GH- 2018-01 Het Koordekanaal, deel 1 De aanleg als verdediging

Ruud Wildekamp

In Duitsland wilden reactionaire krachten de ‘Vrede van Versailles’ na de Eerste Wereldoorlog ongedaan maken. Zo kregen Hitler en zijn Nazipartij een kans. In 1933 kwam hij gekozen aan de macht. In 1935 voerde Duitsland de dienstplicht in en begon zich te herbewapenen. Langzaam groeide het besef dat ook de Nederlandse defensie verbetering nodig had.

Peel-Raamstelling: plannen voor een verdedigingskanaal

In het Peelgebied kwam in 1937 het zogenaamde ‘Peeldetachement’. Dit had als taak om, ingeval van een extreme dreiging uit het oosten, inundaties in de Peel te stellen en mijnenvelden te leggen op vooraf bepaalde plaatsen. Om het weerstandsvermogen van het Peelgebied te verhogen besloot de overheid om kazematten aan te leggen langs de bestaande waterwegen. Van Budel-Dorplein tot Griendtsveen vormden opeenvolgend de Zuid-Willemsvaart, de Noordervaart en het Kanaal van Deurne een voldoende hindernis om een doorbraak door tanks of pantserwagens te voorkomen. Het voorliggende gebied tussen de Helenavaart en het Kanaal van Deurne was dusdanig moerassig dat dit ook voor infanterie als “niet te passeren” werd geacht. Ook tussen Grave en Vogelshoek bij Mill bestond een waterhindernis in de vorm van het riviertje de Raam. Het tussenliggende gebied was hoger gelegen en inmiddels grotendeels ontgonnen. Daar waren inundaties moeilijker te stellen. Het Ministerie van Defensie besloot om door dit gedeelte van de Peel een nieuw kanaal aan te leggen. Dit kanaal diende van voldoende breedte en diepte te zijn om gevechtswagens te kunnen stoppen. Het tracé voor dit kanaal was in de zomers van 1934 en 1937, in opdracht van de opperbevelhebber luitenant-generaal Reynders verkend door een commissie van drie genieofficieren van zijn staf onder leiding van de majoor J.J.C.P. Wilson.1 Daarbij was de terreingesteldheid, om in het voorterrein inundaties te kunnen stellen, van belang. Maar ook een vrij schootsveld, de mogelijkheid om aanwezige bruggen te laten springen en de landbouwbelangen wogen mee. Tijdens deze verkenning gaf deze commissie de opdracht om ten zuiden van De Rips als proef een drietal korte stukken kanaal te graven in verschillende bodemsoorten. Dit gebeurde geheel met de hand door arbeiders in dienst van de Grontmij.2

De aanleg van het Defensiekanaal

In overleg met de Generale Staf en Rijkswaterstaat werd het voorgestelde tracé, met inbegrip van het Koordekanaal, goedgekeurd.3 Op advies van Rijkswaterstaat zou het kanaal ook dienst kunnen doen voor de verbetering van de ontwatering van het natte Peelgebied. Hierdoor was het voor het Ministerie van Defensie mogelijk om diverse subsidies voor het werk te verkrijgen en ook stemde het Ministerie van Sociale Zaken in met de inzet van werkelozen door de Rijksdienst voor Werkverruiming. Onder leiding van, nu luitenant-kolonel Wilson, als hoofd van het Helmonds bijkantoor van het Haagse bureau Stellingbouw, begon op 1 juni 1939 de aanleg van wat al snel het Defensiekanaal heette. De Heidemij en de Grontmij voerden het werk uit. In overleg met de Inspecteur van de Werkverschaffing in Brabant zouden werklozen het graafwerk doen. Het aantal liep op tot wel 900 en zij werden in eerste instantie gerekruteerd uit de omliggende dorpen. Het gehele werk was op veertig weken begroot en zou op 1 mei 1940 gereed moeten zijn. Door tijdgebrek gedwongen contracteerde de genie ook enkele particuliere ondernemingen uit het westen van het land om het werk met zwaar graafmateriaal te ondersteunen. Toen zijn ook extra werkloze arbeiders uit andere delen van het land aangevoerd en op het werk ingezet. Deze kregen onderdak in contractkosthuizen bij particulieren en boeren in de ruime omgeving.

Het Defensiekanaal, evenals het Koordekanaal, dienden een breedte van tenminste 10 meter te krijgen en een diepte van 1,80 meter. Het uitgegraven zand diende op de westelijke oever te worden gedeponeerd om als borstwering te functioneren. Hierin zouden de benodigde veldversterkingen worden geplaatst. Voor de plaatselijke landbouwers was de aanleg van het Defensiekanaal een grote hinder. Bestaande percelen werden doorsneden en zij moesten soms grote afstanden afleggen om van het ene perceelstuk naar het andere te komen. Om aan hun bezwaren tegemoet te komen kwamen er overgangen van snel uitneembare houten bruggetjes.

Met de aanleg van het Defensiekanaal was een Maas – Maas verbinding verkregen waarbij een achttal stuwen het verval compenseerden. Langs de gehele Peel-Raamstelling zijn nog tijdens de graafwerkzaamheden en eveneens door toedoen van het Bureau Stellingbouw vestingwerken aangelegd in de vorm van kazematten. Deze lagen 200 tot 500 meter van elkaar zodanig gepositioneerd dat naastliggende kazematten elkaar konden ondersteunen

Het bureau had een drietal standaardtypen ontworpen, die ook bij andere verdedigingslinies in het land zijn aangelegd. Tussen en achter de kazematten groeven militairen in een strook van 1,5 tot 3 km grote aantallen schuttersput ten en loopgraven. Verder bouwden ze van hout en zand nog andere veldversterkingen. Voor, tussen en achter de stelling werden, eveneens als werkverschaffingsobject, vele honderden kilometers prikkeldraadversperring uitgerold. Vóór deze versperring legden genisten een aantal mijnenvelden. Het Defensiekanaal met bijbehorende versterkingen vormde de frontlijn van de Peel-Raamstelling.

Aanleg Koordekanaal

Op een afstand van één tot enkele kilometers achter de frontlijn (ook wel sperlinie genoemd) lag de zogenaamde stoplijn. Deels gebaseerd op een kanaal als hindernis voor gevechtswagens maar ook voorzien van aarden veldversterkingen. Ook in het voorliggende terrein daarvan kwamen mijnenvelden en draadversperringen. Daar dit tweede kanaal als een koorde van een cirkel een deel van het Defensiekanaal kortsloot, kreeg het de naam Koordekanaal. In enkele documenten ook wel aangeduid als het Ripsekanaal.4 Half oktober 1939 ontvingen de betrokken gemeenten Bakel en Milheeze, Gemert en Oploo, het bericht dat dit Koordekanaal zou worden aangelegd tussen het Defensiekanaal bij de voormalige Hazenhut, op de grens van Noord-Brabant en Limburg, tot in de Beugensche Peel in de gemeente Wanroij. De gemeenten kregen de verzekering dat de aanleg van het Koordekanaal de bestaande gebiedsontwatering niet zou beïnvloeden.5 Om dit te kunnen realiseren zouden de bestaande vijftien waterlossingen met betonbuizen onder het kanaal door worden geleid. Een zestal vaste betonnen stuwen in het tracé moesten een waterdiepte van 1,80 m garanderen. Hiertoe werd het ministerie van Defensie verzocht in overleg te treden met Ir. Van Drimmelen van het waterschap ‘Stroomgebied van de Aa’ (ook waterschap ‘de Aa’) die op dat moment als reserve kapitein in Deurne diende.

Op 30 oktober 1939 startte de Grontmij het werk aan het Koordekanaal bij de Limburgse grens. Gepland was dat de drie proefstukken, die eerder ten zuidwesten van De Rips waren aangelegd, zouden worden opgenomen in het kanaal. Een regelbare stuw en een aftakduiker in het Defensiekanaal zouden het Koordekanaal van water voorzien. Deze stuw, gebouwd juist ten noorden van de voormalige Hazenhut, ligt tegenwoordig op het terrein van de Luitenantgeneraal Best-kazerne, de voormalige vliegbasis De Peel. Het geplande tracé verliep verspringend van het Defensiekanaal naar het ven “De Klotterpeel”. Dwars door dit ven is het in rechte lijn doorgetrokken naar de Kruisberglaan, ten zuiden van De Rips en met een duiker verbonden met het tracé door de bossen van het Beestenveld. Met enkele hoeken bij de eerder aangelegde proefstukken ging het door deze bossen naar de huidige weg “Langs de Palen” en verder noordwaarts, onder de Middenpeelweg door naar Elsendorp. Vervolgens liep het om Elsendorp heen over het terrein van de Annahoeve, ook bekend als de Dompt. Uiteindelijk zou het in de Beugense Peel stoppen. Daar zou het Koordekanaal op tweehonderd meter voorbij de Ganzenweg eindigen. In totaal 13,2 km lang.6 De uitgegraven grond zorgde voor ophoging van de zuidoever. Zij fungeerde ook als borstwering en als basis voor de veldversterkingen die de militairen daar zelf dienden aan te leggen. Direct op de zuidelijke oever beschermden vijf tot zes meter brede prikkeldraadversperring de veldversterkingen.

Koordekanaal niet helemaal klaar

Toen op 8 mei 1940 de Duitse inval aanstaande was en de Peel-Raamstelling werd bemand, stopte de aanleg van het Koordekanaal. Op dat moment was een groot gedeelte juist ten noorden van de weg van Elsendorp naar De Rips en de weg van Elsendorp naar Sint Anthonis nog niet gereed.7 Eveneens ontbrak ten noorden van de Annahoeve in Elsendorp een stuk en was ook een deel in de Beugense Peel nog niet klaar.8 Het zuidelijke deel tussen de aansluiting met het Defensiekanaal tot de weg van Elsendorp naar De Rips was plaatselijk nog niet op de gewenste diepte gebracht en ook de geplande onderdoorgangen voor de bestaande waterlossingen waren nog niet gerealiseerd. Tot dat moment had het koordekanaal de Staatskas 430.000 gulden gekost.9

In de nacht van 10 op 11 mei 1940 trok het Nederlandse leger zich terug uit de Peel-Raamstelling en verliet daarmee ook de versterkingen langs het Koordekanaal. De soldaten bliezen daarbij de bruggen op of verbrandden die, echter dusdanig vroeg dat een deel van de militairen uit het voorterrein, de grootste moeite had om achter het Koordekanaal te komen. Ook de burgers die uit de Jodenpeel geëvacueerd moesten worden, konden slechts met improviseren wegkomen. Het vee lieten ze echter noodgedwongen achter. Vanuit de versterkingen waaraan lang was gewerkt, was geen schot gelost. De mijnenvelden voor het kanaal bleven bij het vertrek van de militairen intact. Enkele koeien werden daar het slachtoffer van. Vrij snel na de Nederlandse capitulatie ruimden veelal Nederlandse genisten de mijnen, die aan de bezetter als krijgsbuit werden overgedragen. Later in de oorlog zijn deze mijnen nog van nut geweest voor de Duitsers van het radarstation bij De Rips. Zij hebben ze gelegd ter bescherming van hun kabels tegen sabotage.10

Noten:

1. Nationaal Archief, 2 13 40, inventaris 87, Peelrapport ’34 en Peelrapport ’37.

2. Wilson, J.J.C.P. Vijf oorlogsdagen en hun twintigjarige voorgeschiedenis. Assen/Baarn, 1960.

3. Brabants Historisch Informatie Centrum, Archief Rijkswaterstaat Noord-Brabant 1811-1953, inventaris 1390.

4. BHIC, Archief Waterschap De Aa 1922-1955, inv. 675.

5. Archief Gemert-Bakel, AB003, inventaris 307: Bestuurlijke organen. Gemeenteraad. Registers van notulen van de gemeenteraad 1945-1950.

6. BHIC, Archief Rijkswaterstaat Nood-Brabant 1811-1953, inv. 1396.

7. BHIC, Archief provinciebestuur 1920-1949, inv. 989.

8. Kerkhof, L. van de. Tussen crisis en wederopbouw. Bakel, 1995.

9. Archief Gemert-Bakel, AB003, inventaris 307: Bestuurlijke organen. Gemeenteraad. Registers van notulen van de gemeenteraad 1945-1950.

10. persoonlijke mededeling Dhr Verwegen, De Rips.

GH-2018-01-Het-Koordekanaal-deel-1-De-aanleg-als-verdediging.pdf