Het woelige missieleven van pater Thomas Leenders

Rob de Haas

In een eerdere editie van Gemerts Heem hebben we het missieleven van zuster Martha Leenders kunnen volgen. Haar broer Hendrikus Theodorus Leenders, alias pater Thomas, heeft ook zendingswerk gedaan. Eerst in China en daarna net als zijn zus in Indië. Hun ouders boeren vanaf 1924 op de Hoeve Vogelzang aan de Lodderdijk op de plek waar nu Sportcentrum Fitland staat. Pater Thomas schrijft geregeld naar zijn ouders in Gemert en al die brieven en die van zuster Martha zijn door Christ en Dinie Leenders gebundeld in ‘Brieven aan het thuisfront’. Dit boekwerk vormt de basis van beide verhalen.

Hendrikus Theodorus Leenders is op 11 september 1903 in Erlecom geboren als zesde telg van Johannes Leenders en Bartholomea Awater. Hendrik is een intelligente jongen en mag na de lagere school naar het gymnasium in Uden, waar hij ver van huis intern is in het Missiehuis Sint-Willibrord. De missionarissen van Steyl (L.) leiden daar jongemannen op tot missionaris. Hendrik weet met zijn dertien jaar blijkbaar al wat hij met zijn leven wil, ongetwijfeld beïnvloed door de geest van de tijd en door andere religieuze familieleden. “Ik zal veel voor u allen bidden en blijven bidden”, schrijft hij in 1917. En inderdaad, op 25 mei 1922, hij zit dan op het gymnasium van de Franciscanen in Megen, vraagt hij netjes aan zijn ouders of hij mag intreden in de Orde der Minderbroerders Conventuelen. Hij moet voor het noviciaat wel eerst een jaartje naar Urmond, maar daarna mag Hendrik naar de universiteit van Leuven. Hij wil zijn roeping volgen en priester worden.

Als vader in een moeilijke periode verkeert, adviseert zijn zoon hem al helemaal in zijn rol als frater Thomas: “Doet steeds datgene en handel steeds zoo, zooals ge denkt dat God wil, dat ge doet en handelt, dan zult ge steeds gelukkig zijn. En Hij zal u zegenen, is ‘t niet in ‘t tijdelijke dan in ‘t eeuwige. Want God beproeft hen, die Hij liefheeft, opdat ze kunnen tonen dat ze den hemel waardig zijn om Hem eeuwig te bezitten.” Ook vraagt hij zijn vader om veel te bidden en als hij niet goed weet wat, heeft frater Thomas wel een voorbeeld voor hem: “Heer verlicht mijn verstand en leer mij bidden, ik ben maar ene gewone boerenjongen die heel mijn leven niet veel meer gedaan heb dan land bebouwen en koeien melken. Ik heb weinig of niets geleerd, zoodat ik u niet in sierlijke woorden kan toespreken. Doch voortaan Heer, wil ik u dienen zoo goed ik vermag, verlicht daarom mijn verstand, want ik ben dom en sterk mijnen wil, want ik ben zwak enz.’ “

Rome 1923 – 1924

De studieperiode van Hendrik loopt toch enigszins anders dan hij heeft gepland. Na zijn noviciaat in Urmond vertrekt hij voor zijn priesteropleiding niet naar Leuven maar naar Rome. Hij komt op 9 oktober 1923 aan in de ‘eeuwige stad’ en woont daar samen met een twintigtal deels buitenlandse medestudenten. Frater Thomas is zeer onder de indruk van het wereldje vol bisschoppen en kardinalen. Een kardinaal heeft naar zijn idee dezelfde waardigheid als een prins. Soldaten moeten naar een kardinaal salueren. De eenvoudige boerenzoon doet veel nieuwe ervaringen op in zijn nieuwe woonplaats en wereldstad. Zo woont hij vol verwondering een Oosterse mis bij geheel in het Grieks gezongen en gelezen en met wel zestien langharige en bebaarde priesters rondom het altaar. Hij is getuige van het indrukwekkend kerkwijdingsfeest van de ‘Sint Jan Lateraan’, een kerk uit de vierde eeuw waar de planken van de tafel van het laatste avondmaal en de hoofden van de apostelen Petrus en Paulus als relikwieën worden bewaard. Frater Thomas zuigt de Roomse sfeer geheel in zich op. Hij beklimt eerbiedig de heilige trap in de kloosterkerk der Passionisten die door de Heilige Helena, moeder van Constantijn de Groote, van Jeruzalem naar Rome is overgebracht. Deze trap heeft voor het gerechtshof van Pilatus gestaan en Christus is die meermalen op en afgegaan. De trap telt achtentwintig treden en meet drie meter breed. Gelovigen kunnen veel aflaten verdienen door deze trap biddend en denkend aan het lijden van Christus kruipend op te gaan. Het besef dat hij de trap betreedt, waarop Christus in z’n smartelijk lijden heeft gelopen, emotioneert frater Thomas diep. Dat geldt ook voor het zien van de paus in levende lijve, zoals bij de wijding van Amerikaanse kardinalen in de Sint Pieter.

Voor zijn familie beschrijft de priesterstudent nauwgezet de merkwaardigheden van de Italiaanse stad. Omdat die zo zuidelijk ligt, is het in de winter niet echt koud, doch het kan er wel behoorlijk stortregenen. Sinaasappels vindt Thomas lekker maar het Italiaanse eten smaakt hem niet. Gelukkig voor hem kan hij die wegspoelen met de liter wijn die de priesters in spe per dag krijgen. Het valt hem verder op dat vrouwen, deftige heren en ouderen hier helemaal niet fietsen. Rome heeft rijtuigen genoeg. Die kunnen overigens bij pech wel voor flinke opstoppingen zorgen, bijvoorbeeld als een paard valt of als een wiel van de kar loopt. In de kleine, nauwe straatjes stinkt het vreselijk en trottoirs zijn er niet. Je loopt dus noodgedwongen vlak langs de deuren en ramen van de huizen.

Assisië 1925 – 1928

Via Bagnoregio en Orvieto moet frater Thomas voor het vervolg van zijn opleiding naar Assisië, de bakermat van de Franciscanen. Hij is zeer verguld zo dicht bij zijn inspirator te zijn en bezoekt dan ook meteen de graftombe van de patroonheilige Sint Franciscus. De nieuwe omgeving stimuleert hem en frater Thomas stort zich gelukzalig op zijn studie. In de zomer van 1927 schrijft hij aan zijn familie in Gemert: “ ‘k Hoop dat ge allen nog goed gezond zijt vrij genieten kunt van de frissche Gemertse zomerlucht. ’t Zal wel druk zijn op de boerderij met maaien en oogsten. Jammer eigenlijk dat ‘k niet kan komen helpen om de garven te richten en ze mede binnen te halen. Er zou anders wel tijd voor zijn, want eergisteren is de vacantie begonnen. De examens zijn heel goed verloopen zoodat we met Gods hulp en genade nu over 2 jaren voor de H. Wijding kunnen staan.”

Behalve de beschrijving van bijzondere kerkelijke vieringen, zoals dat van het zevende eeuwfeest van Franciscus, beschouwt frater Thomas soms ook politieke kwesties. Zo meldt hij dat een Ierse vrouw een aanslag heeft gepleegd op Mussolini (minister-president van Italië van 1922 tot 1943). Haar kogel mist doel en schampt slechts Mussolini’s neus. In heel Italië en dus ook in Assisië loopt het volk met veel vlagvertoon uit om zijn aanhankelijkheid te betuigen aan de Duce. In de bomvolle kathedraal wordt het Te Deum gezongen en God bedankt voor het behoud van hun leider. Frater Thomas constateert nuchter dat “de Italiaan veel dweepiger is met z’n vaderland als wij Hollanders. Wij houden van orde en regel en werken daarbij geducht wat op slot van rekening heel wat meer opbrengt als heel dat ziekelijk, overdreven nationalisme, want geloof me, Holland kan in deze tijd, al hoe klein of ‘t is, aan vele landen ten voorbeeld gesteld worden.” In december 1926 ontvangt hij van bisschop Sanna de tonsuur en vier kleine orden. Frater Thomas is nu wettelijke lid van de geestelijke stand en klaar voor de ontvangst van drie wijdingen: sub-diaconaat, diaconaat en het priesterschap. Omdat hij volgens het kerkelijk recht 24 jaar moet zijn voor hij tot priester gewijd kan worden, krijgt hij dispensatie.

Op 24 april 1927 breekt de grote dag van de priesterwijding aan. “… nu bezit ‘k de onbegrij- pelijke macht en ‘t geluk, m’n Heiland dagelijks op te mogen offeren aan den Allerhoogsten, als de reine en onbevlekte offerande, welke voort zal duren in eeuwigheid. De dag mijner H. Wijding is als ‘n droom voorbijgegaan.” De eerste twee Heilige Missen draagt pater Thomas op bij de graftombe van Sint Franciscus, de derde in de Portiumcula-kapel. Met pastoor Poell heeft hij al contact gehad over een eerste mis in Gemert, maar het zal nog ruim een jaar duren voor het zover is. Geleidelijk dringt tot hem door wat het priesterschap voor hem betekent. “ ‘t Priesterschap is zoo grootsch, ‘t is nooit zoo tot me doorgedrongen als nu, nu ‘k dagelijks de altaartreden beklim om God te offeren voor ‘t heil der wereld, om ‘t H. Kruisoffer op onbloedige wijze te vernieuwen, dan de dorstende geloovigen te laven met den bloed der goddelijke genade, welke ontspringt aan deze wonderbron. Ja ‘n priester mag niet voor zich zelf meer leven, hij behoort God en de menschen, hij moet alles voor allen zijn om als ‘n wakkere loods met opoffering van geheel zich zelven de zielen binnen te voeren in de haven van ‘t eeuwige vaderland.”

In juli 1928 is hij dan eindelijk terug in familiekring bij zijn ouders op de boerderij aan de Lodderdijk. Van pater Thomas’ eerste mis in Gemert doet pastoor Poell verslag in het parochieel nieuwsblad 

Gemert 5-8-1928 Bericht uit de Kerkklokken van de Parochie St.-Jans Onthoofding.

Eerste plechtige H. Mis We zullen er twee jaren op teeren moeten, want er is tegen 1929 geen Priesterwijding van ’n Gemertschen in ’t zicht, twee jaren teeren op den indruk van Pater Leenders plechtige Hoogmis, van 29 juli. Geassisteerd door zijn Orde-broeder Pater Leon v.d. Berg (uit Loosduinen, oud-student van Gemert’s Latijnsche School en klasgenoot van Pater Leenders), als diaken en Rector J. v.d. Kamp uit Oerle als subdiaken, met kapelaan Stevens als Presbyter assistens en clericus P. v. Ganzewinkel als caeremoniarius droeg Pater Thomas, nu reeds ’n jaar Priester, voor ’t eerst in Gemert de Hoogmis op. De laatste vijf jaren immers vertoefde hij in ’t Serafijnsch College der Conventueelen te Assisië ter voltooiing zijner studie, zodat l.l. Vrijdag de terugkomst in den kring zijner familie wel een vreugderijke was. Ons zangkoor zong de driestemmige Perosi Mis behalve den Credo, die uit de driestemmige Ravanello Mis was. Na het evangelie preekte de Pastoor: “alle hoogepriester uit de menschen genomen wordt in plaats van de menschen gesteld in zake den eeredienst aan God”. Na eraan te hebben herinnerd hoe 24 Juli Monseigneur de jongens Vormelingen vroeg te denken aan Priesterroeping betuigde hij zijne vreugde, dat Gemert weer een Priesterfeest vieren mocht, en wenschte hij de familie Leenders geluk met deze begenadiging van Godswege. Ter onderrichting werd verder de opzet ontwikkeld: een Priester is alles, en niets; alles in waardigheid, niets voor zijn persoon, — alles voor anderen, niets voor zich; en ’t besluit was Vader Franciscus’ woord; “Mijn God, Gij zijt mijn Al”. De buurt Lodderdijk had fijn gekroond. “Excelsior”, dat op dien dag in Roosendaal een eersten prijs te beblazen wist, nu in de 1e afdeeling, kwam Maandag een serenade brengen, zooals ’t zangkoor Zondagnamiddag deed met de Mosmans’ cantate, die ook na de Hoogmis ten gehoore was gebracht. Er was veel belangstelling geheel den dag en Pater Thomas zal z’n Eerste Mis in Gemert nooit vergeten. 

China 1930 – 1937

De jonge priester Thomas geeft eerst nog enige tijd les in België en in Limburg voordat zijn orde hem aanwijst om uitgerekend in het immens uitgestrekte China een seminarie op te richten. Een opdracht die niet zonder gevaar is, want menig missionaris heeft daar zijn missie met de dood moeten bekopen. Maar pater Thomas twijfelt niet en beschouwt zijn zending als een goddelijke opdracht. “Wij, als zijne dienstknechten moeten derhalve steeds bereid zijn te gaan, waar hij ons roept als is ‘t ook onder de Kannibalen of naar de uiteinden der aarde. Ons tehuis en ons vaderland is daar, waar zijn wil ons wenscht.”

Dus neemt hij in november 1929 afscheid van zijn ouders en verdere familie in Gemert, enkele weken slechts nadat die hun dochter en zus zuster Martha naar Nederlands-Indië hebben zien vertrekken. Voor Thomas naar China afreist, verblijft hij eerst nog twee maanden in Rome om in een ziekenhuis te leren omgaan met de meest voorkomende gevallen van de praktische geneeskunde. Deze vaardigheid zal hij in de verre binnenlanden best wel eens nodig kunnen hebben. De missionaris is een snelle student en in een brief geeft hij aan zijn moeder enkele tips van wat hij geleerd heeft. Hij schrijft haar onder andere hoe te handelen bij lichte verwondingen. In die tijd heeft hij ook nog Paus Pius XI enkele keren kunnen horen en zien, maar op 19 januari stapt hij dan toch eindelijk in Brindisi aan boord van de ‘Romolo’.

De reis verloopt rustig en na zeven weken zet pater Thomas voet aan wal in Shanghai. Een maand later vaart hij de grote rivier de Yang- Tse-Kiang op het binnenland in. Met nog enkele tussenstops bereikt hij na een reis van vier maanden zijn eindbestemming Tien-Tche, het kleinseminarie van het Vicariaat Wanhsien in de provincie Szetchwan gelegen in Midden-China. Voor de zendeling zijn missiewerk kan beginnen, moet hij zich eerst de Chinese taal eigen maken en dat valt niet mee. Pas als hij de taal een beetje beheerst, kan pater Thomas les gaan geven aan het seminarie en ‘het Geloof verspreiden onder de heidenen.’ Voorlopig gaat het hem goed en hoeft hij niet te klagen over eten of gevaren. “ ‘t Gevaar voor bandieten en roovers bestaat altijd, want er is geen voldoende politiemacht en ‘t krioelt van dat onkruid. Doch we zijn in de hand Gods en moeten ons geen zorgen maken voor den tijd. ‘k Heb m’n leven aan God gegeven en of hij ‘t vandaag opeischt of morgen is me precies gelijk.”

Een paar Chinese priesters die het Latijn goed beheersen, maken de missionaris wegwijs in de leefwijze van de overwegend boerenbevolking. Pater Thomas begint maar meteen een artsenpraktijk en behandelt mensen met de meest uiteenlopende verwondingen. Gratis en voor niets en dat zorgt voor een constante stroom van patiënten. Zijn dokterspraktijk bestaat slechts uit een schamel kamertje van vijf bij drie meter zonder een betegelde of planken vloer. De gunstige stemming die hij met zijn medische hulp onder de mensen kweekt, hoopt hij later te kunnen gebruiken bij het bekeren. Dat lukt inderdaad als hij een jongetje thuis behandelt aan diverse gezwellen. Tijdens de bezoekjes praat hij met de familie veel over het geloof. Resultaat: de jonge patiënt wil graag gedoopt worden en later op het seminarie studeren. Zijn vader is mandarijn, de belangrijkste persoon van een plaats. Als die ook zou overgaan tot het geloof, zal dat van grote invloed zijn.

Dat heen en weer reizen naar andere dorpen is overigens niet zonder gevaar. Je moet je er eerst van vergewissen waar de dievenbenden zich ophouden. Rovers en communisten maken het gebied voortdurend onveilig. Daarom houden boeren beurtelings de wacht en geven een sein als gevaar dreigt, zodat iedereen tijdig op de vlucht kan slaan. Onlangs is een apostolisch prefect van hun missie in de provincie Shensi vermoord en na hem nog enkele andere. Maar in Gemert hoeven ze zich geen zorgen te maken. Geen nieuws is goed nieuws. Mocht Thomas ooit in handen vallen van bandieten dan horen ze dat thuis sneller via de krant dan door een brief vanuit de missiepost.

Brief uit China

Pater Thomas Leenders schrijft begin 1936 vanuit Shanyang in China een brief, die integraal in de Limburger Koerier van 18 januari is geplaatst. Die brief geeft duidelijk de problemen weer waarmee de missionaris te kampen heeft. Hij hoopt met zijn verhaal financiële steun te krijgen. Het lijkt dus een soort bedelbrief voor het goede doel. “God zij dank, ben ik nog vrijwel gezond, ondanks de vele miseries, die me omringen. Na mijn aankomst in de Prefectuur van Hing’en werd ik districtsmissionaris in Shanyang. Het eerste halfjaar ging alles nog al goed, doch daarna drong een grote horde communisten hier de bergen binnen. Van toen af aan was het gedaan met het vreedzame leven. Hoevele malen ik van hieruit, onder elke weersomstandigheid heb moeten vluchten, weet ik niet. Vele dagen en nachten heb ik doorgebracht, verscholen in de bossen op de bergen. Door de communisten is er een premie van 400 Chinese dollars op mijn hoofd gezet. Zij hebben hier de stad aangevallen, doch werden door de geregelde soldaten bloedig afgeslagen. Dit gebeurde in de maand mei. Ik bevond mij niet ver van hier in de bergen en was zodoende getuige van dit drama hier in Midden- Azië. Het leek wel of de hel was losgebarsten boven Shanyang. Na een gevecht van drie dagen trokken de Roden af met een verlies van plm. 700 man. De wreedheid van dat volkje grenst aan het ongelooflijke. Zij begraven hun eigen gewonden, die niet meer met de troep meekunnen. Zij hebben de gewoonte, om hun slachtoffers levend te begraven. Enfin, u begrijpt, wat communisten zijn. De groep, die hier door de bergen zwerft, staat onder leiding van twee Russen, twee geïncarneerde duivels. Op het ogenblik zijn ze wat verder afgetrokken, zodat ik mij nu weer te Shanyang bevind. De vorige dagen trof een andere ramp het stadje en de bevolking. Door de geweldige regenval braken de dijken van de riviertjes door en overstroomde het gehele gebied van de stad en omgeving. Een vuil modderwater drong overal binnen. Mijn residentie heeft grote schade geleden. Verschillende muren, die hier gewoonlijk uit gestampte aarde zijn opgetrokken, zijn omgestort. Vele families zijn dakloos geworden. Bovendien is door de overstroming de oogst voor een gedeelte verwoest. Vanwege de communisten en de soldaten was het leven hier reeds duur, maar nu is het nog veel duurder geworden. En het ergste is, dat er geen geld in kas is. De Prefectuur heeft dit jaar een deficit van 4000 Chinese dollars. Mijn kapelletje is in onbruikbare staat en moet hersteld worden. De meisjesschool is half ingestort. De ringmuurtjes zijn omvergevallen. Ik heb de laatste tijd veel geleden, en indien het vertrouwen op de Goddelijke Voorzienigheid mij niet sterkte, zou ik het hier zeker niet uithouden. Vanwege de vochtigheid heerst hier overal de malaria. Reeds tweemaal heb ik te bed gelegen, met een koorts tot boven de 40 graden. Het is onderhand zes jaar geleden, dat ik nog hollands gesproken heb, doch zijn moedertaal vergeet men niet gemakkelijk. Levend temidden van zoveel gevaren, ontmoet ik soms in vier maanden tijds geen andere missionaris. Het reizen is hier iets verschrikkelijks. Stel u de bedding van een bergrivier voor, vol met grote stenen en keien, dan heeft u een beeld van onze wegen.

Zo is het echter niet in geheel China, maar wel in het grootste deel van onze Prefectuur. Vanwege het gebrek aan financiën is schraalhans mijn keukenmeid. Er een kok op na houden, zit er niet meer aan, zodat ik leef als een Egyptische woestijnkluizenaar. Onze Missie hier mag u gerust beschouwen als de loopgraven van het missiewerk. In ons hele gebied hebben wij geen enkele oude Christenheid, en bijgevolg geen goede katechisten. De oude Christenen kennen het doel van de missionaris en helpen hem, voor zover ze kunnen. De nieuwe Christenen daarentegen wensen vooral stoffelijk voordeel te trekken van de missionaris. Indien er nog geld is, kunt u me hiermee gerust helpen, want ik heb er groot gebrek aan. Als er geld is te krijgen, om kindertjes vrij te kopen is dit zeer welkom. Dit geld wordt ondergebracht onder de H. Kindsheid. Het onderhoud van deze weggeworpen kindertjes (het zijn altijd meisjes), kost mij jaarlijks 200 Chinese dollars. U moet niet boos worden, als u ziet, dat ik niets doe dan bedelen en miseries vertellen. Het is hier nu eenmaal zo. Wij werken hier, om de zieltjes op te pikken, die door de Goddelijke Voorzienigheid zijn voorbestemd tot de eeuwige glorie. Het zwaarste drukt echter de geldnood. Ik ben werkelijk ”in angutiis”. Het water heeft veel schade aangericht, zodat er gerepareerd moet worden, het levensonderhoud kost meer dan voorheen en het toegemeten sommetje is dit jaar weer ingekort. Vandaar mijn donkere wolken. Enfin, zonder kruisjes kunnen wij nu eenmaal niet zijn, dat weet ik, en tevens weet ik, dat we deze kruisjes met gelatenheid moeten leren dragen, als men de volmaaktheid mist, om ze met vreugde te dragen. Evenwel de ellende en de verdorvenheid van deze wereld ziende, droom ik steeds van het eeuwige Vaderland en houd mij voor ogen, dat dit ten koste van vele offers moet worden veroverd. Ik ben verre van heilig en ook verre zelfs van een goed missionaris, doch ik streef ernaar, het te wezen. Vertrouwende op Gods Bijstand en genade. God immers, mijn onmacht en zwakheid kennende, heeft mij toch tot deze werkkring geroepen. In China moet nog veel geleden worden, om de bronnen van de Goddelijke genade weer aan het vloeien te brengen. Daartoe kunnen ook de gebeden en de offers van de gelovigen uit Europa veel bijdragen. Indien de genade het hart van de heiden niet treft, dan kan er van bekering geen sprake zijn. Hij zal terwille van tijdelijke belangen veinzen Christen te zijn, doch in zijn hart is hij heiden gebleven. Ik ben nu veel meer dan vroeger ervan overtuigd, dat het gebed en de geestelijke offers voor de missies van het allergrootste belang zijn, veel meer dan de geldelijke offers, volgens het Woord van de H. Schrift: „Als de Heer het huis niet bouwt, dan is het werk van degenen, die het bouwen, vergeefs en ijdel.” Bovendien als een plaats zich uit overtuiging bekeert, dan zullen deze nieuwe Christenen vanzelf het belang ervan inzien en ertoe bereid wezen, om zelf hun kerkje en schooltje te onderhouden. Zodoende bekommer ik mij in zich niet veel om het geld, doch op het ogenblik zit ik lelijk in het nauw en vraag derhalve om mij te steunen en liefst zodra mogelijk. Niettegenstaande het hier boven gezegde, blijft het geld de grote factor van vooruitgang, d.w.z. van de stoffelijke vooruitgang van het missiewerk en een zekere stoffelijke welvaart is er nodig, wil men het hogere geestelijk element tot bloei brengen.”

Het communistisch dagblad “De Tribune” van 23 januari 1936 plaatst in zijn rubriek ‘Spijkers met koppen’ een felle reactie op deze ingezonden brief van pater Thomas. “Vrijwilligers om levend begraven te worden! Men staat verstomd, hoe dom sommige ophitsing tegen de communisten gevoerd wordt. Een voorbeeld, Pater Thomas Leenders schrijft in de “Limburgse Koerier” van 18 Jan. over zijn missiewerk in China, en schrijft het volgende over de communisten: (en dan volgt het citaat over het levend begraven van gewonden). Wij zijn het natuurlijk niet eens met deze goedgelovige Thomas. Minder dan ooit begrijpen wij, wat communisten zijn! Enthousiastelingen voor een levende begrafenis? Kom nou…”

Aan het eind van hetzelfde jaar 1936 maakt pater Thomas een hongersnood mee van drie maanden. Door overstromingen is de vorige graan- en rijstoogst grotendeels verloren gegaan. De hongersnood eist veel slachtoffers. De bevolking kan niets anders doen dan lijdzaam haar lot ondergaan. Ook heeft hij bij gerucht vernomen dat Rusland en Japan met elkaar in oorlog zijn en hij vraagt zich af wat voor gevolgen dat voor China zal hebben. Zelf is hij druk doende met de opbouw van een seminarie in Hingan. Hij is naar die ommuurde stad overgeplaatst, een stad met louter ‘heidenen’ en omstreeks tienduizend mohammedanen. Dus weer veel werk aan de winkel. Maar niet voor lang echter want de ordeoversten hebben hem opnieuw overgeplaatst. En deze keer niet meer binnen China, nee hij moet naar Nederlands-Indië naar Buitenzorg (Bogor).

Buitenzorg 1937 – 1962

In zijn eerste brief vanuit Indië schrijft pater Thomas op 29 november 1937 aan zijn familie in Gemert dat zijn reis van China naar Java eigenlijk best goed verlopen is. Hij heeft geen last gehad van bombardementen tijdens zijn driedaagse treinreis en daarbij heeft hij geluk, dat zijn boot de ‘Tjisaroea’ net ontsnapt is aan de vernietigende kracht van een tyfoon. Uiteraard allemaal te danken aan de Voorzienigheid. Na zijn aankomst in Buitenzorg heeft hij in het begin wel moeite om weer Nederlands te spreken maar het went snel. Al vijf dagen na zijn aankomst stelt zijn bisschop hem voor om zijn zus Martha in Malang maar eens te gaan opzoeken. Dat laat hij zich natuurlijk geen twee keer zeggen. De pater neemt de trein en verbaast zich erover dat hij binnen een dag Malang op Oost-Java kan bereiken. Het is toch meer dan duizend kilometer. Dat zou in China nooit hebben gekund. Op haar missiepost treft Thomas zuster Martha in redelijke gezondheid aan en de twee hebben na acht jaar dan ook heel wat bij te praten.

In Buitenzorg heeft de Vincentiusparochie van pater Thomas de zorg over zo’n tweeduizend katholieken. In het gebied wonen een miljoen mensen met een ander geloof, meest moslims. Hij heeft dus genoeg te doen. Daar komt bij dat de katholieke parochianen vooral ambtenaren zijn die na enkele jaren teruggaan naar Nederland of naar elders worden overgeplaatst. Het behoort tot de taak van de pastoor om alle nieuwkomers te bezoeken. Extra zorg heeft hij over de Indo- Europeanen, afstammelingen van Europese (merendeel Nederlandse) mannen en Indonesische vrouwen. Zij ‘zijn niet kwaad maar ze zijn erg onwetend wat godsdienst betreft en nemen ‘t zoodoende erg gemoedelijk met O.L. Heer. Aan veel huwelijken is ’n naadje los, omdat ze dikwijls niet kerkelijk getrouwd zijn.’ Uit hoofde van zijn functie is pastoor Thomas ook voorzitter van het bestuur van het Vincentiusgesticht, waaraan een internaat met lagere school is verbonden. In 1937 viert de instelling juist haar vijftigjarig bestaan. Dat jaar telt de school 308 leerlingen van wie er 149 intern zijn. Als in zijn gemeente een comité voor steun aan verdreven joden wordt opgericht betuigt hij als pastoor van de katholieke gemeenschap openlijk zijn adhesie en dat komt natuurlijk in de krant.

Hoe druk pastoor Thomas het ook met zijn parochie heeft, het wereldgebeuren gaat niet aan hem voorbij. Hij ziet weldegelijk de oorlogsdreiging in Europa, maar denkt in mei 1939 nog dat het niet zo’n vaart zal lopen. Hij verwacht geen oorlog op grote schaal en raadt zijn vader dan ook af om bij de hoeve in Gemert een schuilkelder te bouwen. In Indië zelf doen ze al wel verduisteringsoefeningen. Thomas noemt het verstoppertje spelen in het groot. Het land bereidt zich toch maar voor op eventualiteiten. Zo stellen degenen die naar Nederland met verlof mogen de reis voorlopig uit. Vooralsnog is het in Indië veilig en hebben ze hier aan levensmiddelen geen gebrek. Sterker nog, het ontwikkelt zich in razend tempo tot een modern land met goede spoorbanen en een uitgebreid geasfalteerd wegennet. Maar tegen het eind van het jaar moet pater Thomas zijn mening herzien en schrijft hij aan zijn ouders. “We gaan waarschijnlijk verschrikkelijke tijden tegemoet en zitten daar wel zeer gevaarlijk, vooral indien Holland het gevechtsterrein wordt tussen Duitschland en Engeland. In geval van oorlog moeten jullie vluchten, doch waar naar toe? Je hebt eenvoudig geen uitweg.”

In zijn brief van 3 februari 1940 feliciteert pater Thomas zijn moeder met haar verjaardag. Het zal voorlopig zijn laatste bericht naar Gemert zijn. De inval van de Duitsers in mei en de bezetting die daarop volgt, maakt het contact met Nederland onmogelijk. En al helemaal als Japan grote delen van Azië, inclusief Nederlands-Indië verovert eind 1941 begin 1942, want de Japanners sluiten de hele (Indo-)Europese bevolkingsgroep op in mannen- en vrouwenkampen, ook pastoor Thomas. Na gedwongen ontruiming van de pastorie kunnen hij en de andere paters aanvankelijk terecht in het nabijgelegen hoofdgebouw van Sint Vincentius, een jongensgesticht onder leiding van de broeders van Dongen. Daar leven ze nog in betrekkelijke vrijheid tot ze in september door de Japanners worden opgepakt en in het mannenkamp te Tjitjoeroek bij het klooster van de Minderbroeders worden opgesloten en later in kamp Tjimahi. Geestelijken worden in het interneringskamp niet anders behandeld dan gewone burgers. Pater Thomas moet net als de anderen corveedienst doen en honger lijden. Hij moet boomstammen sjouwen en planken zagen voor doodskisten en die zijn hard nodig vanwege het hoge aantal sterfgevallen.

“’t Leven in de kampen was zeer hard, men was verstoken van alle geriefelijkheid, werd voortdurend geplaagd en getreiterd en moest bovendien altijd honger lijden. M’n laagste gewicht is geweest 56 kilo. Nu echter weeg ‘k weer 75. Goddank ben ‘k in ’t kamp nooit ziek geweest. In sept. ’45 werden we als geestelijken uit ’t kamp ontslagen en mochten we naar onze standplaatsen terugkeeren.”

En inderdaad na de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 keert herder Thomas in september 1945 sterk vermagerd bij zijn kudde in Buitenzorg terug. ‘Gered door de atoombom’, zoals hij zelf zegt. Helaas niet voor lang. Nog geen maand later stoppen Indonesische revolutionairen hen in de gevangenis van Buitenzorg en als die overvol raakt in een slaapzaal van het Vincentius-gesticht. Pater Thomas vindt dat het optreden van de geallieerden na de capitulatie helemaal verkeerd is geweest, waardoor de nationalisten de kans hebben kunnen grijpen om met geweld de onafhankelijkheid van Indonesië af te dwingen. Gelukkig weten de Engelsen hen uit handen van de republikeinse revolutionairen te bevrijden en over te brengen naar een beschermingskamp. Dan ook hoort hij pas dat zijn vader al in december 1943 op zesenzeventigjarige leeftijd in Gemert is overleden. Nederland wil zijn kolonie niet kwijt en stuurt troepen naar Indië. Het is weer oorlog. En het zal nog tot december 1949 duren voordat de onafhankelijkheid van Indonesië wordt erkend. In die tussentijd probeert pater Thomas zo goed en zo kwaad als het gaat zijn pastorale taak binnen het kamp uit te oefenen. Het is een komen en gaan van Nederlandse soldaten en hij wordt door de vele gewonden en gesneuvelden op indringende wijze geconfronteerd met het oorlogsgeweld. Hij ontmoet een enkele keer ook soldaten uit Gemert onder wie ‘een jongen van de Kanter’ en Harry Jansen, die in de buurt van het kasteel woont. Hij ligt gewond in het hospitaal. “Bij ’n actie heeft hij ’n scherf van ’n mortier door z’n long gekregen. Die mortier was door hemzelf afgeschoten, doch dat ding kwam tegen n boomtak vlak bij hem, zoodat hij daar ontplofte met ’t gevolg dat Harry gewond werd. Er is echter in ’t geheel geen gevaar voor z’n leven en hij ziet er dik en gezond uit.” In september 1947 kunnen de geestelijken weer naar hun parochiehuis terugkeren, hoewel het overal onrustig blijft en er nog dagelijks soldaten sneuvelen. Pas eind 1948 kan pastoor Thomas aan zijn moeder melden dat het wat rustiger is geworden, ondanks de tweede politionele actie van 19 december 1948 tot 5 januari 1949. Deze wordt echter voornamelijk uitgevochten op Oost-Java. De stad Buitenzorg blijft dankzij zware bewaking letterlijk en figuurlijk buiten schot.

Na de soevereiniteitsoverdracht blijft het nog een hele tijd onrustig in de jonge Republiek Indonesia. Toch ziet pater Thomas kans om van oktober 1950 tot mei 1951 van een welverdiend verlof te genieten in Nederland. Zijn verblijf hier blijft niet onopgemerkt. De Limburgsche Koerier wijdt een lovend artikel aan de missionaris. Uiteraard bezoekt hij zijn moeder in Gemert en ongetwijfeld ook het graf van zijn vader. Eenmaal weer terug in zijn parochie pakt hij de draad weer op. De laatst bewaard gebleven brief van pater Thomas dateert van 2 februari 1952, het jaar van zijn zilveren priesterjubileum. Hij feliciteert daarin vanuit Bogor (Buitenzorg) zijn moeder met haar eenentachtigste verjaardag. “Hier is ’t weer altijd prachtig. Vooral de ochtenden en de avonden zijn enig. Dan hangt er overal in de natuur ’n heerlijke geur. En koude is hier onbekend. Doch daar tegenover staat dat ’t leven in Holland veel rustiger en veiliger is. Hier hoort men dagelijks van moord, roof en brandstichting. Buiten de steden is ’t overal zeer onveilig. En ’t leven is ontzettend duur. De regering is totaal onmachtig om de prijzen te beheersen.”

Op 12 februari 1953, enkele dagen nadat ze 82 geworden is overlijdt in Gemert zijn moeder. We weten niet hoe pater Thomas daarop reageert en hoe zijn missie verder verloopt. Wel weten we uit andere bronnen dat hij in december 1961 een reis maakt over het eiland Java en aansluitend begin januari 1962 naar Bali. Hij heeft dan al afscheid genomen van zijn parochiegemeenschap in Bogor, want hij keert na zijn bezoek aan Bali definitief terug naar Nederland. Hier geniet hij van zijn emeritaat tot hij op 11 juni 1973 in het Gasthuis St.-Jan de Deo in Millingen aan de Rijn na een kort ziekbed in zijn slaap overlijdt. Op 14 juni is pater Thomas Leenders na een welbesteed leven op het kerkhof van Kekerdom (Gld.) begraven. Anno 2018 staat de parochiekerk van pater Thomas in Indonesië er nog in volle glorie bij en heet nu Geraja Katedral Bogor, toegewijd aan de Heilige Maagd Maria. In de vroegere gebouwen van het Vincentiusgesticht zijn het seminarie Stella Maris en een middelbare school ondergebracht. In 1998 is door de parochie een jubileumboek uitgegeven waarin ook pater Thomas Leenders als dienstdoende pastoor wordt vermeld. 

Bronnen

“Brieven aan het thuisfront”, 16-08-2007, Christ en Dinie Leenders

“Kerkklokken” -5-08-1928, informatieblad van de parochie St.-Jans Onthoofding Gemert

“Bulletin Wijnandsrade”, uitgave heemkundevereniging ‘Vrienden van Wijnandsrade’ 2016

“Limburger Koerier”, 18 en 29 januari 1936

“De Tribune”, 23-01-1936

“Prov. Noordbrabantsche en ’s Hertogenbossche courant”, 5 september1929

“Nieuws van de Dag voor Nederlands-Indië”, 16-02-1938, 24-02-1938, 22-01-1940

“Bataviaasch Nieuwsblad”, 14-03-1940

“Limburgs Dagblad”, 12-12-1962

Foto’s:

Familie Leenders, archief gemeente Gemert-Bakel, R.A. de Haas.

Van enkele foto’s is de herkomst onbekend. Mocht u aanspraak kunnen aantonen, dan kunt u contact opnemen met de auteur.

GH-2018-03-Het-woelige-missieleven-van-pater-Thomas-Leenders.pdf