GH-2013-03 Werk van Gerard van Lankveld naar India
Internationale belangstelling.
Het begon allemaal in het Museum Dr. Guislain in Gent (België) met de tentoonstelling ‘Gestoorde Vorsten’ in het jaar 2000. Gerard was daar één van de buitenlandse outsiderkunstenaars. Vijf jaar later kreeg Gerard in hetzelfde Museum een indrukwekkende eigen overzichtstentoonstelling bij welke gelegenheid Ton Thelen een prachtig en kleurrijk kunstboek samenstelde over het
oeuvre van Gerard onder de titel ‘Monera Carkos Vlado’. In 2008 stond werk van Gerard in het toonaangevende architectuurmuseum van Frankfurt. Hij was één van de, zoals dat heette, internationaal bekende outsiderkunstenaars op de expositie Heterotopia – een architectonische droomwereld. En dan vers van de pers, het Laatste Nieuws: ‘Chapelle Ghotique Nouveau’, ‘Chapel in neogothic
style’ (Gerard van Lankveld, 1988), gaat naar een grote internationale tentoonstelling van outsiderkunst in Mombai-India. Dit neogotisch kapelletje, door Gerard gemaakt in 1988, maakt deel uit van een tentoonstelling, vanaf oktober, in de universiteit van Mumbai. Deze in 1857 door John Wilson gestichte universiteit is een van de drie oudste rijksuniversiteiten van India.
Proficiat Gerard met deze uitverkiezing!
Bekijk PDFGH-2013-03 Nowee kwam naar Gemert om aan te sterken
Aan de uiterste westrand van Gemert ligt De Ark in Gemert. In 2007 werd daar op een sokkel een heuse ark van Noë geplaatst. Bekend was al dat daar tot medio achttiende eeuw een heel erg oude boerderij moet hebben gestaan die de naam droeg van “Hoeve de ark van Noë”. En in de vorige aflevering van Gemerts Heem kwam Marij Vos in een artikel zowaar op de proppen met een uit historische bronnen gereconstrueerde en geheel verantwoorde onthulling dat een Noë daar ter plaatse ook echt gewoond heeft en dat hij er tussen 12 februari en 19 juli 1653 zelfs moet zijn gestorven. Noë was genoemd naar zijn opa en die heette nota bene ook Noë. Het is bijna niet te geloven… Maar het is allemaal waar!
En… er is nóg meer tussen Gemert en Noë.
“Wist je,” zei me Felix van den Acker, die nu woont op De Ark 4, “dat meteen na de oorlog, de familie Noë (maar dan geschreven als Nowee) bij ons in Gemert over de vloer kwam?” Iedereen kent de bekende jongensboeken van Arendsoog en Witte Veder van zo’n 40 tot 70 jaar geleden. Die werden geschreven door de Haagse hoofdonderwijzer Jan Nowee (1901-1958). Het eerste boek ‘Arendsoog’ dateert van 1935. Uitgever was Malmberg. Bij zijn dood in 1958 had hij deel 20 bijna klaar. Het is afgemaakt door zoon Paul (1936-1993), een dan beginnend journalist. Paul Nowee heeft de Arendsoogserie uiteindelijk nog met 43 delen uitgebreid tot in totaal 63 boeken. Noch vader Jan noch zoon Paul zijn ooit in Amerika geweest maar ze kwamen dus wel in Gemert. Het moet zijn geweest na de bevrijding van Den Haag in 1945. Haagse kinderen moesten na de hongerwinter aansterken. Zo kwam de toen 9-jarige Paul Nowee terecht bij het gezin van Henri & Dorothé van den Acker uit ‘de straot’. Paultje Nowee was een leeftijdbenoot van zoon Felix en die beiden werden maatjes. De latere schrijver van de Arendsoogboeken heeft de Amerikaanse prairie danwel nooit gezien maar hij kreeg wel te zien de Gemertse Kampen en natuurlijk d’Èèrk en de rivier De Rips.
Ook heel spannende landschappen….
(Red. – AO; met dank aan Felix van den Acker)
Bekijk PDFGH-2013-03 Kruisboom in de Kampen
KRUISENBOOM IN DE
KAMPEN
Het beeld van de pelikaan tegenover de kerk in Gemert-centrum bewaart de herinnering aan een oud bedevaartsoord. Een in 1270 ingewijde kapel die in 1437 de eerste parochiekerk van Gemert zou worden was het centrum van die bedevaart. In de kapel werd een
door middeleeuwse kruisvaarders meegebrachte relikwie van het Heilig Kruis en het Heilig Graf uit Jeruzalem bewaard, zo wil de geschiedenis. Van de offergaven in deze kapel gebracht zou volgens een zestiende-eeuwse archiefbron zelfs voor een belangrijk deel de nieuwe kerkbouw daartegenover zijn bekostigd. In die nieuwe in de jaren tussen 1437 en 1455 gebouwde kerk van Sint-Jansonthoofding wordt vandaag-de-dag nog steeds de bedoelde relikwie bewaard maar de bijzondere kruisdevotie van weleer lijkt vergeten en verdwenen. Toch is dat niet helemaal het geval. Er zijn nog steeds Gemertenaren die inhoud geven aan het oude gezegde ‘Gaode op beevert no ’t hajleg Kraojs dan bèènde smiddes alwir thaojs’. Daarvoor gaat men echter niet naar de
kerk in de Kerkstraat maar naar de populaire kapel van Esdonk. Een tweehonderd jaar geleden is vanuit de parochiekerk daarnaartoe de in een grafnis liggende Christus verhuisd. Dat was het veel aansprekender gegeven voor de kruisdevotie
dan een in een soort van processiekruis in de parochiekerk bewaarde relikwie.
De ‘beevert’ vanuit Gemert naar Esdonk hoort eigenlijk te beginnen in de kerk of nog beter bij de pelikaan, die in de christelijke symboliek staat voor het bloedoffer dat Jezus bracht aan het kruis. De roestige spijkers die men in het Ezzings kapelleke pleegt te offeren herinneren aan het opgedroogde bloed. De beevert voert achter kerk en kerkhof meteen door het prachtig open landschap van De Kampen. En ongeveer halverwege, bij de picknickplaats waar het Karrespoor naar het Boerenbondsmuseum leidt, is sinds kort ook een ‘statie’ die aangeeft dat je op de goede weg bent. Daar staat een boom die is behangen met crucifixen. Een kruisenboom! De Stichting Gemert Vrijstaat kwam op het idee en wil er ook voor waken dat de boom wordt onderhouden. En er is ook nog wel een plekske voor uw kruis.
Bekijk PDFGH-2013-03 Goed wonen à la Rietveld
GOED WONEN – À LA RIETVELD
Gemert kan bogen op een heel bijzondere geschiedenis. Meer dan 600 jaar was het een apart landje met een eigen vorst. Voordat Napoleon heel Europa opschudde en overal nieuwe grenzen trok, had noch Brussel noch Den Haag hier iets te zeggen. Toen werd Gemert bezet door de Fransen en verpatst aan de Bataafse Republiek. Het kasteel werd nog even vastgehouden maar werd tenslotte
geveild ook ten bate van de Franse schatkist. Napoleon ging er (zogezegd) met een paar honderdduizend militairen van ‘op vakantie’ naar Rusland. En toen ie terugkwam was alles op! Nog vijftien jaar heeft Gemert geprobeerd iets van die vroegere ‘status aparte’ te redden maar zonder resultaat. ’t Enige wat nu nog rest is de eigenwijzigheid van de Gemertenaren, zeggen ze!
Hoe het ook zij: op 13 oktober 2007 kreeg Gemert aan de entree van de bebouwde kom een wel heel eigenwijzige ingangspoort. De Klaïda, de sleutel. Een mysterie van kunstzinnige fantasie. Een Triomfboog van ontwerper Gerard van Lankveld die in Gemert en tot ver daarbuiten inmiddels bekendheid geniet als de zelfgekroonde Keizer van Monera Carkos Vlado, een staat in de staat. Met een eigen vlag, eigen kleuren en een eigen wapen. In het gemeentehuis en in nog verschillende Gemertse huizen meer tikken klokken met het opschrift ‘ME FECIT MONERA’. Ja, zoals ’t klokje thuis tikt, tikt ’t nergensnie!
In het afgelopen decennium kreeg Gemert twee nieuwe stichtingen. Een bijzondere werkgroep van de heemkundekring onder de naam Stichting Gemert Vrijstaat en een Stichting Monera. De eerste met als doelstelling de oude aparte status van Gemert uit te dragen en de tweede ter consolidatie en behartiging van de belangen van de staat Monera. Beide stichtingen meldden zich
een half jaar geleden samen op het kantoor van Goed Wonen met een idee. De realisatie van een kleurig architectonisch en transparant ‘huis’ bij gelegenheid van de oplevering van het nieuwe wijkje Oliemolen. Een door Gerard van Lankveld gemaakte maquette stond in 2008 in het Architectuurmuseum van Frankfurt. Ja u hoort ’t goed! Die maquette heeft sindsdien ook een naam: À la Rietveld. Bij Goed Wonen werd er van alle kanten en vanuit verschillende disciplines naar gekeken en het resultaat werd op 22 juni 2013 onthuld. Het openbaar kunstbezit van Gemert werd verrijkt met een kleurig en vorstelijk geschenk.
Ad Otten, Gemert 22 juni 2013.
Bekijk PDFGH-2013-03 Geertgen van Sint naar Stichting
What’s in a name?
Ad Otten
In augustus 1955 vraagt bisschop Mutsaerts van ‘s-Hertogenbosch aan kapelaan Strijbos om de mogelijkheden te onderzoeken voor
de stichting van een tweede parochie in Gemert. Op 18 januari 1956 volgt de benoeming van Strijbos tot bouwpastoor van de nieuwe parochie Sint Gerardus Majella oftewel Sint Geertgen.
De volksheilige Sint Geertgen leeft van 1726 tot 1755 in de omgeving van Napoli. Hij is de zoon van een kleermaker. Op 23-jarige leeftijd wordt hij lekenbroeder in de kloosterorde van de Redemptoristen. Hij sterft voor zijn dertigste, maar heeft dan wel flink naam gemaakt door helderziendheid, profetieën, genezingen, broodvermenigvuldigingen en nog andere bovennatuurlijke verschijnselen. Door Paus Leo XIII wordt hij in 1893 ‘zalig’ en in 1904 ‘heilig’ verklaard. Hij is de patroon van kleermakers, portiers, én… van zwangere vrouwen.
De bouwplannen van pastoor Strijbos bepalen zich tot Het Frans Brugske. Daar is een nieuwe Lagere School in gebruik genomen
en in de aula van deze Pius X – school vestigt de bouwpastoor een noodkerk. Architect Jan de Jong maakt het ontwerp voor de nieuwe kerk even verderop, aan de andere kant van Het Frans Brugske. Van december 1957 dateert de gemeentelijke bouwvergunning. En terwijl de kerkbouw stevig van start gaat, wordt in het vroege voorjaar van 1958, schuin tegenover de in de
Pius X-school gevestigde noodkerk, een particuliere woning opgeleverd. Pastoor Strijbos huurt die woning als (nood)pastorie in afwachting van de voor later, aansluitend aan de nieuwe kerk, geplande pastoriebouw.
De naar alle kerkbouwactiviteit gerichte zijgevel van deze tijdelijke pastorie krijgt een gevelnis met daarin een beeld van de parochiepatroon en in smeedijzer de naam “St. Geertgen”.
Op 26 april 1959 wordt de nieuwe kerk plechtig ingewijd. Pas eind 1962 wordt de bouwvergunning aangevraagd voor een nieuwe
pastorie aan het inmiddels tot St.-Gerardusplein omgedoopte kerkplein. Nog tot eind 1963 blijft Het Frans Brugske 18, de woning van pastoor Strijbos en zijn kapelaans. Een aantal jaren na de verhuizing verdwijnt plotseling het beeld van de parochiepatroon uit de gevelnis. St. Geertgen blijkt spoorloos. Alleen zijn naam-in-smeedijzer blijft…
In 1986 begint gynaecoloog Henk Ruis in dit pand een stichting waarin hij een zaadbank en een praktijk voor vruchtbaarheidsbegeleiding onderbrengt.
Het bedenken van een naam voor de stichting is voor Henk geen probleem. Die staat aan de zijkant gewoon op de voormalige
pastorie. St. Geertgen! Wel leest Henk voor de ‘St’ dan ‘Stichting’ in plaats van ‘Sint’. En ‘Geertgen’ voor zwangere vrouwen vindt hij gewoon prima!
De geschiedenis van de Stichting Geertgen
Na ‘Het Frans Brugkse 18’, waar St.Geertgen nog steeds aan de gevel hangt, heeft de Stichting nog verschillende locaties gehad.
Van 1986 tot 1994 bleef de zaadbank en de praktijk voor vruchtbaarheidsbegeleiding aan Het Frans Brugske. In 1994 werd de
praktijk gevestigd in Ziekenhuis Bernhoven te Veghel. De zaadbank bleef in Gemert en verhuisde naar D’n Dörpel aan de Vondellaan.
In april 2004 werd vergunning verleend voor oprichting en exploitatie van Behandelcentrum Geertgen als zelfstandig
Behandelcentrum (ZBC). Een aantal maanden later werd de officiële erkenning gekregen als zaadbank. Er werd verhuisd naar de oude Rabobank van De Mortel. Na een positieve beoordeling door de inspectie voor de gezondheidszorg kreeg Behandelcentrum Geertgen op 14 april 2008 van het Ministerie van VWS de officiële erkenning als orgaanbank: de zaad- en eicelbank. Opnieuw was er een verhuizing. Nu naar het voormalige gebouw Rabobank Elsendorp. De Stichting Geertgen is dan een erkende zorginstelling
voor curatieve specialistische zorg onder de WTZi, zoals dat heet. Geertgen blijft groeien. In Elsendorp staat (in 2012) een nieuwe doelmatige huisvesting in de steigers. Stichting Geertgen is nu, in september 2013, met ongeveer 75 medewerkers de grootste werkgever van Elsendorp.
GH-2013-03 Uit het oud-rechterlijk archief van Gemert (12)
Simon van Wetten
1692
Os petrosum en de wraak van de lijster
Samen naar de kerk om de vesperen en de godsdienst te aanhoren. Zó bevriend waren Hendrik Verbruggen en Leonart Strijbos. Op weg naar huis ontstond het idee om naar het Molenbroek te gaan. Leonart heeft eerst zijn geweer opgehaald, maar de bedoeling was vooral om de jonge hond van Hendrik te leren en te exerceren.
In het Molenbroek hebben ze een lijster geschoten. Vervolgens zijn ze naar den Elding gewandeld. Hendrik liep drie of vier schreden voor Leonart uit en hoorde opeens een schot. Toen hij omkeek, lag Leonart ter aarde, zeer bebloed en mismaakt, beroofd van spraak en blijkbaar ook van het leven. ‛Hij was immers zonder enige beweeglijkheden.’
Hoe het ongeluk – want dat was het – heeft kunnen gebeuren? Hendrik weet het niet. Er was niemand in de buurt, behalve dan
een kleine jongen. Uiteindelijk is Hendrik naar zijn ouderlijk huis gegaan om daar het ongeluk bekend te maken.
Chirurgijn Dirck Anchems vervoegt zich met de schout en schepenen op den Elding. Daar ligt het dode lichaam van Leonart.
‛Ik constateer een schotwond door het os petrosum. Het is de enige kwetsuur.’
Hoe kun je jezelf per ongeluk, lopend door het veld, door de slaap schieten? Is dit de wraak van de lijster?
Aertske, de moeder van Hendrik Verbruggen, klopt laat in de avond op de deur van Maximiliaan, de broer van Leonart. ‛Uw broer heeft een ongeluk gehad. Hij heeft zichzelf doodgeschoten.’
Met zijn vader en twee andere broers is Maximiliaan naar den Elding gegaan. Daar hebben ze het dode lichaam van hun zoon en broer aangetroffen. ‛Het geweer lag opgetrokken naast hem.’
Bartel, de kleine jongen waar Hendrik het over had, wordt door de schout gehoord. Zo klein is ie niet, hij is al zestien jaar, en blijkt te beschikken over een uitstekend waarnemingsvermogen. ‛Ik was met mijn buijse op den Elding om vogelkens te schieten.’
Ja, hij had Leonart en Hendrik zien aankomen. Leonart liep rechts van Hendrik. Nee, Bartel weet niet wie het geweer vasthield.
‛Een half kwartier later ging er een schot af en ik zag Hendrik op z’n knieën zitten, met gevouwen en bebloede handen, zeer lamenterende.’
Die handen heeft Hendrik wat later in een sloot schoongewassen en afgedroogd met zijn neusdoek. Even later passeerde hij
Bartel, die hem vroeg of hij zich soms zeer had gedaan met zijn roer. ‛Ja maar, ik had dat roer niet.’ En even later, handenwringend, verdwaasd en wit in zijn aangezicht: ‛Nu ben ik al mijn leven bedorven.’
Roelof Adriaans vertelt de schout dat hij eerder op de ongeluksdag in de herberg zat en daar Leonart en Hendrik zag binnenkomen. ‛Hendrik was degene die een geweer bij zich had, niet Leonart.’ Kort daarop zijn de twee samen vertrokken.
En Wijnandt Coolen is het opgevallen dat het roer waarmee Leonart werd doodgeschoten wel erg ver van het lichaam van Leonart
lag …
Een ongeluk blijft het. Maar het heeft er toch wel alle schijn van dat het geweer is afgegaan terwijl Hendrik het droeg. In de
lucht boven de Elding zingt een lijster.
GH-2013-03 Duitse inval in Gemert – deel 2
Heemkundewerkgroep WO II*
II. DE STRIJDENDE PARTIJEN
Wat er vooraf ging
In de vroege morgen van 10 mei werd de staf van het Eerste Bataljon van het Dertiende Regiment Infanterie (I-13 RI) op Cleefswit in
Elsendorp gealarmeerd. Om 02.30 uur hadden vijandelijke troepen de oostgrens van ons land overschreden. Sinds 7 mei gold al het bevel ‘Peel-Raamstelling bezetten’. Hierdoor hadden het merendeel van de militairen hun oorlogsposities in de stelling reeds ingenomen. Op het kruispunt Elsendorp werden de twee 6-Veld vuurmonden van de 13e Batterij 6-veld geplaatst. Een verder stuk kwam langs de weg naar De Rips, tegenover de Vossenberg, en het vierde werd bij De Rips geplaatst langs de weg naar Oploo. Om 22.00 uur werd op het stafkwartier van I-13 RI de opdracht ontvangen dat om middernacht de stellingen ontruimd dienden te worden. De commandant van het bataljon, reserve majoor J.J.G. Staal, kwam het bevel ongeloofwaardig voor en belde naar de staf van de Peeldivisie voor een bevestiging. Toen hij deze had gekregen nam hij contact op met de staf van de Tweede Afdeling van het 20e Regiment Artillerie (II-20 RA), onder reserve kapitein D.J. Galle, dat binnen zijn vak stond opgesteld met twaalf verouderde 8-staal kanonnen uit 18801. Ook zij hadden het bevel tot de terugtocht ontvangen. Tussen Boerdonk en Keldonk moest achter de
Zuid-Willemsvaart een nieuwe verdedigingslinie worden bezet. Daarbij behoorde ook Sluis 5 in de omgeving van Keldonk, die samen met de naastliggende ophaalbrug diende te worden verdedigd. De mars, die via Gemert voerde, werd herhaaldelijk onderbroken omdat dekking werd gezocht voor vijandelijke vliegtuigen die de omgeving verkenden met behulp van lichtfakkels. Onderweg werden enkele bruggen opgeblazen, onder andere de Kokse brug tussen Gemert en Erp over het riviertje de Aa. De II-20 RA had een kanon achter moeten laten, maar de afdeling was toch niet meer in staat om vuur uit te brengen daar essentiële munitieonderdelen voor de primitieve granaten niet waren meegebracht.
Geniedetachement Frets
Voor de stellingen van I-13 RI waren drie secties Pioniers en het geniedetachement Frets, genoemd naar de commandant kapitein Ir.
C. Frets, aanwezig voor het uitvoeren van vernielingen aan bruggen en bruggetjes tussen de Maas en het Defensiekanaal. Die gehele 10e mei hebben zij zich van hun taak gekweten en meer dan 130 vernielingen uitgevoerd om de opmars van de vijand te vertragen. Na uitvoering hiervan diende Frets zich telefonisch te melden aan de commandant van Vak Erp. Daar de verbinding al verbroken was
lukte dit niet, waarop Frets besloot naar Schijndel te gaan om zich te melden bij de commandant van de Vijfde Divisie. De tocht naar Schijndel verliep zonder verliezen ondanks enkele aanvallen door vliegtuigen. In Schijndel kreeg Frets contact met de commandant van Vak Erp die hem opdroeg de spoorbrug tussen Gennep en Oeffelt, ondanks feit dat deze buiten zijn vak lag, alsnog te vernielen. Een bijna onmogelijke taak om dat deze al in vijandelijke handen was en intussen zo’n 20 km achter de frontlijn lag. Informatie over de posities van de Duitsers had hij nauwelijks. Die informatie was voor Frets beperkt tot een zeer optimistisch radionieuwsbulletin dat berichtte over successen en hulp van de Franse en Britse bondgenoten. Desondanks ging Frets met ongeveer honderd man, elk bewapend met een karabijn en dertig patronen, en een aantal vrachtwagens met explosieven rond 21.00 uur op pad. Om ongeveer 23.30 uur kwam de groep in Gemert aan. Daar zijn manschappen te vermoeid waren om de opdracht deze dag nog uit te voeren, besloot hij daar te overnachten. Op de Beeksedijk troffen zij de arts dokter Verbeek die op zijn motor nog huisbezoeken aflegde.
Op de vraag waar in Gemert gerust kon worden, verwees Verbeek hen naar het kasteel. Frets en zijn plaatsvervanger, reserve eerste luitenant Ir. C.H. Grooten, vroegen aan de poort om onderdak voor de nacht. De overste van de congregatie aarzelde aanvankelijk en belde de commandant van het gemobiliseerde bataljon in Elsendorp. Deze verklaarde dat het een vertrouwde groep was waarop ze toestemming verkregen om te overnachten. De twee officieren kregen een kamer, de onderofficieren en manschappen vonden een rustplaats aan de zuidzijde van het kasteel, in de recreatie- en studiezalen. Een wachtgroep installeerde zich in het poortgebouw om de meegevoerde vrachtwagens die in de Wijnboomlaan waren gestald te bewaken. Daar werden ze de volgende ochtend ontdekt door de Duitse eenheid die vanaf Elsendorp per fiets Gemert binnen was getrokken. De ontdekking van de vrachtwagens lokte een vuurgevecht uit met de Nederlandse wachtenposten. Het directe gevolg was het sneuvelen van Schütze (soldaat) Emil Hoffman. De korte schotenwisseling had de Nederlandse militairen in het kasteel gealarmeerd. Kapitein Frets organiseerde direct de verdediging door groepjes soldaten bij de drie toegangen tot het kasteel te plaatsen. Nog steeds was hij in de overtuiging dat het Nederlandse leger niet ver weg kon zijn. Met de verdediging van het kasteel hoopte hij dat dit voldoende herrie zou maken om hen naar Gemert op te laten rukken. De paters werden dringend geadviseerd om de kelders in te gaan. Een advies dat direct werd opgevolgd.
De Duitsers
De Duitsers die als eerste Gemert binnentrokken behoorden tot het 2. Radfahr-Schwadron (Tweede Fietssquadron) van de
Aufklärungs-Abteilung 256 (Verkenningsafdeling 256). Deze afdeling stond onder bevel van Rittmeister der Reserve (reserve ritmeester) Werner Mummert en kende twee fietssquadrons waarvan het tweede werd gecommandeerd door Oberleutnant
(eerste luitenant) Werner Uhlemann. Zeer waarschijnlijk was hij de man die het bevel gaf voor de gijzeling van een deel van de Gemertse bevolking.
Deze Verkenningsafdeling 256, versterkt met een batterij 37mm pantserafweergeschut (PAK) en twee of drie stukken 88mm
pantserafweergeschut had op de 10e mei in de omgeving van Afferden het deel van de Maaslinie aangevallen dat werd verdedigd door de 3e Compagnie van het 15e Grensbataljon (3-15 GB). Daarbij werden vijf kazematten buiten gevecht gesteld waarbij een Nederlandse sergeant en twee soldaten sneuvelden. Om ongeveer 13.30 uur op die 10e mei 1940 slaagde de Duitsers de sluis bij Sambeek te nemen en lag de weg naar het westen voor hen open. Via Vortum en Sambeek werd naar Oploo getrokken waar de nacht werd doorgebracht. Van daar werd al vroeg vertrokken richting Gemert, de wielrijders van het tweede squadron voorop.
Het was de taak van de Verkenningsafdeling 256 om mogelijke alternatieve routes te zoeken voor de hoofdmacht van de 256.
Infanterie-Division. Deze hoofdmacht diende vanaf Mill de hoofdweg over Volkel en Uden naar Veghel en verder te volgen. Mocht het verzet op deze route een verdere opmars verhinderen zou van de alternatieve route gebruikt gemaakt moeten worden. Deze mogelijke alternatieve route zou bestaan uit de weg van Oploo, via Elsendorp, Gemert en Beek en Donk, naar Sint Oedenrode en verder.
Vroeg in de volgende morgen bereikt men de Peel-Raamstelling die echter verlaten bleek te zijn en de brug over het Defensiekanaal was vernield. Snel werd een noodbrug geslagen waarna de afdeling naar Elsendorp doorreed en vandaar naar Gemert trok. Daar kwamen verkenners van het Tweede Fietssquadron als eersten aan en stootten rond 07.30 uur op de wachtposten van het Geniedetachement Frets bij het kasteel. Het gevolg was het al eerder genoemde korte vuurgevecht waarbij Schütze (soldaat) Emil Hoffman sneuvelde.
Aanvankelijk had Frets alleen te maken met het 2. Radfahr-Schwadron, waarvan de militairen bewapend waren met pistolen,
karabijnen, achttien lichte mitrailleurs en drie lichte mortieren (50mm). Ter ondersteuning kon het fietssquadron een beroep doen op de zwaardere wapens van de verkenningsafdeling bestaande uit twee 75mm lichte infanterie kanonnetjes en drie stukken pantserafweergeschut van 37mm. Het Infanteriegeschütz 18 (IG18) was een 75mm houwitser, krombaangeschut dus, dat explosieve granaten kon afschieten.
Het gevecht
Frets, die in eerste instantie zelf de hoofdverdediging in het poortgebouw aanvoerde, beval zijn manschappen spaarzaam om te gaan met de weinige munitie die ze hadden. Een rechtstreeks gevecht moest worden vermeden omdat dit, gezien de lichte bewapening, slechts tot veel slachtoffers onder zijn mensen zou leiden. Naast de groepen die de drie toegangen tot het kasteel verdedigden namen anderen posities in de kamers op de tweede verdieping. Vandaaruit hadden ze een goed uitzicht op het plein en de activiteiten van de Duitsers daar. Die zochten dekking in de woningen en het hotel aan het plein. Ook achter de koepel van de muziekkiosk, die talloze
Gemertenaren dekking bood tegen het vuren vanuit het kasteel, schuilden de Duitsers. Het merendeel van de Gemertse mensen had geen enkel idee wie of wat er vanuit het kasteel het Duitse schieten beantwoordde.
Tijdens het gevecht werd het centrum van Gemert bekeken door de bemanning van een Henschel Hs 126. Dit verkenningsvliegtuig van de Vierde Staffel van de 21e Verkenningsgroep (4.(H)/21) was toegevoegd aan het legerkorps dat de aanval op het zuiden van ons land had ingezet. Zij rapporteerden in een bericht, dat bij het Duitse korpshoofdkwartier werd afgeworpen, dat zich in Gemert een grote groep burgers in het centrum bevond maar, gezien een uitgespreide vlag, dat het dorp in Duitse handen was.
Ondertussen ging de strijd om het kasteel door. Het felle mitrailleurvuur van de Duitsers dwong de verdedigers van de achter- en zijpoort zich terug te trekken. Een veertigtal soldaten, samen met de eerste luitenant Grooten, zag kans zich aan gevangenneming te onttrekken. Door het park trokken zij naar het westen weg. Zij konden daarna door de velden de eigen troepen bereiken en de strijd voorzetten. Hun tocht richting Beek en Donk werd waargenomen en gerapporteerd door een Duits verkenningsvliegtuig.
Tussen tien en half elf kregen de Duitsers versterking van de zwaardere wapens van de Verkenningsafdeling 256. Er moest een oplossing voor het oponthoud in Gemert worden geforceerd. Voor de Duitsers was het van belang dat de verkenning voor een alternatieve opmarsroute voor de 256e Infanteriedivisie werd voortgezet. De reden voor deze haast was de onverwacht taaie tegenstand van II-17 RI bij de brug over de Zuid-Willemsvaart bij Veghel. Hierdoor werd de geplande doorstoot van de 9. Panzer-Division (9e tankdivisie) naar de Duitse parachutisten bij de Moerdijkbruggen ernstig vertraagd. Met de komst van deze wapens mochten de vrouwen, kinderen en ouderen uit de muziekkiosk vertrekken.
Twee 75mm houwitsers (IG18) werden op het Borretplein geplaatst, een juist voor het gemeentehuis, de andere tegenover brouwerij Het Anker. Deze vuurden met een hoge elevatie brisantgranaten af op het poortgebouw en de nieuwbouw. Twee stukken 37mm pantserafweergeschut (PAK36) werden aan de pleinzijde voor het kasteel geplaatst en een voor het poortgebouw. Daarmee werd
geprobeerd gaten te schieten in de dikke kasteelmuren. Door de inzet van de houwitsers duurde het niet lang of de daken van het poortgebouw en de zuidelijke nieuwbouw vatten vlam. Voor de verdedigers van de nieuwbouw was dit nog geen sein het gevecht te staken. Dat merkte ook een van de Duitse kanonniers op het plein die door een kogel in zijn arm werd uitgeschakeld.
Naast dit geschut kregen de Duitsers tegen het einde van het gevecht nog hulp van tankjes of pantserwagens. Een van deze vechtwagens heeft zich, zoals pater Loffelt wist te vertellen, door het smalle paadje gewrongen, dat vanaf de Beekseweg langs bloemist Van der Putten loopt. Daarna werd dwars door een hoge heg gereden en positie genomen in het achterliggende
weiland. Van daaruit werd met het 20mm boordgeschut het poortgebouw en de nieuwbouw onder vuur genomen2.
De verdediging van het poortgebouw was door de brand gedwongen zich, via de Kastanjelaan, terug te trekken naar de nieuwbouw en het hoofdgebouw. Direct nadat de verdediging van het poortgebouw was opgegeven, rolden de Duitse soldaten een stuk pantserafweergeschut over de brug en richtten dit op het hoofdgebouw. Ze durfden blijkbaar niet de brug van de binnengracht over, niet wetende wat hen op de binnencour wachtte. Een Nederlandse sergeant achter het Sint Josefbeeld richtte zijn wapen op de
commandant bij het stuk geschut. Tijdig zag hij dat daarbij ook Nederlanders stonden. De laatste verdedigers van de nieuwbouw, die intussen steeds feller brandde, werden met handgranaten uit het gebouw gedreven. Sergeant Paul van Oostveen raakte daarbij zwaar gewond en werd naar buiten gedragen en samen met twee andere gewonden bij de Donjon op de grond gelegd.
De overgave
Intussen was het Frets duidelijk geworden dat er geen hulp meer viel te verwachten vanuit de Peel-Raamstelling. Verder vechten zou
alleen maar nodeloze slachtoffers opleveren. In de kelder bracht hij de overste van zijn voornemen op de hoogte en zwaaiend met een witte handdoek uit de w.c. liep rond 12.00 uur het hoofdgebouw uit. De overige militairen in het gebouw beval hij hem te volgen. Die deinsden terug omdat de zeer opgewonden Duitse militairen daarop weer begonnen te schieten. Frets liep door waarop de Duitse
commandant onder de Donjonpoort hen sommeerde te stoppen. Beide officieren liepen naar elkaar, salueerden hoffelijk en gaven elkaar de hand. De Duitser vroeg direct of ook anderen dan militairen aan het gevecht hadden deelgenomen. Na een ontkennend antwoord gaf Frets zijn manschappen opdracht hun wapens en uitrusting af te leggen. Zij die zich nog in de kelders bevonden deden dit daar en kwamen ook naar buiten. Een van hen werd terug gestuurd met de boodschap dat ook alle paters naar buiten moesten. Ook zij verlieten daarop de kelders en verzamelden zich op de binnencour, daar ontvangen door scheldende en vloekende
soldaten. Met de handen omhoog ging het naar het Kastanjelaantje waar ze ook op de grond moesten liggen. De laatsten kregen de opdracht de drie gewonden naar de Poortlaan te dragen. Daar werden ze verzorgd door Duitse gewondenverzorgers en enkele paters. Terwijl het kasteel werd doorzocht op eventuele achterblijvers moesten de paters, vier aan vier tussen een haag van zwaar
bewapende Duitsers, naar de Poortlaan lopen. Van daar ging het naar het Borretplein langs de opgestelde mitrailleurs. De paters voorop, gevolgd door de krijgsgevangenen die eerst langs het dode lichaam van Nico van Vught moesten om te laten zien wat ze hadden aangericht. Op het plein zagen ze nog juist dat de laatste gijzelaars op de kiosk werden vrijgelaten. Ook zij die nog bij de
pastorie stonden mochten gaan. Na een kort handgeklap maakten zij zich snel uit de voeten. Naar huis! Het was rond twaalf uur. Vier uur lang had de groep Frets een overmachtige vijand weerstaan en hadden veel inwoners van Gemert, tussen de Heuvel, het Kruiseind en uit De Haag doodsangsten uitgestaan. Na afloop van het gevecht werden de Duitse en Nederlandse gewonden afgevoerd naar het gasthuis.
De paters, werden, met het gezicht naar het kasteel, in vier rijen opgesteld. De Duitse commandant, vermoedelijk ritmeester Mummert
zelf, vergezeld door de Rijksduitse bakker Berkulin vroeg wie van hen Duits sprak. Provinciaal Pater Dr. Lambert Vogel stapte naar voren en kreeg de vraag: “Weshalb haben sie gestattet dass hier Soldaten reinkamen die hier geschossen haben?” (Waarom hebt u toegestaan dat hier soldaten binnen kwamen die geschoten hebben?). Terwijl hij nonchalant een sigaret rookte drukte hij zijn spijt
uit dat hij genoodzaakt was de gebouwen in brand te schieten. Vogel antwoordde daarop dat een ieder zijn plicht had gedaan en dat oorlog nu eenmaal oorlog was. Nadat de Duitse commandant nu overtuigd was dat de paters part nog deel aan het gevecht hadden, liet hij hen ook vrij. Hierop volgde een spontaan applaus, meer als een reactie op de vele uren van spanning en doodsangst die ze
hadden doorgemaakt. Een groot deel van de Duitsers had toen al de brouwerij Het Anker ontdekt en deed zich tegoed aan het bier. Bij dit drankgelag heeft de inventaris enorm geleden. Nadat de Duitse commandant de paters had weggestuurd liep hij ook naar de brouwerij. Binnen blies hij op een fluit, bulderde een bevel, waarop iedereen terug ging naar de fietsen. Met bijna vijf uur
vertraging werd de verkenning naar de Beekse en Donkse bruggen voortgezet. Daarna kon worden begonnen met het redden van de inboedel uit de brandende gebouwen. De brand greep echter snel om zich heen waardoor niet veel meer naar buiten kon worden gebracht. Nu er niet meer werd geschoten rukte de Gemertse brandweer uit met de motorspuit. Deze gaf al snel de geest waarna de hulp van de brandweer van Boekel werd ingeroepen. Zowel de nieuwbouw als ook het poortgebouw brandde volledig uit. Gedurende de bezettingsjaren konden beide met hulp van veel plaatselijke werkkrachten worden hersteld.
Zus van Schijndel liep na haar werk bij Berkulin naar het Borretplein en bekeek de brand in het kasteel. Bij het Poortgebouw zag ze nog dat daar de gewonden werden verzorgd. Over een van hen lag een laken. Bij hem nam een van de verzorgers een ring van de vinger en gaf die aan een van de paters.
Rond acht uur in de morgen van de 12e mei kwam de 15e Kompanie van de SS-Standarte (SS-Regiment) ‘Deutschland’ in Gemert aan. Deze compagnie, een Kradschützen-Kompanie (compagnie soldaten per motorfiets), was een verkenningseenheid die was ingedeeld bij de zogenaamde Gruppe (groep) Grave. Toen in de morgen van 10 mei duidelijk werd dat deze groep niet het
beoogde doel, de verovering van de Maasbrug bij Grave, had bereikt, werd deze eenheid hiervan losgemaakt. Ze kreeg de opdracht om, via de Duitse pontonbrug bij Mook, een verkenning richting ´s-Hertogenbosch uit te voeren. Daar in Den Bosch werd gevechtscontact gemaakt met een teruggetrokken Nederlandse eenheid die zich in het St. Josefhuis voor jongens en oude mannen aan de Graafseweg bevond. Bij dit gevecht sneuvelde de commandant Hauptsturmführer (kapitein) Otto Fischer en de SS-Mann (soldaat) Josef Hebein. Tijdens dit gevecht, waarbij het St Josefhuis verloren ging, kreeg deze SS-eenheid opdracht zich van het gevecht los te maken en via Uden en Volkel naar Gemert te gaan. Van daar moest, via Beek en Donk en Oirschot naar Hilvarenbeek worden getrokken. Vreemd genoeg werden de beide gesneuvelden (mogelijk waren ze toen nog zwaar gewond) meegenomen. Eerst in Gemert kregen de twee een veldgraf bij de ´Drie Ossen´, een voormalige herberg aan de Beeksedijk tussen Gemert en Beek
en Donk. De namen op de houten grafkruisen wist de Aarlenaar Hans van de Brug zich nog goed te herinneren. Zij werden al na een of twee dagen verplaatst naar Uden en daar begraven in de pastorietuin te Uden. Na de oorlog werden de stoffelijke overschotten, die toen op de algemene begraafplaats van Orthen lagen, overgebracht naar het Duitse Kerkhof te Ysselsteyn. Rond dezelfde tijd dat deze SS-ers in Gemert kwamen werden de Standarte ‘Deutschland’ en ‘Germania’, van de 2. SS-Verfügungs-Divison, die zich nog in het verzamelgebied in Duitsland bevonden, naar Gemert gecommandeerd. Door druk verkeer dat de aanvoerwegen verstopte, kwamen zij echter deze dag niet verder dan Sint Anthonis en Oploo. Daar werd tijdelijk halt gehouden tot in de avond, de opdracht kwam om verder op te rukken. Via Gemert, de provisorisch gerepareerde bruggen bij Beek, Donk en Sint Oedenrode trokken deze troepen op naar Best. Ze werden gevolgd door Infanterie-Division 208, dat tot de reserve van het XXVI Armee-Korps behoorde.
Deze eenheden waren de oorzaak van het drukke Duitse verkeer dat, in de dagen na de schietpartij op het plein, door Gemert trok.
Na de aanleg van een 8 tons Kriegsbrücke (oorlogsbrug op pontons) en het herstel van de ophaalbrug bij Veghel trok een deel van de 9e Tankdivisie daar over het kanaal en ook over de brug bij Heeswijk, die slechts licht beschadigd in Duitse handen was gevallen, naar het westen. Daar werd uiteindelijk in Rijsoord de Nederlandse overgave getekend en begon voor ons land de bezetting. Voor Gemert was deze al begonnen.
Opmerkelijk is dat het dagboek van de Aufklärungs-Abteilung 256 beschrijft dat het oponthoud in Gemert slechts twee uur heeft geduurd. Over de maatregelen om het verzet in Gemert te breken en het plaatsen van burgers in de muziekkiosk tussen de twee strijdende partijen wordt met geen woord gerept.
NOTEN II
NOTEN
*.Heemkundewerkgroep WO-II bestaat uit Ruud Wildekamp, Simon van Wetten, Bertus van Berlo, Sieds van der Schaaf, Hans Kanters, Annie van de Kimmenade-Beekmans.
1 Als een gevolg van de wijziging van het nationale verdedigingsplan was voor de Peel-Raamstelling slechts een vertragende rol weggelegd. Alle artillerie-eenheden werden daarbij teruggenomen voor de verdediging van de Vesting Holland. Om toch artillerie ter beschikking te hebben werd 20 RA opgericht rond de oude 8-staal kanonnen en in de Peel-Raamstelling geplaatst.
2 Naar het zich laat aanzien behoorden ze tot de Groep Sponeck van de 9e Tankdivisie die kort voor het middaguur bij Boekel en Erp verscheen. De verkenningsafdeling van deze groep was zowel uitgerust met de Sonderkkraftfahrzeug 222 (SdKfw 222, vierwielige gepantserde verkenningswagen), als met de Panzerkampfwagen II (PzKfw II, een kleine lichte tank). Beide waren uitgerust met een 20mm snelvuurkanon en een mitrailleur. Beide typen zijn die 11e mei ook in de omgeving van Gemert gesignaleerd, maar
onduidelijk blijft welke bij Gemert zijn ingezet. Gezien de beschikbare aantallen is de PzKfw II de meest waarschijnlijke.
BRONNEN
Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH), Archief Koninklijke Landmacht, Washington Papers 21055-21285, XXVI Armee-Korps Kriegstagebuch 4 (10-5-40 / 12-5-40).
NIMH, collectie Kriegstagebücher, 03712-03771, 256 Inf.Div. Kriegstagebuch 1 (9-5-40 / 24-6-40), en 03772-04106
9. Pz.Div (Qu.Abt.) Kriegstagebuch 1 (9-5-50 / 17-5-40).
Archief gemeente Gemert-Bakel, collectie Gemertana. Slits, F. Frans Slits vertelt.
Ongedateerd.
Brongers, E.H. Opmars naar Rotterdam. Deel 2 Van Maas tot Moerdijk. Baarn, 1985.
Frets, C. Briefwisseling met Pater Ed. Loffeld, 17 februari 1941.
Fraters-dagboek van het Groot – Scholasticaat van Gemert: 12 oktober 1939 – 4 augustus 1941.
Kimmenade-Beekmans, A. van de, Gemert bezet- Gemert bevrijd. Gemert, 1994.
Kimmenade-Beekmans, A. van de, Kasteel bezet- Kasteel bevrijd. Gemert, 2005.
Loffeld, Ed. Kort relaas van de Oorlogsgebeurtenissen in Gemert, meidagen 1940. Door een oog- en oorgetuige.
Nierstrasz, V.E. De strijd op Nederlands grondgebied tijdens Wereldoorlog II. De verdediging van noord Limburg en Noord-Brabant. ‘s-Gravenhage, 1953.
Otten, A. Bijdrage tot de geschiedenis van Gemert, Gemert mei 1940. Gemert, 1980.
Philipsen, M. “Tussen Hoop en vrees. Beek en Donk in de jaren 1938-1947. D’n Tesnuzzik
(heemkundekring Beek en Donk), 15 (1995).
Pillkowski, F. Geschichte des 10. (Preuβ.) Reiter-Regiments.Torgau, 1972.
Slits, F. Wat gebeurde er op 11 mei 1940 in Gemert. De Streek 7(31), 7 mei 1980.
Valkenburg R. Een mens in haatuniform. Portret van Willy Engbrocks bewaker van kamp Amersfoort.
Franeker, 1974.
Weert, H. van, “Gijzeling in Gemert, macaber schouwspel”.
Helmonds Dagblad, 3 mei 1980.
.
Bekijk PDFGH-2013-03 Mooie gedichtenbundel
EEN RECENSIE
Martien van der Wijst
De Heemkundekring en uitgeverij Laurentius Torrentinus hebben er goed aan gedaan het nieuwe jaar 2013 te beginnen met de
uitgave van de gedichtenbundel “Dùr ‘ne Gímmersen bril” van Jo van den Elzen-van Berlo.
Het is een genoegen om er in te grasduinen, maar ik heb tegen mijn gewoonte in alle veertien gedichten achter elkaar gelezen, al heb ik vroeger geleerd dat je nooit meer dan twee of drie gedichten tegelijk moet lezen, om ze goed op je te laten inwerken. Dit werk is vlot
geschreven en leest ook vlot.
Wat is erin te vinden? Geen zware nostalgie, zoals terecht is opgemerkt in het voorwoord. Het verleden is nuchter beschreven en met de nodige humor. Alles valt op zijn plaats. Het zijn vaak herinneringen aan wat alledaagse dingen lijken maar die in het gedicht zo tot leven worden gebracht, dat je er intensief van geniet. Bijvoorbeeld het gedicht “Soep spisjaol”. Ook de actualiteit komt aan
de orde zoals in het gedicht “Vrouwke zuukt mènneke” gebaseerd op “Boer zoekt vrouw”.
Ik was ook erg onder de indruk van het gedicht “’t Waor d’n orlòg die m’n jeugd verstoorde”. Als bijna leeftijdgenoot zag ik het allemaal weer duidelijk voor me en las ik ook dingen die ik gelukkig zelf niet heb behoeven mee te maken zoals het als kind moeten afstaan van je speelgoed om boter en melk te kunnen krijgen.
Het Gímmers taalgebruik is ook uitstekend. Één woord kende ik niet: “staaj”, maar iedereen zal alles wel kunnen lezen en begrijpen. Als voorbeeld geef ik de slotzin: Dan dènk ik aaltejd: Och, zolaang ik wa vuul, bén ik ‘r nòg”.
De geschiedenis komt tot leven het verleden herleeft in alle beschrijvingen. Ge zot ‘r uw aëte vur kaaw laote wòrre!
Aanbevolen dus.
GH-2013-03 Door de Hel naar Handel
EEN OUDE WEG NAAR HANDEL DOOR DE HEL
Jan Timmers
De Keskesdijk, officieel Lodderdijk en Handelseweg, is de belangrijkste verbinding tussen Handel en Gemert. Dat is ook al jarenlang het geval. Naast deze verbindingsweg was er voorheen nog een andere veelgebruikte route, die misschien nog wel ouder was, maar in de loop van de laatste eeuw nagenoeg geheel verdwenen is. Een klein stukje van de oude route is als zandweg nog aanwezig. Die zandweg heeft de naam Kranerijt gekregen, maar werd voorheen ook wel aangegeven als de Oude Handelseweg. Hij loopt aan de zuidkant dood op de Peelse Loop, waar vroeger een brug aanwezig was. Naar het noorden loopt de weg niet door naar Handel, maar in de Handelse bossen is het oude tracé als karrenspoor nog op een aantal plaatsen duidelijk zichtbaar. Hier en daar is de weg wat “uitgesleten” en heeft het karakter van een holle weg. Soms is een begeleidende greppel aanwezig. Door het bosonderhoud
met groot materieel worden die zichtbare restanten van de weg overigens regelmatig aangetast.
Het noordelijke deel van de weg liep door een stuifzandgebied. Dat stuifzandgebied strekte zich uit over het gehele gebied ten westen van de huidige dorpskom van Handel. De hoge stuifduinen pal ten westen van de dorpskom zijn daarvan de meest opvallende getuigen. Het stuifzand heeft ook ten zuidwesten van Handel behoorlijk wat effect op het landschap gehad. Het huidige reliëf is daar nog getuige van. Ook de oude weg van Gemert naar Handel had last van de zandverstuivingen. Nog in de vorige eeuw is dat te
zien op een foto van fotograaf Duppen. De weg is op die foto nog een echte “holle weg”. De stuifduinen links en rechts van de weg zijn later beplant met dennenbomen die het stuifzand vasthielden. Het reliëf is inmiddels wel wat minder geworden. Het is heel goed mogelijk dat de weg aanvankelijk nog verder naar het westen liep, maar door de verstuivingen in oostelijke richting moest
opschuiven.
Op oude kaarten staat de voormalige weg naar Handel nog aangegeven. In 1930 bestond nagenoeg de gehele route nog. Het noordelijk gedeelte tussen Molenbroekseloop, via Doonheide richting Handel is herkenbaar aanwezig. Op de kaart van ca 1930 zijn met een aantal letters herkenningspunten aangegeven. Het stuk tussen de letters B en C is de huidige zandweg Kranerijt.
Alleen dit gedeelte van de weg bestaat nog. Ter hoogte van punt B is ongeveer 20 jaar geleden een smalle sleuf gegraven dwars over de weg en daar werden op een diepte van minder dan 50 cm de nodige oude karrensporen aangetroffen. Het geeft aan dat dat weggedeelte veelvuldig gebruikt werd, niet alleen als voetpad, maar ook met karren en wagens.
Via hoeve De Wouw
Bij punt C stak de weg de Peelse Loop over. Zowel de brug als het weggedeelte tussen Peelse Loop en Doonheide zijn verdwenen. Bij punt D was een kruising met de Doonheide. Ter hoogte van die kruising lag al in de middeleeuwen de oude hoeve De Wouw. Het was één van de vier vrije hoeven van Diederik van Gemert in de 14de eeuw. Je zou kunnen zeggen dat die hoeve gesticht is langs de oude weg van Gemert naar Handel, die we hier beschrijven. De akkers van De Wouw lagen aan weerszijden van de weg. Je kunt ook zeggen dat de weg tussen de punten D en E over de akkers van De Wouw liep. Bij punt E werd de Molenbroekseloop overgestoken. Vanouds zal dat een zogenaamde voorde geweest zijn. Dat is een plaats in een waterloop die wat ondieper is, zodat je daar met
paard en wagen dwars door het water kon rijden. Deze oversteekplaats lijkt de plek te zijn die in middeleeuwse bronnen de naam Voortynde kreeg. Meerdere malen is sprake van hoeve De Wouw (Wau, Waude) aan de voortynde: 1421 “dat guet te Waude bi den voirtyenden”; in 1483 “hoeve geheiten te Wau aen die voirtijnde”.
De naam voortynde bevat naast de term “voorde” ook nog “ynde” en dat is de naam voor een hekwerk waarmee wegen afgesloten
konden worden. Kennelijk was er ter hoogte van de oversteekplaats over de Molenbroekseloop een hek over de oude weg geplaatst. Komende van Gemert werd hoeve De Wouw aangeduid als liggende bij of achter de Voortynde: het hek bij de voorde.
Door het Molenbroek en de Hel
Aan de zuidkant van de Molenbroekseloop ligt het Molenbroek. Het oostelijk deel van het Molenbroek bleef tot in de 18de eeuw eigendom van de Duitse Orde en werd geëxploiteerd vanuit de hoeven De Voort en De Vogelsanck. De weg naar Handel liep tussen percelen van beide hoeven door en volgde vandaar verder de kortste route naar de toenmalige watermolen aan de Molenstraat. Daarvoor moet de beek De Rips worden overgestoken. Er is maar één plaats waar dat mogelijk was en dat was in De Hel. Voor voetgangers was daar over De Rips een bruggetje gemaakt, een zogenaamde vonder. Die kreeg de naam Hellevonder of Hellekensvonder: de vonder bij de Hel of met een verkleinwoord het Helleke. Hel is een naam die veel voorkomt en wordt gegeven aan plaatsen die erg nat en slecht toegankelijk zijn. De Gemertse Hel was, gezien het gebruikte verkleinwoord, niet zo groot of
niet zo erg. Het was maar een kleintje. De Hel lag ter hoogte van de huidige Valeriusstraat en Poirtershoek in de wijk Molenbroek. Op die plaats passeert ook de Peelrandbreuk die daar wijst veroorzaakt: uit de ondergrond kwelt veel water op en veroorzaakt wateroverlast. Dat kan een ware hel zijn. De Rips zorgde voorheen voor de afvoer van het water. Nu is De Rips gedempt. Achter D’n
Dörpel langs en verderop langs het terrein van het Commanderijcollege ligt momenteel een voetpad in de voormalige bedding van De Rips. Ter hoogte van de Valeriusstraat voert een deel van De Rips in natte perioden nog water. Aan de andere kant van de Valeriusstraat, aan de rand van het plantsoen, lag Hellekensvonder.
Ook al was De Hel slecht toegankelijk, er werd wel gewerkt en gewoond. In 1483 vinden we een huis vermeld in De Hel, langs een
steeg en langs Hellekensvonder:
Huis en hof ter stede geheten die Hell, neven een gemeyn steege, erve Peter van Lanckfelt, Hellekensvonder en erve Heijlke dochter van Gherit van den Waterbemd. (Gemert R96 nr 339, dd 13-10-1483).
Het huis in de hel lijkt in de 17de eeuw verdwenen. In 1614 en 1620 wordt de weg door de Hel nog steeds gebruikt:
“stuk akkerland in de Helle genoemd, tussen des heeren erf en de Rupse en Jan Lenerts erf. Recht van overpad voor Hilleke
weduwe van Henrick Peeters Gelaesmaker (Van Amstel) en Jan Lenerts, en zelf het recht van weg over des heeren erf. Met het onderhoud van het hek met voorste post aan d’Ouehoff.” (Gemert R113 13-11-1614)
“een stuk erf in de Helle tussen Jan Lenerts en des Oirdens erf (de Vogelsanck) en de weduwe Henricx v Ampstel. Met recht
van weg door het ynde aan de Domhoff en de Vogelsanck.” (Gemert R113 7-2-1620)
Tot aan de watermolen
Komend vanuit het Molenbroek steekt de weg van Handel naar Gemert De Rips over en komt ter hoogte van de voormalige watermolen op de Molenstraat uit. Nadat de watermolen voor een deel archeologisch onderzocht werd, is het gebied opnieuw ingericht en bebouwd. De toegangsweg naar de voormalige watermolen is gehandhaafd als “den wegh die men veert ende
gheet ter watermolen”. Het is deze weg waar de oude route naar Handel begint. Lopend langs de gerestaureerde boerderij van (voorheen) Kuppens aan de Molenstraat boog de oude route direct voorbij de boerderij naar rechts. Bij de opgraving van de watermolen werden ter plaatse de oude karrensporen van de weg door de Hel naar Handel teruggevonden.
GH-2013-03 Jonge boerin onder stroom
Theo Donkers (oudste zoon van Riek van den Acker)
Het tweede weekend van september 1946 is cruciaal in het leven van Johan en Riek geweest. Want op zondag 15 september is
het aan geraakt tussen de zoon van Doruske Donkers en Mieke Biemans van de Mouthoef in Boekel en de dochter van Kneel van den Acker en Jana van Asseldonk uit de Deelse Kampen in Gemert. Maar, daar ging wel een drama aan vooraf!
Wat is de aanleiding geweest dat zij die dag elkaar troffen? En hoe heeft dat geleid tot die eerste kus als bevestiging van de wederzijdse gevoelens? Waarom willen we juist dit hier vertellen? Heel simpel omdat het een bijzonder verhaal is dat deel uitmaakt van een bijzonder gebeuren dat in genoemd weekend in Gemert plaatsvond. Met behulp van de Gemertsche Couranten van vrijdag 13 en vrijdag 20 september 1946 plus een kopie van de voorpagina van de Helmondsche Courant van maandag 16 september 1946 heb ik een en ander kunnen reconstrueren.1 Het weinige wat Riek van den Acker zelf over het ronduit dramatische gebeuren heeft los gelaten, maar wat door haar oudere zus Mien en haar jongere broer Wim met meer woorden werd bevestigd, was voor mij aanleiding om op onderzoek uit te gaan en te trachten een reconstructie te maken van hoe het aan raakte tussen Johan en Riek. Mijn nieuwsgierigheid werd extra gewekt omdat geen van genoemde kranten melding maakte van het drama wat zich op zondagmiddag 15 september 1946 in Gemert heeft voltrokken en waar wonder boven wonder geen doden bij zijn gevallen.
Dansende boerinnekes en springende jonge boeren
Via stamboomonderzoek dat bijna vijf eeuwen familiegeschiedenis overspant, weten we dat zowel de voorouders van Johan als
die van Riek allemaal boer zijn geweest. In hun aderen stroomt derhalve honderd procent boerenbloed. Het is dan ook niet verwonderlijk dat we beide jonge mensen aantreffen bij de feestelijkheden rond het vijftigjarig bestaan van de Noord-Brabantse
Christelijke Boerenbond (NCB). Zoals we in de aankondiging van de krant van 13 september kunnen lezen, vonden de activiteiten rond deze heuglijke gebeurtenis plaats in het weekend van 14 en 15 september 1946.
Het is dan ook niet ondenkbaar dat zij allebei de aankondiging van de festiviteiten in de krant met veel belangstelling hebben
gelezen. En misschien heeft Johan stiekem gehoopt dat ook Riek daarbij aanwezig zou zijn, want het is bekend dat hij toen al een oogje op haar had. En ook het hart van Riek is misschien wel wat sneller gaan kloppen toen ze in het Programma van de Grote Jonge Boeren en Boerinnen-dag las: “Het wordt een feest van kleuren, van dansende boerinnekes en springende, rennende Jonge Boeren …” Of toch niet? Want Riek was pas negentien jaar en wou van alles, maar verkering? Riek wou lerares worden en les gaan geven.
Sinds de oprichting van de NCB, waar ook een heeroom van de vader van Riek een zeer belangrijk aandeel in had gehad, had de
bond ervoor gezorgd dat de zogenaamde Boerenstand in Brabant zich bewust was geworden van de belangrijke rol die zij speelde in de economische ontwikkeling van de provincie. Van die bewustwording moeten daarom ook Johan en Riek doorspekt zijn geraakt. De vlammende toespraak die ministerpresident Beel die zondag na de hoogmis op het Borretplein voor al die jonge boeren en boerinnen
heeft gehouden zal daar zeker aan hebben bijgedragen. De Helmondsche Courant van maandag 16 september 1946 heeft de hele toespraak op de voorpagina afgedrukt. Beel zegt daarin onder andere: “Het is mijn stellige overtuiging dat de boerenstand de beste eigenschappen van ons volk schraagt en dat het behoud van een krachtigen boerenstand een landsbelang vormt van de eerste orde.”
Van wat we niet lezen in vermelde krant, en ook niet in de Gemertsche Courant van 20 september 1946, maar wat die zondag wel is
gebeurd – bevestigd immers door genoemde betrouwbare bronnen – treffen we alsnog aan in het onderstaand verslag.
Stom geslagen door de stroom
Het touwtrekken was afgelopen. Op het veld maakte een aantal jonge boerinnen een dans om vervolgens plaats te maken voor de boerenzonen die 1500 meter om het hardst zouden gaan lopen. De spanning was voelbaar bij allen die zich verdrongen rond het centrale veld. Opdat de toeschouwers niet al te zeer de ruimte voor de sporters zouden beperken, was het strijdperk afgezet met palen en een stevige ijzeren draad van de Engelsen uit de oorlog. Opeens was daar een rumoer en ging een duidelijke siddering door
het publiek. Het hardlopen was nog niet begonnen. Iemand riep: “Den draad staat onder stroom!” Men zag een kluwen van verschrikte gezichten. Mannen riepen, vrouwen gilden. Haren stonden overeind. Duidelijk was dat zich hier een kleine catastrofe voltrok. Gelukkig was de stroom niet van die zwaarte dat men er onmiddellijk het leven bij liet. De meeste mensen gelukte het om van de vermaledijde stroomdraad los te geraken, mede dankzij slagvaardig optreden van diverse jonge boeren. Maar voor Riek van den Acker uit de Deelse Kampen verliep de redding niet geheel vlekkeloos. Enkele jonge boeren hadden al geprobeerd haar van de stroomdraad los te trekken welke zij krampachtig vast bleef houden, niet in staat zijnde die uit eigen beweging los te laten. Bovendien kreeg iedereen die haar aanraakte meteen ook de nodige schokken te verduren.
Riek ligt op de grond en niemand doet iets. Tussen de omstanders staat ook de jonge boer Johan Donkers van de Mouthoef in
Boekel die al enige tijd een oogje heeft op de jonge vrouw die daar met een hevig verkrampt gezicht in het gras licht te schokken, omgeven door met radeloosheid stomgeslagen boerenzonen en -dochters. In de beginjaren van de oorlog woog de jongeman amper 55 kilo en hoestte veel. Toen Johan tijdens de oorlog door de Arbeidsdienst werd opgeroepen om zware arbeid te gaan verrichten
in de bergen van Mook, had een van zijn broers gezegd: “… Of hij overleeft het niet, of hij wordt er sterk van!” Hier was dan ineens die Boekelse boerenzoon die iedereen opzij duwde, zijn zakdoek om de stroomdraad sloeg en met één ferme ruk Riek van den Acker van de vervloekte draad verloste …
Dramatische gebeurtenis in de doofpot?
Tijdens mijn zoektocht naar de gebeurtenissen op die gedenkwaardige 15e september 1946 ben ik in geen van de genoemde kranten iets tegengekomen over het dramatische incident wat die zondagmiddag heeft plaatsgevonden. Op een gegeven moment is een draad welke gespannen was om het publiek buiten het ‘strijdperk’ te houden, onder stroom komen staan. Volgens drie personen die
daarbij ook aanwezig waren, stond er 220 volt op en bleven tientallen personen aan de draad ‘plakken’. Zij konden zichzelf daar niet van bevrijden. Niet alleen mijn moeder, ook haar broer Wim heeft aan die draad vastgezeten. Onafhankelijk van elkaar vertelden zij hoe verschrikkelijk het was. Toen het gebeurde had mijn moeder het gevoel dat haar ogen uit de kassen sprongen en tegen de glazen van haar bril bleven plakken. Mijn moeder had na het gebeuren schroeivlekken in haar handen en heeft twee weken lang niets vast kunnen pakken zonder weer een soort van stroom door haar lichaam te voelen gaan. Onze ome Wim herinnert zich dat ze tegen hem riepen. “Ge moet umhog springe en dan losloate!” Maar hij kon niet springen. Hij dacht dat zijn laatste uur had geslagen. Wim kwam pas los toen de stroom eraf ging. Beiden zeiden ook dat als ze nog veel langer aan die draad waren blijven hangen, ze het niet overleefd zouden hebben. Ze hadden het gevoel dat hun laatste uur had geslagen. Gelukkig heeft Riek aan het hele gebeuren verder niks overgehouden, behalve haar Johan dan.
Stel je voor dat die draad langer onder stroom was blijven staan, dan was er ongetwijfeld een aantal slachtoffers gevallen. Dat zou voor Gemert een ramp zijn geworden. Hoe komt het dat daarvan niets is terug te vinden in de kranten van toen? Heeft de organisatie van het festijn daar een hand in gehad? Uiteindelijk waren zij verantwoordelijk voor het incident. Of is er misschien sprake geweest van censuur?
En er blijven vragen. Wat is er precies gebeurd op die middag? Hoe heeft die draad onder stroom kunnen komen staan? Hoeveel
mensen hebben aan die draad vastgezeten? Wat hebben ze gevoeld? Wat hebben ze gedacht? Hoe zijn ze los gekomen? Wie heeft ervoor gezorgd dat de stroom weer van de draad werd afgehaald en hoe heeft hij/zij dat gedaan? Wat hebben mensen die zelf niet aan de draad vast zaten gezien? Wat hebben ze vervolgens gedaan om de slachtoffers te helpen? Waren er gewonden? Hoe is er door de organisatoren van het festijn gereageerd op het incident? Heeft iemand een wel zeer gevaarlijke grap uitgehaald?
Hoe ’t aan raakte op ’t pèdje
Vele jaren later hoor ik van Mien van den Acker hoe Johan na het redden van Riek zijn kans schoon zag. Hij heeft de verschrikte
en bijzonder aangedane jonge boerin aangeboden om haar achterop zijn fiets naar huis te brengen. Zij kon geen nee zeggen tegen haar redder. Dus fietsten zij even later via het Kruiseind en langs de prachtige molen “De Bijenkorf” en over De Deel tot aan de boerderij van d’n Tûws, waar ze het pedje naar de boerderij van Kneel van den Acker en Jana van Asseldonk op fietsten.2 Eerst
over het karrenspoor langs de hoge beukenheg en dan tussen aan weerskanten prikkeldraad over het door vele fietswielen uitgeholde paadje van nog geen twintig centimeter breed. En ergens halvewege dat pedje, waarschijnlijk bij de met enkele prachtige knotwilgen omgeven waterpoel, vol met kwakende kikkers, daar heeft Johan al zijn moed verzameld en is gestopt. Of heeft hij in al zijn
zenuwen in de bocht niet goed meer het evenwicht kunnen bewaren. Maar daar op die plek heeft hij, denken wij, met bonzend hart Riek verteld dat hij verliefd op haar was en daar hebben ze elkaar, denken wij, de allereerste kus gegeven.
En Wim? Die moest te voet naar huis. Iemand had nog tegen hem gezegd: “Miskien worde wèl hil aawd naw ge zò onder stroom hèt
gestôn!” Maar Wim moest elke honderd meter stil blijven staan omdat hij niet meer kon lopen, zo zeer deden zijn benen. En bij d’n Tûws dacht hij zelfs dat hij nooit meer thuis zou komen. Inmiddels is hij wel 81 jaar oud.
NOTEN:
1. In de Helmondsche Courant staat een drukfout. Er staat maandag 15 september i.p.v. maandag 16 september.
2. Riek van den Acker heeft zelf een prachtige beschrijving van ’t pèdje gegeven in Gemerts Heem 1997 nr.2.
Bekijk PDF