GH-2014-01 Pro Memorie 11 mei 1940

Ad Otten

Onze werkgroep ‘Gemert Vrijstaat’ heeft kort voor de feestelijke ingebruikname van het heringerichte Ridderplein in november 2013 in het straatplaveisel van het plein of in de directe omgeving daarvan, vier gedenkstenen gelegd ter herinnering aan de gijzeling van zo’n 500 personen op 11 mei 1940. Aan de grachtkant, ongeveer ter plaatse van de vroegere kiosk, ligt een steen die herinnert aan de gijzeling in zijn algemeenheid. Dan ligt er in de stoep ter hoogte van de apotheek in de Kapelaanstraat een steen die herinnert aan ‘de Paws’ van Gemert, oftewel de toen 63-jarige Bert Baggermans die daar ter plaatse door een Duitse militair werd doodgeschoten na diens weigering zich bij de gijzelaars
op het plein te voegen.

In het Binderseind (vóór huisnr.2) ligt een steen die herinnert aan de dood van de 11-jarige Nico van Vugt die in het hoofd werd getroffen door een vanuit het kasteel afgevuurde en verdwaalde Nederlandse kogel. De vierde steen ligt in de Kasteellaan op de plaats waar dienstplichtig sergeant Paul van Oostveen het leven liet, nadat hij een uur of wat eerder, nog tijdens de Duitse belegering van het kasteel, een zware verwonding opliep.

Bekijk PDF

GH-2014-01 Dakbeschot kerk Sint-Jansonthoofding is van 1726

Ad Otten

Een rondleiding over de gewelven van de kerk van Sint-Jansonthoofding is een unieke belevenis. Bij ‘daglicht’ komt daar ’n kleine 600 jaar gewelfbouwhistorie in beeld die veel vraagtekens oproept maar die voor een belangrijk deel ook beantwoord kunnen worden. Eerder is in Gemerts Heem daar al eens uitgebreid aandacht aan besteed en er is ook een op dit bijzondere object toegespitste film in de reeks ‘Mysteries van Gemert’, te raadplegen.1 En wat betreft de onbeantwoorde vragen komen er van tijd tot tijd ook weer nieuwe feiten aan het licht. Zo zit er in het dakbeschot van het oude middenschip een inscriptie met de tekst “DIT WERCK IS VERNUET ANNO 1726”. De vernieuwing, renovatie zouden
we nu zeggen, betreft de complete vervanging van tenminste het dakbeschot. De inscriptie is aangebracht in de middelste van het vijf traveeën tellende middeleeuwse middenschip. Een prent van Valentijn Klotz gedateerd 30 december 1675 laat duidelijk zien dat er in 1726 aan de hoogte en helling van het middenschip niets veranderde waaruit we af kunnen leiden dat de gebinten destijds buiten de renovatie zijn gebleven.

Die renovatie vond dus plaats zo’n 287 jaar geleden. Tellen we nog eens 287 jaar terug dan komen we uit in 1439, in welk jaar de bouw van de kerk nog in volle gang was… Mocht je denken dat nu in 2013 – na opnieuw 287 jaar – ‘ons’ aaw kerk onderhand weer toe is aan nieuw dakbeschot, dan heb je het mis. Het dakbeschot van het oude middenschip ziet er nog steeds prima uit. In 1726 heeft men uitstekend bouwmateriaal gebruikt en prima vakwerk geleverd.

Met dank aan Johanna Vogels die bij een rondleiding onlangs de foto schoot van de inscriptie.

Noten:
1. Ad Otten, Gemertse kerkgewelven, in: Gemerts Heem 2000.03 blz.3-19; voor de film “Het mysterie van de Gemertse kerkgewelven” zie: www.heemkundekringgemert.nl onder de tab ‘Historie’, kies ‘Gemertse mysteries’, scroll in de lijst van 50 mysteries naar ‘mysterie 08’.

Bekijk PDF

GH-2014-01 Een oeroude bijnaam: Vogels alias Steele

Ad Otten

Op 9 juli 1932 overlijdt de 64-jarige Martinus Vogels (weduwnaar van Katrien Maas) bijgenaamd Tinuske Steele, winkelier in de Kerkstraat. Zijn winkel was tegenover die van Jan
Wijn, bijgenaamd Jan Wip. Beide winkels hadden ongeveer hetzelfde assortiment in de verkoop en heel Gemert had het over “Wip en Steel concurreren veel!” Maar Tinuske Steele had iets aparts. Blijkens een opschrift in de winkel, zo wil tenminste het verhaal, verkocht hij ‘grote stelen en kleine stelen’. Met een vette knipoog voegde Tinuske daar steevast aan toe ‘grote(n) stelen ’t meest!’. Daarmee is hij onsterfelijk geworden. Ruim tachtig jaar na zijn overlijden klinkt ‘Tinuske Steele’ in Gemert nog steeds als bekend en vertrouwd. Jaja, het is d’n opa van Bakker Vogels, Garage Vogels, d’n Engelenburcht, de Grasmaaiers, enz. enz.

De bijnaam ‘Steele’ moet al heel oud zijn maar waar die vandaan komt is een mysterie. In Aarle- Rixtel, Boekel, Beek en Donk, en in een nog veel wijdere kring om Gemert heen, wonen al meer dan honderd jaar overal naamgenoten “Vogels alias Steele”. José van der Aa-Vogels uit Handel, wier stamboom terugvoert tot omstreeks 1600, raakte vorig jaar met dorpsgenote Anneke van Eldonk-Selten aan de praat over hun voorouders. Het begon ongeveer zo: “Weet je,” vertelde Anneke, “dat mijn opa ook een Vogels is?” Nee dat wist José niet. Annekes grootvader heette Petrus Vogels, bijgenaamd Peer Steele, zo vervolgde Anneke en toen was José helemaal verrast én geïnteresseerd want José is van origine immers ook een Steele. ‘s-Avonds nog is ze meteen in haar collectie familiegegevens van de stam-Vogels gedoken om de relatie met Anneke Selten helder te krijgen. En het duurde wel even maar die kwam klip en klaar uit de verf. De op 15 december 1749 te Aarle-Rixtel geboren en aldaar op 26 februari 1807 overleden Joannes Corneli Vogels was de eerste met Anneke Selten gemeenschappelijke voorvader. Van tenminste zover terug, dus zegmaar zo’n 250 jaar, moet dus ook de bijnaam ‘Steele’ dateren… Een bijnaam die de familie al heel lang koestert als een koosnaam en die na deze conclusie onderhand ook wel beschouwd mag worden als behorende tot ons cultureel erfgoed. Toch?

Binnen dit kader is het ook interessant om nog even stil te staan bij de familienaam ‘Vogels’, die uiteraard nog ouder moet zijn dan ‘Steele’. Op Esdonk kennen we al vanaf de zestiende eeuw een Vogelshoef (1562)1, genoemd naar de familienaam van de eigenaar destijds. Maar daar komen lang niet alle ‘Vogels’ vandaan. Ook José heeft daar nooit een link mee kunnen leggen. De oudst bekende vermelding van een Vogels in Gemert dateert (vooralsnog) van 1496. Maar in 1241 zien we in een oorkonde als voorschepen (= president-schepen) van Helmond al een H. dictus Volucris (=Vogel) vermeld.2 Zou het met hem allemaal begonnen zijn? Of was ook hij al ’n Vuggelke van een nog oudere Vogel?

(met dank aan José van der Aa-Vogels)

Noten:
1. Peter van den Elsen, De geschiedenis van een kapelgehucht. Esdonk, Gemert 1981, blz.69.
2. H.P.H. Camps, Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312, deel 1, ‘s-Gravenhage 1979, blz. 271.

Bekijk PDF

GH-2014-01 Uit het oud-rechterlijk archief van Gemert

Simon van Wetten

Ook na het uitkomen van de zesdelige serie tesbuukskes ‘Tussen herberg en hoogmis’ – de honderdste uitgave van onze heemkundekring – komt Simon in de dossiers van het civiel-crimineel archief nog heel veel voorvallen en wetenswaardigheden tegen die niet aan uw aandacht mogen ontsnappen.

1704 Boe(mannen)
Daags voor de Boxmeerse vaart komen Delis Hendricx en zijn vrouw Cathalijn uit hun huis in de Mortel. Er staat een koe voor de deur die slechts even aandacht heeft voor het echtpaar. Ze wordt namelijk op een tamelijk onrustige wijze ter linkerzijde geflankeerd door Aerdt Loeijen en ter rechterzijde door Teunis Dircx. Deze laatste probeert over de koe heen met zijn stok naar Aerdt te slaan. De koe heeft daar, arbitrair op een paar sprieten kauwend, weliswaar zo haar gedachten over, maar ze kiest geen partij. Delis en Cathalijn weten niet zeker of Aerdt ook daadwerkelijk is geraakt. Maar hij riep wel om hulp.’We treffen het met Marten Peters. Hij is 25 jaar, had toch even niets te doen en kon zodoende met alle aandacht de koe en haar secondanten beschouwen. ‘Och, ’t was maar een kort stokske waarmee Teunis sloeg. En dan nog die koe ertussen. Ik geloof dat alleen de hoed van Aerdt is geraakt.’ Het valt allemaal dus wel mee. Dankzij een koe die zich tussen de strijdende partijen opstelt.
Bron: GAG – R90 blz.6.

1706 Sterk
Een sterk verhaal behoeft ook een potje met sterk water. Ik zal u duidelijk maken waarom. Het betreft de achtenswaardige en stoere Walterus Hornkens, inwoner alhier en rector der Latijnse school. Hij is in Gemert geboren uit vrome, deugdzame en katholieke ouders. In zijn jeugd heeft hij zich altijd als een eerlijk jongman gedragen. Ook zijn rectorambt, in het doceren van de studenten, heeft hij loffelijk bediend. Toch, hélemaal compleet is Walterus niet. ‘Hij heeft zich met schieten verwond aan de linkerduim, zodanig dat die duim is afgezet. Hij heeft die duim bewaard! En nu wil hij zijn studie vervolgen, om aldus tot een geestelijke staat te geraken.’ Als ze op de Latijnse school nu ook eens het vak biologie in het curriculum opnemen, dan wil meneer Walterus bij wijze van afscheidscadeau het potje met zijn duim vast wel afstaan voor het practicum.
Bron: GAG – R91 blz.43.

1706 Heerlijke rechten
Heerlijk, die rechten van de heer. ‘Ja, voor de heer dan toch.’ Precies, voor de heer. Ú immers moet wel een paar vrije dagen opofferen. ‘Wij, Jan Anthonis Hes en Nicolaes van der Henst, schepenen van Gemert, getuigen dat alle inwoners van Gemert gehouden en verplicht zijn – en zij zijn dat ook altijd geweest – de turf van onze commandeur Van Loë jaarlijks naar hier te varen en de vruchten van Zijne Genade naar Den Bosch te brengen, althans tot aan de rivier de Aa, en het gras van de beemd van de commandeur af te maaien. Wel wordt aan de maaiers door de commandeur de kost gegeven.’ Om nu de maaitijd aangenaam te bekorten en de maaltijd daarentegen al even aangenaam te verlengen vraag ik u na te denken over het spreekwoord ‘de kost gaat voor de baat uit’. Moet dat niet zijn ‘de kosten gaan voor de baat uit?’ En zo ja of zo nee, vanuit wiens oogpunt? Dat van u of dat van de commandeur? Blijf intussen wel geconcentreerd maaien. Zo’n zeis is scherp.
Bron: GAG – R91 blz.42.

1710 Geen kalf verdronken
Als dames met elkaar ruzie krijgen, zijn het plots geen dames meer. Ordinair, gemeen, min, slecht, laag, dát zijn de omschrijvingen die wij, hoezeer het ons ook spijt, moeten gebruiken bij de gemiddelde Gemertse vrouwenruzie. Neem nu Catharijn, de vrouw van Jan la Rose en Jenneke, de vrouw van Willem Huberts. Zij zijn ontstemd geraakt door iets dat Gijsel, de vrouw van herbergier Rombout Craeijevelt heeft gezegd of gedaan. Welnu, de twee dames beramen in de concurrerende herberg van Jan Puijffelick, onder het genot van flink wat glaasjes opwekkende middelen, een zó gemeen plan, dat zij de status van dame verliezen. Zij gaan de waterput van Gijsel bevuilen, er van alles ingooien, onbruikbaar maken. Zo beraamd, zo gedaan. Catharijn en Jenneke vangen hun wraakzuchtige werkzaamheden aan met het in stukken slaan van het poortje bij de Craeijevelt-herberg en werpen de stukken in de put. Gróte stukken, het is best zwaar. ‘De duijvel, Jenneke, helpt mij heffen’, roept Catharijn. Een vensterraam, de grote asbak waarin de as van het haardvuur wordt verzameld en een kalkbak volgen. Als die twee canailles zo doorgaan is de put binnen de kortste keren gedempt. In zo’n afgelegen dorp is elke afwijkende gebeurtenis meteen een verzetje en publiek ontbreekt bij de werkzaamheden van de twee vrouwen dan ook niet. Heijlke, de vrouw van slachter Peter Theunisse, en Ariaentje, de vrouw van Dirck Verschuijl – zij heeft ocharm een bultige rug – worden derhalve door de schepenen opgeroepen om te komen getuigen. Heijlke krijgt vervolgens van onze twee ex-dames het dringend verzoek de zaken te verdraaien. Het duo betaalt om zulks af te dwingen een schelling. Echter, Ariaentje is al op de secretarie en Catharijn is wat later vol verwijt. ‘Gij hebt een valse eed afgelegd.’ Nee, integendeel, Ariaentje heeft nauwgezet en waarheidsgetrouw verteld wat er is gebeurd. Heijlke trouwens, ondanks die schelling, óók. Er ontstaat een nieuwe episode ín, en tevens opschaling ván de onenigheid, want niet alleen gaan Catharijn en Jenneke nu ook tekeer tegen Heijlke en Ariaentje, maar alle ‘dames’ halen er tevens hun mannen bij. Nog even wachten en dan wordt u er op de één of andere manier ook bij betrokken. Houd uw put in het oog.
Bron: GAG – R91 blz.69.

Bekijk PDF

GH-2014-01 Ons kent ons: Mensen van Gemert

Fotowerkgroep

Een nieuwe rubriek. Van de heel lang al actieve fotowerkgroep. Kort na de ingebruikname van de Heemkamer in 1981 opgestart door Dien Scheepers-van Kessel, de moeder van de Heemkamer. Marij van Pelt-Vos nam het stokje over. Foto’s werden gescand en op kijkmiddagen geprojecteerd. Waar werden ze gemaakt, wanneer, door wie, en wie staan er op? Ongenoemd kan hier niet blijven de door Laura Habraken ontplooide activiteit om de Collectie Duppen te duiden en ontsluiten met als jaarlijks terugkerend hoogtepunt de ‘Duppenzondag’. Met de antwoorden op de steeds weerkerende vragen “wie, waar en wanneer”, wordt meepesant het ene verhaal na het andere gelost.

We openen deze rubriek met een kijkje in het album van wijlen pater Johan J. van Houtert SCJ. De afkorting achter zijn naam staat voor de priestercongregatie van het Heilig Hart van Jezus, in het Latijn: Congregatio Sacerdotum a Corde Jesu. Opgericht in 1877 door de Franse priester Leo Dehon. In Nederland aanvankelijk bekend onder de naam Oblaten van het Hart van Jezus. Sedert 1911 kent de Congregatie een Nederlandse provincie. Johan J. van Houtert, geboren in Gemert op 16 maart 1904, was de zesde in een gezin van elf kinderen. Na de Latijnse School ging hij naar het seminarie van genoemde oblaten. In 1930 werd hij priester gewijd en op 10 augustus van dat jaar zien we afgaande op de foto’s zo’n beetje heel Gemert zijn priesterfeest meevieren. Van 1931-1963 is hij vervolgens werkzaam als missionaris in Brazilië en daarna van 1964-1974 pastor van de Portugese parochie in Amsterdam. Dan verhuist hij naar Asten waar hij op 4 december 1995 op 91-jarige leeftijd overlijdt.

Een vier jaar jongere broer van Johan, te weten Antoon geboren in Gemert 30.8.1908, wordt ook missionaris maar dan bij de in Gemert welbekende Congregatie van de Heilige Geest. Antoon viert zijn priesterfeest in Gemert in 1937. In 1938 vertrekt hij naar de missie in Angola. Op 3 maart 1960 sterft hij daar in Vila Pereira de Eca (Zuid-Angola). Hij is begraven in ‘Missie Omupanda’.

Met dank aan fam. Van Houtert en José van der Aa-Vogels

Bekijk PDF

GH-2014-01 Bij de 100ste boekuitgave van de Heemkundekring

Ad Otten

In 1941, het geboortejaar van de heemkundekring, verscheen uitgave nr.1 van ons tijdschrift Gemerts Heem. Acht bladzijden. Gestencild.

Zeventien jaar later, op nieuwjaarsdag 1958, begonnen Martien van der Wijst en Wim Vos aan uitgave nr.2. Zij waren de nieuwe en jonge gezichten in de heemkundekring. In november 1961 leverden zij Gemerts Heem nr.3. Nog steeds acht gestencilde bladzijden, maarrr… de laatste woorden toen waren: WORDT VERVOLGD!
In datzelfde jaar 1961 verscheen van de hand van de naar Arnhem verhuisde Martien van der Wijst, een eerste boekje: De beknopte geschiedenis van Gemert. Gestencild, 60 bladzijden. Van 1971 dateert het eerste gedrukte boek: ‘Gemert in oude ansichten’. Een succes. Herdrukken zijn nog steeds in den handel.

Gemerts Heem ontwikkelde zich onderwijl tot een regelmatig verschijnend kwartaalschrift, en dat terwijl de hele redactie tot 1972 buitendorps was. Martien van der Wijst (Arnhem) en Wim Vos (Den Bosch later Nuenen). Er kwam versterking in het Gemertse zelf. Na de sluiting van de Latijnse School werd rector Pennings secretaris van de heemkundekring, en er ‘daagde’ versterking van jonge gasten, die vroegen om veel en veel meer activiteit. Niet alleen van de kring maar ook van de gemeente. Voor behoud en aandacht van dit en dat. Andere visies op landschap en dorpsuitleg. 1975 was het jaar van het kleine monument. Overal in het land bracht dat een ommekeer in de monumentenzorg die zich tot dan hoofdzakelijk leek te richten op kastelen, kerken en landhuizen.

Al een paar jaar waren geen bestuursverkiezingen gehouden bij de heemkundekring. Eigenlijk durfden ze niet in zee met die jonge deels ‘langharige’ kandidaten? Waren dat niet de bezwaarmakers tegen de sloop van het Gasthuis en antagonisten van Plan-Schoorswinkel? En waren daar ook niet krakers bij van de Latijnse School? Op 15 april 1977 ging echter de kogel door de bovenzaal bij Dientje. De Heemkundekring van Gemert kreeg veruit het jongste bestuur van alle heemkundekringen in Nederland. Peter van den Elsen, Henk Giebels, Peter Lathouwers en (de wat oudere) Ad Otten kwamen in het bestuur. Nog dezelfde avond zagen vier werkgroepen het licht. Werkgroep Geschiedenis (voor verantwoord historisch onderzoek), WG Genealogie (stamboomonderzoek), WG Dialect (Wim Vos kwam terug in Gemert), en niet te vergeten een uitgebreide redactie voor publicaties. Als garantie voor de te bewaren eenheid: in elke werkgroep (minstens) één bestuurslid.

Vier maanden later (augustus 1977) rolde al Bijdrage nr.1 tot de geschiedenis van Gemert van de drukpers onder de titel “100 Jaar Bejaardenzorg” met grote dank aan Ad Marinus, directeur Huize Ruijschenbergh. Hij had vertrouwen in het nieuwe bestuur. Hij regelde zuster-overste Monica Goossens in de redactiecommissie, beloofde de helft van de oplage af te nemen en gaf ruimte aan een fototentoonstelling die in 3 dagen door 3000 mensen werd bezocht. “100 Jaar bejaardenzorg”, dat schrijver dezes mocht schrijven, was toen al bijna uitverkocht. De formule voor het succcesvol uitgeven van volgende ‘bijdragen tot de geschiedenis van Gemert’ was meteen duidelijk. “We moesten samenwerken.” In 1978 rolden nr. 2 en nr.3 van de drukpers. Het was bij gelegenheid van respectievelijk de opening van de nieuwe Komschool aan de Elisabethplaats en vrijwel gelijktijdig de opening van de nieuwbouw van het Macropediuscollege. De Geschiedenis van het Lager Onderwijs in Gemert (door Peter van den Elsen) en Georgius Macropedius (door Henk Giebels).

Peter Lathouwers verzamelde alle krantenberichten over Gemert van 1880-1900; Wim en Piet Vos werkten aan ‘De Vaktaal van de Gemertse handwever’. Dát werden de boeken bij de opening van de Heemkamer in april 1981, waarmee we onze eigen expositieruimte kregen. Boven op het gemeentearchief… Vóór die tijd waren echter al een stel boeken meer uitgegeven. We dekten de behoefte aan een geheel herziene “Beknopte geschiedenis van Gemert”. We waren hartstikke goejekoop. We werkten vur niks, mar toch waren we ingegaan op de vraag naar een (nog) goedkopere boekuitgave… Zes weken voor het in De Mortel te vieren feest van het 75-jarig bestaan van de kerk, vroeg het kerkbestuur of we een bouwgeschiedenis van hun kerk konden leveren om nagenoeg gratis aan de parochianen te kunnen aanbieden. ’t Parochiememoriaal uit de bouwtijd en andere authentieke
bronnen zaoten in ’n trummelke op de pastorie. ’t Was héél kort dag, maar dat trummelke mee naar huis nemen kon echt niet!? Dat was tegen de regels van de bisschoppelijk archivaris. Marinus Rijkers kwam toen naar de pastorie met een kruiwagen en daarop het kopieerapparaat van de Mortelse Rabobank. Hij kopieerde alles.

Zoals in De Mortel werden 12 zgn. busselkes over uiteenlopende onderwerpen waarvan de oplage niet al te hoog kon worden ingeschat, zelf geschreven en zelf gelay-out. Met dank aan de Zetterij van De Streek. In het verlengde van Gemert in oude ansichten kwam er nu ook een serie “Gemert-in-beeld” met als eersteling het kostelijke Gímmerse Negossie (Tineke Mols & Carin Gerrits).

Samenwerking bleef voorop staan. Met de harmonie, de schutsgilden, de ondernemersvereniging, Stichting Esdonkse kapel, de Congregatie van de Heilige Geest, oorlogsveteranen, Boerenbondsmuseum, Wit-Gele Kruis, NCB-afdeling Gemert, Parochies Gemert en Handel, Dorpsraden van Elsendorp en De Mortel, Genealogische en heraldische verenigingen, Vrijwillige Brandweer, Rabobanken van Gemert, De Mortel en Elsendorp, de Indische Gemeenschap, de VVV, de gemeente, enz. enz. zelfs met ‘nen Helmondse historicus (Giel van Hooff).

Diepgaand historisch onderzoek werd nooit uit de weg gegaan. Evenmin de samenwerking met de Rijksdienst voor oudheidkundig bodemonderzoek (met dank aan Jan Timmers en Ton Thelen) of een internationale coöperatie met bijv. Historisch Studiecentrum Alden Biesen (Ton Thelen). Ten tijde van de opgraving van het Hooghuis werd in een landelijk verschijnend historisch tijdschrift al geschreven over de meest actieve heemkundekring van Nederland en over boekuitgaven van bovenlokaal belang. De status aparte van Gemert kwam uit de verf en Vrijstaat Gemert is intussen al bijna erkend als een soeverein vorstendom van de Teutonic Order. De in de ondergrond bewaard gebleven plattegrond van het eerste kasteel van Gemert (het Hooghuis) werd blootgelegd. Ook het uitgebreide complex van een uit 1210 daterende watermolen. Onderwijl werd de plaatselijke Drukkerij Vos uitgedaagd zich te meten met de van Gemert geboortige Laurentius Torrentinus waarover omstreeks 1550 in Italië werd gepocht als zijnde de beste boekdrukker ter wereld (met dank aan Frans Slits). En wat te denken van de nog almaar uitdijende lokale oorlogsgeschiedschrijving (met dank aan Anny van de Kimmenade en Ruud Wildekamp), van ‘Toen ons Moeder skruwde’ (Bertus van Berlo), en van de indrukwekkende ‘Enkele Reis Indië-Gemert’ (Rob de Haas)? En hoe wil je nu een kasteel restaureren zonder daarvan de bewoners en de bouwgeschiedenis te kennen? Trots mogen we zijn op kostelijke ‘museumgidsen’ van het kerkpatrimonium van Handel, en dat van Sint-Jans Onthoofding “In volle glorie”. Dan hebben we het nog niet eens gehad over de Gemertse Woordenboeken van de gebroeders Vos. De serie Gemertse Verhalen. En de deels digitale bronnenpublicaties, opgestart met het Vredegerecht van Gemert en De afstamming van alle Gemertenaren van Karel de Grote (met dank aan de Werkgroep genealogie onder aanvoering van Wim Jaegers en Willy Ivits c.s.). En niet te vergeten natuurlijk de transcripties en indices van alle Gemertse schepenprotocollen. Van 1473 tot 1811. Een goudmijn voor elke onderzoeker in Gemerts archief. Daarmee zijn we aanbeland bij Simon van Wetten. Historicus én taalkunstenaar, met een hele lijst van publicaties achter zijn naam. Vandaag: auteur én presentator van de 100ste uitgave van onze heemkundekring. Ja, 100 boekuitgaven! Tis bekant nie te geleuven….

Twee dingen nog:
1) de geweldige samenwerking met onze huisdrukkers Vos en Van Lankveld.
2) het initiatief van Rob de Haas voor de website www.heemkundekringgemert.nl. Niet lang daarna kreeg het heemkundekringbestuur een nieuwe scheut in de persoon van Niels Arts. Met hem wordt sedertdien flink inhoud gegeven aan Rob’s ambitie om die website uit te bouwen tot dé EERSTE BRON en vraagbaak wat betreft historie en andere wetens- en opmerkenswaardigheden van Gímmert. Van verschillende kanten groeit nog de bijstand en inbreng. Alle uitverkochte boeken en alle meer dan één jaar oude afleveringen van Gemerts Heem komen op die website. In zoekvensters kun je daar STRAKS vanalles intikken én terugvinden. STRAKS zín ik, már is ’t naw alnie de meest geraadpleegde website van een heemkundekring of geschiedkundige vereniging in ons land?
Gemert, 21 november 2013

(de recensie)
Tussen herberg en hoogmis – de 100ste uitgave
Het moest er natuurlijk uitspringen. En dat doet het ook. Naar inhoud en naar vorm. Een pakketje van zes tèsbuukskes bijeengehouden door een kunstig passende omslag en een touwtje met in een strik een wensbriefje oknogok. Handwerk uit de familiekring van auteur Simon van Wetten. Geen wonder dat er een koper was voor twee pakketjes tegelijk. Eén om te lezen en van de strik te ontdoen, en één om helemaal gaaf met strik-en-al te bewaren achter glas in een vitrine. Geen wonder ook dat de pakketjes nu al op enige tientallen na zijn uitverkocht. Ruim 750 bladzijden ‘krimmeneele zaken’ van Gemert uit de periode 1500-1813 zijn er in gebundeld. ‘Krimmeneel’ in de Brabantse betekenis van ‘apart’, ‘geweldig’ en ‘skon’ tegelijk. Wie wil daar nou geen kennis van nemen? Simon schrijft bovendien geschiedenis met een knipoog en menige anekdote bezorgt een glimlach, en dat niet in de laatste plaats door het kunstige taalgebruik van de auteur. Ja, de 100ste uitgave heeft iets heel aparts.

Bekijk PDF

GH-2014-01 Inlevering radio’s in Gemert,Bakel en Milheeze tijdens WO II

Gidi Verheijen

 

Op 10 mei 1940 viel Duitsland ons
land binnen. Het Nederlandse leger
bood manmoedig verzet, maar was
geen partij voor het goed bewapende
en geoefende Duitse leger.
De koninklijke familie vluchtte naar Londen en
ook de ministers zochten daar een veilig heenkomen.
Prinses Juliana en de prinsesjes reisden
verder naar Canada.
Na het bombardement van Rotterdam op 14
mei tekende generaal Winkelman op de ochtend
van 15 mei de capitulatie. Kort hierna kwam Nederland
onder Duits bestuur, onder leiding van
rijkscommissaris Seyss-Inquart. Hij probeerde
greep te krijgen op het land en zijn inwoners
o.a. door de afkondiging van een lange reeks
verordeningen.
Een van de eerste stappen was de bezetting
van de radiozenders in Hilversum. Die zenders
zonden alleen nog maar programma’s uit die
door de Duitsers gecontroleerd en goedgekeurd
waren. De radiodistributie gaf alleen nog maar
deze goedgekeurde uitzendingen door.
Op zondagavond 28 juni 1940 bracht de Nederlandse
regering in Londen het radiostation
“Radio Oranje” in de lucht, dat tot het einde van
de oorlog elke dag Nederlandstalige uitzendingen
zou verzorgen. Radio Oranje was in staat
nieuws te brengen dat niet door de Duitsers was
gecensureerd en sprak de Nederlanders vooral
ook moed in. Maar al na korte tijd kondigden
de Duitsers een verbod af om naar buitenlandse
radiozenders te luisteren. Dat verbod kreeg de
verhullende benaming “verordening voor de bescherming
van de Nederlandse bevolking tegen
onjuiste berichten”. De meeste Nederlanders
trokken zich evenwel weinig van het verbod aan.
Er werd op grote schaal naar Radio Oranje geluisterd
en de ontvangen berichten werden met
andere geïnteresseerden gedeeld. Dat laatste
was trouwens niet ongevaarlijk, want de verordening
verbood niet alleen het beluisteren van
buitenlandse zenders maar ook de verspreiding
van de opgevangen berichten. Op luisteren naar
verboden zenders stond een gevangenisstraf
van ten hoogste 2 jaar en/of een geldboete van
ten hoogste ƒ 100.000. In combinatie met het
verspreiden van berichten kon de straf oplopen
tot een gevangenisstraf van 10 jaar en/of een
geldboete van onbeperkte hoogte.

De Duitsers probeerden de ontvangst van zenders
als Radio Oranje onmogelijk te maken of
te hinderen door het inzetten van stoorzenders.
Slimme landgenoten ontdekten dat met een
draaibare antenne (raamantenne) het stoorsignaal
sterk onderdrukt kon worden, zodat de
uitzending van Radio Oranje met geen of veel
minder storing te ontvangen was. Ook andere
technische oplossingen en trucjes maakten het
mogelijk de uitzendingen van Radio Oranje te
beluisteren.
In het kader van de vervolging van de joden in
ons land moest deze bevolkingsgroep in april
1941 hun radiotoestel op het politiebureau
afgeven. De burgemeesters van zowel Gemert
als Bakel lieten in dit verband echter weten dat
in hun gemeente geen joden woonden en dat er
dus ook geen radio’s waren ingeleverd.
In november 1941 eisten de Duitsers in het hele
land de voorraad radiotoestellen bij radiohandelaren
op. Ze hadden die radio’s nodig om Duitse
burgers en soldaten aan het Oostfront de mogelijkheid
te bieden naar de radio-uitzendingen
vanuit het moederland te luisteren. Op dat moment
was in Duitsland de productie van radio’s
voor civiele toepassing praktisch stilgevallen,
omdat de Duitse industrie volledig op productie
voor oorlogsvoering was gericht. Het bezette
westen moest daarom de benodigde 100.000
radio’s leveren.
De radiohandelaren in Gemert en Bakel ontkwamen
niet aan de maatregel en moesten hun handelsvoorraad
(inclusief inruiltoestellen) afstaan.
Voor deze toestellen werd door de bezetter
overigens wel de normale winkelprijs betaald.
De handelsvoorraad bij de radiohandelaren in
ons land leverde lang niet het gewenste aantal
toestellen op. Daarom kregen Philips, NSF en
Van der Heem de opdracht speciaal omroeptoestellen
voor dit doel (het “Ostspende”-project) te
produceren. Later werden trouwens ook nog in
België en Frankrijk radio’s voor de “Ostspende”
ingezameld.
Omdat de Nederlanders toch naar de verboden
zenders bleven luisteren, wilde de bezetter alle
radiotoestellen in beslag nemen. De Duitse
militaire vertegenwoordiging in ons land was al
lang voorstander van zo’n maatregel, maar het
Duitse burgerlijk bestuur wilde er aanvankelijk
nog niet aan. Deze laatste organisatie achtte de
inlevering niet noodzakelijk en beschouwde die
ook als een grote psychologische nederlaag, die
het laatste restje sympathie van de Nederlanders
voor de Duitsers weg zou nemen.
Uiteindelijk werd een geschikte aanleiding
gevonden voor de invoering van de maatregel
en wel in de massale april-meistakingen van
1943. Op 14 mei verscheen in alle kranten een
beschikking van Rauter, de hoogste Duitse politiechef
in ons land, met de verbeurdverklaring

van alle radio-ontvangtoestellen. Alle Nederlanders,
behalve enkele groeperingen zoals leden
van de NSB, moesten hun radio inleveren. Wie
dat niet deed riskeerde een gevangenisstraf en
hoge geldboetes.
De burgemeesters moesten de inlevering organiseren
en kregen daarbij wel de hulp van de
PTT. Burgemeester J. Vogels riep de inwoners
van Gemert en de bijbehorende kerkdorpen per
wijk op om hun radio te komen inleveren volgens
onderstaand schema.
– Elsendorp: 27 mei bij W. Haverkort
– Handel: 28 en 29 mei bij P.J. van Eldonk
– De Mortel: 31 mei bij A. van Zutphen
– Gemert (wijk A): 1 en 2 juni
– Gemert (wijk B): 4 en 7 juni
– Gemert (wijk C): 8 en 9 juni.
Het inleveringsbureau van Gemert was gevestigd
in het gemeentehuis.
De burgemeester van Bakel en Milheeze, W.
Wijtvliet, maakte voor de inlevering het volgende
schema bekend.
– De Rips: 1 juni in café Van de Ven
– Milheeze: 4 juni in café P. Wijnhoven-
Claassen
– Bakel: 7 en 8 juni op het gemeentehuis.
Volgens de voorschriften moest de eigenaar
van het verbeurdverklaarde toestel op een
voorgeschreven formulier zijn naam, beroep en
adres, en het merk van zijn radiotoestel, type en
serienummer invullen. Dat formulier was op het
postkantoor te koop voor 5 cent per stuk.
Verder moest de eigenaar een stevig kartonnen
kaartje van 10 x 15 cm aan het toestel bevestigen.
De bemanning van inleveringsbureaus bestond
uit twee of drie personen. De voorzitter
was doorgaans een gemeente-ambtenaar en
een plaatselijke radiohandelaar fungeerde als
radiotechnicus. Diens taak was het controleren
of de formulieren van het ingeleverde toestel
goed waren ingevuld. Hij moest verder vaststellen
of het toestel nog werkte en wat de waarde
ervan was. Het was namelijk de bedoeling dat
later een schadevergoeding voor de ingeleverde
radio zou worden betaald. Dat is er overigens
nooit van gekomen (behalve in het telefoondistrict
Gouda, waar ongeveer 8.000 personen
een vergoeding kregen voor hun ingeleverde en
afgevoerde radio).
Het voorgeschreven inleveringsformulier bestond
uit drie delen. Eén deel werd op het meegebrachte
kartonnen kaartje geplakt en aan het

toestel gehangen, één deel was bestemd voor
de administratie en een ander deel was het
ontvangstbewijs voor de eigenaar van het radiotoestel.
Gemert telde in 1943 vier geregistreerde
radiohandelaren: J. v.d. Crommenacker, P. van
Lieshout, Th. v.d. Wijst en de fa. C.W. v.d. Aa
(Handel). Aangenomen mag worden dat één of
meer van deze radiohandelaren ingeschakeld
werden als radiotechnicus op de inleveringsbureaus
in Gemert, maar het gemeentearchief
levert daarover geen uitsluitsel.
In de gemeente Bakel waren M. van den Heuvel
en P. de Groot (De Rips) bekend als radiohandelaren.
Of zij als radiotechnicus hebben gefungeerd
is mij evenmin bekend, wel is zeker dat
radiohandelaar K. Meerding uit Helmond voor
deze rol was ingehuurd.
Uitzonderingen op de inleveringsplicht werden
nauwelijks gemaakt. Alleen NSB’ers en Nederlanders
in Duitse dienst, konden om ontheffing
vragen. Ondanks de aankondiging dat er een
speciale ontheffingsregeling in aantocht zou
zijn voor invaliden, zieken en bejaarden, is zo’n
regeling er nooit gekomen. Veel invaliden, zieken
en bejaarden schreven een brief aan de burgemeester
van hun woonplaats met het verzoek
vrijgesteld te worden van de verplichte inlevering.
Maar de burgemeester kon in die gevallen
alleen maar antwoorden dat hij in deze materie
niet bevoegd was.
De 8.180 inwoners van de gemeente Gemert
brachten in mei-juni 1943 in totaal 358 radio’s
naar het inleveringsbureau (ruim 4 per 100
inwoners) en de 4.043 inwoners van Bakel c.a.
leverden 186 radiotoestellen af (bijna 5 per 100
inwoners)
Veel Nederlanders namen het risico, hielden
hun toestel achter en verborgen het voor de
Duitsers. Dat gold zeker ook voor de inwoners
van Gemert en Bakel. Het aantal in deze twee
gemeenten ingeleverde radio’s lag relatief
namelijk ver onder het landelijk gemiddelde
(ruim 9 toestellen per 100 inwoners) en onder
het gemiddelde van de provincie Noord-Brabant
(ruim 7 toestellen per 100 inwoners). Aan dat
cijfer veranderde overigens weinig door de nainlevering
van oktober (zie hierna).
Op 9 juni 1943 kregen alle radiohandelaren
in ons land om ongeveer 9 uur ’s morgens
bezoek van de (Nederlandse) politie. Die had
de opdracht de in- en verkoopregisters van
de radiohandelaren in beslag te nemen, zodat
nagegaan kon worden of kopers van een radio
die ook hadden ingeleverd. Op veel plaatsen

 

was de actie ’s avonds van te voren al uitgelekt,
veelal door een tip van de plaatselijke politie.
Het gevolg was dan ook dat bij veel radiohandelaren
de registers onvindbaar bleken. Ook bij de
hiervoor genoemde radiohandelaren in Gemert
en Bakel en Milheeze stond de politie op de
stoep, maar slechts één van de zes geregistreerde
radiohandelaren kon een register overhandigen.
Hierin stond sinds eind 1941 evenwel geen
enkele verkoop genoteerd, omdat het sindsdien
namelijk verboden was radio’s te verkopen.
Van de bezoeken aan de radiohandelaren werd
proces-verbaal opgemaakt met daarin een
verklaring van de betreffende handelaar waarom
hij het register niet kon aanbieden. Die verklaringen
ademden sterk de sfeer van fantasie en
fictie. Eén van de radiohandelaren verklaarde
het register, in verband met de papierschaarste,
als kladpapier gebruikt te hebben. Een ander
deelde mee al jaren aan TBC te lijden en op doktersadvies
alle papier in zijn woning, als mogelijke
besmettingsbron, te hebben vernietigd.
Enkele maanden na de inlevering van mei-juni
bleek dat ongeveer eenderde van alle aanwezige
radiotoestellen in ons land niet was ingeleverd.
Op 19 oktober 1943 volgde een nieuwe
mogelijkheid om niet-ingeleverde radiotoestellen
alsnog, straffeloos, in te leveren. De officiële
reden voor deze extra inleveringsmogelijkheid
was het zogenaamde “grote succes” van de
inleveringsoperaties.
In Gemert bedroeg de opbrengst van de nainlevering
14, in Bakel 6 stuks.
Het zal geen verbazing wekken dat de meeste
ingeleverde radio’s van het merk Philips waren
(61% in Gemert; 48% in Bakel). Op afstand
volgden merken als het Duitse Telefunken en de
Nederlandse merken Erres, NSF en Waldorp. Interessant
is te zien dat ook toestellen van kleine
lokale radiomerken werden ingeleverd. Het
betrof toestellen van de Helmondse fabrikant
Mego (4 in Gemert en 3 in Bakel) en de fabrikant
Minimax uit Beek en Donk (6 in Gemert en
4 in Bakel). Beide fabrikanten lieten de kasten
voor hun toestellen maken bij de firma Beks in
Helmond.
Het aandeel van in Bakel en Milheeze ingeleverde
radiotoestellen van het merk Waldorp was in
vergelijking met andere gemeenten in ons land
opvallend hoog (16%). De verklaring daarvoor is
waarschijnlijk dat een van de plaatselijke radiohandelaren
dealer van dit merk was.
Een bijzondere situatie deed zich voor rond
caféhouders. Die gebruikten in hun zaak vaak de

 

versterker van een radio om grammofoonmuziek
ten gehore te brengen. Na de inlevering van die
radio’s was het daarom stil in de cafés. Horeca
Nederland kreeg het echter voor elkaar dat alle
caféhouders in ons land hun radio weer in ontvangst
mochten nemen, nadat een radiotechnicus
het toestel wel ongeschikt had gemaakt voor
de ontvangst van radiostations. Door die ingreep
was het toestel nog wel als versterker voor grammofoonmuziek
te gebruiken. In Bakel maakten
in augustus 1943 in totaal 5 caféhouders van
deze mogelijkheid gebruik. Bijzonderheden van
Gemert zijn mij in dit verband niet bekend.
Op veel plaatsen voerde de lokale of Duitse
politie huiszoekingen uit om na te gaan of alle
radio’s wel waren ingeleverd. In de gemeente
Bakel en Milheeze werd zo’n huiszoeking uitgevoerd
door de Grüne Polizei. De inwoners hadden
hun niet-ingeleverde radio’s kennelijk goed
verstopt, want bij deze actie van 19 augustus
1943 werden maar twee toestellen gevonden
en inbeslaggenomen. Het waren twee toestellen
van radiohandelaar M. van den Heuvel, die
hij wel volgens de regels had aangemeld. De burgemeester
maakte dan ook schriftelijk bezwaar
tegen deze inbeslagneming bij de Gewestelijk
Politiepresident in Eindhoven. Het resultaat van
zijn tussenkomst is mij niet bekend.
In het hele land werden de ingeleverde radio’s
van de gemeentelijke opslagplaatsen overgebracht
naar centrale opslagplaatsen om de
afvoer naar Duitsland efficiënter te kunnen
organiseren. Zo was het ook de bedoeling de
ingeleverde radio’s in het oostelijk deel van
Noord-Brabant naar zo’n verzamelplaats over
te brengen, maar alle gemeenten die daarvoor
benaderd werden lieten weten geen geschikte
opslagplaats voor dat doel te hebben. Ook de
gemeenten Gemert en Bakel meldden desgevraagd
aan de PTT Eindhoven niet over een
geschikte plaats voor centrale opslag te beschikken.
Uiteindelijk was het resultaat dat alle gemeenten
in dit deel van het land (om precies te zijn het
gebied ten oosten van de lijn Lith-Hilvarenbeek)
gevrijwaard bleven van de afvoer van de ingeleverde
radiotoestellen. De ingeleverde toestellen
van de gemeenten ten westen van de genoemde
lijn gingen naar de centrale opslagplaats in een
gebouw van V&D in Breda. Van daar werden de
beste toestellen naar Duitsland afgevoerd, net
zoals vanuit de 14 andere centrale opslagplaatsen.
In oostelijk Noord-Brabant, waaronder de
gemeenten Gemert en Bakel en Milheeze, bleven
de ingeleverde radiotoestellen tijdens de resterende
tijd van de oorlog in de gemeentelijke
opslagplaatsen ongestoord liggen. De opslagplaatsen
werden wel bewaakt, door burgers die
door de burgemeester waren aangesteld.
Na de bevrijding, in september 1944, kregen de
inwoners van Gemert en Bakel en Milheeze hun
ingeleverde radio terug, tegen afgifte van het
bij de inlevering uitgereikte ontvangstbewijs. In
Gemert vond de teruggave plaats op 25 september
1944. In Bakel bleken enkele toestellen
helaas verdwenen te zijn. Die waren bij hun
aftocht door Duitse soldaten uit de opslagplaats
meegenomen.
Voor heel Nederland zag de inlevering er kwantitatief
als volgt uit.
Ruim 9 miljoen Nederlanders leverden samen

 

825.000 toestellen in. Daaronder waren naar
schatting 100.000 “nepradio´s”. Dat waren door
handige knutselaars gebouwde constructies die
op een radio moesten lijken. De makers van
zo’n toestel konden in elk geval aantonen dat ze
een radio ingeleverd hadden en zonder dat het
argwaan wekte hun waardevolle toestel verbergen.
Ongeveer 200.000 eigenaren van een
radiotoestel verborgen hun bezit, zonder iets in
te leveren. Voor ongeveer 75.000 toestellen was
vrijstelling van inlevering verleend (NSB’ers en
Rijksduitsers).
Van de 825.000 ingeleverde radio’s zijn in totaal
275.000 stuks van de beste exemplaren naar
Duitsland afgevoerd en ongeveer 75.000 naar
bestemmingen binnen Nederland (voor Wehrmacht,
Duitse scholen, pensions, etc.).
Een groot deel (ongeveer 350.000 stuks) is
als schroot geëindigd. In dat geval ging het om
toestellen die door oorlogshandelingen waren
vernield of waarvan de eigenaar niet meer kon
worden vastgesteld.
De 125.000 toestellen die aan de eigenaren
werden teruggegeven waren in het algemeen
oude en defecte toestellen of zelfbouwtoestellen.

 

Noot
De geschiedenis van het radiotoestel in WO II in heel Nederland is door de auteur beschreven in zijn boek “Het radiotoestel
in de Tweede Wereldoorlog”. Bronnen voor zijn onderzoek waren de archieven van de meer dan 1.000 toenmalige
gemeenten (waaronder ook die van de gemeente Gemert en Bakel en Milheeze), het archief van ministeries, provincies,
het NIOD, de PTT, enkele relevante bedrijven en het “Bundesarchiv” in Berlijn. In het boek, dat uitsluitend bij de auteur
verkrijgbaar is (gverhe@planet.nl of 046-4851847), is een uitgebreide bronnenbeschrijving opgenomen. Het boek kost
19,95 Euro; eventuele verzendkosten bedragen 4,50 Euro.

Bekijk PDF

GH-2014-01 De Engel en het beschadigde korenveld

Hans Pennings

In het depot van het gemeentearchief ligt een prachtige kaart uit 1702, afkomstig uit het archief van de schepenbank van Gemert. Het is een kaart van het gebied Schoorswinkel, destijds Goirswinckel geheten. Hij heeft een afmeting van 60 bij 50 cm. en is in kleur uitgevoerd. De kaart is in opdracht van schout en schepenen van Gemert getekend door Michiel Suijckers, gezworen landmeter. Het ingetekend gebied wordt belend door Binderseind (links), Stereind en Dr. Kuyperstraat, destijds het Schild en de Heuvel (boven), de Heuvel (rechts) en de Heilige Geestlaan (onder).

Aanleiding is een geschil tussen twee Gemertenaren die grond hebben liggen aan het Schoorwinkelse pad (nu Heuvelse pad) in het midden van de kaart. In juli 1700 start een civielrechtelijke procedure voor de dingbank van Gemert tussen Anthony Daniels en Michiel van Houtert. Michiel wordt ervan beschuldigd met paard en kar door het korenveld van Anthony naar zijn eigen land gereden te zijn. De voetstappen van het paard zijn nog te zien en er is schade aan het koren. Michiel geeft aan recht van overweg te hebben over het land van Anthony, hetgeen de laatste ontkent. Beide partijen proberen bewijzen voor het eigen gelijk aan te voeren. De zaak sleept zich jaren voort.

De ‘kaart figuratief’ van 3 februari 1702 wordt tijdens de rechtszitting van 14 maart 1702 ingebracht, samen met 5 andere documenten. Ook wordt een extract uit een erfdeling van 1664 van de kinderen van Peter Jaspers van den Bergh ingebracht en een verklaring van vorster Gerard Janssen van Os. Het mag niet baten. De schepenen kunnen niet tot een besluit komen. Bovendien wordt de zaak getraineerd. In februari 1703 besluiten ze de zaak voor advies voor te leggen aan onpartijdige rechtsgeleerden. In 1705 loopt de rechtszaak nog steeds. De zaak wordt aangehouden omdat procureur Van der Lee in Holland is.

De zaak is doorverwezen naar een hogere instantie, De Raad van Brabant in ‘s-Gravenhage. In 1707 wordt de kwestie behandeld. De processtukken zijn bewaard gebleven in het archief van de Raad van Brabant, dat bewaard wordt in het Brabants Historisch Informatie Centrum in ‘s-Hertogenbosch. Bij de processtukken zit opnieuw een kaart van de plaatselijke situatie. Deze is getekend in 1703 door landmeter Peter van Oldenzee in opdracht van schout en schepenen van Gemert. De kaart is een stuk groter dan het Gemertse exemplaar en meet 90 x 58 cm.

Michiel van Houtert (1664-1721) heeft het land (groes en teelland) in Goirswinckel in 1688 gekocht van Simon Peters van den Boomen (1655-1688) uit Helmond, man van Maria van den Bergh (1633-1693). Maria heeft het in 1664 geërfd van haar ouders Peter Jaspers van den Bergh en Isabella van den Heuvel, tezamen met een huis aan de Markt in Helmond

Beide kaarten zijn van onschatbare waarde voor de kennis van de topografie van het dorp Gemert. Aan de linkerzijde van de Gemertse kaart is de bebouwing aan het Binderseind ingetekend. We zien prachtige huizen en schuurtjes. Op het huis van Jan Peter Gielens na, zijn alle huizen in steen uitgevoerd. Ook het huis van Michiel van Houtert aan de overzijde van de weg is ingetekend. De geveltjes vertonen kostelijke details.

Op de hoek van het Binderseind en het Stereind (destijds het Schild) zien we het grote huis van Silvester van den Bergh staan, op dat moment eigendom van Adam van Alphen. Het huis heeft twee verdiepingen en de straatgevel telt 7 ramen en een kelderraampje. Naast het huis staat een schuur en achter het huis staat nog een kleiner stenen huis. Aan de straatzijde staat een prachtig poortje met mooie details en er staat een hek. Kortom een bijzonder erf. Het huis draagt in die dagen de fraaie naam ‘De Engel’.

Adam van Alphen, schepen en secretaris van Gemert, heeft het huis in 1698 gekocht van Mr. Thomas Idelet, echtgenoot van juffrouw Adriana Catharina van Heessel. Deze heeft het huis in 1690 gekocht van Jan van den Bergh en Heer Thomas van den Bergh, kanunnik in Kleef, de zonen van Silvester van den Bergh, die het in 1687 van hun vader kregen. Silvester Thomas Janssen van den Bergh was brouwer van beroep en in 1655 schepen en in 1656 borgemeester van Gemert. Hij was gehuwd met Marike, dochter van schout Walraven van den Bogaerd. Silvester heeft het huis voor de helft in 1643 en voor de andere helft in 1647 gekocht. Het lag toen aan het Heuvelseind.

Bekijk PDF

GH-2014-01 Eene kerkvervolging te Bakel in 1770

K l e t h r i n u s

In een gidsje, getiteld “Jaarmarkten enz. in Nederland” , uitgegeven in 1885, vangt op pagina 93 een artikel aan over ” Eene Kerkvervolging te Bakel in 1770″. De auteur noemt zich KLETHRINUS, wat in het Nederlands vertaald ‘Van den Elsen’ oplevert. Jazeker, pater Gerlacus van den Elsen was van alle (jaar)markten thuis en liet zijn katholieke licht schijnen over een geschiedenis van onderdrukking. Als u zich afvraagt waarom de protestanten zich vroeger vaak negatief over Gemert uitlieten, lees dan vooral door. Want wat in Bakel wél kon, kon in Gemert gelukkig niet.
(Red.- Simon van Wetten)

Bakel, het hoogste en wellicht het schraalste doch niet het armste dorp van Peelland, is bekend om zijne oudheid. Reeds in het jaar 714 lag hier op zijn lustverblijf Pepijn van Herstal, hofmeier of kanselier van de koning der Franken, gevaarlijk ziek, en schonk bij die gelegenheid aan de H. Willebrordus, die hem kwam bezoeken, de kerk en het vrouwenklooster van Susteren bij Maastricht. Omtrent dezelfde tijd stichtte en wijdde die H. Apostel, met behulp van de Frank Herelaaf zoon van Bedegar te Bakel (alstoen Baclaos genoemd) een kerk ter ere van de HH. Petrus en Paulus en van de H. Martelaar Lambertus, die een vijftal jaren te voren te Luik gedood was.

De 12e december 720 (anderen zeggen 721) schonk dezelfde Herelaaf aan de H. Willebrord, die toen zelf de kerk van Bakel bestuurde, een landgoed te Bakel, een woning met lijfeigenen en slaven te Vlierden en een te Deurne. Bij testament vermaakte de H. al zijn goederen en dus ook de kerk van Bakel met haar toebehoren aan de Abdij der Benedictijnen te Echternach in Luxemburg, welke Abdij hij zelf ook gesticht en lange tijd bestuurd heeft. Gezegde Benedictijnen hebben daarna de parochies, welke de H. Willebrordus had opgericht, onderhouden en van priesters voorzien, en aldus de kerk van Bakel met de onderhorige kapellen van Deurne, Vlierden, Liessel, Milheeze, Gemert en Handel* in bezit gehad. Gemert en Handel zijn pas in 1437 van Bakel afgescheiden. Beiden zijn toen aan de ridders der Duitse Orde, welke zich reeds in het midden der 13e eeuw te Gemert gevestigd hadden, afgestaan, en Gemert tot een parochie verheven. Een der ridders, wier bestemming voornamelijk was het H. Land tegen de ongelovigen te beschermen, en die daarom als kruisvaarders op de witte mantel een zwart kruis droegen, had uit Palestina een schone relikwie van het H. Kruis medegenomen en dezelve geplaatst in de oude kapel te Gemert. Daar zulke relikwieën hoogst zeldzaam waren, was de toeloop naar Gemert zo groot, en breidde zich het dorpje zozeer uit, dat de dochter hare moeder boven het hoofd wies, zoals gezegd is, in 1437 zelfstandigheid verkreeg en een grotere kerk bouwde, die de H. Joannes eerst in zijn geboorte, later in zijn  Onthoofding als patroon aannam.

Gemert, dat aanvankelijk in zijne kapel de H. Willebrordus als zijn eerste patroon vereerde, viert hem thans als de tweede, doch Bakel heeft zijn grote weldoener sinds onheuglijke tijden als zijn eerste patroon vereerd, draagt nog op zijn wapen een gouden Willebrordsbeeld in lazuur, en heeft zelfs aan zijn Beschermheilige in de voorgevel van het nieuwe raadhuis een ereplaats toegekend.

Te Gemert zijn van juli tot november in 1770 negentien kinderen van Bakel gedoopt. De reden daarvan te ontvouwen is wel de moeite waardig. Ik sprak reeds van een vervolging te Helmond en te Beek. Ook andere dorpen zijn door soortgelijke plagerijen en afpersingen gekweld geweest. De pastoor van Nuland werd in 1743 en ’44 alle bedieningen ontzegd, omdat hij twee gereformeerde meisjes onderwezen had en in 1756 werd hij voor dertien maanden gevangen gezet omdat een protestants meisje Rooms en religieuze was geworden.

Ook Gemert werd in 1735 met een gelijke vervolging bedreigd, omdat zekere gereformeerde Leendert Hanewinkel bij de Staten de katholieken had beschuldigd, alsof zij de vrijheid der weinige protestanten aldaar hadden geschonden.

Toch is het ergst van alle leed wel het katholieke Bakel in het noodlottig jaar 1770. Geheel Noord-Brabant zuchtte nog onder de strenge wetten, welke de Staten van Holland gemaakt hadden om het katholieke geloof uit te roeien. Op zware straffen was het verboden een kloosterling in zijn huis te ontvangen of door brieven met hem te corresponderen. Geen priester kon pastoor of kapelaan worden, als hij niet persoonlijk naar Den Haag was geweest en daar onder ede getrouwheid aan het land had beloofd en de vereiste penning had betaald. Religieuzen, de Witheren uitgezonderd, mochten geen geestelijk ambt aanvaarden. Had een oud of ziekelijk pastoor een helper of assistent nodig, het moest aan de regering gevraagd worden en de vergunning werd niet gegeven als een geneesheer niet had verklaard dat zij noodzakelijk was. En elk jaar moest de toestand des pastoors opnieuw worden onderzocht, opnieuw de vergunning worden afgesmeekt. Als een schuurkerk werd gebouwd of hersteld, dan moest wederom verlof worden gevraagd, en de regering was dan zo goed zelf het bestek te leveren en precies te zeggen hoeveel ramen er in de kerk mochten zijn,
hoeveel altaren, hoeveel deuren, welk soort van vensters, bovenlicht, dak, hoe hoog, hoe breed, hoe lang het kerkje, de biechtstoelen en altaren moesten zijn en dit alles in de voorgewende vrees dat het volk te veel geld zou moeten betalen, doch in waarheid met de bedoeling de godshuizen onaanzienlijk en alzo de godsdienst veracht te maken. Boxtel werd in 1754 met fl.550 beboet, omdat het zonder verlof het rieten dak van zijn schuurkerk van binnen met planken had bekleed.

Tegen die onrechtvaardige tirannieke wetten heeft ook Bakel gezondigd. Een Pater Minderbroeder uit Venraij was gewoon op de drukste feestdagen te Bakel biecht te horen. Om
moeilijkheden te voorkomen, hield de pastoor er zich buiten, en pater Bernardus van Niel ontving de biechtelingen in het huis van een klopje of kwezel. Doch ook dit was te veel. Een verklikker, waarschijnlijk de gereformeerde drost of schoolmeester, maakte het aan de justitie bekend en op Kerstdag 1769 werd de goede pater in zijn biechtstoel bij de kwezel op het onverwachts gegrepen en, als een groot misdadiger gebonden, naar Den Bosch gebracht. Ook de pastoor werd beschuldigd de “kloosterpaap” in zijn parochie geroepen of tenminste aangenomen te hebben; aanstonds werden hem zijn priesterlijke functies ontzegd en de schuurkerk werd verzegeld. Dit geschiedde in juli 1770.

’t Was erg. Doch er was niets meer aan te doen. Men wist, men had het meermalen ondervonden, hoe duur elk verzet zou komen te staan. Enige onbezonnen jongelieden, die zoveel wreedheid niet konden aanzien, voelden hun jeugdig bloed van verontwaardiging koken, ruktenhet zegel van de kerk en wierpen ’s avonds de glazen in bij de drost, die men voor de aanklager hield. Voor die baldadigheden werd de pastoor zelf aansprakelijk gesteld en de brave man, die volstrekt geen schuld had, moest zijn parochie ontvluchten en zich schuil houden bij zijn bloedverwanten in St. Oedenrode. Doch daar bleef het niet bij. In plaats van alleen de schuldigen te straffen, werd aan de hele gemeente een zware boete opgelegd, welke moest betaald wezen eer de kerk wederom kon geopend worden. Er werd een som gevorderd van 2800 gulden behalve de vervolgingskosten, welke 800 gulden beliepen. En het Peel- en Kempenland, Bakel vooral, waren doodarm. Er was geen geld, vele huishoudens hadden geen bed om te slapen. Zij lagen op stro en dekten zich met hun klederen en met de turfrossen die zij in de Peel staken en droogden. Hun kost bestond in knollen, haver- en gortenpap en zwart brood.

Waar zij het geld vandaan haalden is niet te begrijpen, maar groot moet de liefde van die mensen voor hun kerk en voor hun pastoor geweest zijn, daar zij in zulke schaarste nog middelen vonden om hun redder te redden en hun boete te betalen. Reeds in december hadden zij de ontzaggelijke som bijeen en in dezelfde winter knielden zij wederom in hun schamel kerkje neer om de zegen van hun zo zwaar beproefde pastoor te ontvangen. O hoe treffend moet dat wederzien, hoe aandoenlijk die eerste toespraak in het hutje van de kwezel de biecht gehoord en zal dus tot de betaling van het zesdubbele zijn veroordeeld. Hij stierf in zijn klooster de 5e april 1780 in de ouderdom van 55 jaren.

Anderhalve eeuw hebben onze voorvaderen het zware juk van deze vreselijke kerkvervolging gedragen. Aan armoede, aan verdrukking en afpersingen gewoon, leefden zij zonder hoop dat ooit de vrijheid zou worden teruggegeven. En toch, de goddelijke Barmhartigheid heeft er in voorzien. Door een wonderlijke samenloop van omstandigheden is Noord-Brabant vrij geworden, de welvaart teruggekeerd, prachtige kerken, kloosters en scholen zijn als uit de grond opgerezen en konden onze voorvaderen, die in zulke droevige tijden ten grave zijn gedaald, nog eens wederkeren, zij zouden van verbazing de handen in elkander slaan, en niet ophouden de goede God dank te zegenen, die tegen alle hoop in zoveel zegen geschonken heeft, en hun kinderen, aan wie zij slechts armoede en lijden achterlieten, zulk een geluk en vrede gegeven heeft.

Laat ons, beminde lezer, van die voorspoed goed gebruik maken, laat ons die grote Weldoener niet vergeten, opdat de dagen van beproeving niet wederkeren, en opdat het laatste niet erger zij dan het eerste. Toen Jezus de blinde genezen had, zei hij: “Ga in vrede en zondig niet meer, opdat u niets ergers overkome.”

*Klethrinus alias Gerlacus van den Elsen noemt Handel hier als behorende tot 1437 tot de parochie Bakel. Dat is correct maar toch betreft dat niet de kapel van Handel. Door recentelijk onderzoek is namelijk almaar duidelijker geworden dat de kapel van Handel een stichting is geweest van de Duitse Orde, welke Orde in de eerste helft van de dertiende eeuw van de paus het recht kreeg om eigen kerken te stichten en die ook door eigen priesters te laten bedienen. Daarom heeft tot in de achttiende eeuw de Handelse kerk ook nooit visitaties (lees: controles en inspecties) gekend vanuit het bisdom,want ook dat was voorbehouden aan de Duitse Orde zelf – (Red. AO)

Bekijk PDF

GH-2014-01 Arcke van Noë – deel 2 Eigenaars en bewoners 1695-1777

Ma r i j v a n P e l t – V o s

Vorige keer hebben we gezien dat Noë er echt gewoond heeft en dat zijn dochter Peerke, de Arck in 1695 verkocht aan Jan Bastiaens.

Jan Bastiaens en Barbara Dircx, met wie hij op 01-09-1682 getrouwd was, woonden dicht bij de Arck in het huis waar Barbara vanaf haar jeugd woonde (nu de Bloemerd 7, 9, 11). Dat huis was hun eigendom en zij hadden het geërfd van haar ouders Dirck Dircx van Boeckel en Barbara Simon Martens. Het stond op een ruim perceel grond en hier bleven zij met hun gezin wonen. Behalve dit huis bezaten Jan en Barbara achter in de Haag nog een boerderij die ze verhuurden en ook de Arck zullen ze hebben verhuurd, wat hun een vast inkomen bezorgde. Van zijn ambacht was Jan Bastiaens schoenmaker en met de opbrengst van zijn grond bij het huis en nog enkele percelen in de buurt die er bij hoorden, moet hem dat meer dan genoeg hebben opgeleverd om in het levensonderhoud van zijn gezin te voorzien.

In de tijd dat Jan de Arck kocht was zijn gezin al compleet. Barbara had het leven geschonken aan negen kinderen, waar onder twee tweelingen. Bij de doop van een van de kinderen trad haar nicht Maria Joost Bouwmans op als getuige en haar zullen we verderop weer tegenkomen. Van de negen kinderen zijn er zes jong overleden. Alleen Helena (Heijlke) geboren in 1683, Theodora (Dircxke) geboren in 1687 en Sebastianus
(Bastiaen) geboren in 1694 bleven in leven. Jan Bastiaens was nog maar twee jaar eigenaar van de Arck toen hij in 1697 overleed en op 18 juli vanuit de Haag begraven werd. Zijn weduwe overleed een paar maanden later en werd op 30-11-1697 begraven als Barbara Jansen. De nog jonge kinderen waren nu ouderloos en zullen bij familie of vrienden ondergebracht zijn. Om hun belangen te behartigen werden er voogden aangesteld. En de kinderen groeiden op…..

Op 27-01-1705 trad Heijlke Jan Bastiaens in het huwelijk met Judocus (Joost) van Helmond. Nu Heijlke getrouwd was konden zij en haar man het deel van de erfenis dat hun toekwam zelf gaan beheren. De scheiding en deling in drie
gelijke delen van de goederen die Jan Bastiaens en zijn echtgenote Barbara Dirckx hadden nagelaten vond plaats op 10-03-1705. Goordt Bastiaens (oom) en Jan Anthonis Hes als voogden over Dircxke en Bastiaen en Joost samen met Heijlke, kregen elk een huis met grond in de Haag. Dircxke kreeg het huis achter in de Haag, Bastiaen het ouderlijk huis op de Bloemerd en Joost en Heijlke kregen het huis dat de Arck genoemd werd. In de akte staat: “Aan Joost van Helmondt en Heijlke Jan Bastiaens is ten deel gevallen het huijs gecomen van Jan Theunis Lamberts, met het aengelagh van dien, groot tesamen ontrent de 4 loopensaten en 16 roeden offte soo groot ende cleijn als hetselve aldaer
in sijne grave ende langhst de stege gelegen is. Item het halff bemptie soo ende gelijck hetselve aen het voorschreven huijs gelegen is, groot ontrent 1 loopensaet ende 25 roeden, in sijne heggen en graven aldaer, offt soo groot en cleijn als hetselve aldaer afgesteecken is”. Ook kregen zij nog een stuk hooiland in de Campen, een hooibeemd in de Cnollenbieter, het voorste deel van de Cleijcamp neven Compeersbempt en een stuk land aan de Donckse brug neven de Aa. Joost en Heijlke woonden wel in Gemert, maar niet in de Arck. Nog geen jaar na de verdeling, op 04-01-1706, verkochten ze hun erfenis (behalve het perceel op de Donk) aan Aerdt Jan Paulus.

De nieuwe eigenaars van de Arck, Aerdt Jan Paulus en zijn vrouw Maria waren beiden geboren in Gemert. Aerdt, die op 30-09-1658 gedoopt was als Arnoldus z.v. Joannes Pauli Gijsberti en Joanna NN, was op een goede dag richting Den Bosch vertrokken. Ook Maria (zie hier boven), gedoopt op 09-08-1655 als dochter van Joost Jan Boumans en Ida Simon Martens, vertrok die kant op. Of zij elkaar achterna reisden of toevallig tegenkwamen is niet bekend, maar zij trouwden samen. In de jaren 1680/1690 woonden ze in Den Bosch. Toen zij in 1706 terugkwamen naar Gemert brachten ze, behalve hun twee kinderen Johanna en Francis, ook een achternaam mee. In Den Bosch zal men hen van Gemert hebben genoemd en weer terug in Gemert bleef het gezin deze achternaam houden. Ze gingen in de Arck wonen die officieel nog steeds geen naam had, maar daar kwam verandering in. Op 01-12-1714 werd er grond verkocht in de Streepen en wie was er belender?

Aert in de Arcke.
Volgens het Landboek, dat werd aangelegd in 1717, bezat Aerdt Jan Paulus in de Haegh nr. 714 huijs en aengelagh groot 3 lopense en 39 roeden en de bijbehorende percelen grond met de nrs. 683, 234, 171, (het land in de Kleikampen komt niet in het Gemertse Landboek voor en het land op de Donk natuurlijk ook niet). Aerdt bezat ook een huis met aangelag en land op de Berglaren met de nrs. 1810, 1808, 1539. Juist in de tijd dat het Landboek werd samengesteld overleed hij en bij de meeste percelen die zijn eigendom waren werd daarom zijn weduwe Maria als eigenares vermeld. Arnoldus Janssen (Paulus) van Gemert werd op 06-03-1717 begraven. Zijn weduwe overleed pas vijftien jaar later en werd op 18-02-1732 begraven vanuit het Lijndereijnt als Maria weduwe van Arnoldus van Gemert.

In hetzelfde jaar vond op 14 november de erfscheiding plaats tussen de kinderen en erfgenamen van Aerdt Jan Paulus van Gemert en Maria Joost Boumans. Aan Willem van der Heijden en Johanna van Gemert viel de boerderij op de Berglaren ten deel en zoon Francis van Gemert kreeg de Arck, bestaande uit huis met hof en aengelag, groot 4 lop. + 16 roeden en meer grond, zoals eerder gekocht was van Joost van Helmond.

Francis trouwde niet, “haj is aalt jonk geblívve”. Mogelijk heeft hij in de Arck gewoond, maar waarschijnlijker is dat hij bij zijn zus en zwager op de Berglaren woonde en de boerderij in de Haag verhuurde.

Op 22-12-1745 werd de Arcke van Noë weer genoemd als belending van een stuk teulland in de Haag dat Gijsbert van Maenen, als man van Catharina Willems van den Broeck, kreeg bij de verdeling van de nalatenschap van zijn schoonouders. Ook in oktober 1766 werd de Arke van Noë genoemd toen daar aangrenzend een groesveld werd verhuurd.

Na het overlijden van Francis van Gemert ging diens bezit in de Haag naar zijn zus Johanna en zwager Willem v.d. Heijden. Johanna en Willem hadden hun boerderij op de Berchlaren en zij besloten, net als meer voorgaande eigenaren, de Arck te verhuren. Van een verhuring werd niet altijd een officiëele akte opgemaakt, maar op 19-12-1768 gebeurde dat wel. De akte werd door de schout en schepenen van Gemert ondertekend en er staat in: “Willem van der Heijden heeft in geregte maniere in verhuijringe uijtgegeven aen en ten behoeven van Henrick Arnoldus (van) Melis sijne camer met drij getouwen, plaetse en agterhuijsinge met het landt en groesveltje tesamen groot ontrent 5 lopense, gelegen alhier in de Haage”. Willem verhuurde het huis met de aanliggende grond voor de tijd van 8 jaar. Het huis was met Pinksteren te aanvaarden, hof en groes half maart en het teulland bloot aan de stoppelen (nadat het gewas gemaaid was), alles in het jaar 1769. De huursom bedroeg 43 gld. per jaar en de huurder moest jaarlijks 2 vimmen dakstrooij leveren voor noodzakelijke reparaties. Henrick huurde het huis met het aangelegen land, maar niet de bijbehorende percelen. Om van de boerderij te kunnen leven was dat te weinig grond. Wel waren de drie weefgetouwen die in de kamer stonden bij de huur inbegrepen. De Arck was een wevershuis geworden.

Henricus Arnoldus Melis was op 03-05-1763 getrouwd met Maria Lamberts v.d. Crommenacker. Toen zij naar de Arck verhuisden waren hun dochters Joanna, Maria en Helena al geboren. Zoon Antonius werd op 30-06-1771 geboren in de Arck.

Nadat de huurtermijn verstreken was werd de Arck verkocht, maar het is heel goed mogelijk dat Henrick Melis huurder bleef bij de volgende eigenaar.

De verkoop door de erven van der Heijden vond plaats op 10-02-1777. Hermannus en Martinus van der Heijden, Hendrik van Doren in huwelijk met Joanna van der Heijden, de kinderen van Joannes van der Heijden, Laurens van Berlo in huwelijk met Alegonda van der Heijden en Andries van Hesewijk als vader en voogd van zijn minderjarige kinderen in huwelijk verwekt bij Arnoldine van der Heijden, verkochten aan Jan van Herpen: huis, hof en aangelag groot 3 lopense en 39 roeden in de Haag de Arcke genaamd. De percelen grond die niet bij het huis lagen werden los verkocht, meest binnen de familie v.d. Heijden.
(wordt vervolgd)

Bronnen
Familiegegevens uit DTB-boeken Gemert met dank aan Wim Jaegers.
Familiegegevens ‘s-Hertogenbosch met dank aan Willy Ivits.
Gemeentearchief Gemert-Bakel, Rechterlijk Archief (RA) Gemert.
Gemertse Bronnen deel 3a: Het Landboek 1717-1816 Voorloper van het kadaster,
Transcriptie door Jan Timmers en Peter van den Elsen.
Gemertse Bronnen deel 3b: Het Landboek Eigenaars 1717 van A tot Z,

Bekijk PDF