GH 2019-04 Wacia Tomaszewska en Janina Szeklewska,

Hein van Dooren

Beiden aan de hand van een Gemertenaar stapten twee jonge Poolse vrouwen op maandag 14 mei 1945 een huis binnen aan de Achterhaag. Enkele dagen daarvoor hadden zij het verwoeste Duitsland achter zich gelaten en nu stonden zij in een vreemd land, met voor hen onbekende mensen met wie ze amper konden praten omdat ze de taal niet spraken.

Tijdens de oorlog waren ze bevriend geraakt met de Gemertse broers Rien en Theo van den Eijnden die net als zij als dwangarbeider werkten in een Duitse textielfabriek. Het verhaal van Rien en Theo is eerder in grote lijnen opgeschreven. Dit is het verhaal van Wacia Tomaszewska en Janina Szeklewska, zoals Stan van den Eijnden (zoon van Wacia en Theo) en Sonja van den Eijnden (dochter van Janina en Rien) het zich herinneren.

Stan van den Eijnden (69) heeft zich intensief beziggehouden met de geschiedenis van zijn moeder Wacia, die in Gemert Watja werd genoemd. Urenlang heeft hij haar uitgevraagd en die gesprekken leidden uiteindelijk tot een boek voor zijn kinderen en kleinkinderen met de veelzeggende Poolse titel Moja Kochana (Mijn Liefste). De gesprekken verliepen in het plat Gímmers, omdat dat de taal was die Watja leerde.

“Ons mam is op 6 november 1926 geboren in de industriestad Lodz. Ze groeide op in een arbeidersgezin, best wel armoedig. Het gezin bestond uit vijf kinderen, vier meisjes en een jongen. De jongen stierf al na drie maanden. Haar vader werkte in een mijn in Poznan en overleed op 49-jarige leeftijd, waarschijnlijk als gevolg van stoflongen. Mijn moeder was toen zeven jaar. Om het gezin overeind te houden onderhield haar moeder verschillende werkhuizen.

Op 1 september 1939 viel Hitler Polen binnen. Mijn moeder vertelde dat ze weinig weet had van wat er in de wereld speelde, maar dat er in de stad van alles gebeurde ontging haar niet. Er liepen Duitse militairen rond in Lodz, ze zag hoe joden aan hun haren uit hun winkels werden gesleurd en ze mocht als twaalfjarig meisje niet meer naar school. Op een dag in juni 1941, ze was toen veertien jaar en alleen thuis, kwamen er SS’ers aan de deur. Ze namen haar mee en sloten haar op in een barak, samen met veel andere vrouwen. Haar moeder werd gewaarschuwd door buurtgenoten. Iedere dag ging zij naar de barak, waar de vrouwen in een kelder zaten. Door een rooster kon ze met haar dochter praten. ‘Wat er ook gebeurt, zei haar moeder, ‘zorg dat je een vriendin hebt, dan ben je nooit alleen’. Ons mam zei toen tegen een meisje dat naast haar zat: ‘Zullen wij vriendinnen zijn’. Die vriendin was Nina Szeklewska.”

Flarden

Sonja van den Eijnden (67), dochter van Nina, begint haar verhaal met de opmerking dat ze veel te laat in de geschiedenis van haar moeder is gaan graven. “Ons mam vertelde er niet graag over. Voordat ze er ook maar een woord aan wijdde, moest alles aan de kant. Het huis gepoetst, de stoep geveegd. De sfeer moest kloppen. Ze wilde rust in haar hoofd voordat ze iets over haar verleden kon vertellen.

Het was een schat van een mens, maar in dat opzicht knap lastig. Ik begrijp dat nu wel. De herinneringen deden haar te veel pijn. Wat ik uiteindelijk over haar geschiedenis te weten ben gekomen, heeft zij in flarden en vol emotie vertelt aan mij en mijn broer en zussen. In grote lijnen komt het hier op neer:

Ons mam is geboren op 3 maart 1923 in het dorp Ozorków in de buurt van Lodz. Ze wilde graag naaister worden, maar haar moeder zag daar niets in. ‘Als naaister heb je alleen geld met Pasen en Kerstmis. En je moet hard werken”, zei ze.

Toen ze zestien jaar was brak de oorlog in Polen uit. Ze zat op een vooropleiding voor onderwijzeressen, maar van die opleiding kwam door de oorlog niets terecht. Ze ging aan de slag bij een Oekraïense slager. Die verkocht goed vlees, maar rekenen konden hij en zijn vrouw niet. Dat deed mijn moeder dus. Op een zeker moment ging de slager naar Duitsland. Hij was slechtziend en hoopte daar geholpen te kunnen worden. Toen hij terugkwam, begon hij mijn moeder lastig te vallen. Ik denk dat ze toen terug is gegaan naar haar ouders. Later gingen de Duitsers op zoek naar haar vader die bij de spoorwegen werkte en voor zover ik weet communist was en in het verzet zat.

Het was een man die streed voor gelijkheid en waardigheid. Hij was modern en wilde dat al zijn dochters – hij had drie dochters en twee zonen – gingen studeren. Zeven dagen werd ons mam als jong meisje vastgehouden door de Duitsers. Zij moest vertellen waar haar vader was. Om haar te paaien zeiden ze tijdens een van die ondervragingen dat ze het gerust kon vertellen omdat haar moeder het al gezegd had. Het enige wat ons mam, 17 jaar toen, tegen de Duitsers zei was: ‘Als je het al weet, heb je mij niet meer nodig’. Ze is vrijgelaten, maar om haar familie niet in gevaar te brengen bleef ze weg van huis. Op 24 juni 1941 – haar naamdag, verjaardagen worden in Polen niet gevierd – hield ze het niet langer uit. Ze ging terug naar haar familie en werd opgepakt. De Duitsers zetten haar vast in Lodz waar ze Watja ontmoette. Het was het begin van een groot avontuur.”

Brieven

“In Lodz werden de gevangengenomen vrouwen en meisjes met veewagons getransporteerd naar Bremen waar ze werden ondergebracht in een soort bejaardenhuis. Overdag moesten ze werken in een textielfabriek”, zegt Stan van den Eijnden. “Nina kon heel goed leren en schreef brieven voor anderen, ook voor ons mam.” Sonja heeft daar ook herinneringen aan. “Ons mam werkte in de textielfabriek, maar omdat ze goed Duits sprak en een mooi handschrift had, kwam ze ook te werken in het huis van de directeur van wie de vrouw een Poolse was. Haar broer zat gevangen in Polen en één keer per jaar mocht er een brief aan die broer geschreven worden. Dat deed mijn moeder dan. Ik vertel dit omdat er nog een verhaal aan vastzit. In de gevangenis herkende de man die de post rondbracht het handschrift op de envelop als dat van zijn dochter. Als het klopt, is dat het allerlaatste wat mijn moeder van haar vader gehoord heeft. Ik vind het echt bijzonder, maar ook een beetje eng.”

Door de briefwisseling met het thuisfront kwam Watja te weten dat haar zus als dwangarbeider werkte bij een boer in Hannover. “Mijn moeder was heel bescheiden, maar durfde veel”, zegt Stan. Ze tornde de P van haar kleding – een teken dat alle Poolse dwangarbeiders van de Duitsers moesten dragen – en ging per trein naar Hannover, waar ze ook wilde blijven.

Dat mocht niet. Ze werd door de politie opgehaald en voor straf een week lang in een badkamer vastgezet. ‘Ik gaf er niks om’, zei mijn moeder. ’Ik had toch geen vooruitzichten’. Ook daarna is ze nog een keer weggelopen, samen met een oudere Poolse vrouw, maar ook deze keer kregen de Duitsers haar te pakken.

Ze kwamen in een gevangenis terecht waar ze werden gedwongen om te kijken naar mensen die werden opgehangen. Een ophanging is haar vooral bijgebleven. Een Pool werd gedwongen een andere Pool te doden. Hij moest een kistje onder de voeten van een man halen, terwijl die met een strop om de nek op dat kistje stond. Mijn moeder moest er met andere gevangenen omheen marcheren en Duitse liedjes zingen.”

Voedsel

In de tijd dat Nina en Watja nog in Bremen zaten werkten de Gemertenaren Rien en Theo van den Eijnden als dwangarbeider in een textielfabriek in Delmenhorst, nabij Bremen. Rien werd daarover geïnterviewd voor het boek ‘Gemert Bezet – Gemert Bevrijd’ van Anny van de Kimmenade. In de fabriek waar hij werkte werden onder meer slaapzakken en kussenslopen gemaakt van een soort fijngedraaide papieren slingers. Volgens Rien was het eten dat hij kreeg niet uitgesproken slecht, wat niet wegneemt dat hij ondanks de extra voedseltoewijzing voor het zware werk dat hij verrichtte, toch zestien kilo afviel. Volgens zijn dochter Sonja kwam hij zelfs in het ziekenhuis terecht omdat hij ‘pijn had van de honger’. Bremen werd in die jaren stelselmatig gebombardeerd. Rien herinnerde zich dat hij in Delmenhorst ’s avonds de krant kon lezen door het lichtschijnsel van de bombardementen. Juist die bombardementen zorgden ervoor dat de Gemertenaren de Poolse vrouwen zouden leren kennen. Toen de fabriek in Bremen door een bombardement werd getroffen werd eerst Nina en later Watja overgebracht naar Delmenhorst. Nina kreeg al snel verkering met Rien. Hoe dat zo was gekomen? Volgens Sonja hebben ze elkaar zes maanden bekeken van achter een lopende band. De mannen aan de ene zijde en de vrouwen aan de andere kant. “Blikken waren het enige dat ze konden uitwisselen want het was voor vrouwen en mannen verboden om elkaar te ontmoeten”, zegt Sonja.

Tijdens een bombardement op Delmenhorst probeerde iedereen zo snel mogelijk een bunker te bereiken. Nina struikelde in die hectiek. Rien pakte haar bij de hand en bracht haar naar binnen. “Het was 13 november 1943. Op die dag ontmoette ons pap voor het eerst ons mam. Hij viel als een blok voor haar,” aldus Sonja. Volgens Stan wilde Nina Watja graag koppelen aan Theo. Dat ging niet vanzelf. Watja bleef zich afvragen wat verkering nou eigenlijk inhield. ‘We kenden elkaar, maar kwamen nooit bij elkaar. Wij mochten niet eens bij de jongens in de barak komen’, vertelde ze aan Stan.

Naar Gemert

Begin mei 1945 werd het viertal bevrijd door de Canadezen. De Gemertenaren wilden zo snel mogelijk terug naar huis. Als gevolg van de chaotische situatie was het voor de vrouwen niet duidelijk of ze terug konden naar Polen, waar de Duitsers verschrikkelijk hadden huisgehouden. Nina besloot met Rien en Theo mee te gaan. Watja twijfelde, maar pakte uiteindelijk toch haar spullen. Samen met de Gemertenaar Harrie van Hout en een Helmonder liepen ze naar de Nederlandse grens. Hun schamele bezittingen trokken ze op een bolderkar met zich mee.

In het Duitse Lingen, niet ver van Enschede, werden ze allereerst met grote hoeveelheden DDT van ongedierte bevrijd. Vervolgens kregen de mannen tot hun verbazing te horen dat hun Poolse vriendinnen niet mee de grens over mochten, tenzij zij trouwden. “Voor mijn moeder, 18 jaar inmiddels, was het een heikel punt”, zegt Stan. “Ze wilde nog steeds terug naar Polen, naar huis, maar hoe? Ze is daar in Lingen even gaan wandelen om erover na te denken en besloot te trouwen.”

Op 14 mei 1945 kwam het viertal aan in Gemert. Theo en Rien moesten bij thuiskomst eerst bij hun vader in het ‘kamertje’ komen. Vader wilde weten of het ‘zuivere meiden’ waren. “In Gemert ging al snel het gerucht dat ze met zijn vieren waren teruggekomen, maar dat het er wel zes zullen zijn”, zegt Stan.

De begintijd in Gemert was zowel voor Nina als voor Watja moeilijk. Ze konden geen informatie krijgen over het lot van hun familie in Polen, spraken geen Nederlands en ze waren in Lingen weliswaar voor de wet getrouwd, maar niet voor de kerk. Van samenwonen kon om die reden geen sprake zijn, mocht er in die naoorlogse tijd al een huis voorhanden zijn geweest.

De twee ‘voor de wet’ getrouwde paren hadden precies één nacht doorgebracht in het huis van de familie Van den Eijnden in De Haag toen de pastoor al op de stoep stond. Het mocht niet. Na enige omzwerving kwam Nina intern in dienst bij de familie Bosmans die een koperslagerij bestierden aan de Nieuwstraat. Mevrouw Bosmans was een Oostenrijkse en Nina sprak naast Pools en Russisch, ook Duits. Dat kwam dus goed uit.

Watja werd intern dienstmeid bij de familie Van Veghel in de Virmundtstraat, waar net het vierde kind ter wereld was gekomen. Met behulp van de kinderen kreeg Watja het Gímmers goed onder de knie.

In 1948 kregen Theo en Watja, inmiddels voor de kerk getrouwd, een huis aan de Grootmeestersstraat waar Rien en Nina na hun kerkelijk trouwen de bovenverdieping huurden. Later verhuisden Rien en Nina naar de Van Loëstraat.

Terug naar Polen

Pas 15 jaar na haar komst naar Gemert kon Watja voor het eerst terug naar Polen. Alleen. Ze verlangde volgens Stan heel erg naar Polen. Theo kon niet mee, omdat het financieel lastig was, vermoedt Stan. De moeder van Watja woonde bij een dochter in huis, maar was dement. Haar andere twee zussen zou ze pas voor het eerst ontmoeten tijdens latere reizen naar haar geboorteland.

Nina kreeg via het Rode Kruis contact met haar twee zussen. In 1960 komt haar zus Alla (officieel Alicja) op bezoek in Gemert. Nina en Rien reisden zelf voor het eerst naar Polen in 1968. Het was volgens Sonja een onvergetelijke reis. Twee zussen van haar moeder leefden nog. Voor het eerst in 27 jaar liep Nina weer door de boomgaard van haar ouderlijk huis en zag ze de spoorlijn waar ze als kind vaak speelde

GH-2019-04-Wacia-Tomaszewska-en-Janina-Szeklewska.pdf