GH-2017-04 Ze noemden me Zoeloe

Hein van Dooren

Arie van Dommelen, zoon van een zwarte Amerikaanse bevrijder 

Arie van Dommelen is de zoon van de Gemertse Mien Vermeulen en een onbekende zwarte Amerikaanse soldaat die kort na de bevrijding van Gemert ingekwartierd lag in Handel. Arie, 71 jaar inmiddels, zocht jarenlang naar zijn vader, maar heeft hem niet kunnen vinden.

“Ik ben op 17 december 1945 geboren in Jaarsveld, gemeente Lopik. Ons moeder kreeg kort daarvoor een relatie met Teun van Dommelen die in Gemert in de werkverschaffing was terechtgekomen. Teun kwam uit Jaarsveld en daar is hij ook met ons moeder getrouwd. Dat ze al zwanger was van een ander, was voor hem geen probleem. Na mijn geboorte kwam ons opoe op bezoek, die blijkbaar niet wist van de komst van een bruin ‘kiendje’. Ze was in ieder geval erg verbaasd, is mij verteld. Door de familie Vermeulen ben ik met open armen ontvangen. Mijn tantes en kennissen fietsen graag met mij in het fietsstoeltje door Gemert. Ik was een mooi manneke en een bezienswaardigheid door mijn getinte huid en mijn bos krullen.”

Naar Gemert

“Zeven jaar heb ik in Jaarsveld gewoond. Mijn broer Bennie is daar ook geboren. In 1953 liep het huwelijk tussen ons moeder en Teun van Dommelen stuk. Ik kwam vóór die tijd al veel in Gemert. Af en toe kwam er iemand vanuit Gemert op bezoek en die nam me dan mee. Soms woonde ik maanden in Gemert voordat ik terugging naar Jaarsveld en nu trokken wij definitief in bij ons opoe Jaan en opa Bert Vermeulen in de Wachtendonkstraat. Hoe wij ook nog in dat huis pasten, is me een raadsel. Ons opoe en opa hadden achttien kinderen, sommigen waren al getrouwd, maar toch, het was druk in huis.”

Dat hij anders was dan de jongens waarmee hij in zijn lagere schooltijd in Gemert optrok, werd Arie van Dommelen al vroeg duidelijk. Hij werd door kinderen uitgemaakt voor Zoeloe. “Ik vond het niet leuk, maar heb me er ook niet veel van aangetrokken. De eerste twee jaar zat ik op de Komschool. Ik kan me herinneren dat we na de grote vakantie naar de volgende klas gingen. We zochten allemaal een eigen plekje, maar ’s middags kreeg ik een andere plaats. De moeder van de jongen die naast me zat, had haar zoon een briefje meegegeven. Ze wilde niet dat hij naast me zat. Ik vond het vreemd, maar ik dacht niet in termen van discriminatie. Het overkwam me.” De derde tot en met de zesde klas bracht Arie van Dommelen door op de Pius X-school aan het Frans Brugske, waar hij zeker niet de enige was met een bruine huidskleur vanwege de komst in de jaren vijftig van 120 repatriantengezinnen uit Nederlands-Indië. Niet dat dat gegeven voor Arie van Dommelen veel uitmaakte. Hij bevocht voor zichzelf een plaats in het Gemertse. “In het begin had ik het moeilijk op de Pius X-school, maar in de vierde klas was dat afgelopen. Ik liet niet meer over me heenlopen. Ik sloeg erop.” Hij stond er trouwens niet helemaal alleen voor. “Ik bewaar goeie herinneringen aan meester Swinkels en meester Van der Smissen. Die waren vaker op de harde weg geweest. Zij kwamen voor me op en riepen anderen tot de orde. Thuis had ik het er trouwens niet over.”

Arie van Dommelen haalt er nu zijn schouders over op, maar uit het gemak waarmee hij andere vormen van discriminatie opsomt, kan het niet anders of het heeft bijgedragen aan zijn vorming tot volwassen man. Hij noemt onder meer: vriendinnetjes die niet met hem mochten omgaan omdat hij een ‘buitenlander’ was; drie aanhoudingen zonder enige aanleiding door de politie tijdens treinkapingen door Molukkers in de jaren zeventig; en een volgens hem lachwekkende situatie tijdens zijn werk als elektricien toen een vrouw tijdens een renovatieklus aan haar man liet weten dat zij niet alleen met Arie in huis wilde zijn.

Taylor Williams of William Taylor

Dat Arie van Dommelen een zoon is van een zwarte Amerikaanse militair die Nederland hielp bevrijden van de Duitsers, zal die vrouw niet geweten hebben. Van Dommelen heeft zich er zelf lange tijd ook niet mee bezig gehouden. Pas toen zijn zoon Rogier een jaar of vijftien geleden vragen begon te stellen over zijn grootvader in Amerika is hij aan de slag gegaan. “Ons moeder heeft er nooit iets over verteld. Als ik er naar vroeg zei ze: dat vertel ik nog wel eens. Het is er nooit van gekomen. Op 53-jarige leeftijd is ze overleden. Ik vroeg het later aan haar zussen en broers. Tante Nel had een naam gehoord: Taylor Williams, maar het kon ook William Taylor zijn. Ome Sjef vertelde dat er een Odell Taylor lag ingekwartierd in Handel. Het onderzoek naar die namen leidde tot niets.”

Tijdens zijn speurtocht heeft Arie van Dommelen onder andere gesproken met Jan Bouw. Zijn ouders hadden een boerderij annex café midden in Handel. Jan, die in 2008 is overleden, was 21 jaar tijdens de bevrijding van Gemert in september 1944, en kon zich nog goed herinneren dat er rond die tijd maandenlang circa dertig zwarte Amerikanen waren ingekwartierd in kamers boven het café en tussen de vijftig en zestig in de school naast hun boerderij. Zij maakten volgens Jan Bouw onderdeel uit van een transportbataljon dat onder meer munitie vervoerde naar het front. “Negentig procent was echt zwart”, aldus Jan Bouw.

De zoektocht in Handel strandde al gauw. Via een zwager van Arie, een Amerikaan die getrouwd is met de zus van zijn vrouw, werd er nog geprobeerd om via Amerikaanse archieven meer informatie te vergaren. Die poging liep op niets uit omdat de dossiers van zwarte veteranen in 1973 verloren gingen bij een brand in St. Louis. Arie: “We hebben ook de redactie van Spoorloos gevraagd, maar die vroeg om zoveel voorinformatie dat je het net zo goed zelf kon uitzoeken. We liepen kei en kei vast.”

Was het wel een zwarte Amerikaan?

Een jaar of vijf geleden vertelde een heemkundige uit Helmond dat Arie van Dommelen op het verkeerde spoor zat. Niet een zwarte Amerikaan zou zijn vader zijn, maar een zwarte man die diende in het leger van de Britten. Amerikanen zouden ten tijde van de relatie van zijn moeder met een militair niet in de buurt van Gemert zijn geweest. Het zou een inwoner van een kolonie van Groot-Brittannië kunnen zijn geweest: een Indiër, een Maori of een Aboriginal. Arie gelooft daar niets van. Hij blijft ook gezien zijn uiterlijk (“Ik had in mijn jeugd een Afrokapsel”) en de verhalen binnen zijn familie er vanuit gaan dat hij een zoon is van een zwarte Amerikaanse militair. Arie vertelt dat zijn moeder in de jaren vlak na de oorlog aan een enkeling liet weten dat de vader van haar kind was gesneuveld. Of zij die informatie daadwerkelijk heeft gekregen, is niet meer na te gaan. Misschien zei ze het om verlost te worden van pijnlijke vragen over een man die niet meer kwam opdagen. Door haar zwangerschap was ze in een lastig parket terechtgekomen. Zwangerschap buiten het huwelijk werd in die jaren als een grote schande gezien. Dat Teun van Dommelen verliefd op haar werd en met haar wilde trouwen, zal ze zeker als een uitkomst hebben ervaren. De Gemertse pastoor J. Kuijte moest haar nog wel dispensatie verlenen om met de protestantse Van Dommelen in het huwelijk te kunnen treden, maar toen kon ze uiteindelijk toch trouwen en verhuizen naar Jaarsveld. Arie werd gedoopt en kreeg een katholieke opvoeding.

Of er sprake is van een gesneuvelde Amerikaanse militair is na te gaan op de site van de American Battle Monuments Commission. Daar worden 36 Taylor’s genoemd die tijdens de Tweede Wereldoorlog sneuvelden. Eén van hen ligt op de Amerikaanse begraafplaats van Margraten. Hij maakte onderdeel uit van de Parachute Infantry van de Airborne Division en kwam om het leven op 21 september 1944. Omdat Arie werd geboren op 17 december 1945 kan deze Taylor zijn vader niet zijn. Ook de andere Taylors en gesneuvelde militairen met de achternaam Williams brengen ons niet dichter bij een antwoord.

Inkwartiering Afro-Amerikanen in Handel

Een zoektocht in Handel geeft uiteindelijk wel meer informatie. Want ondanks de stelligheid van de Helmondse heemkundige lagen er wel degelijk tientallen Afro-Amerikanen ingekwartierd binnen de gemeentegrenzen van Gemert in de maanden nadat het dorp bevrijd was van de Duitse bezetter. Als herinneringen van Handelnaren daar al niet voldoende bewijs voor zijn, dan is het toch zeker een foto uit die tijd met drie zwarte Amerikaanse militairen bij een Handels kippenhok. Er worden zelfs namen genoemd, maar die van William Taylor, Taylor Williams of Odell Taylor, zit daar niet tussen. Handel telde in de periode oktober 1944 tot mei 1945 zeker 29 families met ingekwartierde militairen. De toenmalige burgemeester van het door de Engelsen bevrijde Gemert, major C.E. Drake, wees de woningen aan waar militairen moesten worden ondergebracht. Van weigering kon geen sprake zijn. In dat geval ‘eischte’ de burgemeester de woningen op. Voor de inkwartiering ontvingen de families een vergoeding, zoals blijkt uit stukken in het Gemertse gemeentearchief. Zo kregen acht Handelse families een bedrag van in totaal 323,75 gulden voor het onderbrengen van 97 militairen gedurende een week begin november 1944.

Burgemeester Drake vorderde per 1 oktober 1944 ook de Handelse lagere school voor de Amerikaanse militairen. Dat haast gemaakt was met de inkwartiering blijkt uit een brief die het gemeentebestuur verzond aan het R. K. schoolbestuur. De schoolbanken stonden op 18 december nog steeds buiten, afgedekt door een zeil. “U zult het toch wel met ons eens zijn dat het veel beter is de banken ergens op een zolder of in een schuur op te slaan. Graag voor Kerstmis”, schreef het gemeentebestuur.

In 1946 dienden tientallen bewoners van de gemeente Gemert een aangifteformulier in, waarin zij schreven schade te hebben geleden als gevolg van inkwartiering. Op de formulieren wordt onder meer gevraagd naar de veroorzaker van de schade. In de meeste gevallen lieten de Gemertenaren die vraag onbeantwoord. Dat het geallieerde militairen waren is helder, maar tot welk legeronderdeel zij behoorden, was de meesten onbekend. Slechts een enkeling noemde een naam. Het meest concreet was nog de gemeente Gemert die een bedrag van 6121,59 gulden declareerde voor schade aan de lagere school in Handel – een bedrag waarover de gemeente overigens tot ver in de jaren vijftig steggelde met het Bureau Financiering Wederopbouw. Schuldig aan de veroorzaakte schade was volgens de gemeente de 21e legergroep Second Army, een Brits legeronderdeel, terwijl Handelnaren met zekerheid menen te weten dat Amerikanen in de school ingekwartierd lagen.

Herinneringen van ooggetuigen

Kastelein Adrianus Bouw uit Handel schrijft gedurende acht maanden circa 30 militairen in huis te hebben gehad ‘die niet altijd voorzichtig waren’. Hij verwijst naar het Royal Armourd corps R.E. U.S. enz. eveneens een Brits onderdeel, hoewel de letters U en S naar Amerikanen lijken te verwijzen.

Piet van de Vossenberg uit Handel schrijft niet te weten bij welk legeronderdeel de militairen horen die bij hem ingekwartierd zijn. “Dit is onmogelijk doordat steeds nieuwe kwamen, welke bestonden uit Engelschen en Amerikanen.” Tussen de schadeformulieren in het Gemertse archief duikt ook een ‘bestelformulier’ op van de Britsche Strijdkrachten gericht aan de bourgomaster van Handel. Uit het formulier, gedateerd 12 maart 1945, blijkt dat Handelnaar J. Ponjé een afvoersysteem heeft gerepareerd in opdracht van de Britse Luitenant-Kolonel D. Bathe. De reparatiekosten moet Ponjé declareren bij de burgemeester. Het formulier dient daarvoor als bewijs.

Interessant is dat ook melding wordt gemaakt van een Amerikaans legeronderdeel dat in Handel blijkbaar kampt met een kapotte afvoer: 2707 Engr. Dump. TRK. Coy U.S. Army.

Legeronderdeel op het spoor

Die naam brengt ons op het op het spoor van het 9e Leger dat in april 1944 door de Amerikanen werd opgericht. De thuisbasis was Fort Sam Houston in de Texaanse stad San Antonio. Het bevel over dit nieuwe leger, dat op zijn hoogtepunt bestond uit 350.000 manschappen, lag in handen van luitenant-generaal William Hood Simpson. Op 29 en 30 augustus landden de eerste eenheden van het 9e leger op Utah Beach in Normandië. Van oktober 1944 tot maart 1945 was Maastricht – de eerste bevrijde stad van ons land – het hoofdkwartier, de bevoorradingsbasis en de rustplaats van het 9e Leger.

Tijdens de Slag om de Ardennen raakte het 9e Leger geïsoleerd van andere Amerikaanse legereenheden, waarna het op 20 december 1944 onder commando kwam te staan van de 21e Legergroep van Bernard Montgomery. De gemeente Gemert zat er dus niet echt naast met haar aanduiding van het legeronderdeel dat was ingekwartierd in de Handelse school.

Meer duidelijkheid over het legeronderdeel 2707 verschaft het boek Conquer the story of Ninth Army 1944-1945 van kolonel Theodore W. Parker Jr. en kolonel William J. Thompson, gepubliceerd in 1947. Het boek geeft met name inzicht in het werk van militairen die onderdeel uitmaakten van de tactische, administratieve en logistieke onderdelen van het 9e leger. In een voorwoord schrijft luitenantgeneraal Simpson dat deze legeronderdelen in de geschiedschrijving niet alle aandacht krijgen terwijl zonder hen ‘the job not could have been done’.

In de appendix van het boek worden onder het kopje Engineer veertien Dump Truck Companies genoemd waaronder de 2707. Dat de Handelse eenheid onderdeel uitmaakte van het gigantische 9e Leger is hiermee bevestigd. Vragen over de grootte van dit specifieke onderdeel, hun taken, hun inkwartiering blijven onbeantwoord. Wat deed dit Amerikaanse legeronderdeel trouwens in de Britse sector waar Handel eind 1944 in lag, terwijl ze ingedeeld waren bij het 9e leger dat veel zuidelijker in de frontlinie actief was? Zou dit legeronderdeel, nadat het tijdelijk onder bevel van Montgomery kwam te staan, uitgeleend zijn aan de Royal Engineers omdat het een gespecialiseerde eenheid was uitgerust met kiepvrachtwagens? Vrachtwagens waar Handelnaar Wim van de Vossenberg levendige herinneringen aan bewaart. (zie kader).

Wie is de vader van Arie van Dommelen?

In het boek Conquer the story of Ninth Army staat een lijst met enkele duizenden namen van militairen die hun diensten verrichten binnen het hoofdkwartier van het 9e Leger tot oktober 1945. De achternaam Taylor komt zeven keer voor en de naam Williams negen keer. Eén naam komt nog het dichtst in de buurt van de namen die Arie Van Dommelen te horen heeft gekregen van zijn familieleden: William A. Taylor. Hij heeft de rang Private First Class. Zou hij het zijn? Zou hij tijdens of na de oorlog in het hoofdkwartier zijn terechtgekomen?

Het antwoord op die vraag ligt mogelijk verscholen in Amerikaanse archieven, maar vergt een tijdrovende zoektocht zonder zekerheid over de uitkomst. In de eerste plaats is er onzekerheid over de naam van de zwarte Amerikaan die we zoeken. Familieleden van Arie noemen drie verschillende namen en Handelse zegslieden die de oorlog bewust hebben meegemaakt, zeggen die namen niets. Drie voornamen weet een van hen op te noemen, maar de mogelijke naam van de vader van Arie van Dommelen zit daar niet bij. De zoektocht zal bovendien ernstig gehinderd worden door het feit dat bij de eerder genoemde brand in 1973 in het National Personnel Records Center in St. Louis de dossiers van zwarte veteranen verloren zijn gegaan.

Kortom: we zijn het een en ander te weten gekomen over de inkwartiering van zwarte Amerikaanse soldaten in Handel, hebben het onderdeel gevonden waartoe zij behoorden, kwamen een foto op het spoor met drie African Americans vlak na de bevrijding van Gemert en tekenden levendige herinneringen op van Handelnaren die de militairen van nabij hebben meegemaakt, maar de vader van Arie van Dommelen hebben we niet kunnen traceren.

Witte gewonden wilden geen bloed van zwarten

Circa 1,2 miljoen zwarte Amerikanen werkten zowel thuis als overzee mee aan het beëindigen van de Tweede Wereldoorlog. In de VS gold in die jaren een strikte rassenscheiding. Blanken beschouwden zwarten als inferieur. Zwarten mochten niet stemmen, niet naar blanke scholen gaan, niet in blanke winkels kopen, niet in blanke restaurants eten en niet in blanke hotels slapen. Die strikte rassenscheiding weerspiegelde zich in het leger. Gemengde troepen waren ondenkbaar. Amerikaanse troepen maakten gescheiden de overtocht naar Engeland. De witte Amerikanen bovendeks, de zwarte benedendeks. De militaire politie hanteerde verschillende strafmaten voor blank en zwart. Blanke gewonden wilden geen bloed van zwarten, etc. etc. Pas in 2009 toen president Obama Normandië bezocht, zijn er voor het eerst zwarte veteranen uitgenodigd bij de herdenkingsbijeenkomst van D-Day.

Het overgrote deel van de zwarte soldaten dienden tijdens de Tweede Wereldoorlog in de Quarter Master Service Company. Hun taken bestonden onder meer uit het vervoeren van brandstof, repareren van voertuigen, bezorgen van munitie aan de frontlinie en het delven van graven. De in Handel gelegerde zwarte troepen vervoerden volgens Handelse zegslieden munitie en brandstof naar het front.

Dit jaar verscheen een boek van de hand van Mieke Kirkels met als titel Kinderen van zwarte bevrijders. Zij vertelt het verhaal van Limburgse vrouwen die ten tijde van de Tweede Wereldoorlog een relatie kregen met een zwarte Amerikaanse militair. Uit die relaties zijn circa zeventig kinderen geboren. De militairen werden in Limburg in 1944 hartelijk ontvangen. Voor de verwekte kinderen gold dat in mindere mate. Sommigen werden liefdevolle opgevangen, anderen verkeerden in stressvolle familierelaties. In veel gevallen ervoeren zij discriminatie. 

GH-2017-04-Ze-noemden-me-Zoeloe.pdf

GH-2017-04 Willy Engbrocks, een goedmoedig man

Harry Slits

Rijksduitser Willy Engbrocks, SS’er en staflid in de leiding van het beruchte Kamp Amersfoort, woonde en werkte voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in Gemert. Over hem verscheen in 1974 een boek onder de titel: ‘Een mens in haatuniform’ en op 30 april 2017 speelde Engbrocks een sleutelrol in een documentaire van KRO-Kruispunt over het laatste schilderij van Johan Dons.

Willy Engbrocks (1905-1984) Willy Engbrocks werd op 2 september 1905 geboren in het textielstadje Lobberich (D), ongeveer 10 km ten zuidoosten van Venlo.1 Hij volgde een opleiding op de Rijkstextielschool in Duitsland. Willy was een fervent sporter.2 Van 1924 tot 1926 bracht hij als hardloper in een rooms-katholiek sportverband verschillende kampioenschappen op zijn naam op de 800, 1000, 1500, 3000 en 5000 m. Via een Amerikaanse kennis kwam hij naar Nederland, waar hij een baan kon krijgen als textieltechnicus in een weverij in Blerick.

Naar Gemert

In 1930 vond Willy een betrekking in de bontweverij van Raymakers in Gemert.3 Op 25 april 1930 werd hij hier ingeschreven in het bevolkingsregister. Hij ging in pension bij Kolenburg vooraan in de Molenstraat. In 1931 trouwde hij met de Venlose Johanna Laugs. Het paar vestigde zich in Gemert, eerst in het Binderseind 25, toen in de St.-Severusstraat 27, daarna in de Weversstraat 18, vervolgens Weversstraat 16, en tenslotte (1933 of eerder) in Handel, Rector Coppensstraat 10. In 1933 stond hij bij de gemeente geregistreerd als getouwsteller.

In 1932 en 1933 kregen Willy en Johanna twee zonen. In januari 1936 overleed Johanna. Willy hertrouwde met Clarina Laugs, een zus van Johanna. Ze kregen drie zonen in 1939, 1940 en 1943, en in 1944 nog een dochter.

Willy Engbrocks is op 29 oktober 1984 in Boxmeer overleden en op 31 oktober 1984 in Heeze gecremeerd.

Noten

1. Wikipedia: Vanaf 1802 kwam in Lobberich de textielindustrie op (fluweel en zijde). in 1880 werd er de eerste geheel mechanische weefstoel in gebruik genomen. Tussen 1970 en 1975 werkten daar nog zo’n 1000 textielarbeiders in de fabrieken.

2. Rik Valkenburg, Een mens in haatuniform, Franeker 1974, blz. 20.

3. Gemeentearchief Gemert, Bevolkingsregister 1930.

 

Het gezin Engbrocks genoot in Gemert en Handel heel wat goodwill en was door velen graag gezien. De oudste zoon Jac. Engbrocks, geboren in 1932, vertelde: “We woonden in die tijd in Handel, een klein dorp met een hechte gemeenschap. Ik kan me niet herinneren dat we er last van hadden dat onze vader in Duitse dienst zat. We hadden wel sommige voorrechten. Iets meer kolen of zo, maar daar hebben we ook andere mensen mee geholpen. En er zal best wel eens iets gezegd zijn. Ik kan me herinneren dat toen de eerste Canadezen en Amerikanen binnenkwamen er door dorpsbewoners geroepen werd ‘dat zijn Duitsers, dat zijn Duitsers’. Die soldaten keken er niet van op en verder hebben we er ook niet zoveel last van gehad, nee”.2 Willy werd gezien als een goedmoedig man die bijzonder veel liefhebberij had in zijn tuin met paddenstoelen en rotsplantjes. Hij was goed ingeburgerd en had veel vrienden, onder wie ook mijn vader Frans Slits. Ze zullen elkaar in 1930 zeker al ontmoet hebben, want mijn vader (toen 15 jaar) woonde bij mijn grootouders in het herenhuis vooraan in de Molenstraat. Het rechterdeel van dat grote huis verhuurden mijn grootouders aan Kolenburg en bij hen kwam Willy Engbrocks toen in de kost.

Hulp aan Jan van den Elsen

In mei 1940 was Willy niet gelukkig met de Duitse inval in Nederland. Het werd voor hem als Rijksduitser een zeer moeilijke tijd.3 De Duitse inval viel samen met Boerdonk kermis. Op zondag 12 mei (de feestdag van Sint- Servatius, de kerkpatroon, is 13 mei) ging Jan van den Elsen uit de Kromstraat met een aantal vrienden uit St.-Oedenrode van Koks naar Boerdonk vele cafés af.4 Op de terugweg naar het eten bij Jan thuis besloten ze een doos gebakjes te kopen bij bakker en Rijksduitser Berkulin die naast het gasthuis in de Nieuwstraat woonde. Ze hadden echter geen broodbonnen en kregen daarom geen gebak mee. Omdat Berkulin in Jans ogen heulde met de bezetter liep het uit op een scheldpartij. De volgende morgen werd Van den Elsen gearresteerd en zou voor straf naar een concentratiekamp in Duitsland moeten.

Willy Engbrocks hoorde dat een aantal arbeiders van textielfabriek Raymakers Berkulin zijn verraad betaald wilde zetten. Engbrocks wist dat (en de ernstige gevolgen die hij vreesde) te voorkomen door zelf naar de Sicherheitsdienst in Eindhoven te stappen.5 Na urenlang debatteren wist hij Van den Elsen vrij te krijgen en hem zo te behoeden voor een gang naar Duitsland. Vervelend voor Engbrocks was dat een lid van de Sicherheitsdienst er toen voor zorgde dat hij officieel vertrouwensman van de NSDAP voor de gemeenten Gemert en Boekel werd. Daarom zagen veel leden van de opbouwdienst, gedemobiliseerde Nederlandse militairen die in groten getale in Gemert, Handel en Boekel gelegerd waren, in hem een verrader.

Terwijl Engbrocks in goede verstandhouding leefde met de bewoners van Handel en Gemert, werd hij door leden van de opbouwdienst in Handel regelmatig lastiggevallen en op 26 november 1940, toen hij ’s avonds naar Helmond fietste, werd zelfs een aanslag op hem gepleegd.

Dekens voor de paters van het kasteel

Engbrocks’ inzet om Jan van den Elsen vrij te krijgen was al snel bij velen bekend en leidde ertoe dat ook anderen een beroep op Willy deden.6 Zo ook de paters van het kasteel. Bij de Duitse beschieting van het kasteel op 11 mei 1940 waren 200 dekens verbrand. Hoewel het Duitse gezag hem dat verboden had, regelde hij voor de paters 200 dekens uit de opslag van buitgemaakte militaire goederen op Cleefswit in Elsendorp.7 Mijn vader meende zich nog te herinneren dat mijn opa Isidorus Franciscus Slits (roepnaam Frans) destijds de dekens van Cleefswit naar het kasteel vervoerd heeft. Het Duitse gezag kwam er achter en Willy was meteen contactman af en werd nachtbewaker op het vliegveld Eindhoven. Twee maanden later werd hij gekeurd voor dienst in het Duitse leger. Bij de keuring in Den Bosch zeiden ze: “Sportsleute müssen wir haben”.

Ingelijfd bij de SS

Met 120 Rijksduitsers kreeg Willy een korte opleiding in een kamp bij Oud-Leusden. Tot zijn schrik (en die van de meeste anderen) moesten ze na hun beëdiging een SS-uniform aantrekken. “Het uniform weigeren had weinig zin. Je werd dan gevangene, of ze stuurden je naar het front”. Twintig daarvan, onder wie ook Willy, werden aangewezen om te worden opgeleid tot bewaker. In augustus 1941, toen het Kamp Amersfoort werd opengesteld, kwam Willy als Karteiführer in de staf van de kampleiding.8 Hij mocht de Poststelle voor zijn rekening nemen waardoor hij de brievencensuur van de gevangenen tot zijn taak kreeg.

Al bij zijn eerste weekendverlof in Handel vroeg hij drie paters van het kasteel hem te helpen onderduiken. Er werden plannen gesmeed, maar kloosteroverste pater Vogels vond het toch beter dat hij weer naar Amersfoort zou gaan.9 “Probeer een goed mens te zijn voor de gevangenen, dat is waarschijnlijk nog nuttiger.”10

Hij nam zich voor de gevangenen te behandelen zoals hij zelf behandeld wilde worden, zoals hij zijn vader ook had beloofd op diens sterfbed.11 En dat heeft hij gedaan ondanks alle moeilijke klippen die hij daarvoor moest omzeilen. Veel mensen die in Kamp Amersfoort hebben gezeten konden daarvan getuigen en hebben dat ook gedaan.

In maart 1943, toen Karl Peter Berg als kampcommandant Walter Heinrich opvolgde, werd Engbrocks door Berg wegens zijn zachtmoedige optreden jegens de gevangenen direct ontslagen uit de positie waarin hij betrekkelijk veel voor de gevangenen had kunnen doen. Hij werd overgeplaatst naar het wachtbataljon en als Karteiführer vervangen door de beruchte oorlogsmisdadiger Kotälla.

Getuigenissen over Engbrocks als bewaker in kamp Amersfoort

Ex-gedetineerde Anton de Ruiter: “Voor velen was het een uitkomst dat Engbrocks daar was. Hij was hun vertrouwensman. Clandestiene boodschappen gingen via Engbrocks. Ook voor mij is hij een keer in de bres gesprongen”.12 Ex-gedetineerde pastoor Stoelinga van Oud- Beyerland over Engbrocks: “Een tiptop man, die er altijd op uit was de best mogelijke omstandigheden voor de gevangenen te scheppen”. De naam van Willy Engbrocks wordt ook genoemd in het boek dat dr. Brocardus Meijer geschreven heeft over Titus Brandsma, die ook gedetineerd was in Kamp Amersfoort. Sprekend over kamptoestanden en bewakers zegt dr. Meijer: “Er waren ook goede lieden bij, mensen met een menselijk hart zoals de onvrijwillige SSsoldaat Willy Engbrocks.”

Engbrocks zelf over zijn houding in Kamp Amersfoort

“Ik voelde me meer Nederlander dan Duitser. Mijn moeilijkheid was dat ik tegenover mijn meerderen de schijn moest ophouden, terwijl ik de Nederlanders (ik ben met een Nederlandse vrouw getrouwd en heb zes kinderen) tóch wilde helpen.”13

“Het is juist dat ik in Amersfoort als ‘Karteiführer’ een hoge functie heb gehad. Ik ben de voorganger geweest van Kotälla, die ik heb zien komen. Ik was SS-er. Maar ik heb gedaan wat in mijn vermogen lag om in Amersfoort mensen te helpen. Ik heb zeker 30 Nederlandse gevangenen het leven gered door hun ontslag uit het kamp te bewerkstelligen. Wat ik gedaan heb, was moeilijker dan het werk van de verzetsmensen, want ik moest voor de Duitse kampleiding uitblinken in Hitlertrouw en dienstijver. Ik moest dubbel ‘Heil Hitler’ roepen om zolang mogelijk te voorkomen dat mijn ware aktiviteiten ontdekt zouden worden. Dat is mijn tragiek, nu nog!”

Hulp aan Jo Kalkhoven

Willy heeft in Amersfoort ook wat kunnen betekenen voor Jo Kalkhoven, zoon van de Handelse hoofdonderwijzer.14 Jo had begin 1941 als 17-jarige bakkersknecht op weg naar zijn werk bij bakker Rooijmans in Gemert een propagandabiljet met de tekst “Meldt U bij de Waffen SS” van de voordeur van de plaatselijke NSB’er en WA-lid Wilmsen alias Geenen gerukt. Hij werd door Wilmsen herkend. Die eiste vervolgens dat Willy Engbrocks de jongen zou aangeven. Willy informeerde de ouders van Jo en kreeg het gedaan dat Jo zonder aangifte door een plaatselijke agent werd gearresteerd, in aanwezigheid van Engbrocks die een goede relatie had met deze jongen. Die bekende en verontschuldigde zich tegenover Engbrocks. Jo moest zich bij het Landesgericht in Den Haag verantwoorden voor zijn ‘deutschfeindliche’ daad. Hij werd veroordeeld tot een half jaar gevangenschap in Scheveningen waar hij zich op 20 augustus 1941 moest melden. Willy vond dat afschuwelijk, maar kon er niets aan doen. Na drie maanden zou Jo via Amersfoort naar Duitsland worden gezonden. 15 Willy Engbrocks kreeg als Karteiführer in Amersfoort toen papieren in handen waarop de naam van deze jongen stond. De beslissing over de deportatie naar Duitsland was al genomen en Willy stond wederom machteloos. Totdat … Willy had bij toeval een ontmoeting met generaal Rauter, omdat hij de opdracht had om bij Rauter bloemen te brengen. Die was heel vriendelijk en vroeg Willy hoe het met zijn gezin in Handel was. Willy antwoordde: “Heel aardig, generaal. Handel is een rustig dorp, waar mensen in vrede met elkaar leven”. Toen herinnerde Willy zich de positie van Jo Kalkhoven en zei hij dat er maar één NSB’er woonde die de hele plaats in onrust had gebracht door het laten arresteren van een jongen. En dat de NSB’er er meer schuld aan had dan de jongen, omdat hij door zijn houding de jongen duidelijk had uitgelokt. Willy vertelde dat men die jongen nu van de gevangenis in Scheveningen naar Duitsland wilde sturen. Rauter vroeg toen of het voor Willy’s vrouw en kinderen voordeliger was als hij die jongen voortijdig vrijliet. Toen Willy dat bevestigde, gaf Rauter enkele politiemannen opdracht Jo op te halen en in vrijheid te stellen. “Toen ik een keer met verlof was, kwamen vader en zoon Kalkhoven mij hiervoor bedanken,” zo vertelde Willy later.

De laatste wens van Johan Dons

Een ander voorbeeld van hoe hij opereerde in Amersfoort was te zien in de uitzending “Het laatste schilderij van Johan (of John) Dons” van Kruispunt (KRO/NCRV) op zondag 30 april 2017.16 De uitzending is te zien via https://www. npo.nl/kruispunt/30-04-2017/KN_1689718. Johan Dons werd in 1942 wegens illegale activiteiten in Amersfoort gedetineerd. Toen hij met acht anderen ter dood veroordeeld werd, moest Engbrocks hem vertellen dat hij over 24 uur gefusilleerd zou worden. Willy vervult op 8 juli 1942 de laatste wens van deze gevangene van Kamp Amersfoort.17 “Toen ik hem de boodschap bracht, vroeg hij mij om schildergerei. Zelf beoefende ik de schilderkunst als hobby. Ik gaf hem toen mijn eigen spullen. We hadden veel gesprekken over kunst gevoerd. De hele nacht werkte John door. ’s Morgens, vlak voor hij naar Utrecht werd gebracht om in fort Rijnauwen te worden gefusilleerd, liet hij mij bij zich roepen. Hij gaf mij zijn laatste werkstuk. Een puur Hollands landschap met als motief: vrijheid…”

Paniek bij bloemist Van der Putten

In het boek ‘Gemert bezet – Gemert bevrijd 1940 – 1944’ staat een aardige anekdote over Willy Engbrocks.18 Het gaat over onderduikers en de razzia’s om ze op te sporen. Vooral na de april-meistaking van 1943 – toen alle Nederlandse mannen tussen achttien en vijfendertig zich moesten melden voor verplichte tewerkstelling in Duitsland – nam de onveiligheid voor onderduikers toe. In het gezin van bloemist Van der Putten waren vier zonen ondergedoken. Bij herhaling werd er gecontroleerd of de vier thuis waren en de aanblik van een Duits uniform deed de mensen verstijven van angst. Op een zondagochtend, toen de familie Van der Putten aan tafel zat, kwam geheel onverwachts iemand in Duits uniform achterom gelopen. Zoon Martien en zijn vriend Toon van de Laar, beiden onderduikers, waren eveneens binnen. Ze vluchtten in paniek de bedstee in en sloten de deurtjes aan de binnenkant. De rest van de familie trilde op haar benen van angst. Gelukkig viel het mee. Toen Van der Putten de bezoeker tegemoet ging, bleek het de Rijksduitser Willy Engbrocks te zijn. Hij was weliswaar kampbewaker in Amersfoort, maar van hem hadden ze niets te vrezen. Hij kwam bloemen kopen voor zijn vrouw.

Engbrocks deserteert

In februari 1945 besluit Willy Engbrocks te deserteren. Handel was bevrijd, dus zijn gezin zou er niet meer onder lijden.19 Met behulp van Anton de Ruiter en zijn vriend Frits van Leeuwen in Veenendaal, beiden ex-gevangenen die als gijzelaar in Kamp Amersfoort hadden gezeten, slaagde hij erin met valse papieren onder te duiken in Overberg als ziekenverzorger Engels. Willy ging aan het eind van de oorlog vanuit zijn onderduikadres opnieuw naar De Ruiter.20 “Op vrijdagavond vlak voor de bevrijding, stond hij weer voor mijn deur. Hij begreep dat hij voorspraak nodig zou hebben, als de Engelsen kwamen.” Willy werd gastvrij opgenomen. Na twee weken, toen Veenendaal ook bevrijd was, werd besloten contact op te nemen met de Engelse Geheime Dienst om een gunstige getuigenis voor Willy af te leggen. Wat ze niet vermoed hadden gebeurde. Ze werden door de Geheime Dienst erg lang aan de praat gehouden en intussen werd Willy door de Engelsen opgepakt, met als gevolg dat hij geheel onbeschermd in de grote opsporingsmolen terecht kwam net als alle andere SS’ers.

Engbrocks krijgsgevangen

Hij werd krijgsgevangene en kwam in gevangenschap in Duitsland terecht bij zijn eigen bataljon, en dat als deserteur … Langer dan twee jaar had hij geen enkel contact met vrouw en kinderen. Die waren op uitnodiging van zijn zwager kort na de bevrijding op 28 mei 1945 uit Gemert uitgeschreven en naar Tegelen verhuisd. Ze wisten niet eens of Willy nog leefde. Via een ex-gijzelaar van Kamp Amersfoort, militair rechercheur Bloemendaal, die werkte in het krijgsgevangenkamp waar Willy toen zat opgesloten, kon hij via brieven weer contact krijgen met zijn vrouw. Bloemendaal nam ook contact op met De Ruiter in Veenendaal en via hem begonnen vrienden uit het zuiden des lands te werken aan Willy’s vrijlating. Op 16 oktober 1947 kwam hij vrij, maar nog zonder verblijfsvergunning voor Nederland. Hij ging wonen bij zijn neef in Dülken, die daar burgemeester was, en bezocht regelmatig illegaal zijn vrouw, eerst in Tegelen en later meestal elders bij vrienden of bekenden. Op 4 mei 1948 werd hij opnieuw gearresteerd doordat Naumann van de kampleiding uit Amersfoort belastende verklaringen over hem had afgelegd. Na drie maanden gevangenschap en een hongerstaking werd Willy in Amsterdam voorgeleid voor procureur-fiscaal Sikkel en dezelfde dag nog vrijgelaten. De korpschef van de politie in Tegelen v. H. ontnam hem echter zijn vrijgeleidepapieren en zette hem weer over de grens.

Eindelijk weer bij zijn gezin

Uiteindelijk kon hij zich pas op 17 oktober 1949 weer legaal bij vrouw en kinderen voegen. Het was slechts voor enkele jaren, want in 1953 vertrok hij alleen naar Brazilië.

Engbrocks: ”Na mijn terugkeer in Nederland heb ik hard moeten werken om mijn gezin weer een beetje welstand te geven. Als textieltechnicus heb ik in Brazilië, Afrika en zelfs Israël gewerkt aan de inrichting van weefindustrieën.”21 Een driejarig contract in Israël kon Willy, doordat hij zeer ernstige lichamelijke klachten kreeg, niet uitdienen. Hij keerde in 1965 terug naar zijn vrouw in Tegelen en kreeg een uitkering van de Nederlandse en Duitse overheid.

Na zijn arbeidsongeschiktheid ging hij bij de paters in Steyl werken als vrijwilliger in de botanische tuin Jochumhof. Hij wist alles over cactussen, alpenplanten en tropische planten, en was erom bekend in vakkringen.22

Blijvend contact met Gemert

Zoals eerder gezegd had Willy een goede verstandhouding met de Gemertse bevolking. Met mijn vader Frans Slits, van wie hij goed wist dat die actief was in het verzet, onderhield hij een blijvende vriendschap. Mijn vader coördineerde in de oorlog het onderbrengen van alle onderduikers in de gemeente Gemert, en voerde sabotageacties uit zoals het in de fik steken van voor Duitsland bestemde stromijten. Na de oorlog verklaarde Willy Engbrocks schriftelijk aan de Stichting 40-45 dat hij wist van het verzetswerk van mijn vader. Hij kwam wel eens met zijn vrouw bij ons in Gemert op bezoek. Tot het overlijden van mijn vader in 1979 gingen mijn ouders ook regelmatig naar Willy en zijn vrouw in Tegelen. Op 29 oktober 1984 is Willy Engbrocks in Boxmeer overleden.23

Noten

1. Rik Valkenburg, Een mens in haatuniform, Franeker 1974. Zie voor de uitzending: https://www.npo.nl/kruispunt/30-04-2017/KN_1689718 .

2 http://www.kinderenvantoen.nl/de-kinderen/kinderen/engbrocks-jac

3. Anny van de Kimmenade-Beekmans, Gemert bezet – Gemert bevrijd, Gemert, 1994, blz. 37-39.

4. Anny van de Kimmenade-Beekmans, zie noot 3, heeft Jan van den Elsen geïnterviewd. De genoemde feiten door Jan van den Elsen over de kermis stemmen niet overeen met wat Rik Valkenburg schrijft op basis van de herinnering van Willy Engbrocks op pagina 18 en 19.

5. In het boek van Rik Valkenburg staat op blz. 19 een bedankbrief van Van den Elsen aan Engbrocks.

6. Rik Valkenburg, Een mens in haatuniform, Franeker 1974, blz. 20-21.

7. Idem, blz. 151

8. Administrateur, de man die in Amersfoort de boekhouding voerde over alle gijzelaars in den lande.

9. Engbrocks spreekt in het boek van Rik Valkenburg steeds over overste Vogels, terwijl Anny van de Kimmenade het heeft over overste Strick. De verwarring is waarschijnlijk een gevolg van de aanwezigheid in het kasteel van de overste van het kasteel en daarnaast de provinciaal overste van de paters van de H.Geest.

10. Rik Valkenburg, Een mens in haatuniform, Franeker 1974, blz. 22.

11. Idem blz. 17: Zijn vader stierf in 1926 aan een in de Eerste Wereldoorlog opgelopen gasvergiftiging.

12. Onthullingen van ex-gedetineerde over Willy Engbrocks, Helmonds Dagblad, zaterdag 2 mei 1970, pag. 23.

13. Dagblad voor Noord-Limburg, zaterdag 4 mei 1974, pag. 33. Artikel naar aanleiding van het verschijnen van het boek van Rik Valkenburg.

14. Rik Valkenburg, Een mens in haatuniform, Franeker 1974, blz. 48. Anny van de Kimmenade-Beekmans staat uitgebreid stil bij deze belangrijke periode in het leven van de familie Kalkhoven in: De Handelse hoofdonderwijzer Ad Kalkhoven, deel 2 in Gemerts Heem 2006, nr 2.

15. Engbrocks speelde een grote rol in de vervroegde vrijlating van Jo Kalkhoven blijkt uit zijn verhaal in het boek van Rik Valkenburg. Anny van de Kimmenade-Beekmans had daar kennelijk geen weet van. Er zijn meer kleine verschillen in het verhaal van Engbrocks en dat van de familie Kalkhoven, maar op dit punt is het verhaal van Engbrocks overtuigend.

16. Rik Valkenburg, Een mens in haatuniform, Franeker 1974. Op blz. 49-50 staat een uitgebreide beschrijving van de laatste avond van Johan Dons. Johan Dons is ook de maker van het bekende portret van Titus Brandsma, medegevangene in Amersfoort.

17. Onthullingen van ex-gedetineerde over Willy Engbrocks, Helmonds Dagblad, zaterdag 2 mei 1970, pag. 23.

18. Anny van de Kimmenade-Beekmans, Gemert bezet – Gemert bevrijd, Gemert, 1994, blz. 90.

19. Na de aanslag op Hitler werd een voorschrift uitgevaardigd, de Sippenrache, inhoudende dat familie van gedeserteerde SS’rs zou worden gearresteerd. Rik Valkenburg, Een mens in haatuniform, Franeker 1974, blz. 106.

20. Rik Valkenburg, Een mens in haatuniform, Franeker 1974, blz. 125 en verder. Zie ook het artikel in het Helmonds Dagblad van zaterdag 2 mei 1970, pag. 23.

21. Dagblad voor Noord-Limburg, zaterdag 4 mei 1974, pag. 39.

22. Rik Valkenburg, Een mens in haatuniform, Franeker 1974, blz. 143.

23. Persoonlijk archief F.G.Slits.

GH-2017-04-Willy-Engbrocks-een-goedmoedig-man.pdf

GH-2017-04 Waarom draaien molenwieken altijd linksom

Ad Otten

Goeje vraag! Bomen groeien een beetje met de zon mee waardoor een draaiing naar links ontstaat in de stam. Die draaiing zie je ook aan de barsten in oude houten balken. Als je aan de wortelkant – dat is de dikste en de sterkste kant van de balk – naar rechts draait, dan draai je de barst open, maar draai je naar links dan draai je de barst dicht.

De as tussen de wieken en de kamwielen in de molen is van oudsher van hout. En begrijpelijk zitten aan de sterkste (ook dikste) kant, de wortelkant, de wieken. Om de molenas zo stevig mogelijk te houden moet ervoor gezorgd worden dat de barsten in het hout niet verder worden opengedraaid. En daarom draaien de wieken van een molen altijd linksom. (Grapje:) Ook in Engeland?? Jaa, ook in Engeland. Overal op het noordelijk halfrond van de aarde. Op het zuidelijk halfrond is het om begrijpelijke redenen juist andersom.

GH-2017-04-Waarom-draaien-molenwieken-altijd-linksom.pdf

GH-2017-04 This one is for Ann

Hein van Dooren

De herinneringen van Handelnaren die de Tweede Wereldoorlog bewust meemaakten, zijn van anekdotisch kaliber. Ze verstrekken geen precieze gegevens over de Amerikanen die in Handel ingekwartierd lagen, maar geven wel enig inzicht in de relatie van de bevrijde bevolking met de militairen. Dat de taal een grote barrière vormde, mag helder zijn. Een enkele uitzondering daargelaten sprak niemand in Handel Engels. In de boerderij van de ouders van Anneke van Eldonk-Selten (94) was het voor en tijdens de oorlog een komen en gaan van militairen. Tijdens de mobilisatie lagen er Nederlandse soldaten ingekwartierd en tijdens de oorlog Duitsers, een Tilburgse onderduiker, Engelsen en zwarte Amerikanen. “Die kwamen toen wij al bevrijd waren”, vertelt zij. “Ik weet nog dat mijn vader een brief naar de Belasting in Helmond moest brengen, maar hij had natuurlijk geen vervoer. Ik ben toen samen met mijn nichtje in een Jeep met een zwarte man achter het stuur naar Helmond gereden. Het waren leuke mannen die al een poosje bij ons waren. Het zal voor anderen een beetje vreemd geleken hebben, wij in zo’n Jeep met een zwarte man, maar voor ons waren het bekenden. Er zou ons niks gebeuren.” Paula Bouw (84) dochter van kastelein Adrianus Bouw was aan het eind van de oorlog dertien jaar. Zij zegt zich weinig te kunnen herinneren. “Ik weet dat de soldaten in aparte kamers boven het café sliepen. Ze kwamen ook in het café, maar daar weet ik weinig van omdat ik daar niet mocht komen. Twee dingen weet ik nog wel omdat die nogal apart waren. Die zwarte soldaten reden in grote vrachtwagens heel hard door de straat en gooiden dan het stuur om waardoor ze dwars op de weg kwamen te staan. Een soldaat was gek op ons Anneke, maar die wilde daar niks van weten. Hij is toen vanuit het café naar buiten gegaan en loste een schot met zijn pistool. ‘This one is for Ann’, zou hij gezegd hebben.”

Haar broer Ad Bouw was aan het eind van de oorlog zeven jaar. Hij vertelt dat hij verschillende keren samen met zijn broer Jo warm heeft gegeten bij de militairen die in de school lagen ingekwartierd. “Als we er om vroegen kregen we ook chocolade en sinaasappels. Die had ik in die tijd nog nooit gezien.”

Wim van de Vossenberg (84) bewaart nog een foto waar drie Amerikanen op staan samen met zijn familieleden en bekenden. “Ik weet hun voornamen nog: Lenn, Douglas en Dave. Aan het einde van de middag zo rond vijf uur liep ik regelmatig met een vriendje naar de hoek Grindweg/Peeldijk en wachtten wij de Amerikanen op die daar met hun GMC’s voorbij kwamen. Ik denk dat ze van het front kwamen. Lenn, Douglas of Dave stopte en wij klommen dan in de GMC. De voorruit werd plat gelegd zodat wij met betraande ogen thuiskwamen.”

“Die GMC’s stonden bumper aan bumper geparkeerd aan de Haveltweg, toen nog een zandpad. Ik schat dat het er toch wel zeker een stuk of dertig waren. Wat ze vervoerden weet ik niet. Wel kan ik me herinneren dat er op de Keizersberg in Elsendorp munitie lag opgeslagen. Ook weet ik nog dat tijdens een ritje met de Amerikanen de laadbak omhoog schoot en er jerrycans over de weg rolden.”

“De Amerikanen liepen ook wacht. Op een avond schrokken ze zo van onze hond Wodan dat ze hem kapotschoten. Mevrouw Moerbeek, die vlak bij ons woonde, is toen nog naar de Amerikanen gegaan om er beklag over te doen. Dat is mij tenminste verteld. Zij was een van de weinigen in Handel die Engels sprak.”

GH-2017-04-This-one-is-for-Ann.pdf

GH-2017-04 Plan Sanatorium Gemert

Ad Otten

Mijn moeder was nog maar een meisje van negen jaar toen haar ome Piet in 1923 overleed aan tuberculose (tbc) of zoals het in Gemert heette ‘án teebee’ of ‘án de tírreng’. Jarenlang zat hij op d’n dries achter café De Vries in het Binderseind, het huidige Axis, in een koets die uit de wind en naar de zon kon worden gericht. M’n moeder vond het maar zielig. Ze mocht wel praten met ome Piet maar niet bij hem in de koets klimmen en hem ook geen hand geven. Wel mocht ze zwaaien en ook helpen met de koets verzetten. Ome Piet was een broer van haar moeder en de oudste zoon in het grote gezin van kastelein Doruske de Vries die ook paardenstalhouder was en koetsen verhuurde. Piet had de stalhouderij van vader Dorus al jaren geleden overgenomen maar uiteindelijk had hij nog maar één koets in gebruik. Voor zichzelf.

Buitenlucht en zonlicht heette de remedie te zijn tegen de gevreesde longziekte, die men ook wel de witte dood of de witte pest noemde. Twee andere koetsen moet hij indertijd hebben verkocht aan familie van andere tbc-patiënten. In de jaren dat Piet aan de ziekte leed, stierven er in Gemert gemiddeld zo’n 15 mensen per jaar aan tbc. Anny van Kimmenade-Beekmans noemde in haar boek ‘Van Pesthuis tot Wijkgebouw’ 160 doden in de jaren tussen 1908 en 1918. In 1901 is er in Nederland (Renkum) al een sanatorium gesticht op een landgoed van het Koninklijk Huis en eind jaren twintig beschikken intussen alle zuilen (socialistisch, protestants, rooms-katholiek) over een eigen sanatorium. In onze regio is er in 1908 in Sint-Oedenrode al een sanatorium voor vrouwen dat overigens slechts plaats biedt aan 15 patiënten. In Son komt er in 1924 een sanatorium voor mannen met plaats voor 60 patiënten. In Gemert wordt in november 1920 naast het op het terrein van besmettelijke ziekten al actieve Wit-Gele Kruis [WGK] nog een speciale Commissie voor Tuberculosebestrijding in het leven geroepen. In plaats van koetsen naar de zon te richten zoals in het geval van Piet de Vries kon het WGK in Gemert vanaf april 1923 aan de Oudestraat over een eigen lighal voor meerdere patiënten beschikken. Twee jaar later komt er elders op een rustig plekje nog een tweede lighal bij. De regionale krant De Zuid-Willemsvaart meldt in de Provinciale Rubriek onder Gemert: “Thans is door het Wit-Gele Kruis weer een mooie lighal geplaatst op een rustig plekje voor de patiënten die buiten moeten liggen. Om inlichtingen kan men zich wenden tot de secretaresse mej. J. Verschure”.1 In 1931 koopt het WGK twee (eenpersoons-) ligtenten, die aldus de jaarverslagen van het Wit- Gele Kruis in de volgende jaren doorlopend in gebruik blijven.2 Het zijn kleine houten gebouwtjes, die dichtbij het huis van de zieke worden geplaatst. De meest luxe exemplaren kunnen door plaatsing op een draaischijf naar de zon en/of uit de wind worden gedraaid. Particulieren die het zich kunnen permitteren bouwen aan het woonhuis dergelijke ligtenten ook wel vast aan het huis.

Eind jaren dertig lijkt het er op dat men de tuberculose aardig onder controle begint te krijgen. Maar in de oorlogstijd en met name in de bevrijdingstijd neemt het aantal tbc-patiënten weer sterk toe. Enerzijds veroorzaakt door verslechterde hygiënische omstandigheden en een tekort aan hulpmiddelen, anderzijds door met tuberculose besmette vluchtelingen (Gemert telt er een 1000-tal) en/of uit Duitsland terugkerende dwangarbeiders.

Pastoor Van Leeuwen van de Helmondse St.- Jozefparochie werkte al vóór de oorlog aan de verwezenlijking van een sanatorium voor Helmond en de regio. De Tweede Wereldoorlog belette de uitwerking van die plannen, maar na de vrede brengt hij gezien het onrustbarend stijgend aantal tbc-patiënten de oude plannen weer op tafel. In zijn pastorie wordt op 9 juni 1945 bij notariële akte de Stichting Sint-Jozefsheil opgericht en een kleine maand later kan hij al een stichtingsbestuur installeren met de Helmondse fabrikant Jan de Wit als eerste voorzitter. De vestiging in de Helmondse bossen aan de weg naar Bakel is aanvankelijk de beoogde locatie, maar wanneer die afvalt vanwege de algemene conditie van dit bosgebied zijn voor de sanatoriumvestiging de bossen tussen Bakel en Milheeze al in de picture gekomen. En intussen voelt ook de gemeente Gemert zich aangesproken.

De in mei 1946 aangetreden burgemeester De Bekker, later zelf lange tijd longpatiënt evenals zijn dochter, brengt in de raadsvergadering van 9 augustus 1946 een voorstel in stemming dat de ter beschikkingstelling (in erfpacht) van 160 hectare hoge heidegrond inhoudt om binnen de Gemertse gemeentegrenzen te komen tot de stichting van een sanatorium aan de doorgaande weg van De Mortel naar Bakel en daartoe een eigen stichting in het leven te zullen roepen. Het betreft het bosgebied links van de Bakelseweg na het verlaten van de bebouwde kom van De Mortel. Behalve het raadsbesluit en de daaromtrent gevoerde correspondentie is er in het gemeentearchief een ingekleurde plantekening bewaard gebleven, waarop we in grote lijnen de plattegrond van het latere gebouwencomplex van Sint-Jozefsheil in Bakel menen te herkennen.3 In september 1946 – het raadsbesluit van de gemeente Gemert is dan nog maar amper een maand oud – valt de keuze voor een in de regio te vestigen sanatorium al op Bakel, die ook de naam zal krijgen van de in de Helmondse parochie Sint-Jozef opgerichte stichting. De regio zal dan overigens nog tot 5 september 1951 moeten wachten alvorens koningin Juliana het sanatorium Sint-Jozefsheil te Bakel kan komen openen.4

Tot die tijd blijven her en der in Gemert nog ligtenten, oftewel tbc-huisjes in gebruik. Harrie van de Wijngaard, geboren in 1935, kan zich nog goed herinneren dat precies zo’n tbc-huisje als er nu nog één in het voormalige sanatorium Bakel staat, tot lang na de oorlog ook één stond op de groenstrook tussen de ziekenhuisvleugel van het Gasthuis en de straat (Ruijschenberghstraat). De zusters van het Gasthuis zorgden voor de patiënt in het huisje. Harrie kwam er elke dag twee keer langs. Naar en van school. De ligtent stond achter een traliehek dat daar het gasthuisziekenhuis omgaf. Harrie kende de patiënt. Het was een jongen van zijn eigen leeftijd. Door de spijlen van het hek bleef Harrie er regelmatig buurten. En als dat wat te lang duurde, dan werd hij door passanten meermaals gemaand om toch maar door te lopen omdat hij anders ook nog besmet zou raken…

Noten

1. Anny van de Kimmenade-Beekmans, Van Pesthuis tot Kruisgebouw, Gemert 1991, blz. 82 met verwijzing naar Het Kerkklokje van 22.4.1923 en De Zuid-Willemsvaart van 25.4.1925. De hier genoemde secretaresse J. Verschure is niemand minder dan de bij iedereen bekende Fientje Verschure, dan nog de eigenaresse en bewoonster van het kapitale herenhuis met koetshuis en prachtige tuin naast hotel De Keizer dat kort na haar overlijden (1925) door de gemeente zal worden gekocht om te gaan dienen als gemeentehuis.

2. Idem, met verwijzing naar de verslagen in de Gemertsche Couranten van resp. 16.4.1932 en 10.6.1933.

3. Gemeentearchief Gemert-Bakel – AG004 Archief Secretarie gemeente Gemert 1927-1960 invnr. 823 bestrijding besmettelijke ziekten.

4. Sint-Jozefsheil, 35 Jaar in Plaatjes en Praatjes, Bakel 1986.

GH-2017-04-Plan-Sanatorium-Gemert.pdf

GH-2017-04 Momboirrekeningen

Simon van Wetten

Wilt u de kinderen van de 17e of 18e eeuw zien opgroeien? Dat kan! Ploeg de momboirrekeningen door en je ziet hoe de wieg verruild wordt voor een slaapkoets en de kleding, klompen en schoenen steeds weer door grotere exemplaren vervangen moeten worden. Je ziet wanneer het grut voor het eerst zelfstandig naar de mercktdag mag, want het krijgt speelgeld mee. De jongens gaan werken op het land, of in de leer bij een meester in het timmermans- of smedenambacht, of gewoon bij een wever; de meisjes gaan in Den Bosch of Antwerpen op zoek naar een ‘dienstje’ of nemen naailes. Heel soms vallen de termen ‘schoolgeld’ en ‘leerboeken’.

Wat is een momboir?

U schrikt wellicht van de titel: ‘momboirrekeningen’. De etymologie van het woord momboir of momber reikt terug naar het oudgermaanse muntboro, dat beschermer of voogd betekent. Wanneer in vroegere eeuwen één van de ouders sterft, dan worden uit zijn of haar familie twee kandidaten naar voren geschoven, uit wie de schepenen dan een keuze maken. Niettemin moest de aangewezene de kosten van het afleggen van de bijbehorende momboireed zelf betalen. Waren beide ouders overleden, dan trad zowel aan vaders- als aan moederskant een momboir op. Zo werden de belangen van beide families én van de onmondige kinderen veilig gesteld. Los uit de pols de kinderen regeren en mooi weer spelen van hún geld was niet aan de orde. Nee, de momboiren dienden alle inkomsten en uitgaven in een momboirrekening op te schrijven. Dat viel niet altijd mee, want het gros van de momboiren kón helemaal niet schrijven. Daar huurden ze een professional voor in, bijvoorbeeld de gemeentesecretaris, een procureur of een advocaat. Zo tegen de tijd dat het jongste kind volwassen was – die mijlpaal werd rond het vierentwintigste levensjaar bereikt – werden alle kladnotities, kwitanties en kattenbelletjes omgezet in een nauwkeurig verslag en een precieze rekening en hopelijk was er een batig saldo waarmee de jongvolwassenen met iets minder ongewisheid de toekomst tegemoet konden zien.

Een momboirrekening opent met de inkomsten. Als nieuwsgierige nazaat weet je binnen de kortste keren hoe de financiële vlag erbij staat. Soms beslaat dit deel van de rekening diverse folio’s met opsommingen van binnenkomende rentebetalingen of afgeloste kapitalen, de opbrengsten van de scharen te velde, de verhuur van huizen, hoeven en gronden. Bij zo’n familie zit het wel snor, de achtergebleven kinderen komen misschien wel wat liefde, maar geen materiële zaken of spullen tekort. Vaker is de opsomming schrikbarend kort en lees je tussen de regels door de wanhoop bij de momboiren: hoe krijgen we in hemelsnaam wat geld bijeen? Die kinderen moeten toch eten? Dan worden in een openbare verkoop de schamele meubeltjes verkocht, en het schonkige, roodbruin gespikkelde koetje verwisselt ook van eigenaar. Zelfs het huis, uiteraard mits in eigendom, wordt soms verkocht. Dan weet je dat de kinderen uitbesteed worden en dat je straks bij de uitgaven een fikse post “mondkost” tegenkomt, te betalen aan degene die één van de kinderen in huis heeft genomen. Ja, één van de kinderen, want dat is ook vaak de consequentie: het gezin wordt ontmanteld en raakt verspreid. En het paard, twee koeien, een mael, vier kalveren, het varken, schapen, een ram en lammeren, vinden samen met de karren, de ploeg, allerlei landbouwgereedschap, ketels en een kribbe, een tobbe, meubels, hooi, stro en de eikenboom hun weg naar nieuwe eigenaren.

Luibier

De afdeling ‘uitgaven’ biedt vaak een haarscherp beeld van hoe het de kinderen verder vergaat. De eerste kostenposten behelzen heel vaak de doodschuld van de vader en of de moeder van de onmondige of onbejaarde kinderen. Zo kom je erachter wie de doodskist heeft getimmerd, hoeveel zielenmissen er zijn geregeld, wie de kaarsen heeft geleverd voor het belucht in de kerk, welke pastoor de uitvaartdienst heeft geleid, en of de koster het orgel heeft bespeeld. O, en vergeet het luibier niet, want de klokken moeten de doodsgalm beieren. Vaak speelt het Onze- Lieve-Vrouwe-Broederschap of één van de twee schutterijen een rol bij de uitvaart. Dat doen ze niet helemaal voor niets. En de nagekomen rekening van de dokter of de chirurgijn vanwege de medicijnen die vader of moeder heeft gebruikt, heeft als wrange nasmaak – sowieso een bekend verschijnsel van medicijnen – dat je weet dat ze niet goed hebben gewerkt..

Daarna begint de nieuwe werkelijkheid van het leven zonder ouders. De schoenmaker en de kleermaker en naaisters worden uiteraard veelvuldig genoemd en teulders en dorsers nemen tegen betaling het werk op het land van de overleden vader over. Een heel enkele keer zie je op de loonlijst een stalknecht staan, maar dat tekent dan ook meteen de luxe die de momboi ren zich in dat geval voor de kinderen kunnen permitteren. Zulks is ook aan de orde wanneer de bakker en de slachter leveranciers zijn, want bij arme gezinnen wordt het voedsel op andere manieren vergaard. De cijnzen op het kasteel, de betaling van de borgemeesterslasten en de verpondingen gaan onverbiddelijk door. In de arme gezinnen worden de jongens vaak ingezet om iets bij te verdienen, bij een boer, of bij een wever. En de meisjes leren zo snel mogelijk spinnen of naaien en gaan aan de slag.

Een nabetaling aan de dienstmeid die ooit in huis was of aan een knecht, tekent ook de veranderde tijden. Zij zijn ontslagen maar hadden nog loon tegoed. Staan er daarentegen reparaties aan het huis genoteerd en worden de timmerman en de dakdekker goed betaald, dan weet je als toeschouwer vanuit de toekomst: het gaat zeker niet slecht. Toch, ook in dat geval moet er soms bij de kinderen worden gewaakt. Ze zijn dan ziek en er wordt iemand ingehuurd om ze in hun ziekte bij te staan. Vervolgens moet óók die rekening worden betaald. En ja, dan overlijdt bij tijd en wijle zo’n ziek kind en voel je met terugwerkende kracht het medelijden om je hart slaan.

Een kleine strofe uit zo’n eeuwenoud pakketje folio’s:

Rekening doende door Hendrick Jan Jacobs als momboir over de onmondige nakinderen van wijlen Aryaen Thijssen en diens vrouw Merijke Hendrick Aryaens. De andere momboir is Frans Peeter Rossems uit Bakel, maar die is gaandeweg het momboirschap overleden. Inkomsten: opbrengst verhuur. Uitgaven: betalingen aan Peeter Thijssen en Claes Thonissen, kleren voor Hilleke en Anneke, chirurgijn Jan Moxis, die onmondige zoon Mathijs aan diens slechte ogen heeft behandeld, kleren voor Peter, ook een onmondige zoon, schoenen voor Mathijs, betaling aan Jan Gijsberts, die laken heeft geleverd, de onkosten bij de ziekte van Anneke die de kinderpokken heeft, Mathijs die een schaap koopt, nog heel veel kledinguitgaven, Anneke die wéér ziek wordt – “een quade, heete siekte” – en ten huize van Jan Hendricx en later onder het dak van Peeter Daemen in bed ligt.

Nog een passage, nu met een meer positieve tendens: Rekening en bewijs van de administratie gedaan door Willem Staijackers en Daendel Ariaens als momboiren van het sterfhuis en de onmondige kinderen van wijlen Jan Aerts de Bruijn. Op de binnenkaft staat een uitleg over later tevoorschijn gekomen voorwerpen van zilver en tin, en lijnwaad, en ook gerst en mout, niet meegenomen in de openbare verkoop van de meubile goederen. Ook staat in de brief dat het betreffende sterfhuis de grootste brouwerij van Gemert is, en dat het weghalen van het brouwerijgereedschap merkelijke schade voor de kinderen zou opleveren, ook voor de dochter die al getrouwd is.

Voor ieder kind een apart overzicht

Een derde blik in een rekening, nu met een opmerkelijke indeling. Voor de onmondige kinderen zijn namelijk aparte uitgave-overzichten gemaakt. Maria is naar Antwerpen gegaan en heeft het een en ander meegekregen. Later is zij in Den Bosch gaan wonen en vervolgens weer teruggegaan naar Antwerpen. Jacobus is naar Roermond gegaan. Ook hij krijgt van alles mee. Later is hij in Ravestein terechtgekomen. Jan Baptista staat met name op de rol voor twee van de onmondige kinderen, de kosten voor uitgaven aan zijn kleding, maar ook voor boekpapier en voor koperdraad voor het “klavekorium”, waarmee een soortement orgel is bedoeld, want Jan Baptista heeft ook orgel leren spelen bij Johannes Versluijs. Johanna noteert aanvankelijk uitsluitend uitgaven voor kleding en dergelijke, later gaat ook zij naar Antwerpen en haar wordt regelmatig geld toegestuurd. Erardus toucheert vooral veel kleding.

Zowel het gezins- als het dorpsleven krijgen dankzij deze prachtige bron meer pixels. Het geloof en de devotie spelen op de achtergrond bijna altijd een rol. Zo stelt advocaat Molenmaeckers een rekest op zodat (een, niet dé) Maria het klooster in kan gaan, of zien we een geldbedrag voor het laten bidden van de H.Rozenkrans voor de zielen van Jan van Dooren en zijn vrouw, krijgt een dochtertje een evangelieboek en Gerardus Griffien levert kant voor een bruidsmuts voor weer een andere Maria – toen zij “gehult” werd – aan de procuratesse van het Karmalietenklooster in Boxmeer, en Gertruijd wordt voorzien van offergeld, eveneens te gebruiken in het klooster. Ook leren u en ik de winkeliers van het toenmalige Gemert kennen: zij staan genoteerd voor betalingen vanwege aldaar verhaelde waren, zoals stijfsel en zeep, tabak voor de jongens, olie, zout en wittebrood.

Meer in het particuliere vlak biedt een aankondiging van een openbare verkoop een mooi overzicht van de veestapel die bij de hoeve hoort. Een oud ruinpaard en een oud merriepaard, een rode koe en een kruiskoe, een kruismaal, een zwart-gekolde koe, een rode ruggelkoe, een maalkalf en twee ossen, de ene rood-blaar, de ander rood gesproeteld, zullen van eigenaar veranderen.

En dan het uitzwermen van de kinderen: Stevensweert en Roermond, ’s-Hertogenbosch en Antwerpen, Holland, Nijmegen, het land van Kessel, Nuijs (Neuss in het Hessenland), Düsseldorf, Tiel, Gent, de Maaskant, het Brandenburger land, Amsterdam, Kleef, Delft, Leuven, het is maar een greep uit de nieuwe woonplaatsen van de jongelui. Soms is het reisdoel niet bekend: geld meegegeven aan Jan “toen hij wegging”. Een kritische noot, niet al te gebruikelijk in de 17e en 18e eeuw, valt onmiddellijk op. Het betreft een brief aan de Gemertse schepenen waarin Dierck Vissers, 21 jaar, en zijn broer Thomas zich beklagen over het “kwaad regeren” van hun vader Dirck Vissers, waardoor ze de laatste drie jaar “buitenshuis”, bij vreemde mensen hebben moeten wonen. Zij willen dat er momboiren worden aangesteld, en dat gebeurt ook, Jan Rooijackers en Leonardus van Gruijtrooij treden in functie.

Voor het evenwicht zet ik daar een mededeling aan Magdalena van Lieshoudt tegenover. Zij wordt dringend verzocht om een gouden kruis te kopen, “hetwelk haar vader begeerd had”. Let wel, pa wil dat kruis niet voor zichzelf, maar geeft wellicht als laatste wens aan dat zulks nog door zijn dochter moet worden aangeschaft.

Nog een ferme greep

Tot slot doen we samen een ferme greep in deze schatkamer van verbazingwekkende mededelingen en beleven heel even het leven van toen…

‘De bezittingen van de kinderen zijn getransporteerd naar de Donk en naar Oss, om het zo uit handen van de Lorrainen te houden.’

‘Een reis met zoon Thomas is door hoog water vertraagd.’

‘Van Maximiliaen Bardoul is geld ontvangen voor de soldatenteringe in het huis gedaan.’ ‘Het huis is afgebrand, en de huisplaats en wat verder nog restte is verkocht.’

‘We hebben nieuwjaarsgeld aan het kind gegeven, op 1 januari 1691.’

‘Aan zoon Arnoldus zelf kost-, kleding- en schoolgeld uitbetaald, aan Johan Conincx is betaald voor de kleding en schoenen voor Arnoldus, en verder reisgeld en verdrinckgeld en geld voor kalk, allemaal voor Arnoldus, met nog een mooie wambuis en hoosen, én speelgeld.’

‘Ik ben voor de kinderen naar Bakel geweest in hagel en sneeuw, en heb om die reden het een en ander verteerd in de herberg van Lambert IJsbouts.’

‘Jan Handrick Denijs heeft arbeidsloon gekregen vanwege zijn hulp toen het huis in de Mortel omwaaide.’

‘Geld bijgelegd bij het vermangelen van een os met een schaap.’

‘Ook de vrouw van Peeter Dielis krijgt geld, omdat zij de maentstont heeft gedaan voor de ziel van Peeter Jan Berchs.’

‘Geld voor een vastenavondgelag voor Franco en Gerardt – de laatste is daarna teruggekeerd naar Boxmeer.’

‘Ook is in het huis geld gevonden, maar dat is aan dienstmaagd Hester Goorts gegeven, in plaats van de koe die haar was toegezegd.’

‘Uitbetaald aan Sijmon Dircx voor het cureren van een kwaad been.’

‘Antonis krijgt ook twee boeken papier, en een boek met de titel “De Sendtbrief”.’ ‘De kosten rondom het nedervallen van het huis der onmondigen te Gemert.’

‘Ik ben naar Gemert gekomen om te spreken met Thomas Peters van den Eijnden, opdat deze zich zou patentiëren aangaande het geld dat hij nog tegoed heeft.’

‘De kinderen betalen mee aan het hoofdgeld dienende tot het gieten van een nieuwe klok.’

‘Voor zoon Jan, dertien maanden in de kost bij Jan Nicolaessen, en daarna is Jan dertien maanden in de kost geweest bij zijn grootmoeder.’

‘Een betaling door Jan Meussen de Smit, omdat hij mocht naweiden in het groesland van de kinderen.’

‘Aan het meske, krank wezende, gedurende haar ziekte alle weken een gulden en daarbij kostgeld betaald aan Jan Thonissen, later aan Gerard Jacob Hesleaers en honorarium aan chirurgijn Conincx.’

‘Het laten schrijven van een brief over de uitreiking van 750 gulden aan de erfgenamen van het echtpaar, om hen niet ongetroost van hier te laten vertrekken.’

‘De kosten van de verkoop der meubelen, en jenever voor de bewakers van de meubelen.’

‘Pruimen en wijn voor het kleinste kind – het was ziek en is uiteindelijk komen te sterven.’

‘Betaald voor het inkleden van zoon Goijart bij de Kartuijsers van Gent.’

‘Uitgave voor een jaar slapinge en wassinge.’

‘Geld meegegeven aan Heijlke toen ze naar Kevelaer ging.’

‘Peercke bijgestaan toen die vijftig dagen ziek was.’ ‘Reisgeld voor Thomas toen hij naar Vrankrijk is gegaan.’

‘Aan de meester chirurgijn voor de zieke ogen van Mechel.’

‘Aan de jager die het roer van Hendricus had afgenomen.’

‘Gegeven aan Catharina Franssen voor twee jaar de rozenkrans te bidden voor Dirck-oom.’

‘Betaald aan Hans Reijnders voor rekken van het lichaam, samen met Peter Jan Martens.’

‘Voor een aalmoes aan de leprozen te Den Bosch.’

‘Betalingen voor het inkleden van zuster Maria te Soeterbeeck.’

Opmerkelijk is de betaling aan Jan Aryaens, die naar Den Bosch schoenen voor de kinderen is gaan kopen. Die moeten toch eerst door die kinderen zelf gepast worden?

En al even opvallend, althans met de woordenschat van nu, is de vereffening met de molder te Helmond vanwege twee billen.

Pure pech: er komt nog een boete achter een momboirrekening aan. De Gemertse schout constateert na lezing dat Anthoni Ansems en zijn dienstmaagd vleselijk hebben geconverseerd en dat is strafbaar.

Per slot van rekening: de aankoop van een boek papier om dit alles in op te tekenen en het honorarium voor Wolterus Hurkens – hij heeft deze rekening in het klad geschreven – en voor Peter van Oldenzee, blijkbaar gezegend met een vaste hand, want hij schrijft alles in het net.

Het meest tastbare? Een mooi corporeel stuk, namelijk een naald, nog aan het touwtje om de kladnotities en kwitanties te bundelen, anno 1724 vergeten te verwijderen…

VERANTWOORDING

De Gemertse momboirrekeningen in het Gemeentearchief van Gemert-Bakel zijn ondergebracht in het Oud Rechterlijk Archief en omvatten de nummers R218 tot en met R245. Voor dit artikel is geput uit R218-R232.

GH-2017-04-Momboirrekeningen.pdf

GH-2017-04 Molendwang van Van Riemsdijk

Peter van den Elsen

Bij mijn molenspeurtocht ten behoeve van ‘het Molenboek van Gemert-Bakel’ dat we als themanummer van Gemerts Heem in april 2017 op de markt brachten, kwam ik nog iets interessants tegen.

De molendwang is in de Franse Tijd afgeschaft, maar Van Riemsdijk, vanaf 1813 eigenaar van Gemerts kasteel en vanaf 1833 ook van de molens De Beer en Het Zoutvat, voert de oudtijdse molendwang via de achterdeur toch weer in. Als er in Gemert concurrerende molens verschijnen, neemt hij in het huurcontract van zijn hoeves en landerijen een bepaling op dat alle huurders (ook die van de Hoeve Esp onder Bakel) verplicht zijn om op zijn molens het graan te laten malen. Bij elke overtreding moet de overtreder drie gulden betalen aan’de armen van Gemert’.

GH-2017-04-Molendwang-van-Van-Riemsdijk.pdf

GH-2017-04 Kiek Naw – Geen fietszegening op Esdonk

Paul Verhees

Een enkele bezoeker van de openluchtmis op Esdonk in juli stak bij het eerste verdwaalde spatje regen een paraplu op. Door ervaring wijs geworden, denk ik. Als pater Piet Delisse voor het Esdonks kapelleke achter het altaar staat en er trekken dreigende regenwolken over, kun je beter niets afwachten.
Ik verbind hier de traditie van de openluchtmis op Esdonk even met de traditie van de autozegening in Elsendorp. Want ik denk te weten waarom de regen ondanks die dreigende wolkenlucht niet doorzette. Daarvoor moet ik er eerst op wijzen dat veel bezoekers elk jaar per fiets naar de openluchtmis komen. Omdat het vaak regende tijdens die mis, werd ook de ‘fietszegening’ op Esdonk een traditie.
Dit jaar bleef het echter droog en zo blies Onze Lieve Heer de fietszegening af. Ik denk dat Hij in de hemel had gesproken met de in maart overleden Elsendorpse pastoor Sjef van den Nieuwenhof. Die zegende meer dan dertig jaar auto’s. Hij gaf nooit garantie op die zegening, vertrouwde hij me ooit toe nadat hij zelf een ongeluk had gehad met zijn auto. Onze Lieve Heer zal zijn conclusies getrokken hebben.

GH-2017-04-Kiek-Naw-Geen-fietszegening-op-Esdonk.pdf

GH-2017-04 Iets zeldzaamst

John  van de Laar

Toen veldwachter Egbert van den Hurk op 6 september 1833 overleed, moest op zoek worden gegaan naar een opvolger. Twee kandidaten kwamen in aanmerking, de 51-jarige Cornelus(sic) Gerritsen en Jan Gijsbert Lagerweij, 32 jaar oud.

Van eerstgenoemde kandidaat was bekend dat hij al eerder veldwachter was in Stiphout, daarna in Nuenen, Gerwen en Nederwetten en later in Gemert waar hij in alle opzichten voldaan had. In 1828 werden hij en zijn vrouw ‘vader en moeder’ in het Roomsche weeshuis in Zwolle. Het gemeentebestuur drong er bij Cornelus op aan te solliciteren, wat hij deed. In de aanbevelingsbrief die burgemeester Rietman aan de gouverneur van de provincie schreef, gaf hij onomwonden zijn voorkeur weer voor Cornelus en vroeg hem Cornelus te benoemen, omdat hij “uit vroegere ondervinding een goed veldwachter is, en welke zich nooijd aan dronkenschap pligtig maakt, het gene bij soortgelijke menschen iets zeldszaamst is, en gemakkelijk voor den dienst.”

Noot:

BHIC Den Bosch, Provinciaal Bestuur 1810-1930, toegangsnummer 17, inventarisnummer 703

GH-2017-04-Iets-zeldzaamst.pdf

GH-2017-04 Het belang van het woordgeslacht in het Gemerts

Wim Vos

Onder het trefwoord gállie (=jullie) vindt men in het nieuwe Gemerts Woordenboek als illustratie van het gebruik van dit persoonlijk voornaamwoord de vraag Olliede gállie d’n álliejen ok? Deze vraag wordt vaak gebruikt als ‘taaltest’ om niet-Brabanders op de proef te stellen, niet alleen in Gemert, maar ook in Helmond. Een familielid van me stelde deze vraag aan een collega die dialect wilde leren spreken en toen de leergierige had begrepen dat óllieje in het Nederlands ‘oliën’ of ‘insmeren’ betekende, vroeg hij hem of hij eens wilde nadenken over wat er nu eigenlijk geollied moest worden en gaf hem veertien dagen bedenktijd. Na twee weken kwam zijn leerling met het vermeende scherpzinnige antwoord: Oew kaël.

Hoewel wij allemaal weten dat waj in Gímmert ’m gaër lusse èn in Hèlmend ok, beseffen wij Gemertenaren onmiddellijk, dat dit een hartstikke foutief antwoord is. Hoe weten wij dat? Welnu, het zelfstandig naamwoord kaël is niet mannelijk, maar vrouwelijk. Je zegt immers dees kaël en niet *dízze kaël (vergelijk dees vraow, maar dízze mèns (:man).

Als de bedenker van deze taaltest óew kaël had bedoeld, had hij i.p.v. d’n állieje d’ állie gezegd: Olliede gállie d’ állie ok? (Let ook op de verbindings –n in álliejen, die in d’ állie’ vervalt). De bedenker van deze taaltest kan dus slechts gedacht hebben aan een mannelijk woord als oplossing. Volgens prof dr. Jos Swanenberg is de meest plausibele verklaring: behandelen jullie die baby van jullie ook met (baby-)olie? Het biologische geslacht van het kind doet er niet toe, of het nu een jongen of een meisje is, in het Gímmers is dit leenwoord uit het Engels altijd mannelijk: ’nen beebie, dízzen beebie.

De aanstaande dialectspreker had ook kunnen komen met onzijdige woorden, zoals oew gewaër (: dat geweer van jullie) of oew mesien (die machine van jullie, met als pikante bijzonderheid dat mesien in het Gemerts onzijdig is maar vrouwelijk in het Nederlands). Maar ook dan zou d’n állieje fout zijn geweest. Dan had er in de vraag ’t állie moeten staan.

Stel dat onze ijverige dialectstudent als oplossing een meervoudig woord had gekozen: kaële, gewírre, mesiene of beebies, wat zou er dan hebben moeten staan i.p.v. d’n állieje? Wel, in het meervoud is het lidwoord altijd de. Het aanwijzend voornaamwoord (voor dichtbij) altijd dees, dus d’n állieje had d’ állie moeten zijn.

Noten

W.J. Vos, Gemerts Woordenboek, Bijdrage tot de geschiedenis van Gemert 34, 2017, s.v. állie, gállie, kaël, gewaër, mesien.

Wim Daniëls, Het Helmonds Woordenboek, s.v. ollie.

GH-2017-04-Het-belang-van-het-woordgeslacht-in-het-Gemerts.pdf