardige explosie van creativiteit. Ko Oosterkerk greep de gelegenheid aan om een al langer levend idee te beproeven, het maken van eenvoudig zo genoemde ‘kunstkastjes’, objecten die hij van anderen kende en van wie hij indertijd ook een collectie had aangelegd. In de bijna twee jaar dat hij te gast was in Gemert zijn er een honderdtal uit zijn handen gekomen, groot en klein, van min of meer objectgericht in toenemende mate naar meer grafisch uitgewerkte ‘kastjes’.

De natuur en het ogenschijnlijk onachtbare in de natuur en de omgeving zijn terugkerende elementen in de totstandkoming van zowel zijn grafisch werk als zijn ‘kastjes’. Wat onachtbaar lijkt, het ‘gewone’, het ‘kleine’, datgene waaraan wij in ons routinematige kijken achteloos voorbijgaan, krijgt zichtbaarheid, wordt uit zijn onbepaalde omgeving naar voren gehaald vanuit het ‘bepalende’ kader van opgeslagen ervaringen en herinneringen. In dat interactieproces tussen het waargenomene en de waarneming openbaren zich nieuwe mogelijkheden tot verwerkelijking, die met grote toewijding en precisie overwogen en uitgeprobeerd worden, totdat alles zich ‘in orde’ bevindt. Dat wat is en dat wat toevalt, geven beide vorm aan de verbeelding. Impressie en constructie, bewogenheid en ratio geven aan zijn ‘kastjes’ een fascinerende uitstraling. Je blijft ernaar kijken; alles heeft zijn plaats, maar ontsnapt toch weer aan de gevangenschap van het moment. Wellicht laat zijn werk zich wel omschrijven met het gezegde: “Niets blijft wat het is, maar wordt zoals het zijn kan.”

In zijn grafisch werk onderscheidt Ko Oosterkerk zich door een elementaire vormgeving en elementair kleurgebruik: zwarte vlakken, afwisselend wit en grijze tussentonen, ragfijne lijnen; uiterst precies, welhaast mathematisch exact, hooglijk abstract, maar van een voelbare intensiteit. Belangrijke exposities had hij in het Groninger Museum (1971), het Van Abbe Museum in Eindhoven (1975) en het Stedelijk Museum van Amsterdam (1993). Internationale kunstprijzen en studiebeurzen onderstreepten de waardering voor zijn kwaliteit. Galeries in Amsterdam, Parijs en New York tonen zijn werk.

Ko werkt en werkt, voortgedreven door een niet te bevredigen verwondering en verlangen. Het is jammer dat zijn inspirerende aanwezigheid niet langer meer het gastatelier in ‘Nazareth’ zal vullen.