GH-2004-04 Twee verschillende “Millen” bij Milschot en Milheeze

 

Jan Timmers

De herkomst en betekenis van plaatsnamen blijft een interessant onderwerp. Bijna elke dorpsgeschiedenis begint met de naam van het dorp en de betekenis van die plaatsnaam. In oude publicaties werd daarover veel gefantaseerd. Als de naam of soms alleen de klank ervan overeenkomst vertoonde met bestaande woorden, dan was de naamsverklaring al snel gegeven. Inmiddels is bekend dat die naamsverklaringen niet altijd even correct zijn. Het beste uitgangspunt bij de verklaring van namen is om allereerst na te gaan hoe de plaatsnaam in het verleden werd uitgesproken en werd geschreven. Die oude vorm levert vaak betere verklaringen op. Een voorbeeld betreft de namen Milschot en Milheeze. Op het eerste gezicht zou je geneigd zijn om ervan uit te gaan dat het onderdeel “mil-“, het eerste deel van deze twee namen, in beide gevallen hetzelfde is en daarom ook dezelfde betekenis zal hebben. Wanneer we de oude vermeldingen van deze namen bekijken, blijkt dat niet het geval te zijn.

Milschot

We bekijken allereerst de oude vermeldingen van Milschot. Ze zijn in onderstaande tabel bij elkaar gezet. Alleen de vermeldingen van vóór 1400 zijn opgenomen.1

Vermelding jaar

Middelscoet 1379, 1386, 1395

Middelschot 1383

Middelscote 1385, 1389

Middelscot 1394

Het is opvallend dat in de oudste vermeldingen het eerste deel van de naam steeds op dezelfde manier wordt geschreven, namelijk als “middel”. Dat betekent dat er weinig discussie mogelijk is over de betekenis ervan. De betekenis van “middel” is in de loop der eeuwen niet gewijzigd. Milschot is een “schot” dat in het midden ligt of ergens middenin ligt. Het begrip “schot” komt in veel plaatsnamen voor en heeft een lange geschiedenis. In de oudste Brabantse oorkonden worden de oudste vermeldingen van schot-toponiemen geschreven als “scaut”. Een schot (of soms schoot) is een relatief hoger gelegen terrein dat als een schiereiland uitsteekt in lagere terreinen zoals beekdalen.2 De spelling is in de loop van de tijd veranderd en bovendien bestond er vroeger geen vaste of voorgeschreven spelling of schrijfwijze. De schrijver van de oude archiefstukken baseerde zich bij het schrijven op de naam zoals die werd uitgesproken. Hij schreef een naam daarom zoals hij dacht dat die het meest overeenkwam met de juiste klanken en de juiste uitspraak. Het is dan ook niet zo verbazend dat namen steeds weer anders werden geschreven. De oude schrijfwijzen van “schot” zien we nog het beste terug in de naam van het middeleeuwse goed Ter Schaut op de grens van Bakel en Deurne, dat ook met regelmaat geschreven wordt als Ter Scaute. Deze naam verbasterde in de loop der eeuwen tot de naam De Schouw voor een buurtschap in het zuiden van Bakel. Dat de oude vermeldingen van Milschot niet allemaal identiek zijn is dus goed verklaarbaar en bovendien wijzen die schrijfwijzen ontegenzeggelijk op een “schaut”, zoals in vele andere plaatsnamen het geval is.

Bekijken we de natuurlijke situatie in het zuiden van Gemert, waar Milschot ligt, dan kunnen we constateren dat er een viertal natuurlijke hoogten aanwezig is , waarop later akkers en nederzettingen ontstonden. De meest westelijke, waarop later Tereijken zou ontstaan, is het kleinst en het laatst ontgonnen. Wanneer we die hoogte buiten beschouwing laten, dan blijkt het gehucht Milschot precies op het middelste van de drie resterende, grotere dekzandhoogtes te liggen. Milschot is dus niet een schot, dat ergens middenin ligt, maar een schot dat het middelste is van een aantal natuurlijke hoogtes.

Milheeze

Bekijken we nu de naam Milheeze. De oudste schrijfwijzen van de naam zijn:3

vermelding jaar

Milleis 1332

Milhese 1334, 1400

Mijllehe 1334

Milheze 1340, 1397

De naam Milheeze bestaat steeds uit twee elementen. Het eerste is Mil en het tweede is Heeze. We beginnen maar met het tweede. “Hees” is een woord dat in veel namen van plaatsen en gehuchten voorkomt. In de literatuur vinden we als betekenis hiervoor steeds: bos bestaande uit overwegend laag struikgewas.4 Voor bossen met grotere bomen worden namen gebruikt als “loo” en “hout”. Milheeze is dus een laag bosje, gekenmerkt door een “mil”.

Met betrekking tot het eerste deel van de naam zijn de oude schrijfwijzen steeds hetzelfde, zij het dat de -i- in een enkel geval als –ij- wordt geschreven. In latere vermeldingen komen we met regelmaat de schrijfwijze myl tegen. De letter y (griekse y) wordt in oude bronnen veel gebruikt in plaats van de korte -i- en wordt ook als zodanig uitgesproken. In een enkel geval komt ook de –ij- wel eens voor in de plaats van een y. Het eerste deel van Milheeze is in de oudste vermeldingen dus steeds “Mil” en nooit middel of midden. We zullen daarom voor dit “mil” naar een andere betekenis moeten zoeken dan bij Milschot.

Als we het namenbestand van Bakel en Milheeze in de Middeleeuwen nader bekijken, valt het op dat er nogal wat veldnamen voorkomen waarin het element “mil” voorkomt. 5

Vermelding Jaar

Milenbeemt 1381

De/dat Mylleken 1448, 1481

Groet mylleken 1460, 1481

Langmil 1469

Cleyn milleken 1471

Mylle 1481

Mylberken 1481

Dat mylle int dorp 1481

Grote Mylle 1481

Cleynen Mylle 1481

De bovenstaande vermeldingen hebben allemaal betrekking op Bakel en Milheeze. Soms is expliciet vermeld dat het om veldnamen in Milheeze gaat, maar niet in alle gevallen. In de Middeleeuwen werd Milheeze beschouwd als een onderdeel van Bakel. We mogen daarom aannemen dat ook de algemene vermeldingen onder Bakel eigenlijk in Milheeze kunnen worden gelokaliseerd. De vermeldingen Milleken en Mylleken kunnen beschouwd worden als verkleinwoorden van Mille of Mylle. Samengevat kunnen we dan concluderen dat er in Milheeze meer “Millen” liggen, in ieder geval een groot en een klein “Mille”. Uit deze vermeldingen ontstaat de indruk dat “mille” een zelfstandig naamwoord is en dat er iets mee wordt bedoeld dat in het landschap zichtbaar of op een andere manier merkbaar is.

Maar wat zou “mille” dan kunnen betekenen? Er blijken meer mogelijkheden te zijn. Zo is er het keltische woord melin (volgens De Vries 1959 is daaruit de naam van het Limburgse Millen van afgeleid) en dat heeft de betekenis: geel.6 Het woord melyn in het Welsch betekent nu nog: geel. Bij deze betekenis moet er natuurlijk wel in het landschap iets aan te wijzen zijn dat de kleur geel heeft. Een mogelijkheid daarvoor is water. In de buurt van de Peelrandbreuk komt veel ijzerhoudend water voor. De kleur ervan is echter veel eerder rood of bruin dan geel. Bovendien is er in Milheeze geen natuurlijke waterloop aanwezig met een dergelijke naam. Wel was er een relatief groot ven, dat echter de naam Eggelmeer had en niet Mylle. Een nadere mogelijkheid is dat de gele kleur betrekking heeft op “heeze”: het struikgewas. Maar geelkleurige bosjes kennen we in Nederland niet, behalve in de herfst. Een naam die ontleend is aan één seizoen lijkt echter onwaarschijnlijk.

Ton Spamer geeft aan dat het keltische “mal” de betekenis vochtig heeft. Hij wijst tegelijkertijd op het oud Engelse woord “moile” met de betekenis: weekmaken.7 Deze betekenis kan niet direct worden uitgesloten, maar dit woord lijkt eerder ten grondslag te liggen aan plaatsnamen met mal of mol. Het woord mil wijkt daarvan te veel af.

J. de Vries schrijft in zijn Woordenboek der Noord- en Zuid Nederlandse plaatsnamen onder de Belgische plaatsnaam Millen, dat de betekenis mogelijk samenhangt met het Germaanse woord melno, hetgeen “zand” betekent.8 Ook in het Welsch bestaat nu nog het woord melyngoch, hetgeen zanderig betekent.9 Onder het woord “mul” schrijft dezelfde J. de Vries in zijn Etymologisch woordenboek dat de betekenis samenhangt met het oud-hoogduitse woord “mullen”, hetgeen fijnstoten betekent. Op dezelfde plaats wordt aangegeven dat er samenhang is met het oud-engelse woord “myl”, hetgeen stof of losse grond betekent. Bovendien zouden deze woorden samenhangen met meel, malen, molm, etc.10 Voor de betekenis van het woord “mille” wijst dit allemaal in de richting van een plaats in het landschap die wordt gekenmerkt door fijn of mul zand.

Nog verder zoeken levert aanvullende informatie op in de verzameling toponiemen in Valkenswaard. Daar komt de naam Meelberg voor met als oude vermeldingen: mijlberch (1452), meijlberg (1745), mielberch (1750) en meelberg (1803), hetgeen een zandverstuiving is. Aanvullend wordt hier nog aan toegevoegd:

“Meel is dialektisch nog bekend ter aanduiding van het gele zand dat men afgroef van zandverstuivingen ten behoeve van de aanleg van wegen (dijken) en als fundatiezand voor boerderijen. Vgl.: den 26e november 1794 een wage meel uit de heijde gehaalt…(post uit de rekening van de Valkenswaardse voerman Jan Carnoedes). Vandaar: meelberg = zandberg (meel: fijn zand, poeder)”. Tot zover het citaat.11

De conclusie uit het bovenstaande zou kunnen luiden dat een mille een zanderige plaats in het landschap is, misschien wel een plaats waar fijn geel zand gewonnen kon worden. Voor Milheeze lijkt deze verklaring ook niet te passen. Milheeze ligt oostelijk van de Peelrandbreuk op de Peelhorst. Rivierafzettingen van de Maas liggen hier tamelijk dicht onder het oppervlak. Deze afzettingen worden gekenmerkt door grof zand met veel grote kiezels en keien erin. De zandwinning ten noorden van Milheeze moet het juist van dit grove zand hebben. In Milheeze komt dus juist weinig fijn zand voor.

Uit het bovenstaande blijkt dat er veel betekenissen mogelijk zijn voor woorden die lijken op “Mil”, maar een betekenis die aansluit bij de natuurlijke gesteldheid van Milheeze hebben we nog niet gevonden.12 Verder zoeken dus.

Zoeken op internet leverde een intrigerende vondst op: de term ‘meiler’. Dat is een woord voor een brandstapel om houtskool te produceren. Een ander Nederlands woord hiervoor is koolhoop. De melding op internet leerde dat in het Luxemburgse Nommern vroeger veel houtskool werd geproduceerd en dat de bewoners nu nog bekend staan onder de naam Kuelebrenner (Kolenbrander). Op meer plaatsen in het bos rond Nommern zijn grote cirkelvormige vlakke plaatsen met een doorsnee van 10 tot 20 meter te vinden, waar zich vroeger meilers of koolhopen bevonden.13 Een meiler bestaat uit een stapel houtblokken, die in zijn geheel werd afgedekt met graszoden of plaggen om zuurstoftoevoer te verhinderen. Als de houtstapel werd aangestoken verbrande het hout langzaam en zuurstofarm, zodat het hout werd omgezet in houtskool. Houtskool werd vooral geproduceerd om ijzererts te verwerken tot ijzer. Met houtskool kunnen hogere temperaturen gehaald worden dan met (onbewerkt) hout en voor de productie van ijzer uit ijzeroer zijn die hoge temperaturen nodig. Uit archeologisch onderzoek in de regio blijkt dat hier in de prehistorie en vroege Middeleeuwen ijzer werd geproduceerd. Dat kan geconcludeerd worden uit het aantreffen van ijzerslakken bij opgravingen. Bij de opgraving Achter de molen in Bakel werd naast ijzerslakken zelfs een restant van een meiler aangetroffen. Bij archeologisch onderzoek in Boekel aan de Parkweg werden maar liefst twee meilers aangetroffen op een totaal onderzocht oppervlakte van 2400 m2. Kennelijk waren meilers ook in onze regio in gebruik.14 Dat we in de omgeving van Bakel en Milheeze ijzerproductie aantreffen, is op zichzelf niet zo verwonderlijk. Overal langs de Peelrandbreuk wordt veel ijzeroer aangetroffen. IJzeroer is de grondstof die voor de ijzerproductie nodig was. De vroegere bewoners van deze streek hebben ongetwijfeld hun voordeel gedaan met het voorkomen van zoveel ijzeroer en hebben zich toegelegd op de ijzerproductie.15 Daarvoor is niet alleen ijzeroer nodig, maar ook houtskool en daarmee ook meilers.

In Milheeze bestonden, volgens de middeleeuwse vermeldingen, een grote en een kleine mille naast elkaar en ook een lange mille. In de nieuwbouwwijk aan de zuidkant van het dorp bestaat de straatnaam Meijlakker, die ook herinnert aan een “mille” of “meijle”. Gezien het bovenstaande lijkt het erop dat de betekenis van “mil” in Milheeze betrekking heeft op de plaats waar men doorgaans een meiler heeft aangelegd. Misschien is “mil” of “mille” een oude benaming voor meiler. De betekenis van Milheeze is dan: het bosje waar meilers werden aangelegd.

Tot hoe lang er houtskool werd geproduceerd in onze regio is niet bekend. De meiler die bij het archeologisch onderzoek in Bakel werd aangetroffen wordt gedateerd in de 10de eeuw. Dat er ook later nog houtskool werd geproduceerd blijkt bijvoorbeeld uit het voorkomen van de beroepsnaam Coelborner. Bornen is het Middeleeuwse woord voor branden, zodat we Coelborner moeten interpreteren als Kolenbrander. In het oorkondenboek van Noord-Brabant komt in 1305 voor: Thomas genaamd Coelborne van Oisterwijk. Aangenomen mag worden dat deze Thomas nog het beroep van kolenbrander uitoefende. Omdat aan het eind van de Middeleeuwen in onze regio nog nauwelijks bossen voorkomen, zal de houtskoolproductie in die periode hier niet meer voorkomen.

Terug naar Milheeze. Doorredenerend op de betekenis van “mil” in relatie tot houtskoolproductie is het niet verwonderlijk dat het tweede element (heeze) duidt op struikgewas. Op het moment dat de plaatsnaam Milheeze ontstond was het oorspronkelijke bos kennelijk grotendeels verdwenen. Houtskool werd hoofdzakelijk vervaardigd uit dikke eiken-, berken- en elzenstammen. Om honderddertig kilo houtskool te maken, was 760 kilo eikenhout nodig. Deze hoeveelheid staat ongeveer gelijk aan twee tot drie eikenbomen. Het is dus niet verwonderlijk, dat een plaats die bekend stond om zijn “houtskoolindustrie”, na verloop van tijd nauwelijks meer grote bomen kende. De houtskoolproductie leidde in het verleden tot ontbossing.16 De begroeiing die in Milheeze overbleef was struikgewas.

Niet alleen in Milheeze komt “mil” of “meijl” voor in (veld)namen. In de grote verzameling Peellandse toponiemen van Beijers en Van Bussel staan ook nog vermeld:

Myle in St Oedenrode (1309); Meijelsfort in Son en Breugel (1382); Milheeze en Meluheze in Vlierden (1447 en 1381)17. Ook kennen we plaatsnamen als Mill, Milsbeek, Millen, etc. Het eerste deel van deze namen komt in oude vermeldingen niet voor in de vorm ‘middel’. Het is heel goed mogelijk dat de betekenis van “mil” of “meyl” in deze namen hetzelfde is als bij Milheeze. Elke naam heeft echter zijn eigen geschiedenis. Van geval tot geval moet nagegaan worden welke betekenis het best past bij de plaatselijke situatie. Het blijft oppassen. In Rosmalen immers komt de naam Milhees voor, maar de oudste vermelding van deze naam is Middelheze (1370).18

NOTEN:

1. De vermeldingen zijn ontleend aan de regesten in de Inventaris van het archief van de Kommanderij van de Duitse Orde te Gemert (AKDOG) door Brokken en Lindeman, ‘s-Hertogenbosch 1977.

2. De oudste vermeldingen van skauta/schot-namen zijn te vinden in H. Camps, Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312, ‘s-Gravenhage, 1979. De betekenis van skauta, schot, schoot wordt samengevat door Beijers en van Bussel, blz 245. Henk Beijers, Geert-Jan van Bussel, Van d’n Aabeemd tot de Zwijnsput, toponiemen in de cijnskring Helmond vóór 1500 in naamkundig en nederzettingshistorisch perspectief., Helmond 1996.

3. De vermeldingen van Milheeze zijn ontleend aan de inventaris van AKDOG en de publicatie van Beijers en Van Bussel.

4. Zie Beijers en Van Bussel, blz 115.

5. De vermeldingen zijn allen ontleend aan Beijers en Van Bussel.

6. Dr. J. de Vries, Etymologisch woordenboek, Waar komen onze woorden vandaan?, Aulaboeken Utrecht 1958, herzien door Dr P.L.M. Tummers in 1973.

7. Mededeling Ton Spamer

8. Dr. J. de Vries, Woordenboek der Noord- en Zuid Nederlandse plaatsnamen, Aulaboeken, Utrecht, 1962

9. Mededeling Wim Vos.

10. Dr. J. de Vries, Etymologisch woordenboek, Waar komen onze woorden vandaan?, Aulaboeken Utrecht 1958, herzien door Dr P.L.M. Tummers in 1973.

11. H.E.M. Mélotte en J. Molemans, Noordbrabantse plaatsnamen, monografie nr 1, Valkenswaard, uitgave Stichting Brabants Heem 1979.

12. Nog niet genoemde begrippen die iets met “mil” te maken kunnen hebben zijn nog:mil of milie: een andere benaming voor de graansoort gierst die in de Middeleeuwen voorkwam; mijl: afstandsmaat uit het latijnse millium passuum (duizend passen); de plantnaam melle of melde: een andere naam voor ganzevoet. Ongetwijfeld zijn er nog meer mogelijkheden.

13. http://www.nommerlayen-ec.lu/Nederlands/nommerlayen_nl.htm

14. Voor de opgraving te Bakel: S. Arnoldussen, Middeleeuwse bewoning te Bakel-Achter de Molen, Archol rapport 16, Leiden 2003. Voor de opgraving te Boekel: Nico Arts en Theo de Jong, De Boekelse Joekels, Bijzondere vondsten uit de Midden-Bronstijd en de vroege IJzertijd, Nieuwsbrief Kempen en Peelland nummer 28, februari 2004. Opvallend is dat in dit laatste artikel de term meiler met een lange ij wordt geschreven: mijler.

15. Voor meer informatie over de productie van ijzer tijdens de prehistorie zie http://www.limburgsmuseum.ab-c.nl/collectie/ijzer/ of http://www.falw.vu.nl/images_upload/3F55AD3F-2A37-4841-95E08FC4B612DD17.pdf

16. http://www.drentscheaa.nl/detail_page.phtml?&act_id=5389

17. Ontleend aan Beijers en Van Bussel. De naam Meijel oostelijk van Deurne, heeft misschien een zelfde betekenis, maar dat is niet zeker. Er wordt vanuit gegaan dat de oudste schrijfwijze ervan Medelo is. Dat zou op een andere oorsprong duiden. H. Crompvoets, Medelo is Meijel, Medelo (1983) nr 2 blz 38-40.

18. Wim Veekens, Milhees, een oud toponiem bij Coudewater, Rosmalla, jaargang 13 (2003), nr 3 blz 25-30.

Met dank aan Wim Vos, Ton Spamer, Arnoud-Jan Bijsterveld, Hein Vera en Wim Veekens, die informatie leverden of eerdere versies van dit artikel becommentarieerden.

GH-2004-04 Sint Willibrord adieu

 

Rob de Haas

Na ruim vijftig jaar trouwe dienst is in mei 2004 het oude, uitgeleefde ulo-gebouw onder de meedogenloze mokerslagen van de sloper gesneuveld. Willibrord is niet meer. Ook zijn zuster “Anna” van de overkant heeft enkele maanden later het loodje gelegd. De twee schoolgebouwen moeten wijken voor de ambitieuze nieuwbouwplannen van de gemeente. Het centrum van Gemert gaat op de schop, want er zijn woningen nodig. Veel woningen. Vooral voor senioren. Onder hen ongetwijfeld oud-leerlingen die op diezelfde plek met meer of minder succes onderwijs hebben genoten.

De tijden veranderen. De mensen veranderen. Het dorpsbeeld verandert. Nieuwe fundamenten zijn gelegd. Oude gebouwen vervangen. Wat overblijft, zijn herinneringen. St.Willibrord, adieu. Adieu, St. Anna.

Oprichting

In 1938 wordt in de Gemertsche Courant gemijmerd over de oprichting van een school voor Uitgebreid Lager Onderwijs (ulo). Een school die jongeren zal kunnen voorbereiden op een baan in het zakenleven, op de opleiding voor onderwijzer (leraar basisschool) of op technisch onderwijs. Nu moet de Gemertse jeugd nog naar Helmond, Deurne of Veghel. Op de fiets en soms te voet. Dat is een heel eind. Zeker tien kilometer. Door weer en wind. Over modderpaden. Een geasfalteerd wegennet zoals we dat vandaag de dag kennen, ligt er nog lang niet, laat staan luxe fietspaden.

In het bisdom ‘s-Hertogenbosch zijn er al tweeënvijftig ulo’s. Dus waarom in Gemert niet? In tien jaar tijd is het aantal leerlingen op die Brabantse ulo’s bijna verdubbeld. De behoefte aan dit onderwijstype is groot. Maar de eisen om een ulo op te richten zijn pittig. Er zal nog heel wat water door de Rips stromen, voordat de jeugd van Gemert in het eigen dorp terecht kan voor Uitgebreid Lager Onderwijs. Dat lukt pas eind 1944. Met horten en stoten.

Het is met name pastoor J. Kuijte die zich beijvert voor de totstandkoming van Rooms-Katholiek ulo-onderwijs. Hij verwelkomt op woensdag 16 februari 1938 als voorzitter van het kerkbestuur behalve burgemeester Phaf ook broeder overste uit Veghel op een openbare informatieavond in het Alcoholvrij Lokaal naast de St.-Janskerk. De broeder wordt als ervaringsdeskundige bestookt met vragen. Na afloop stelt pastoor Kuijte vast, dat alle zeilen moeten worden bijgezet om in de kom van Gemert een ulo te kunnen beginnen.

In 1940 schrijft hij de circulaire “ULO Gemert”, waarin hij een concreet plan ontvouwt. De pastoor geeft de voorkeur aan een 4-jarige cursus, maar hij weet dat veel ouders hun kinderen het liefst zo snel mogelijk aan het werk willen hebben. Dat levert immers een broodnodig extra inkomen op. Kinderen geven thuis nog braaf hun loonzakje af in ruil voor kost en inwoning en misschien nog wat zakgeld. Daarom lijkt de pastoor een 3-jarige cursus reëler. De Tweede Wereldoorlog zet echter een streep door het plan en het verdwijnt in de ijskast.

Vier jaar later komt er pas weer schot in de zaak. De Diocesane Groep van Bijzondere R.K. Scholen in het Bisdom ‘s-Hertogenbosch” heeft de Gemertse ulo-in-oprichting als nummer 852 geplaatst op de lijst van aangesloten scholen. Onderwijsinspecteur Coenen uit Helmond adviseert positief. Het schoolbestuur heeft intussen een veelbelovend schoolhoofd gevonden in de persoon van Jan de Bok, weggeplukt van een ulo in Vught en de gemeente heeft haar volle medewerking toegezegd. Dus kan het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming (tegenwoordig Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen) er niet meer om heen. De ulo in Gemert dient er te komen. En dat gebeurt ook. Het schoolbestuur plaatst een personeelsadvertentie in de “Kikker”, een onderwijsblad dat zo genoemd wordt vanwege de groene omslag. Weliswaar “Deutschfreundlich”, maar onderwijzers kijken nou eenmaal in het blad voor de vacatures. Naast J. de Bok worden F. van Rijn en L. van Weert benoemd. Gedrieën zullen ze de kar trekken.

Jongens en meisjes apart

Toch zijn er nog wel enkele problemen op te lossen. Nogal wat Gemertse ouders willen ook hun dochters het Uitgebreid Lager Onderwijs laten volgen. Het gemeentebestuur ondersteunt die wens en Marinus van der Velden, hoofd van de lagere jongensschool, schrijft aan pastoor Kuijte: “Een jongens-ulo is half werk, een meisjes-ulo erbij is heel werk”. Maar een gemengde ulo voor jongens en meisjes, daar zijn de kerkelijke autoriteiten tegen. Die is een gevaar voor de zedelijkheid. Gelukkig schieten de zusters van Nazareth te hulp. De congregatie in Oirschot verklaart, dat zij een jaar later een meisjes-ulo zal beginnen en de meisjesklas zal overnemen. Reden voor bisschop Mutsaerts van Den Bosch om schoorvoetend een gemengde ulo goed te keuren. Maar wel tijdelijk en de meisjes moeten gescheiden worden gehouden van de jongens door aparte lesroosters. De meisjes van 8.30 tot 11.10 uur en van 12.50 – 15.30 uur, de jongens van 9.10 tot 11.50 uur en van 13.30 – 16.10 uur. Natuurlijk in afzonderlijke leslokalen. Zelfs de opening van de ulo op 15 september 1944 gebeurt in tweeën. Om half tien voor de jongens en om half elf voor de meisjes. Van het personeel is alleen L. van Weert aanwezig. J. de Bok en F. van Rijn kunnen door de oorlogsomstandigheden niet komen. Er is geen vervoer. Dus worden de leerlingen meteen na de opening weer naar huis gestuurd. Een week later bevrijden de geallieerde legers Gemert.

Huisvestingsperikelen

Om een school te kunnen beginnen, heb je natuurlijk wel lesruimte nodig. Aan nieuwbouw hoeft voorlopig niet te worden gedacht. Het is oorlogstijd. Voor een nieuwe school is geen geld. Omdat het kerkbestuur zich verantwoordelijk voelt, stelt het tijdelijk het Parochiehuis ofwel “’t Stumpke” beschikbaar (nu het woonhuis van de familie Hendriks in de Kerkstraat). Dat tijdelijk blijkt in eerste instantie wel heel kort uit te pakken, want op 5 december 1944, één dag na de eerste lessen, vordert Town Major Drake het Parochiehuis voor inkwartiering van Engelse soldaten. Sinds de bevrijding van Gemert op 25 september is het een komen en gaan van buitenlandse troepen.

De Bok kan zolang in de Latijnse School terecht. Tot Kerstmis. Maar na de kerstvakantie blijft het ook daar stil. Door kolengebrek. De kachels kunnen niet gestookt worden. Fabriek Raymakers brengt redding. De ulo mag daar ’s zondags een verwarmd lokaal gebruiken. Op 15 februari kunnen leerlingen en personeel pas terug naar de Latijnse school. Er is weer kachelhout en meer dan driehonderd kilo turf om de boel warm te stoken. Maar helaas. Op 17 april hebben de priesterstudenten de lokalen weer nodig en verhuist de ulo voor de zoveelste keer naar een andere locatie. Nu naar het magazijn en de garage van A. van Houtert Niessen in de Dr. Kuijperstraat. Op 5 mei gaat de meisjesklas terug naar het Parochiehuis. De jongens blijven waar ze zijn. Tot op 7 juli de militaire autoriteiten het Parochiehuis opnieuw vorderen. De meisjes moeten weer naar Van Houtert. Tot de zomervakantie.

Ook in de eerste maanden van het tweede schooljaar moet nog een paar keer worden verhuisd. De meisjes naar café Jonkers in het Binderseind (nu Axis), de jongens nog steeds bij Van Houtert. Verder wordt er een tijdje lesgegeven in café Van Lieshout in de Oudestraat. Of daar naast het geestrijk voedsel ook het geestrijk vocht heeft gevloeid, mag worden betwijfeld. Inmiddels zitten in de eerste klas 27 jongens en 18 meisjes en in de tweede 23 jongens en 18 meisjes. Op 3 november kan de hele school weer in het Parochiehuis worden ondergebracht en komt er voorlopig een einde aan het zwerversbestaan.

In het Parochiehuis of het Stumpke beschikt de Willibrordulo over drie lokalen. Het grootste ligt aan de achterkant. Daar zitten de meisjes. Het tweede lokaal is een lange pijp waarin leerlingen moeilijk te plaatsen zijn. Ze zitten er aan weerszijden van lange tafels met de onderwijzer aan het hoofdeinde. Het derde lokaal, de “blinde darm”, ligt verscholen achter het toneel waarmee het door een deur verbonden is.

Het eerste echte schoolmeubilair krijgt de ulo van de zusters van Nazareth. Het heeft al wel een tijdje buiten gestaan, maar de bankjes worden netjes opgeknapt. Grote kasten in het lokaal, die veel ruimte in beslag nemen, worden vakkundig tot schoolborden verzaagd. Leerboeken krijgt De Bok van bevriende ulo’s. Zuinigheid met vlijt bouwt scholen als kastelen.

Noodbouw

Uiteindelijk moet er toch gebouwd worden. De ulo is een succes en groeit uit zijn voegen. Pastoor Kuijte laat niet na om reclame te maken voor zijn school. Hij wijst ouders op de opvoedkundige en zedelijke gevaren voor hun kinderen die dagelijks per bus, fiets of vrachtauto en soms zelfs te voet op en neer moeten reizen om een tiental kilometers verderop in Helmond of in Veghel naar school te gaan. Hij waarschuwt hen dat ze wel een uur of anderhalf in die vreemde plaats rondslenteren. Juist de ouders van deze kinderen moeten hun verantwoordelijkheid nemen en een groot gemeenschapsbelang ondersteunen. “De ulo is van grote waarde, nu en in een heel verre toekomst. En daarom, óp voor onze Gemertsche ulo!”

In augustus 1945 geeft het kerkbestuur aan de Gemertse architect G. van de Broek de opdracht om een noodschool te ontwerpen. Het houten gebouw met stenen binnenmuren en een rieten dak komt op een terrein aan de Kapelaanstraat achter de opslagplaats van de Boerenbond. De firma J. Hendriks bouwt het voor bijna 13.780 (ruim 6000 euro) gulden. Oppervlakte 280 m2, inhoud 1500 m3. De blokhut met drie klaslokalen, een lerarenkamer en een rijwielberging moet worden gedeeld met de verkenners. Overdag school, ’s avonds jeugdhonk. De grond waarop de school staat, wordt voor 25 jaar gepacht van de Coöperatieve Handelsvereniging N.C.B voor f 70,- per jaar. Op zaterdag 22 juni 1946 vindt de plechtige inzegening plaats. Willibrordus heeft eindelijk zijn vaste woon- en verblijfplaats.

Opbouw

Bijna vijf jaar later in februari 1951 plaatst architect Jan Strik uit Mill namens zijn opdrachtgever het R.K. Schoolbestuur Gemert een advertentie in het katholiek Brabants dagblad “Oost Brabant”, in de Helmondse en in de Gemertse Courant. Het betreft de openbare aanbesteding voor het bouwen van een 5-klassige ulo-school met bijbehorend gymlokaal op het terrein langs de Rips tussen het centrum en de nieuwe wijk in aanbouw Berglaren. Pal naast de landbouwschool die ze net aan het bouwen zijn.

Gemert is in opbouw. Het lijkt welhaast één grote bouwput. In een tijdsbestek van enkele jaren worden twee compleet nieuwe wijken uit de grond gestampt. Voor het eerst eigenlijk. Door de geometrische structuur van die wijken, Molenakker en de Berglaren, verliest Gemert het karakter van een lintdorp. Het krijgt nu kaarsrechte straten met tientallen huizenblokken variërend van twee tot veertien onder één kap. Niet alleen voor Gemertenaren, maar ook voor honderdtwintig repatriantengezinnen uit voormalig Nederlands-Indië. Gemert groeit en krijgt kleur. Ook in het onderwijs. Kort na elkaar verschijnen de landbouwschool (1952), de ulo (1952), de ambachtschool (1954), de huishoudschool (1955). Voor het voortgezet onderwijs is er bijna voor iedere Gemertse leerling een leerweg. Alleen voor de Hogere Burgerschool en het Gymnasium moet je de gemeentegrens over.

Nieuwbouw

De aanbesteding van de nieuwe ulo-school vindt plaats op 6 maart 1951 om vijf uur in Hotel de Keizer aan het Borretplein. Maar liefst vijfentwintig aannemers proberen de opdracht te bemachtigen. Tien van hen komen uit Gemert zelf. De spanning is te snijden, als in het rokerige etablissement de winnaar bekend wordt gemaakt. De inschrijfbedragen lopen uiteen van 157.100 gulden tot 138.586 gulden. Het laagste bedrag is van de firma Van Doorn & Olieslagers uit Veghel. Haar wordt de bouw gegund.

Er zijn heel wat bedrijven bij de bouw van de ulo betrokken. Lindeman uit Eindhoven voor de verwarmingsinstallatie, Ernst uit Venlo voor de meubels, terwijl de gymtoestellen van De Schelde uit Goes komen. Ook Gemertse ondernemers doen mee. Piet van Lieshout uit de Virmundtstraat doet de verlichting en elektriciteit, A. van de Acker & Zn uit de Oudestraat levert steenkolen, Verhagen plaatst stalen ramen en deuren en de afrastering om het schoolterrein. De gebroeders Vilé leveren tafels, stoelen, lessenaars, prullenbakken en tweeënvijftig plaatjes voor op de deuren en firma Bergmann uit de Nieuwstraat verzorgt de stoffering van het interieur.

Aanbouw

De ulo groeit en bloeit en vier jaar na ingebruikneming van de nieuwe school moet architect Strik al weer achter de tekentafel om een passende uitbreiding te ontwerpen. Hij vergroot het schoolgebouw met een leslokaal (boven) en een overblijflokaal (beneden). De aanbouw komt aan de oostzijde en aannemer Biermann uit Erp mag de klus klaren. De firma Van Melis uit de Oudestraat plaatst een overdekte fietsenberging. Totale kosten van de aanbouw inclusief verwarming, honorarium architect en toezicht: 69.058,91 gulden (€ 31.390).

In 1960 wederom een uitbreiding. Deze keer met maar liefst 3 leslokalen en een tekenlokaal. De huidige overblijfruimte wordt omgebouwd tot leslokaal. De aangrenzende hal doet nu dienst als nieuwe overblijfruimte compleet met keuken en toiletgroep. Aannemer Van Heeswijk uit Uden voert het werk uit o.l.v. ‘good old’ Jan Strik. De architect heeft in Gemert heel wat onderwijssporen achtergelaten. Behalve de ulo ook de blo-school, de technische school en de Bernadetteschool nu Berglarenschool. De Brabantse bouwer van kerken, scholen, schouwburgen en winkelcentra kan het niet nalaten om aan zijn collega De Bever richtlijnen mee te geven voor diens ontwerp van de Huishoudschool.

Verbouw

De groei van de schoolbevolking gaat gestaag verder. Ouders kiezen er in toenemende mate voor om hun kinderen door te laten leren. Belangrijk voor een goede positie in de maatschappij. Ze kunnen het zich ook beter veroorloven, want de welvaart stijgt in de zestiger jaren van de twintigste eeuw met fikse sprongen.

Lokalen worden verbouwd en heringericht naar de eisen van de moderne tijd. Houten noodlokalen worden bijgeplaatst. Het aantal leslokalen verdubbelt. Leermiddelen veranderen. Het onderwijsstelsel verandert. De Mammoetwet doet zijn intrede.

Afbouw

In 1968 verdwijnt de ulo voorgoed naar de geschiedenisboeken. De mavo komt ervoor in de plaats, middelbaar algemeen voortgezet onderwijs. De eerste klas heet voortaan brugklas en oude vakken maken plaats voor nieuwe. Er zijn voortaan nog maar zes examenvakken.

Na jarenlang soebatten wordt de mavo in 1975 uitgebreid met een havo en een atheneum. Gemert krijgt een volwaardige scholengemeenschap. Daar hoort een nieuwe naam bij: het Macropediuscollege, daarmee een van Gemerts glorieuze zonen, Joris van Lanckvelt, erend. Er is één nadeel. Het oude ulo-gebouw voldoet niet meer. Dus verrijst er op de oude voetbalvelden van R.K.G.V.V. aan de St.-Annastraat / Sleutelbosch een compleet nieuwe school voor zo’n 1400 leerlingen. Het oude Willibrordgebouw komt nu onder de hoede van de andere scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs. St. Willibrord en St. Anna vormen vanaf dat moment samen met de landbouwschool de Scholengemeenschap voor lager Agrarisch, Huishoud- en Nijverheidsonderwijs Gemert kortweg “De Stroom”.

Tot in 1996 de grote fusie plaatsvindt van alle lokale scholen voor voortgezet onderwijs. Het Commanderij College ziet het licht, maar boven Anna en Willibrord komen donkere wolken drijven. Als in september 2003 de nieuwe school voor vmbo aan de St.-Josephstraat klaar is, verhuizen alle leerlingen van “De Stroom” daar naar toe. De oude ulo en huishoudschool zijn overbodig geworden. In de herfst van 2004 resten daarvan alleen nog twee grote puinhopen. Een tijdperk van een halve eeuw is ten einde. Adieu, Willibrord en Anna, adieu!

Dit artikel is tot stand gekomen op basis van materiaal uit het Gemeentearchief, het Parochiearchief en het archief van het Commanderij College.

GH-2004-04 Sint Anna adieu

 

Ad Otten

Op zaterdag 3 juli 2004 overleed in Klooster Nazareth te Oisterwijk de 88-jarige zuster Erentrudis (van Barselaar). Ze was in Gemert de eerste directrice van de r.k. Huishoudschool St. Anna. Van 1948 tot 1968. In 1954, vijftig jaar geleden, was zij ook de bouwpastora van het nieuwe schoolgebouw aan De Stroom. Het gebouw, nog allesbehalve versleten, stond op het punt om te worden gesloopt om ruimte te bieden voor één van de vijf geplande appartementencomplexen in Woonpark De Stroom.

Gemert en de samenleving zijn sedert 1954 radicaal veranderd. Veranderd ten goede. Daar is geen discussie over. Niemand wil terug naar die goeje ouwe tijd van toen. De jaren zestig worden veelal aangehaald als de jaren van de grote ommekeer in ‘leven, denken en het welbevinden’ van onze samenleving, maar het zijn de jaren die daaraan voorafgingen, de jaren vijftig dus, die letterlijk en figuurlijk voor die ommekeer de bouwstenen aandroegen. Het onderwijs en de uitbreiding van de leerplicht – in 1950 werd het 8ste leerjaar verplicht – waren daarbij stenen van gewicht. Dat is zeker!

Meteen na de Tweede Wereldoorlog – iedereen vond dat het voortaan anders moest – kreeg Gemert alvast een ULO in een blokhut aan de Kapelaanstraat, alvast een ambachtsschool in noodlokalen naast het kerkhof, en alvast een landbouwschool in een café waar de biljartkeu kon dienen als aanwijsstok. In de Gemertse Courant van 30 juli 1948 werd met een vette kop een vierde school voor voortgezet onderwijs aangekondigd: “Een Huishoudschool in Gemert”. In een advertentie stond dat je je moest aanmelden bij de Eerwaarde Zusters van Nazareth en dat je daar ook moest zijn voor de naaicursussen lingerie, costumière en coupeuse. De schrijver van het hoofdartikel op de frontpagina zag het al voor zich: hoe Gemert na zo’n 20 jaar door de kooklessen van de nieuwe school tot luilekkerland zou zijn geworden. Je kunt je afvragen of de schrijver wel zo gek was als op het eerste gezicht lijkt. Je moet je verplaatsen in een compleet andere tijd. In het gemeentearchief zijn filmpjes bewaard uit die jaren. Niet alleen priesters en nonnen liepen toen in het zwart maar bijna alle wat oudere Gemertenaren. Je waant je bijna in Staphorst of daaromtrent. Maar je moet je niet op die kleding verkijken want zwart was toen nog praktisch. Dat werd niet zo gauw vuil en bedenk dat alleen maandag wasdag was! Als je je echt verplaatst in de tijd dan blijkt het Gemert van toen vol dynamiek en vertrouwen in de toekomst. Jaja! We hadden hier een burgemeester (De Bekker) die droomde van een vanaf de Zuid-Willemsvaart doorgetrokken Wilhelminakanaal dat via De Mortel onder Gemert naar de Maas en verder naar het Deutsche Ruhrgebiet zou lopen en dat de nieuwe “levensader” oftewel “de nervus vagus” zou moeten worden van Brabantsch economisch zenuwstelsel. Nieuwe chemische industrieën zag hij zich aan dat Peellands vaarwater ontwikkelen als de diep onder de grond gelegen steenkolenlagen door vergassing nu eindelijk eens geëxploreerd zouden gaan worden…

2004-4 st anna1 0002

Hij ging er voor naar Den Bosch en Den Haag en naar de Mijnraad en hij praatte er als Brugman, maar het zou allemaal ietsje anders lopen. Gemert zou nooit worden aangewezen als industrie- of kerngemeente. Daarvoor lag het te dicht bij Helmond en Eindhoven en de Peelkolen zijn helemaal vergeten sinds er in 1959 bij Slochteren in Groningen zoveel aardgas werd gevonden.

Maar even terug naar 1950. Op 27 oktober van dat jaar schreef burgemeester De Bekker een geheime raadsvergadering uit. Kort tevoren was aan de andere kant van de wereldbol in de nieuwe Republiek Indonesia het KNIL, het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger, opgeheven, en de regering had o.m. het gemeentebestuur van Gemert om medewerking verzocht voor de huisvesting van de uit de Oost te repatriëren KNIL-gezinnen. Gemert lag niet zover van de legerplaats Oirschot en de militaire vliegvelden Welschap en Volkel waar voor de knillers werkgelegenheid gecreëerd werd. In Gemert heerstte grote woningnood. Er waren 240 inwoningen terwijl het gemeentelijk bouwcontingent voor 1950 van hogerhand was bepaald op 20 woningen, én, omdat de situatie zo urgent was, voor 1951 op zegge en schrijve 28 (!) woningen. Dat schoot dus niet op. De gemeente vroeg verdomme meer dan het 10-voudige.

Maar… nu had de burgemeester een ei van Columbus. Den Haag beloofde namelijk voor elke woning voor een knil-gezin minstens één woning voor een Gemerts gezin en dat bood perspectief toch? In de geheime raadszitting van die 27ste oktober trok de burgemeester de hele gemeenteraad over de streep. Unaniem wilde zij 240 knil-gezinnen opnemen. Dat betekende dan tegelijk 240 woningen voor Gemertse woningzoekenden en in totaal de bouw van 480 woningen. Gemert zou niet alleen kleur krijgen maar in één klap van de woningnood zijn verlost. Simpel. De raadsleden moesten een maand hun mond houden en op het gemeentehuis zouden ze er intussen op broeden hoe en waar al die woningen gebouwd moesten worden. Maar 240 Knil-gezinnen konden komen. Punt uit! In Den Haag stonden ze perplex. Wisten ze in Gemert wel dat het hier jonge en kinderrijke gezinnen betrof en dat die echt niet allemaal katholiek zouden zijn en dat Gemert-dorp dan misschien wel één op vijf Nederlands-Indische inwoners zou gaan tellen. Den Haag vond dat dat niet kon en dat dat onverantwoord was en ze vond daarbij steun bij enige Gemertse bezwaarmakers die officieel nog van niks wisten…2004-4 st anna2

Maar de repatriëring was dringend en Den Haag besloot dat Gemert geen 240 maar toch wel 120 Nederlands-Indische gezinnen mocht huisvesten en dat de gemeente dan ook 120 extra woningen voor Gemertenaren mocht bouwen. Lodewijk Spildoorn, directeur Gemeentewerken, ontpopte zich als planoloog en woningbouwarchitect. De bouwlocatie werd bepaald op de Berglaren, op enige afstand van het oude dorp. De open ruimte tussen het nieuwe en oude dorp zou aansluitend worden ‘volgebreid’ met algemene voorzieningen voor zowel oude als toekomstige bewoners. Nieuwe scholen, ’n gymzaal, ’n wit-gele-kruisgebouw, ’n badhuis, ’n politie- en brandweerkazerne, en op termijn ’n nieuwe kerk.

Van klooster Nazareth werd op De Stroom en de Kieboom tegen een schappelijke prijs grond gekocht. Het was per slot van rekening in het algemeen belang. Het betekende ook het begin van het einde van de laatste boer in de Gemertse hoofdstraat want het was melkboer Fridus Werts aan het Binderseind die die grond tot dan toe van Nazareth pachtte.

En zo is het gekomen. Pal achter de kloostermuren van Nazareth, aan De Stroom, werd het zelfs een harmonieus geheel. Een scholenpark. Voorop de witte Pater van den Elsenschool. Wit, want pater Van den Elsen was een norbertijner-witheer. Het Wit-Gele-Kruis-gebouw was een ontwerp van Willy van de Ven, directeur Gemeentewerken, de opvolger van Spildoorn. In brons kwam aan de gevel de barmhartige Samaritaan te hangen en opgenomen in de voorgevel boven de entree en onder de kroonlijst een groot aantal keramische reliefs met zorgtaferelen. De ULO van architect Jan Strik kreeg in terra cotta een Willibrordus aan de voorgevel en in het plantsoen voor de gymzaal (ook van Strik) maakten drie figuren ‘De Schepping’. Allemaal werken van kunstenaar Jan van Gemert uit Gemert. In 1954 werd begonnen aan de bouw van de St.Annaschool. Architect: Kees de Bever uit Eindhoven. Voor de zusters Franciscanessen was hij geen onbekende want voor hen bouwde hij ook een klooster in Eindhoven. Toen bij de officiële opening van de school (12 juli 1955) over hem en zijn kunstwerk de loftrompet werd geblazen en hem het woord werd gegeven gaf hij eigenlijk alleen maar te kennen dat hij zijn plicht had gedaan en dat hij in een goede verstandhouding en samenwerking slechts had gedaan wat hem gevraagd was. De pastoor had het bij die opening over het fundament dat was gelegd voor de door God bestemde levensstaat van het jonge meisje. Algemeen Moeder Overste Louisa hield het kort. Ze koppelde aan een citaat Meisjes zijn bloemen!: “Laten wij er aan meewerken dat ze tot ontluiking, tot volle bloei en wasdom komen.” En dan was er de burgemeester. Die wist in zijn loftuitingen van geen ophouden. Zijn hele speech staat in de Gemertse Courant. Uitgesmeerd over twee pagina’s. De tweede pagina moest hij weliswaar delen met een artikel over Jan Clynck uit Helmond die na een spannende motorcross had gezegevierd in de hitte van de Handelse Bergen. Maar we beperken ons hier tot de speech van de burgemeester. De Bekker had het over de huishoudschool als een schip op de wereldzee met voor op de plecht Sinte Anne. De moeder der moeder. De grote moeder. De oma van Jezus. En ook daarvan wilde hij een beeltenis aan De Stroom. Ik citeer een klein stukske: “Voor op de hulk, aan de gevel van deze school past een boegbeeld, een beeld van de Moeder der Gebenedijde. Dan heeft ze ruim zicht en uitzicht. Dan kan ze kijken en schouwen naar al dat nieuwe en goede, naar nieuwe mensen uit een nieuwe tijd.” Einde citaat. Over andere tijden gesproken. Gebenedijd?? De mensen uit de nieuwe tijd hebben geen van allen nog een idee wat dat wel mag wezen. Ik heb links en rechts navraag gedaan: “Gebenedijd?Nee ik zou ’t nie weten. Flink, stevig van buik en billen misschien??”

Sint Anna verdient een beter afscheid. Ik ben bij Zuster Helena Rekoert geweest in Oirschot:

Zij maakte in Gemert de eerste jaren mee van de nieuwe St.Annaschool. Zij is geboortig van Rotterdam en trad in bij de zusters Franciscanessen in Oirschot, in het moederhuis van het Gemertse Nazareth. In 1954, meteen na haar zusterwijding en 22 jaar oud, kwam ze naar hier om de taak op zich te nemen van schooladministratrice. Haar kloosternaam was Zuster Irmentrudis. Bij haar aankomst werd het huishoudonderwijs hier nog deels gegeven in Nazareth en deels in noodlokalen in het dorp. De nieuwe school was al in aanbouw. De administratie nam zij over van de bejaarde zuster Frederika omdat vanuit het ministerie van Onderwijs was aangedrongen op een jongere kracht. Ik laat haar aan het woord:

“’t Was ’n mooie tijd, ’t was mijn eerste huis en m’n eerste werk na m’n vormingstijd. ’n Vrij verantwoordelijke taak en ik kreeg nog van alles meer te doen. Naast boekhouden, administratie, aanvragen voor subsidies, meubilair, leermiddelen, etcetera, zette ik ook koffie voor de docenten en was ook invalkracht bij de kooklessen al was ik daar toen niet voor bevoegd. Ook in de huishoudvakken sprong ik wel eens bij. Heel vroeg trokken we al in de nieuwbouw, te vroeg eigenlijk. Tot ’s avonds laat, ook op zaterdag en zondag, werkten we door om zo snel mogelijk in de nieuwbouw alles op orde te hebben. Ik herinner me nog hoe prettig ik ’t vond om zo ‘in vrijheid’ te werken buiten de kloostermuren. ’t Was lang voor het Concilie en overste Dagobertha van Nazareth bleef er op hameren dat we na schooltijd zo snel mogelijk naar het klooster hadden terug te keren. De school was het contact met de buitenwereld. Er waren ook lekenkrachten aan de school verbonden. Ik ben er in totaal maar twee jaar geweest maar ik herinner me nog de namen van mevrouw Althuizen en mevrouw Bardoul en was mijnheer Leenhouwers niet de gymnastiekleraar? Buiten de school ben ik overigens nauwelijks geweest en rechtstreeks met de gemeente had ik zelf ook nooit iets van doen. Bij de gemeente werd alles geregeld en afgehandeld door het schoolbestuur of de kapelaan. Ik had ‘de administratie’ in de kamer links van de hoofdingang. Rechts van de entree was de kamer van Zr. Erentrudis, de directrice, die tegelijk ook les gaf in de naaldvakken. Op de naaischool zat ook Zr. Monica (Lieske Goossens), die kwam uit Gemert-De Mortel en heeft later als overste van Gemert ook nog in het hoofdbestuur van de congregatie gezeten. Ik herinner me nog goed dat toen in De Mortel de klokken luidden voor de uitvaartmis van naar ik meen Monica’s moeder, dat zij er niet heen mocht en in de school moest blijven. Het kloosterregime was streng maar er hing een hele goede geest op school. Erentrudis vertelde me laatst nog van een leerling die in de winter met een lange broek onder haar rok op school was gekomen en dat ze die had bevolen de broek uit te trekken. En dat zij toen als antwoord kreeg dat dat niet kon omdat ze daaronder alleen een pyjamabroek droeg. Het was echt een heel andere tijd. In 1955 kwam overste Dagobertha (een engel) te overlijden. Zuster Cajetana werd toen overste van Nazareth. Die was veel strenger en dat had ook weer invloed op onze directrice want de overste zat ook in het schoolbestuur. Maar toch bleef de geest op school heel goed. We waren ook trots op ons schoolgebouw. Modern, strak en degelijk. Een prachtige hal met pilaren. Gangen met muren van glanzende stenen. En vensterbanken van travertin.

In 1956 heb ik Gemert alweer verlaten. Vier jaar heb ik gestudeerd voor de huishoudakten en daarna ben ik uitgezonden naar Brazilië. Voor een huishoudschool in Holambra bij Nederlandse boeren zochten ze een gediplomeerde Nederlandse zuster. Dat werd ik. Ook daar heb ik een hele goede tijd gehad. Ik gaf er ook katechese in de parochie en was maatschappelijk actief in krottenwijken. Mijn veel te moeilijke zusternaam Irmentrudis heb ik er ingeruild voor mijn doopnaam Helena. In 2000 ben ik van Brazilië weer naar Oirschot gekomen. Bij de maaltijden zit ik tegenover Zuster Veneranda, die is nu 96, ze deed in Gemert de bewaarschool. Ook Zuster Theogonia leeft nog. Zij was indertijd het hoofd van de Nazareth-meisjesschool. ’n Heel bekwame zuster. Zij is nu ongeveer 90. En Zuster Erentrudis, bijna 88, zoek ik nog regelmatig op in Oisterwijk. Zij is niet meer zo mobiel maar wel heel helder. Tot 1968 was ze in Gemert directrice. Ze vertrok toen de huishoudschool fuseerde met, naar ik meen, de landbouwhuishoudschool. Ze werd kok van het Hof van Solms, ’n dependance van ons klooster toen in Oirschot. Erentrudis was helemaal ingesteld op het huishoudelijke. (…) Het is lang geleden allemaal, maar ’t was ’n fijne tijd in Gemert!”

GH-2004-04 Striepolleng, Milkoers, Kwabpollend, PÒl en Polleng

 

De betekenis van enkele Gemertse woorden heroverwogen

 

Wim Vos

In 2003 schreef ik in dit tijdschrift een artikel over de strieppolleng en de mílkoers1. In het Gemerts Woordenboek2 komt de naam strieppolleng nog niet voor en de mílkoers/mílkoors heb ik daar gedefinieerd als de kleine modderkruiper. Op grond echter van later gepubliceerd onderzoek van Dr. Jos Swanenberg naar de dialectnamen van o.a. vissen in de Brabantse dialecten3, kwam ik tot de conclusie dat strieppolleng en mílkoers in het Gemerts twee namen waren voor dezelfde vis, nl. de grote modderkruiper, omdat die namen in andere Brabantse dialecten inderdaad voor de grote modderkruiper worden gebruikt.

Op grond van de toen beschikbare gegevens was mijn conclusie gerechtvaardigd. Maar boven boekenwijsheid gaat nog altijd de kennis opgedaan in het veld, of, in dit geval, in de Rips en andere sloten, en vooral in de vijver van Mari Rooijakkers en Tieneke Rooijakkers-Beekmans, Speurgt 1 in Bakel. Mari is geboren in de Broekstraat in Gemert in 1945 en is een expert in inheemse koudwatervissen en heeft zelfs ooit meegewerkt aan een tv-natuurprogramma.

Dat in sommige plaatsen in Brabant de grote modderkruiper

‘streeppaling’ en in andere plaatsen ‘milkoors’ (in allerlei uitspraakvarianten) wordt genoemd, kunnen we op gezag van Dr. Jos Swanenberg gerust aannemen, in Gemert echter zijn strieppolleng en mílkoers (mijn uitspraak)/mílkoors (uitspraak van Martien van der Wijst4 en Mari en Tieneke Rooijakkers) verschillende vissen. Gewapend met Thieme’s Grote Natuurgids5 en zijn schepnet heeft Mari me daarvan weten de overtuigen.

Mari en Tieneke waren al in hun jeugd bekend met de visstand op de Rips en andere sloten en hebben kennelijk beter opgelet dan ik toen ik aan het potjebaoje was in de Peelse Loop.

Ik zal hier onze gezamenlijke conclusies weergeven.

1. De strieppolleng is inderdaad de grote modderkruiper of weeraal (Misgurnus fossilis), zoals ik schreef in genoemd artikel. Swanenberg beschrijft hem als volgt: “wordt 35 cm lang; een aalvormige vis met donkere overdwarse strepen en tien baarddraden om de bek; hij leeft in de modderige bodem van stilstaand water, sloten en vijvers; bij naderend onweer wordt de modderkruiper onrustig en gaat trillen; opvallend gedrag is ook de zogenaamde ‘accessoire darmademhaling’, in zuurstofarm water hapt hij naar lucht boven water, slikt die lucht in, haalt er in zijn spijsverteringsorganen zuurstof uit en stoot vervolgens de verbruikte lucht als ‘winden’ weer uit.”

2. De mílkoers/mílkoors is het bermpje (Noemacheilus barbatulus). Volgens Thieme’s Grote Natuurgids komt hij voor in geheel Europa, behalve Noorwegen en Zweden en leeft in grote aantallen in de bochten van de Oostzee. Het lichaam is slangvormig, glad, alleen aan de zijkant met schubben bedekt. Hij leeft op de bodem van zuivere stromende wateren, zeldzamer in vijvers. De kleur is zeer variabel, de buik is echter wit of blauwachtig. Wordt 10-15 cm lang. Paaitijd: april-juni. Legt tot 6000 eieren op waterplanten. Het voedsel bestaat uit kleine bodemorganismen. In de vijver van Mari leven er verschillende exemplaren van. Met zijn schepnet ving hij een exemplaar dat overeenkwam met de beschrijving hierboven. Mari en Tieneke hebben deze vis altijd mílkoors genoemd.

Mari vertelde me dat de kleine modderkruiper (cobitis taenia), waarvan ik eerst dacht dat hij mílkoers/mílkoors werd genoemd in Gemert, waarschijnlijk pas na 1968 via ingelaten Maaswater naar onze streek is gekomen.

Nu ik het toch over vissen heb, in mijn aantekeningen vond ik onlangs nog drie opgaves van namen voor vissen, die ik ook aan Mari heb voorgelegd en waarmee hij kon instemmen. Ik laat ze hieronder volgen, omdat ze wel passen bij de vorige twee.

1. kwabpolleng: kwabaal (Lota lota), een zoetwaterroofvis, 40-80 cm; nachtdier, niet vaak te zien, moeilijk te vangen; lijkt op de paling door de doorlopende rug- en gerekte buikvin; behoort tot de familie der schelvissen (evenals de kabeljauw). Mijn bron was mijn vader, Jan Vos (1902-1991), die hem in 1967 beschreef als: “Dónkerbron, in ’t Ao òf de Pílse Looëp, kòrt, mí ‘ne snòr.” Swanenberg geeft ‘kwabaal’ voor o.a. Bakel.6

2. pòl: paling, aal (Anguilla anguilla), wordt 150 cm lang; algemeen aan de Europese kust en rivieren; verdere beschrijving is overbodig, iedereen kent deze vis. Mijn vader merkte in 1980 op: “‘ne pòl laëft óp ’t Aa óp d’n baojm, èn is grotter as ‘ne kwabpolleng èn dikker.”

3. polleng: paling. Zo heette de pòl (zie hierboven onder 2) als hij gerookt was en te koop op de kermis. Mijn moeder (Anna Vos-Baggermans (1900-1985) zei dan steevast tegen een van ons: “Hál ’s ’n pónd gerùkte polleng óp de kérmes.”

NOTEN:

1) Wim Vos: Strieppolleng en Mílkoers; Betekenis enkele Gemertse woorden heroverwogen; Gemerts Heem, jg. 45, 2003, nr. 3, blz. 20-22

2) W.J. Vos en M.A. van der Wijst, Gemerts Woordenboek; Een keuze uit de woordenschat van het dialect van Gemert, Gemert, 1996, blz. 110, s.v. mîlkoors (oude spelling).

3) WBD (Woordenboek van de Brabantse Dialecten), Deel III, sectie 4: De wereld tegenover de mens; Fauna, Aflevering 2 Overige dieren, Assen 2001 door Dr. J. Swanenberg, blz.100-101, s.v. modderkruiper.

4) M. A. van der Wijst, Gemertse Woordenlijst; Gemerts Heem, winter 1975-’76, nr. 61, blz. 42, s.v. mîlkoors.

5) J. Felix e.a.: Thieme’s grote Natuurgids; De Planten- en Dierenwereld van Nederland, West- en Midden-Europa, Thieme & Cie, Zutphen (1972), blz. 304, nr. 3.

6) WBD, blz. 99.

N.B. Met dank aan Mari en Tieneke. Van Tieneke kreeg ik nog een zeer interessante lijst van woorden en uitdrukkingen. Stof voor een volgend artikel!