GH-2001-02 Het Frans Archief I

Zonder broek en tot zinkens toe belast

Simin van Wetten

 Hop, Marjanneke, stroop in het kanneke, laat de poppetjes dansen
Eerst was hier de Pruis in het land en toen de kale Fransen.
Een bekend rijmpje en bovendien historisch verantwoord! Want toen onze laatste stadhouder Willem V, een man die het woord doortastendheid bepaald niet had uitgevonden, maar ter compensatie getrouwd was met een dame met háár op de tanden, heel lafjes vanuit Den Haag naar Nijmegen vluchtte, werd hij wederom in het zadel en naar de residentie geholpen door zijn schoonbroer, niemand minder dan de Pruisische koning. De veroorzakers van Willems vlucht, de naar veranderingen hunkerende patriotten, vluchtten op hun beurt naar Frankrijk. Met “d’n Pruis” viel nu eenmaal niet te spotten. Zo was de situatie in 1787. Zeven jaar later kwamen onze patriotten terug, omringd door de sansculottes die de Franse revolutie wel even over Europa zouden uitdragen. Die sansculottes, letterlijk “zonder broek”, maar u moet dat niet zo letterlijk nemen –blaasontsteking bestond ook toen al- waren de ‘kale’ Fransen uit het gedichtje. Beide kwalificaties, zowel de afwezigheid van de broek als het ontbreken van enige (haar)bedekking, verwijzen naar de uiterst armoedige staat waarin de Franse revolutionairen zich bij hun komst naar Nederland bevonden. Vandaar waarschijnlijk ook de plunderingen waar zij zich bij tijd en wijle, ook in Gemert, aan bezondigden en waar zij vervolgens ter hoogte van de Beekse dijk zwaar voor moesten boeten. Hun eigen generaal Salme vond deze “booswichten de naam van Fransen onwaardig” en liet hen, na de Gemertenaren uitgenodigd te hebben dit spektakel te komen zien, ter zijde van de weg naar Beek executeren.
Weer vier jaar later was alles anders. Het is dan 1798, het jaar waarin de burger Rudler de Commissaris werd van het Gouvernement der vier nieuwe Departementen van de Linker Rijnoever, waar Gemert ook toe behoorde. Hij schreef bij zijn aantreden een soort geloofsbrief, waarin hij de verworvenheden der nieuwe tijden, de revolutie en de Franse wetten met passie verdedigde, en de tegenstanders van al dat moois met evenveel passie aanviel: In deze landstreeken komende, maakte ik aan dezelven inwooners bekend, ja beloofde hen, dat zij welhaest het genot zouden hebben van de Organisatie en van de Fransche wetten. Dat Tafereel der Fransche Organisatie veroorzaakt mishaegen aan de vrienden en afhangelingen van het Despotisme. De Trouweloozen! Zij bedriegen u met te zeggen dat gij geheel onderdrukt zou zijn door onze belastingen, maar dat is slechts voor het ogenblik, omdat de oorlog, welke altijd verveelend is voor de landen die er het Toneel van zijn, aan de daarstelling van die belastingen vooraf is gegaan.
Vervolgens begint Rudler de geneugten der nieuwe tijden op te sommen: de zich vetmestenden raken hun voorrecht der leendiensten kwijt. De verwoestingen welke hun wild en jacht veroorzaakten, zijn nu voorbij. Geen onbegrijpelijke vonnissen der Rechtbanken meer. De belastingen zijn zodanig ingericht dat de mingegoede mens er nog nauwelijks last van gevoelt. Het Patent vervangt de bezwarende betaling van een gildebrief. De Tollen bieden juist bescherming aan de binnenlandse handwerken.
“Bij mijn aankomst”, zegt Rudler, “zijt gij in veiligheid gesteld geweest tegen de militaire vorderingen, welke de overwinnaars volgens recht van Verovering u hadden kunnen opleggen. Frankrijk heeft zelfs door een bijzondere gunst aan uw voornaamste steden een stapelplaats toegestaan. Rustige burgers, wacht u om naar de verleiders, die u omringen, te horen! Klimt, burgers, tot de onzuivere bronnen op van die leugens welke men u voorstelt en van de vrees die men u inboezemt., en u zult bevinden dat zij die ooit de grote voorrechten hadden, u tot slachtoffers willen maken van hun razernij en boosaardigheid. Wanneer uw zolders en uw spijskelders overvloeien van de volheid van uw oogst, zult gij ook de verandering der Constitutie zegenen. Dooft dus de spruiten der dweperij, welke sommige geestelijken trachten te doen voortkomen en waakt voor de strikken die de vijanden uwer vrijheid om u heen geplaatst hebben.”

Elf jaar later, we schrijven achtienhonderdnegen, was alles wéér anders. In de gemeenterekeningen van dat jaar treffen we Gemertse uitgaven voor erebogen, klatergoud en gekleurd papier aan. Zijne Majesteit den Koning van Holland, Lodewijk Napoleon, kwam op bezoek! De komst van de koning –vive le Roi- werd door de Gemertenaren aangegrepen om in naam van de verarmde ingezetenen eerbiedig af te smeken de gemeente van Gemert, die “tot zinkens toe belast is” te willen soulageren (soelaas te bieden) door de betaling van huur voor de Peel en voor het gebruik van de turf- en veengronden (gehuurd van de domeinen van Gemert voor 360 gulden jaarlijks) te doen ophouden. De argumentatie die dan volgt, vormt een schril contrast met alle mooie zaken die Commissaris Rudler elf jaar eerder aan de Brabantse bevolking had voorgespiegeld.
Allereerst wordt in dit smeekschrift gewezen op een aantal rampen van vóór Rudlers tijd, dus daar kon die goeie man ook niets aan doen. De calamiteiten die Gemert in pak weg vijfentwintig jaar hadden geteisterd, waren er niet minder rampzalig om. Koning Lodewijk, sowieso gezegend met een groot en sociaal voelend hart, zal wel oprecht verdrietig zijn geweest bij het vernemen van al dat leed. Hij kreeg te horen over de grote dorpsbrand van 1780, waarbij 60 huizen in de as waren gelegd. “Maar, Sire, dat was nog niets vergeleken bij de brand van vijf jaar later. Toen werden in vijf uur tijd 99 woonhuizen vernield. Er zijn in de periode 1769-1798 in totaal 200 huizen en ook nog veel andere gebouwen afgebrand.”
Verder kreeg de koning flink wat te horen over de periode dat de ‘Armée du Nord’ naar hier kwam, naar de streken waar het gezien de naam ook thuishoorde. De Fransen stuitten toen onder andere op tegenstand van Engelse en Hannoverse troepen, en Gemert heeft dat geweten. Aan het gecombineerde leger diende het dorp koeien, schapen, paarden, haver, hooi, stro, vlees, brood, bedden, dekens en lakens te leveren ter waarde van 30.000 gulden. Naar huidige maatstaven zou de gemeente het hele Reconstructierijkssubsidiepotje aan de Engelsen en Hannoverianen zijn kwijtgeraakt.
“In 1797, toen deze gemeente al niet meer aan de Duitse Orde, maar aan de Franse Republiek gehoorde, hebben wij, na militaire executie ondergaan te hebben, 10.000 gulden betaald aan het Franse Gouvernement.” Verder (die van Gemert gingen nu echt de puntjes op de ‘i’ zetten) was er de last van het jaarlijkse tractement van de ‘gemeentens’ schoolmeester. In alle omliggende plaatsen werd de meester door het Rijk betaald, maar Gemert moest het ‘enorme’ jaarsalaris zelf opbrengen (dat verschil wordt verklaard door de transactie van 1662 tussen de gewezen Staten-Generaal en de Duitse Orde).
Tot slot wees men de koning op de rente die de gemeente diende te betalen over de somma van 38.837.50, opgenomen om de voornoemde kosten op te brengen. “Oui, oui, iek bedoel, ja, ja”, zal Lodewijk hebben verzucht, “iet ies plus mauvais, éél erk.” “Jawel, Sire, het is heel erg. En dan hebben we het nog niet gehad over de belasting op ’t Gemaal. Die zorgt ervoor dat de mensen hier nauwelijks brood kunnen betalen, en al helemaal geen zout en zeep. Water is hun gewone drank. Er wordt wezenlijk gebrek geleden! De inwoners ontberen in klederen en levensmiddelen hetgeen redelijke schepsels toekomt.”
Wijselijk hielden de aanbieders van het smeekschrift hun mond over de extra kosten die men, op last van de hogere overheid, had moeten maken om de weg van St. Anthonis naar Gemert te repareren en op te knappen. Via die weg zou Lodewijk Napoleon namelijk naar Gemert komen. Nee, het was tijd om af te titelen: “Geen wonder dat iedereen verblijd is over de komst van Zijne Majesteit, in volle hoop dat Zijne Majesteit aandachtig zal letten op het onvermogen, de geringe handel en bedrijf des inwoonders, de schrale landbouw, de afgelegenheid, zonder rivieren of vaarten, en met geringe fabrieken.”
Het moge duidelijk zijn: als in die dagen de term article douze, ik bedoel artikel twaalf-gemeente had bestaan, dan had Gemert douze-in-het-kwadraat in die categorie thuisgehoord.

VERANTWOORDING.

Voor dit artikel is geput uit het Frans Archief van de gemeente Gemert, dat op dit moment geïnventariseerd wordt, en waarvan de inventaris in de loop van het jaar 2002 gereed zal zijn.

Bekijk PDF