GH- 2018-01 Haar leven, een missie- zuster Martha Maria Leenders

Rob de Haas

Op het terrein van Fitland stond vroeger hoeve Vogelzang. De boerderij is tot 1967 in pacht geweest van de familie Leenders, laatstelijk Hoevenaars-Leenders. Jan Leenders uit Ubbergen komt daar in 1924 te wonen met zijn vrouw Bertha Awater en hun kinderen. Niet met alle kinderen echter, want dochter Gertruda Wilhelmina en zoon Hendrikus Theodorus vervullen als religieuzen een zendingsmissie in Nederlands-Indië (Hendrik eerst nog in China). Vanuit het verre oosten schrijven zij brieven aan hun ouders in Gemert. Deze correspondentie is door Christ en Dinie Leenders gebundeld en zij vormt de basis van een tweetal verhalen. We beginnen met de belevenissen van zuster Martha Maria. In een volgende uitgave die van haar broer pastoor Thomas.

Troostvol

Geertruida Wilhelmina Leenders is op 10 maart 1898 geboren in Erlecom gemeente Ubbergen als derde kind van Jan en Bertha. Ze is pas zestien jaar als ze zich aanmeldt als novice bij de Congregatie van de Zusters van Julie Postel in Boxmeer. Op haar achttiende legt ze de eeuwige gelofte af. Ze gaat voortaan door het leven als zuster Martha Maria. Dat het besloten kloosterleven niet makkelijk is, ondervindt Martha al kort na haar professie als haar zusje Marie (Maria Anna) op 14-jarige leeftijd overlijdt. Marie is nota bene vorige maand nog bij de inkleding aanwezig geweest. Zuster Martha kan niet naar huis en troost vanuit het klooster haar ouders schriftelijk: ‘Het is voor U goede Ouders een groot verlies, doch Onze Lieve Heer weet alles het beste misschien is zij thans voor veel leed en ellende gevrijwaard en bidt zij reeds voor ons allen in den schoonen Hemel.’ Marie is trouwens niet het enige kind van de Leendersen dat vroegtijdig overlijdt. Begin oktober 1927 hoort zuster Martha dat haar zus Mina (Wilhelmina Maria) ernstig ziek is. Zij is ook non. Martha schrijft aan haar ouders: ‘Wij zullen ook voor U bidden opdat de goede God U sterkte geven, indien Hij het zware offer van U vraagt, waar ik mij wel op voor bereid. O.L.Heer vraagt nog wel eens een offer van U een teeken dat hij U liefheeft. Wanneer er iets bizonders is hoor ik het zeker wel van U.’ Ruim twee weken later volgt inderdaad de gevreesde onheilstijding. Martha moet haar ouders opnieuw condoleren. Haar zus Mina, zuster Oliveta, is op 28-jarige leeftijd in Belfeld overleden. ‘Het is weer een zwaar offer wat de goede God weer van U gevraagd heeft, tevens weer een parel meer aan U kroon en den Hemel, en een voorspreekster bij O.L.Heer. Zr. Oliveta staat zeker bij O.L.H. goed aangeschreven dat hij haar zoo vroeg uit dit ellendig leven naar den Hemel roept. Heeft ze haar eeuwige geloften in haar ziekte nog gedaan? Als ze die gedaan heeft gaat ze recht naar den Hemel.’

Naar Indië

Zuster Martha Maria bekwaamt zich in de ziekenverpleging. In de eerste periode beperkt zij haar brieven tot hoogtijdagen als Pasen, Kerst en Nieuwjaar en de verjaardagen van haar ouders. Ze doet al die tijd ervaring op in ziekenhuizen in Groenlo en Hengelo voordat ze eind 1929 naar Nederlands-Indië wordt uitgezonden.

Dagblad De Tijd van donderdag 31 oktober bericht dat de eerwaarde zusters Gerarda Majella, Catharina de Sienne, Martha-Maria, Clara, Clara-Maria en Marie Josephine uit Boxmeer zijn vertrokken naar de missie op Java. De Zusters van Barmhartigheid zullen te Malang het eerste missiehuis van de congregatie gaan vestigen en zich voornamelijk toeleggen op het verplegen van zieken in het missiegebied van de paters Karmelieten. Per trein gaat het van Nijmegen naar de Italiaanse havenstad Genua, waar het gezelschap op 1 november aankomt en zich inscheept op de ‘Johan de Witt’. In een brief vanuit Port Said (Egypte) schrijft ze dat ze zo van het prachtige landschap in Duitsland, Zwitserland en Italië genoten heeft. Het eerste wat de nonnen aan boord doen, is de Heilige Mis bijwonen, maar van de preek verstaan zij geen woord. Aan dek ziet zuster Martha een vliegtuig laag langs scheren. Ze vindt het maar akelig. Meer indruk maakt de vulkaan Vesuvius bij Napels, die juist op dat moment vuur spuwt. Zo’n verre reis is in het begin van de twintigste eeuw nog een overweldigend avontuur met een schat aan nieuwe indrukken. Gelukkig hebben de religieuze Oost-Indiëvaarders onderweg genoeg tijd om alles in zich op te nemen. Zuster Martha beschouwt de boot als een klein dorp met alle luxe die een mens zich maar wensen kan. Dat er in zo’n weelderig leven weinig aan bidden gedacht wordt, vindt ze maar niks, want ‘Hij is toch de gever van al het goed. Wanneer Hij ’n oogenblik de hand van ons aftrok, gingen we de kelder in.’ Ook het gemaskerd bal ’s avonds wekt bij de nonnen afschuw en weerzin. Ze gaan er snel vandoor. Ze doen liever wat nuttigs en gaan samen ijverig aan de slag met de lessen Maleis. Hoe sneller zij zich in deze Indonesische taal verstaanbaar kunnen maken, hoe beter.

Op 22 november meert het stoomschip ‘Johan de Witt’ aan in de haven Tandjong Priok bij Batavia. Zusters Ursulinen staan de nieuwkomers al op te wachten en nemen hen mee naar hun klooster in Noordwijk, onderdeel van de chique wijk ‘Weltevreden’ in Batavia. Het Bataviaasch Nieuwsblad van 23 november maakt melding van hun aankomst. Na de eerste opvang gaat de reis vanuit de hoofdstad verder per trein naar Soerabaja op Oost-Java en vandaar door naar de eindbestemming Malang.

In Nederlands-Indië

In het over het algemeen broeierig klimaat van Indonesië is het in Malang redelijk goed toeven. Niet voor niets worden verzwakte kinderen voor drie weken naar speciale kindervakantiekolonies in dit bergstadje gestuurd om van de koelte te genieten en weer op krachten te komen. Nou ja stadje, zeg maar gerust stad. In 1930 wonen er 70.662 Indonesiërs, 7.832 Chinezen, 693 overige vreemde oosterlingen en 7.463 Europeanen. In totaal telt Malang bij de komst van zuster Martha en haar collega’s dus zo’n 86.650 inwoners. Dat is best veel als je dat vergelijkt met Nederlandse steden van toen. Eindhoven heeft dan 94.948 inwoners, ’s-Hertogenbosch 42.203 en Tilburg 78.804. Steden als Arnhem, Apeldoorn, Maastricht en Nijmegen zijn beduidend kleiner. Malang heeft goede voorzieningen op het gebied van onderwijs. Religieuze orden als jezuïeten, karmelieten en ursulinen spelen daarin een belangrijke rol. De gezondheidszorg daarentegen is in het begin van de twintigste eeuw erg magertjes. Pas midden jaren dertig beschikt de stad over een militair hospitaal, het zendingsziekenhuis Soekoen, de Lavalette Kliniek en het R.K. Ziekenhuis St. Maria Magdalena Postel (eerder dr. Leber-kliniek). Daarnaast heb je nog de wijkverpleging Mardi Waloejo, diverse consultatiebureaus voor o.a. zuigelingenzorg en t.b.c.-bestrijding en een veertigtal huisartsen en specialisten met een particuliere praktijk.

Zuster Martha’s missiepost

In haar eerste brief uit Indië van zestien februari 1930 beschrijft zuster Martha Maria het dagelijks leven op de missiepost en het R.K. Ziekenhuis in Malang. Zij vindt het er snikheet. Iedereen drijft in het zweet. Ze denkt dat de mensen daardoor vadsiger en zinnelijker zijn. Maar als het regent, is geen paraplu tegen de stortbui bestand. De dagen zijn alle even lang. Om zes uur wordt het licht en om zes uur ’s avonds valt in een mum van tijd de duisternis Schemerdonker kennen ze daar niet. Wat haar erg tegenvalt zijn de hoge prijzen van rijst, melk, aardappelen en groenten. Het bevreemdt haar dat de rijst zelfs duurder is dan in Nederland, terwijl die toch in Indië wordt verbouwd. Martha heeft het al meteen heel druk met de vele tyfus-patiënten en met de vier pas geboren zuigelingen. Met trots meldt ze dat de baby van een protestantse moeder katholiek is gedoopt. De moeder wil zelf ook katholiek worden. Meer moeite moet ze doen om mensen met maagpijn door te sturen naar een Europese arts. ‘Ze gaan liever naar een inheemse dokter en laten zich door hem op hun kop zetten, waarna de kwakzalver met zijn knie op de patiënt gaat zitten en hem hardhandig van alle kanten knijpt.’ Martha vindt die ruwe behandeling van zo’n doekoen onmenselijk en ze is blij dat haar vader die niet hoeft te ondergaan. In haar verslag verzucht de diepgelovige Martha dat de islamitische Javanen moeilijk tot het roomse geloof te bekeren zijn. Ze geeft het voorbeeld van een Indonesische man die al voor de katholieke godsdienst leert. Hij is ernstig ziek en de bisschop wil dat hij vast gedoopt wordt. Als de pastoor hem het zout op de tong heeft gelegd en verder wil gaan met de ceremonie, weigert de zieke plotsklaps verdere medewerking en gaat onverrichterzake naar huis. De volgende dag komt hij echter toch weer opdagen en laat nu de doop wel gewillig toe. Iedereen is blij en Martha schrijft ‘Die goeie man begreep nog niet, dat hij den Hemel voor een koopje kon krijgen.’ Als een andere patiënte te kennen geeft, dat ook zij ‘Jezus wil hebben’, maakt de ziekenzuster haar duidelijk, dat zij zich dan toch eerst moet bekeren.

Het leven in Indië vindt Martha gemakkelijker dan in Nederland. Je hebt immers geen verwarming nodig en geen warme kleding en in tijden van nood kun je voor vijf cent met een bordje rijst je honger stillen. Ze stelt tevreden vast dat Malang een fatsoenlijke plaats is met veel katholieken die ’s zondags keurig naar de kerk gaan. Een stad ook, die sterk groeit. Een nieuwe kerk staat in de steigers en er zijn maar liefst dertien scholen en een prachtige H.B.S. (Hogere Burger School). Kinderen gaan tot hun achttiende, negentiende jaar naar school. Minder is dat de economie wereldwijd in een crisis verkeert. Zuster Martha hoort overal steeds dezelfde klacht: ‘malaise, malaise’. De wereld ziet er in haar ogen maar raar uit en ze vraagt zich af hoe dat moet aflopen. Ze geeft zelf het antwoord. ‘God weet het. Wij zullen maar op God blijven vertrouwen zonder wiens toelating niets gebeurt.’

De bevolking van Nederlands-Indië is overwegend islamitisch. Zuster Martha vertelt in haar brief van 1 maart 1931 dat de Javanen pas een groot nieuwjaarsfeest hebben gevierd. ‘Op de eerste dag worden de hele tijd vreugdeschoten gelost. In de week daarna ook nog geregeld en op de laatste dag weer flink. Voor het feest heeft de bevolking streng gevast. De hele dag mag niets worden gegeten, zelfs het speeksel wordt niet doorgeslikt maar uitgespuugd.’ Dat vindt Martha wel heel erg overdreven, ‘muggeziften’ noemt ze dat. Telkens om zes uur ’s avonds klinkt een schot ten teken dat de gelovigen weer mogen eten. Een beetje mismoedig vertelt ze dat voor de Europeanen de veertigdaagse vastentijd juist is verzacht tot zeven dagen. Omdat zij er toch niets meer aan doen, hoeft het nu alleen nog maar op de vrijdag. Je leest haar spijt daarover tussen de regels door. Malang en omgeving hebben vaak te kampen met tyfusepidemieën. Dat betekent topdrukte voor de ziekenzusters. Gelukkig komt uit Nederland versterking van ordegenoten. In het missieziekenhuis worden ook baby’s geboren. Niet alleen voor de ouders, maar ook voor de zusters een blijde gebeurtenis. ‘De ooievaar is over het paviljoen gevlogen’, heet het dan. En zuster Martha is daar heel tevreden over, want zo blijft het mensdom tenminste behouden, redeneert ze. Op beeldende wijze beschrijft zij aan haar ouders het verschil tussen een pasgeboren Indisch (gemengdbloedig), Javaans of Europees kind. ‘De Javaan is precies een kleine aap, op zijn armpjes en ruggetje heeft het lange haren, den Indische zijn kleur is donkerrood, bij blauw af. Den Europesche dat weet U zelf wel, die zijn meestal veel zwaarder.’ In Indische kranten verschijnen bij regelmaat particuliere dankadvertenties gericht aan de congregatie voor haar hulp bij ziekte en geboorte.

Onstuimige groei

Het gaat al meteen goed met de Malangse missiepost van St. Maria Magdalena van Postel. Bij de overname in 1929 van de privékliniek van de arts mevrouw professor doctor Leber beschikken de zusters over twee naast elkaar gelegen woonhuizen. Bij een huis is een vleugel gebouwd met zes ziekenkamers en een galerij. Ze kunnen maximaal twintig patiënten herbergen. Prof. Leber heeft nog een eigen spreekkamer en een groot vertrek is ingericht als operatiekamer. Al direct worden plannen gemaakt voor een nieuw hoofdgebouw op het terrein erachter. Het krijgt een centrale hal waar gangen met ziekenkamers op uitkomen. Vijf 1-persoonskamers eersteklas en twee 2-persoonskamers. Ziekenkamers van vier bij vijf meter en alle voorzien van een serre met vrij uitzicht op het Kendenggebergte. Kosten inclusief inventaris 26.000 gulden. Op zondag 15 februari 1931 wijdt monseigneur Van der Pas het nieuwe paviljoen in. En daar blijft het niet bij.

In juli 1933 wordt in Baléardjosari, op een uurtje rijden met de auto van Malang, een tweede kliniek geopend uitsluitend voor de inheemsen. Het is met vier bedden wel klein, maar dagelijks komen toch zo’n dertig tot veertig mensen voor poliklinische hulp en als de dokter op consult komt soms wel honderdveertig man. Zuster Martha werkt hier na een periode van ziekte omdat het op deze post toch minder hectisch is en zij de kans heeft om wat aan te sterken. In 1936 wordt het ziekenhuisje trouwens verder uitgebouwd.

Ook het derde ziekenhuis laat niet lang op zich wachten. In december 1937 ingewijd door pastoor Henckens in aanwezigheid van veel gasten onder wie de wedono van Toempang, het inlands districtshoofd ter plaatse. Het hoofdgebouw is een gerestaureerde controleurswoning met veel hoge en luchtige vertrekken. Die zijn daarom uitermate geschikt als ziekenkamers. In de bijgebouwen zijn nog twee vertrekken speciaal ingericht voor inlandse patiënten.

Met al die uitbreidingen is ook steeds meer personeel nodig. Geregeld worden dan ook missiezusters vanuit Boxmeer gestuurd ter aanvulling van de handen aan het bed. En wat nog mooier is. Ook Indonesische meisjes worden opgeleid. Daarvan getuigt De Indische courant van 26 april 1937: “De Congregatie St. Maria Magdalena Postel, die te Malang het R.K. Ziekenhuis beheert (met een afdeeling kliniek en polikliniek te Beleardjosari in het Zuidergebergte, zal op Donderdag 6 Mei haar eerste Javaansche candidaten aannemen. Twee postulanten zullen intreden, een Javaansche onderwijzeres en een idem verpleegster.”

Tot slot nog een uitbreiding in maart 1940. Met een nieuwe vleugel van maar liefst veertig meter voor twaalf patiënten is het ziekenhuis van de zusters van Barmhartigheid up to date en op de toekomst voorbereid. Ook in andere zin, want de nieuwbouw krijgt een ondergrondse schuilkelder van zeventien bij veertien meter met betonmuren van goede dikte en waarvan volgens het Soerabaijasch handelsblad ‘de lichtbronnen in tijd van nood met zandzakken volkomen “stormvrij” kunnen worden gemaakt’. Speelt hierin de Voorzienigheid een rol?

Gezondheid

Het klimaat eist zijn tol. Zuster Martha Marie kampt met haar gezondheid. In de beginperiode moet ze een tijdje het bed houden vanwege de vijfdaagse koorts. Ze is blij als ze weer opgeknapt is, want ziekenverpleegsters hebben geen tijd om ziek te zijn. Maar het lot beslist anders. In 1934 moet ze maanden het bed houden. Op een gegeven moment wordt Martha zelfs bediend. Ze zal erin berusten mocht haar tijd gekomen zijn. ‘Het is Gods H. Wil, en daar moeten wij ons aan onderwerpen, goedschiks of kwaadschiks, en daarom zullen we het maar proberen goedschiks te doen, dan hebben wij er ook verdiensten van. Maar later in den Hemel hopen wij elkander weer te zien, en daar is geen scheiden meer. Daar is ook geen soesah meer van malaise, crisis, en weet ik wat al.’ Wonderlijk genoeg herstelt zij, maar ook eind 1935 begin 1936 is Martha maandenlang bedlegerig, evenals in 1938. Ze blijft haar gehele missietijd met haar gezondheid kwakkelen. Taai als ze is, krabbelt de zuster elke keer weer op. God wil haar nog niet bij zich, zo redeneert de vrome non.

Waar zuster Martha altijd van opknapt is een berichtje van haar broer Hendrik, die ze consequent pater Thomas noemt. Hij is in 1929 twee weken voor haar vertrek naar Malang naar China afgereisd om daar missiewerk te verrichten. Eind 1937 wordt pater Thomas overgeplaatst naar Buitenzorg op Java. Hij besluit om via Soerabaja te reizen, zodat hij even naar Malang kan gaan om zijn zus Martha te bezoeken. Zij schrijft opgetogen naar haar ouders in Gemert dat hij van maandagmorgen tot woensdagmiddag bij haar op de missiepost is geweest. ‘Hij is nog altijd erg mager, maar erg opgeruimd. We hadden elkaar veel te vertellen, dat begrijpt U. Twee maal heeft hij de H. Mis in onze Kapel gelezen. Pater Thomas lijkt sprekend op Vader, vooral met die baard. De Zusters hier die zeiden, als ik een baard had, leek ik ook sprekend op Pater Thomas. Maar dan wil ik er liever toch niet op lijken.’ Het bezoek van haar broer doet haar zichtbaar goed, maar ziekte blijft het leven van zuster Martha haar hele missietijd beheersen.

Oorlog in Indië

Zo nu en dan laat zuster Martha zich in haar brieven ook uit over wat ze in de wereld ziet gebeuren. Over de crisis van de jaren dertig, over verlaten kinderen die het door de vele echtscheidingen moeten bezuren, over de gemeenteraadsverkiezingen in Malang waarover ze opgelucht vaststelt dat er weer twee rooms-katholieken gekozen zijn, over haar angst voor de communistische beweging, over de kerkvervolging in het Duitsland van de jaren dertig. En als de oorlog in Europa losbreekt, verzucht zij: ‘Het is niets als ellende wat men hoort. We kunnen er niets voor doen dan bidden. Alle dagen wordt hier in de Kerken het gebed voor den vrede gebeden. O.L. Heer zal alles wel tot ons bestwil schikken.’

In Nederlands-Indië merkt men na de inval van de Duitsers in mei 1940 aanvankelijk nog niet zoveel van de oorlog in Europa. Zuster Martha Maria viert in augustus, zij het heel bescheiden, te midden van haar medezusters haar zilveren feest. Contact met Nederland is echter niet meer mogelijk. Gemert ontvangt van haar geen brieven meer. In Indië sluit de Nederlands-Indische regering uit voorzorg alle NSB’ers en alles wat maar Duits is op, zelfs Duitse joden. Bijna 3000 mannen komen in Atjeh op Sumatra in verzamelkampen terecht. Op Java worden 147 Duitse vrouwen en kinderen opgesloten. Maar na de aanval op Pearl Harbor op 7 december 1941 valt het Japanse leger in maart 1942 ook Indië binnen. De oorlog in Europa is uitgegroeid tot een wereldoorlog. Wat zuster Martha Maria in die oorlogsjaren overkomt, weten we niet van haarzelf maar uit de dagboeken van een van haar medezusters Gregoria Pierik. In Nederlands-Indië gaan al lange tijd geruchten over een op handen zijnde inval van de Japanners. Het massale vertrek van Japanse vrouwen en kinderen naar hun thuisland wekt bevreemding. Tegelijkertijd wordt die gedachte weggelachen. Laat ze maar komen. We zullen korte metten met ze maken, roepen de KNILsoldaten zelfverzekerd. Maar hoe anders zal het lopen. Op 1 maart 1942 doemen de eerste transportschepen van het Japanse leger op voor de kust van Java. Na een snelle opmars vaak onder toejuiching van de Indonesiërs capituleert het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger al op 9 maart. De Japanners beginnen meteen met iedereen te registreren. Ook de zusters van Malang. Ze krijgen allemaal een registratiekaart.

De situatie is levensbedreigend. Een Javaanse priester die pro-Nederland is, wordt doodgemarteld. De schrik zit er goed in. Het is menens. Op last van de bisschop worden door moeder overste snel de laatste geconsacreerde hosties uitgereikt. Op een na. De zusters willen de Heer dichtbij zich houden.

De Japanse overheersers sluiten al het personeel in een kamp op, een door prikkeldraad omgeven stadswijk van Malang. Drieëntwintig zusters worden samengepakt in een woonhuis. Toch pakken ze ook daar de ziekenzorg weer op. Na enige tijd moeten ze naar een ander kamp helemaal bij Solo op Midden-Java. De leefomstandigheden zijn daar nog slechter. Met tachtig man in een bamboebarak. Het eten bestaat uit gekookte maiskorrels, een beetje rijst met een soort natte groente. Geen vlees. In kamp Solo verblijven zo’n vierduizend gevangenen, maar het heeft zowaar een oud ziekenhuisje. Na anderhalf jaar volgt een tweede verhuizing. Nu naar kamp Moentilan en opnieuw gaan de religieuzen er in omstandigheden op achteruit.

Tenslotte brengen de Japanners in 1945 alle geïnterneerden naar Banjoebiroe. In dit vierde kamp weten de zusters een klein ziekenhuisje te vestigen in een voormalige paardenstal. Niet voor lang deze keer, want eind augustus krijgen de zusters te horen dat de oorlog voorbij is. Iedereen is natuurlijk dolblij, maar de vreugde is helaas van korte duur. In plaats van terug te gaan naar Malang, blijft het voorlopig veiliger om bij elkaar in het kamp te blijven. Buiten het kamp dreigt namelijk opnieuw gevaar. Nu van de kant van jonge Indonesische opstandelingen die vechten voor de onafhankelijkheid van Indonesië. Ze willen de Nederlandse kolonisator niet terug. ‘Merdeka’ roepen ze en de vaak jeugdige revolutionairen schuwen niet de kreet met grof geweld kracht bij te zetten. Met bamboe speren en soms op Japanners buitgemaakt wapens vermoorden opgehitste pemoeda’s duizenden Nederlanders, Indische-Nederlanders en Indonesiërs die voor de Nederlanders werken, op gruwelijke wijze. Nederlandse bezittingen worden in beslag genomen of geplunderd. Ze voelen zich gesteund door de onafhankelijkheid die Soekarno op 17 augustus 1945 heeft uitgeroepen.

Ondanks grote risico’s willen de zusters zo snel mogelijk terug naar Malang, naar hun missiepost. Zuster Martha, het is al een wonder dat zij met haar broze gezondheid de kampen heeft overleefd, gaat met de eerste groep per trein naar Soerabaja. Revolutionaire jongeren gebieden de nonnen tijdens de reis te blijven staan. De zusters stapelen echter onverstoorbaar een paar koffers op elkaar, zodat hun zieke collega Martha toch kan zitten. Van Soerabaja gaat het per vrachtwagen naar Malang. Daar op hun missiepost blijkt hoe levensgevaarlijk de situatie is. Extremisten willen de boel in brand steken. Nota bene Japanse soldaten weten die aanslag te voorkomen. Direct daarna neemt de TNI, het officiële Indonesische leger, de bewaking over. En als in het voorjaar van 1946 Nederlandse soldaten verschijnen, zijn de zusters intens blij. Ze voelen zich nu veiliger. De vijandelijkheden vooral rondom Soerabaja heeft al vele duizenden slachtoffers gemaakt, zowel onder de Indonesiërs als onder de Europeanen. Het houdt maar niet op en al met al blijft de toestand levensbedreigend. Dat is voor het moederhuis in Boxmeer reden om via het Rode Kruis alle religieuzen per telegram op te roepen om naar Nederland terug te keren. En zo haalt zuster Martha Maria op 19 juni 1946 haar identiteitsbewijs op bij het consulaat in Batavia en vertrekt zij met haar collega’s uit Indonesië. Daarmee komt voor haar een einde aan missiewerk van zeventien jaar.

Slot

Weer in Nederland pakt zuster Martha Maria haar ziekenwerk weer op in het ziekenhuis in Hengelo. Ze heeft een enkele keer een bezoek gebracht aan haar moeder in Gemert en bereikt ondanks haar jarenlange zwakke gezondheid toch de respectabele leeftijd van 94 jaar. Op 27 maart 1992 overlijdt zij te Boxmeer waar zij ook wordt begraven. Een bijzondere vrouw, dat is ze. Geertruida Wilhelmina Leenders alias Zuster Martha Maria.

Bronnen:

Christ en Dinie Leenders: “Brieven aan het thuisfront”, Gemert 16 augustus 2007

Ad Otten: “Erfenis van de hoeve Vogelzang”, Gemerts Heem 2014 nr. 4

Nationaal Archief, website: Afscheidvanindie.nl

Gregoria Pierik: “Herinneringen uit mijn missieleven”

Bataviaasch nieuwsblad, De Indische courant, Soerabaijasch handelsblad.

Foto’s : Familie Leenders, Gemeentearchief Gemert-Bakel; van enkele foto’s is de herkomst onbekend. We hebben getracht de eigenaren daarvan te achterhalen. Mocht u aanspraak willen maken, dan kunt u contact opnemen met Heemkundekring De Kommanderij Gemert.

GH-2018-01-Haar-leven-een-missie-zuster-Martha-Maria-Leenders.pdf