GH-2001-02 De Brabantse Betuwe

Simon van Wetten

 U kijkt daar natuurlijk van op, maar de titel die boven dit artikel prijkt, slaat heus op Gemert en omgeving! Weliswaar op het Gemert van de jaren ’50 van de afgelopen eeuw, maar dan nog lijkt “Brabantse Betuwe” als betiteling voor een dorp op de zandgronden, voorzien van wat textielindustrie, nogal frivool, fruitig zelfs. Tja, en als u het niet gelooft, dan is dat een bewijs temeer voor het vergankelijke van al het moois dat Gemert ooit te bieden had. Vergane glorie! Geen morel meer als oorbel. In een weckfles bewaart men nu in plaats van stoofpeertjes punaises en elastiekjes. De degelijke Lombartappel van toen is vervangen door de Golden Delicious, een naam die bij het uitspreken evenveel speeksel doet rondvliegen als er vroeger sap uit de Lombart spierste bij de eerste ferme beet in die ongemeen lekkere appel. Beste mensen, waar moet dat heen? Tot zover de nostalgie. Nu de feiten.

Eens zal Gemert in bloei weer staan

Het moet een prachtig gezicht zijn geweest als in het voorjaar de hoogstamfruitbomen in Gemert in bloei stonden. Het rooien van die bomen is rond 1955 begonnen, maar vòòr die tijd telde het dorp met het buitengebied maar liefst 36 boomgaarden van meer dan een halve hectare. En als je bedenkt dat één boom met stam en kroon en gebladerte 10 x 10 meter = 100 m2 in beslag nam, dan kun je je de bloesemweelde wel indenken die destijds her en der de Gemertse lente accentueerde en kleur gaf.
De appelboomgaard van Smulders aan de Heuvel moet één van de mooist onderhouden zijn geweest. Secuur gesnoeide bomen, met de juiste vormen en een open structuur. Er dient immers licht bij het rijpende ooft te kunnen! Kijk, als je de waterlot laat staan, dan trekken de sapstromen teveel op, dan wordt de boom te bossig, krijgt teveel blad, en dat pakt het licht weg. De zuigers, zoals de waterloten ook wel genoemd worden, moeten dus zonder mededogen gesnoeid worden. Weg met de rechtopgaande takken. Een hoek van tachtig procent ten opzichte van de stam, dat is het beste. Goed, als een te hoog oplopende tak uitgebogen kan worden naar die 80% toe, dan hebben u en ik er vrede mee, maar anders… de snoeischaar of (bij late constatering) de bosduvel! Een bijkomend voordeel is dat een goed (lees: elk jaar) gesnoeide perenboom makkelijk 100 jaar kan worden. Er is wel een tweeendertigspreuts ladder nodig om zo’n volwassen boom goed te kunnen snoeien, want een hoogstamappelboom wordt 6 meter hoog, een perenboom 8 meter en een kersenboom haalt zelfs de 10 meter! Spreuts? Zo heten de sporten van de ladder. Een uur wiebelen op één van de bovenste spreuten leverde in 1952, mits er ondertussen ook nog wat kersen geplukt werden, de ronde somma van 15 cents per uur aan plukloon op. Kersen brachten het meeste op. Kersenbomen verlangen wat lichte, droge grond. Appels en peren prefereren wat vochtiger grond. Wellicht levert het bestuderen van het bijgaand kaartje een conclusie op waar in Gemert het droger (hoger?) of natter (lager) is. De vogelbescherming (let wel, we bedoelen hier de bescherming tegen vogels) in de boomgaarden bestond uit het jachtgeweer en de vogelverschrikker. U verwacht hier wellicht een grapje over, zo in de trant van dat de vrouw des huizes beter voldeed dan welke vogelverschrikker ook, maar ik wilde u net vertellen dat het hout voor appelkistjes ook van appelboomhout werd gezaagd, bij Oerlemans in Beek en Donk, en ook dat er een zekere chronologie zit in het verhaal van de fruitteelt in Gemert.

Chronologie

1921 De eerste gesprekken en bijeenkomsten in Gemert met als doel de fruitteelt op een hoger plan te brengen.
1932 Afspraak tussen de fruittelers: “Zorg voor klassefruit! Kwaliteit is belangrijker dan kwantiteit.”
1946 Centrale afvoer van het fruit naar de veiling in ‘s-Hertogenbosch. Ook werd het fruit voortaan centraal bewaard in de Boerenbondsloods (het pakhuis), op de plaats waar nu de bank staat die óók uit de coöperatieve boerenbondsgedachte is voortgekomen. Appels konden daar zonder problemen tot februari bewaard worden. Daarmee was de oude manier van appels bewaren, het opkuilen, en daardoor ook de muizenschade, verleden tijd.1
1948 In hetzelfde pakhuis, maar dan in de kelder, werd een zéér moderne appelbewaarplaats gebouwd, met isolatie en luchtkoeling. Sorteren gebeurde eveneens in het pakhuis, en dat werd door de fruittelers gezamenlijk gedaan.2
1949 Samenstelling van de eerste snoeiploegen, om aldus de verschillende snoeiwijzen beter op elkaar af te stemmen. Het bleek de aanzet voor een studieclub. Zo kon men van elkaar
leren.
1950 De studieclub Gemert en omstreken (er waren ook kwekers uit Aarle-Rixtel, Beek en Donk en Boekel lid geworden) voerde een boomgaardkeuring door de eigen telers in. Wat later kwam het tot een uitwisseling van keurders met de kring Uden – dan ging het wat rechtvaardiger. Op de veiling in Den Bosch werden in dit jaar maar liefst 178.683 kilo’s appels uit Gemert aangevoerd.

Anekdotes

Ene Van Disseldorp vree in 1920 met de dochter van Biemans op de Keizers bosch. Deze meneer Van Disseldorp was de trotse eigenaar van een leerlooierij, maar de oude Biemans was niet onder de indruk. “Ge kun m’n dochter hebben, maar dan motte boer worden”, zei hij. Disseldorp zag zichzelf niet als boer, maar bedacht een geniale tussenoplossing: hij plantte fruitbomen achter de Keizersbosch. “Een fruitboer is ook een boer”, was zijn tegenzet, en Biemans ging accoord.

Antoon van Erp werd, eind jaren ’40, na een cursus in Goes gevolgd te hebben, voor 75 cent per uur de leider van de sorteer- en pakploeg van de Gemertse fruittelersstudieclub. Dat sorteren en pakken gebeurde op de al eerder genoemde Keizersbosch. Veel appels werden nu geëxporteerd naar Duitsland, mooi verpakt en zo. De Lombarts onder en de in opkomst zijnde Golden Delicious boven. Enige handelsgeest kan onze boomgaardbezitters niet ontzegd worden. De genoemde Antoon van Erp heeft later op de Keizersbosch, daar waar weer later gekegeld en nog weer later “gesquaredanced” werd, een champignonkwekerij gehad.
Frits van Hout had, behalve bomen, ook veel koeien in zijn boomgaard. Die koeien hadden de beschikking over een echte drinkput, dus geen betonnen bak of een verlopen badkuip. De combinatie boomgaard – koeien moet ook een heel mooi gezicht zijn geweest. Pure dorpsrijkdom. En dat brengt ons bij het trieste slot.

Teloorgang

Reeds in 1947 begon men met het planten van struiken. Het was het begin van de opkomst van de spil, de laagstamboom. De moeilijke bereikbaarheid van de toppen der hoge bomen en (al klinkt dat tegenstrijdig) de relatief lage opbrengst werkte de kap van de hoogstambomen in de hand. Eer je de eerste keer kunt oogsten van een hoogstamboom ben je zes jaar verder. Bij een spil is dat al na twee jaar.
In de jaren ’60 sloeg de “verspilling” echt toe en zijn alle grote boomgaarden verdwenen. De studiekring bestaat nog, zij het dat Gemert en Uden zijn samengegaan en er een samenwerkingsverband met Boxtel tot stand is gekomen.

Voorstel

Wim van de Vossenberg, die nog steeds fruit teelt in de buurt van het Zwarte Water, en die de informatiebron van dit artikel is, stelt samen met schrijver dezes voor dat bij de eerstvolgende, onvermijdelijke uitbreiding van Gemert er straatnamen met appel-, peren- en kersenrassen komen. Aan het begin en het eind van zo’n straat moet dan een boom van dat ras een plaatsje vinden. En wie weet komt er op het Binderseind (daar is nog een mooie plek) wel weer een echte boomgaard! Eens zal Gemert in bloei weer staan?

NOTEN:

1 De bodem van zo’n kuil was bedekt met stro, daarop de appels en dan een lichte laag stro erop (als er vorst dreigde, méér stro).
2 Er werd gesorteerd naar grootte en naar kleur.
Er waren drie banden:
klasse 1 – de beste appels – naar de winkel;
klasse 2 – kleurafwijkingen e.d. – ook naar de winkel, maar goedkoper;
klasse 3 – insectenschade e.d. – verwerkt tot appelmoes.

Bekijk PDF