GH- 2018 04 De onafhankelijkheid van Gemert

Jan Timmers

Er is al veel geschreven en verteld over de bijzondere status van Gemert in de regio. Gemert is een soevereine heerlijkheid; heeft een ‘status aparte’; het is een vorstendom. Op oude kaarten staat het gebied van de voormalige gemeente Gemert als afzonderlijk gebied aangegeven en in de Bosatlas van de Geschiedenis van Nederland staat Gemert steeds weer opnieuw als onafhankelijk staatje op de kaart, niet behorend tot het hertogdom Brabant. Eeuwenlang heeft Gemert die onafhankelijke status gehad. De baas in Gemert was de Duitse Orde, om precies te zijn de landcommandeur van Alden Biesen, maar eerder nog de commandeur van Gemert. Hij was de vorst van Gemert tot aan de bezetting door Franse troepen in 1794. Waar komt die onafhankelijkheid vandaan?

Duitse Orde

Een mogelijke gedachte is dat de Duitse Orde gezorgd heeft voor de onafhankelijke status van Gemert en die status heeft meegebracht toen ze zich in Gemert vestigden. Dat is echter niet het geval. Als dat wel zo zou zijn, dan zouden alle commanderijen van de Duitse Orde eenzelfde onafhankelijke status moeten hebben. Van alle commanderijen binnen de landcommanderij Alden Biesen is echter Gemert de enige onafhankelijke. Die bijzondere situatie bestond al vóór 1366. In dat jaar verkocht Diederik van Gemert na veel strijd zijn gedeelte van Gemert aan de Duitse Orde, die vanaf dat moment alleenheerser was. De Duitse Orde heeft door haar grote rijkdom en macht en de daarmee samenhangende gezaghebbende relaties, er wel voor kunnen zorgen dat Gemert die onafhankelijke status door de eeuwen heen heeft kunnen behouden. Vóór 1366 was Gemert een tweeheerlijkheid met twee heren: Diederik van Gemert en de commandeur van Gemert. Die situatie bestond al enige jaren, maar voordat de Duitse Orde bezit in Gemert verwierf, in of voor 1220, waren de voorouders van Diederik alleen heer en meester.

Ontstaan heerlijkheden

In de (Oost-) Brabantse regio was er in de 12de eeuw nauwelijks sprake van een centraal gezag van een hertog, graaf of bisschop. Daardoor konden beheerders zich domeingoederen van geestelijke instellingen toe-eigenen. tegelijk vonden juist in die periode grote ontginningen plaats door lokale edelen. De nieuwe grootgrondbezitters beschouwden hun nieuw verworven en ontgonnen bezit als vrij eigen goed. Dat bezit werd aangeduid als allodiaal: vrij eigen goed zonder aanspraken van anderen. De lokale adel eigende zich niet alleen onroerend goed toe, maar ook de rechtsmacht en andere heerlijke rechten, zoals de zeggenschap over de gemene gronden. In oostelijk Brabant verschijnen in de loop van de 12de eeuw op deze manier nieuwe heren, aangeduid als ‘dominus’, zoals domina Didradis van rixtel (1140), dominus Herbertus van Heeze (1172) en dominus Boudewijn van Lieshout (1199). De heren van Gemert passen ook in dit rijtje. een naam kennen we niet, maar bij het archeologisch onderzoek van het latere Hooghuis van de familie Van Gemert is gebleken, dat er op die plaats al vanaf ca. 1050 een groot gebouw stond. De eerste met name genoemde heer van Gemert is Diederik, die heer van Gemert is geweest in de periode van ca 1250 tot na 1271 .

Vrij eigen goed

Dat Gemert een allodiaal goed was met eigen rechtsmacht blijkt vooral uit het ontbreken van archiefstukken waaruit valt op te maken dat Gemert tot een groter rechtsgebied behoorde, zoals een graafschap of hertogdom. In de 12de eeuw bezat de familie Van rode een uitgebreid rechtsgebied rondom st.-Oedenrode. In 1167 kwam het in bezit van de aartsbisschop van Keulen, die het in leen uitgaf aan de graaf van Gelre. In 1231 werd het als graafschap rode verkocht aan de hertog van Brabant. Op dat moment behoorden hiertoe onder meer de aan Gemert grenzende dorpen Bakel, Aarle-rixtel en erp. Dit voormalige graafschap rode werd de basis voor het latere kwartier Peelland van de meierij van Den Bosch. een reconstructie van het graafschap leverde geen enkele relatie op met Gemert. Ook is er geen relatie tussen Gemert en bijvoorbeeld het domeingoed rondom Helmond, dat in 1222 door de Graaf van Horne verkocht werd aan de hertog van Brabant en dat later eigendom wordt van ex-keizerin maria van Brabant. In Gemert komen we geen leengoederen of cijnsgoederen tegen die een band hadden met rode of rixtel of Helmond, geen leengoederen of cijnsgoederen van de hertog van Brabant, de graaf van Kleef of van Gelre. In de 12de eeuw blijkt er geen enkele band te zijn met aanpalende rechtsgebieden en ook niet met verder weg gelegen gebieden, heren of graven. De allodiale rechtsheerlijkheid Gemert is ontstaan vanuit de vestiging van en de ontginning door de familie Van Gemert in de 11de en 12de eeuw. Pas later, in een oorkonde uit 1270, vermeldt de abt van de abdij van echternach dat Gemert een eigen bezit is van Diederik van Gemert. In een oorkonde van 25 maart 1271, laat Jan I, hertog van Brabant er ook geen twijfel over bestaan. Hij geeft dan aan dat hij in Gemert geen enkele rechtsmacht bezit, noch de hoge, noch de lage rechtspraak. Later wordt de soevereiniteit van Gemert meerdere malen bevestigd door zijn opvolgers, zoals bijvoorbeeld in 1479 door keizer Maximiliaan van Oostenrijk. Die onafhankelijkheid bestond echter al veel langer.

De familie Van Gemert

De oudste vermelding van leden van de familie Van Gemert is uit 1172, de gebroeders Willem en rutger van Gemert, edellieden. De datum op deze oorkonde is later aangebracht, dus op dat jaartal moeten we ons niet vastpinnen, maar we weten wel dat aan het eind van de 12de eeuw deze broers leefden. Hun vader wordt niet vermeld en zal dus al overleden zijn. Hij was ongetwijfeld Heer van Gemert. Zoals gebruikelijk in die periode wordt de oudste zoon het nieuwe familiehoofd en erft de belangrijkste bezittingen. Willem is de eerstgenoemde en zal daarom de oudste zijn. Hij volgt zijn vader op als Heer van Gemert. Zijn jongere broer rutger moet een andere carrière kiezen. We weten uit andere bronnen dat het erfdeel van rutger in Gemert aan de Duitse Orde is gekomen. Hij heeft er kennelijk voor gekozen om ridder te worden en waarschijnlijk is hij samen met anderen in een kruistocht naar het beloofde land getrokken. Daar moet hij zich aangesloten hebben bij de Duitse ridderorde. Na zijn dood in of vóór 1220 is zijn erfdeel aan de Duitse Orde gekomen en dat is de basis voor de Commanderij Gemert.

Tweeheerlijkheid

Door allerlei gegevens te combineren is inmiddels achterhaald dat we de eerste vestigingsplaats van de Duitse Orde in Gemert in Handel moeten zoeken. Dat was kennelijk het erfgoed van rutger van Gemert. Het was onroerend goed dat bestaan moet hebben uit een grote hoeve met aanhorigheden. Omdat het belangrijkste element van een gerechtsheerlijkheid juist de rechtsmacht is, is het onwaarschijnlijk dat aan het erfgoed van Rutger rechtsmacht over Gemert was verbonden. Volgens het erfrecht van die tijd zullen alle heerlijke rechten, zeker de rechtsmacht, bij de oudste zoon als familiehoofd terecht zijn gekomen. Bij de vestiging van de Duitse Orde ca. 1220 zal de orde nog geen rechtsmacht hebben gehad. er is wel een mogelijkheid dat de Duitse Orde recht kon spreken bij geschillen als die direct betrekking hadden op hun grondbezit. Leden van de familie Van Gemert blijven de titel Heer van Gemert voeren, terwijl de commandeur van Gemert aanvankelijk niet vermeld wordt met die titel. toch heeft de commandeur langzaam maar zeker rechtsmacht weten te verwerven. mogelijk is dat gebaseerd op zijn rechten als grondheer. Die rechten kunnen zijn toegenomen door uitbreiding van de bezittingen van de commanderij binnen Gemert. We weten dat andere leden van de familie Van Gemert ook schenkingen deden aan de Duitse Orde. De Orde zal tevens ook zelf de nodige grond ontgonnen hebben. In de oorkonde van 1271 vermeldt hertog Jan van Brabant dat de rechtsmacht in Gemert toekomt aan de broeders van de Duitse Orde, samen met Diederik van Gemert, elk voor zijn eigen deel. In 1326 worden door Diederik van Gemert de grenzen vastgelegd tussen het rechtsgebied van de Duitse Orde en zijn eigen rechtsgebied. een tijd lang is Gemert een tweeheerlijkheid. Gezien de steeds weer terugkerende geschillen tussen beide heren zal de machtstoename van de Duitse Orde voor de Van Gemerts als een bedreiging zijn ervaren. Uiteindelijk moeten ze helemaal toegeven.

De Duitse Orde

In 1366 wordt de commandeur van Gemert de enige Heer van Gemert. Hij is de juridische opvolger van Diederik als vorst van Gemert. De heerlijkheid Gemert blijft als onafhankelijke eenheid bestaan, maar nu onder het gezag van de commandeur. In de loop van de 14de eeuw wordt de landcommanderij Alden Biesen strakker georganiseerd en neemt de macht van de landcommandeur ten opzichte van de verschillende commandeurs toe. Behalve de commandeur van Gemert komen we regelmatig de landcommandeur tegen als Heer van Gemert. Dat komt ook omdat er niet altijd een commandeur in Gemert is. Al snel wordt de titel Heer van Gemert overgenomen door de landcommandeur van Alden Biesen. De commandeur van Gemert is dan slechts de stadhouder van die landcommandeur. De landcommandeur van Alden Biesen is dan de vorst van Gemert, maar dat doet aan de onafhankelijke status geen enkele afbreuk.

Conclusie

Gemert is een onafhankelijke, allodiale gerechtsheerlijkheid. De onafhankelijkheid is niet ontstaan door de vestiging van de Duitse Orde, maar vanuit het allodiale bezit en de heerlijke rechten die de adellijke familie Van Gemert van oudsher bezat. De Heren van Gemert waren de eerste vorsten van Gemert en de Duitse Orde heeft dat geleidelijk overgenomen. Door de machtige positie van de Duitse Orde was zij in staat de onafhankelijkheid van het vorstendom Gemert te blijven waarborgen

Bronnen

Heemkundekring De Kommanderij Gemert, Oorkonden betreffende Gemert, Gemertse bronnen deel 12, te raadplegen op https://www.heemkundekringgemert.nl/documentatie/bronnen/gbr-12-oorkonden-betreffende-gemert/

Drs H.m. Brokken, De vestiging van de Duitse Orde te Gemert, Varia Historica Brabantica deel V, ’s-Hertogenbosch 1976

Drs H.m. Brokken en mr W.m. Lindeman, Inventaris van het archief van de Kommanderij van de Duitse Orde te Gemert 1249-1795, Inventarisreeks nr. 19 rijksarchief in Noord-Brabant, ’s-Hertogenbosch 1977

Dr H.P.H. Camps, Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312, deel I De meierij van ’s-Hertogenbosch (met de heerlijkheid Gemert), ’s-Gravenhage 1979

Ad Otten, De vestiging van de Duitse Orde in Gemert 1200-1500, Bijdragen tot de geschiedenis van Gemert nr. 13, Gemert 1987 F

rans theeuws en Arnoud-Jan Bijsterveld, Der maas-Demer-schelde-raum in Ottonischer und salischer Kaiserzeit, in: Horst Wolfgang Böhme, siedlungen und Landesausbau zur salierzeit, teil 1, sigmaringen 1991

mr G.F. van der Ree-Scholtens, De grensgebieden in het noordoosten van Brabant ca 1200-1795, Institutionele aspecten, Brabantse rechtshistorische reeks deel 6, Assen/maastricht 1993 martien van Asseldonk, Het graafschap rode, bouwsteen van het middeleeuwse kwartier Peelland, Brabants Heem jrg. 48 (1996) nr. 2

A. Thelen (red), Het Hooghuis te Gemert, Archeologisch en historisch onderzoek betreffende het middeleeuws kasteel van de heren van Gemert, Bijdrage tot de geschiedenis van Gemert nr. 27, Gemert 2001

Martien van Asseldonk, De meierij ontrafeld, Plaatselijk bestuur, dorpsgrenzen en bestuurlijke indeling in de meierij van ’s-Hertogenbosch, circa 1200-1832, tilburg 2003

GH-2018-04-De-onafhankelijkheid-van-Gemert.pdf