GH-2012-01 Museum dr. Guislain 25 jaar bij de tijd

Tin Thelen

In de historische gebouwen van de psychiatrische kliniek in Gent (België) is sedert 1986 gevestigd  et museum voor outsiderkunst. ‘kunst in de marge’ is de bescheiden aanduiding voor een ontwapenende variatie van kunstenaars, die voor zichzelf uiting geven aan wie ze zijn en wat zij aan het leven ervaren. Een onbegrensd rijk scala aan beelden, schilderijen en objecten toont een verborgen wereld, die zich in geen enkele categorie vangen laat. Een wereld van verbeelding die de toeschouwer uitnodigt de vanzelfsprekende grens van normaal en abnormaal te overschrijden. Ook de actuele tentoonstellingen bewegen zich op een grensvlak; zij dagen uit om de kaders waarin wij de wereld van de mens om ons heen in al zijn hoedanigheden waarnemen en begrijpen, voortdurend te bevragen en te herijken

In 2005 presenteerde Gerard van Lankveld daar de boeiende wereld waarover hij de scepter zwaait als keizer van Monera Carkos Vlado. Een deel van zijn collectie is in bruikleen achtergelaten en maakt deel uit van de vaste opstelling. Aan Gerard, de klokkenmaker, de eer om bij gelegenheid van het jubileum een klok te maken. Zij draagt de welluidende naam IL Corona Tempora Jubilata, gemaakt in het 48ste jaar van de stichting van zijn rijk. Op 1 december 2011 is de klok onthuld door broeder dr. René Stockman, overste van de congregatie van de Broeders van Liefde, stichter van het museum.

Bekijk PDF

GH-2012-01 Verrassend en Kleurrijk

Het werk van Diny Timmers (1953)

Ton Thelen

Bladerend door de jaargangen van Gemerts Heem viel mij op dat in de presentatie van beeldende kunst van in Gemert geboren of werkzame kunstenaars nog maar weinig aandacht is voor beelden. Bij een nieuwsgierig bezoek aan de pas geopende galerie LUNI in de Kerkstraat te Gemert werd in de veelheid van getoonde objecten mijn aandacht getrokken door het werk van Diny Timmers: strak maar sierlijk gevormde kippen in donkerwarme kleuren. Een bezoek aan haar website bood een even verrassend geheel van verschillende min of meer abstracte beelden, gevormd uit klei en gebakken, van dierfiguren tot sterk geabstraheerde, open, vrouwelijke vormen. Zowel qua materiaalbewerking, toepassing van kleurstoffen en vormgeving getuigend van vakmanschap en kunstzinnigheid.

Een jarenlange rijping in de kunst heeft dat aansprekende resultaat gebracht. In de jaren 1977-1980 heeft zij schilderlessen gevolgd bij Berry van Bokhoven op het Gemerts Atelier, daarna een cursus intuïtief schilderen bij Anni van Bokhoven. Verder nam zij deel aan de tweejarige avondopleiding creatieve handvaardigheid (de cursusjaren 1989 -1991) van het VOBK (vorming tot ontwikkeling van beeldende kunst) op het Floor Everscollege in Eindhoven, waaraan ook een stage was verbonden, doorlopen op de openbare basisschool ’t Einder in Gemert. Hierna heeft zij van 1991 tot 2004 gedurende een avond in de week een groep vrouwen begeleid in allerlei technieken: schilderen, batikken, het werken in keramiek, gips en hout. Diny is zich blijven ontwikkelen, zo nam zij in 1998 en 1999 nog schilderlessen bij het Centrum voor Kunstzinnige Vorming Uden en is uiteindelijk in keramiek verder gegaan bij Thea Blok en de stichting HOWEKO (Hobby-Werk-Kontakt) in Beek en Donk. Vanaf 2005 beschikt zij over een eigen oven in het bakhuis achter de monumentale boerderij De Blauwe Kei, waar zij in Gemert woont.

Het kleuren en bakken vraagt om grote vaardigheid en beheersing van de techniek. Het biscuit-bakken, de zogenoemde eerste stook, geschiedt op ongeveer 1000 graden. Daarna behandelt zij de keramische vormen met oxiden en sulfaten, waarvan zij de oplossing zelf maakt en waarmee de kleur wordt aangebracht. De vormen worden dan op ongeveer 1200 graden nogmaals gestookt. Na het stoken ontstaat pas de kleur die in de klei brandt. In de beheersing van dit totale proces is haar kunst het vakmanschap ontstegen tot bijzondere schoonheid en kleurharmonie.

Haar werk vindt gretig aftrek en is op verscheidene exposities te zien geweest.
Beeldentuin Jos Rooijakkers in Gemert, september 2009.
Open Atelierroute Gemert, 23 en 24 mei 2010.
Gallery Berkendijkje van Diana Swinkels in Beek en Donk, 12 februari tot 7 maart 2011.
Kunstroute Laarbeek, 14 en 15 en 21en 22 mei 2011.
Open Atelierroute Gemert 12 en 13 juni 2011.
Keramiekmarkt in Maaseik (België), 26 juni 2011.
Open Atelierroute Gemert, 27 en 28 mei 2012

Bekijk PDF

GH-2012-01 De Smédsgang

Ad Otten

In de loop van vorig jaar dook er een olieverfschilderij op dat een woningenrijtje laat zien met drie voordeuren in de voorgevel en vóór de eerste deur een gemetselde put met puthaak. Het schilderij is in de linkerhoek gesigneerd: ‘Joh(s) Nicolaas Jr., 1937 Gemert NBr.’ Johannes Nicolaas jr. is een tamelijk bekende kunstschilder (1904-1982), die woonde en werkte in Amsterdam, Abcoude, Meppel en vanaf 1934 in Eindhoven. Achter op de lijst is een kartonnetje gehecht met de tekst: “Ter herinnering aan Uw afscheid als hoofd der St.Antoniusschool Valkenswaard, 30 juli 1938. De onderwijzers”.
Het heeft best een hele tijd geduurd voordat duidelijk werd waar de woningen van het schilderij precies thuishoorden in Gemert. Koosje Verspuij-van Lieshout bood uiteindelijk uitkomst. Zij werd in 1940 in het middelste pandje geboren. Het woningrijtje stond in de Kerkstraat in de gang achter sméd Piet van de Crommenacker, in wiens pand zich een tijdje na de oorlog loodgieter Sjef Colen vestigde. Rond 1950 moet het woningrijtje zijn gesloopt.
Dat er niet getwijfeld hoeft te worden aan de juistheid van de lokatie blijkt wanneer Koosje een foto voor de dag tovert met exact dezelfde woningen als op het schilderij. De foto kreeg ze lang geleden van Bertha Wijn (van de winkel) en naar alle waarschijnlijkheid is zij ook één van de kinderen in het deurgebont van de middelste woning.
Koosje van Lieshout weet uit haar jonge jaren dat haar ouders de woning huurden van Piet de Sméd en diens echtgenote Jo de Klant (van Zeeland). Koosje is een dochter van Harrie van Lieshout indertijd beter bekend als Driek d’n Baands. Haar vader was schilder van beroep maar werd met z’n 40ste al invalide. Het gezin Van Lieshout kreeg tien kinderen. Moeder was geboortig van Uden en na hun huwelijk in 1934 woonden ze een tijdlang in ‘s-Hertogenbosch, waar ze ook de eerste kinderen kregen. Het jonge gezin kwam in 1936 terug naar vaders geboortedorp en woonde een tijdlang op het Hopveld. Het gezin telde al vijf kinderen toen kort voor de geboorte van Koosje (Jacoba) het huisje in de Smédsgang werd betrokken. Hoelang precies de familie Van Lieshout daar gewoond heeft? In elk geval de hele oorlogsperiode. Zo weet Koosje zich nog goed te herinneren dat er indrukwekkende Engelse tanks voor de gang geparkeerd stonden. Dat de schuur, voorop in het woningrijtje, gebruikt werd door sméd van de Crommenacker, dat in het eerste woningske Frits van de Kerkhof woonde, in het middelste hun gezin, dat de laatste deur was van Jac van de Putten en dat er om de hoek van het woningrijtje een ‘heuske’ stond…
Na een schoorsteenbrand, kort na de oorlog, is het gezin Van Lieshout verhuisd naar de later in Julianastraat omgedoopte Commandeurstraat. Hoe de vader van Koosje aan de bijnaam “d’n Baands” is gekomen is bij niemand in de familie bekend. Wel dat ook opa Van Lieshout in Gemert al luisterde naar de naam ‘Driek d’n Baands’.

met dank aan Koosje Verspuij-van Lieshout

Bekijk PDF

GH-2012-01 Oude vrouw ontvoerd uit Gemert

Ad Otten

(uit: Peelbelang, 24 oktober 1953)

Vorige week vrijdagavond werd de 82-jarige weduwe v.d. K., die hier bij haar familie vertoefde en reeds naar bed was gegaan, door de Beek en Donkse tak van de familie ontvoerd. De oude vrouw werd in een taxi meegenomen. Zij woonde al geruime tijd bij haar Gemertse dochter. Er is een erfeniskwestie in het spel. De Beek en Donkse kinderen waren het er in ieder geval niet mee eens, dat de oude moeder in Gemert verbleef, te minder nog, omdat zij zelf uit het ouderlijk huis werden geweerd. De maatregel was echter wel erg radicaal.

Bekijk PDF

GH-2012-01 Alles over Gemertse Straatnamen

Ad Otten

Op de website van onze heemkundekring is een complete straatnamen-encyclopedie aangeleverd over de historische achtergrond, invoering en betekenis van Gemertse, Handelse, Mortelse danwel Elsendorpse straatnamen. Zie onder “BRONNEN” en klik op Gemertse Bronnen nr. 14. De auteurs zijn Ad Otten en wijlen Luc Deimann. In alfabetische volgorde worden alle straatnamen afgehandeld. Oude en nieuwe. Bijna honderd pagina’s met kostelijke informatie.

Bekijk PDF

GH-2012-01 Grouwelhoek en Schenkskamp op Milschot

Ad Otten

Op 12 oktober 1814 wordt ten overstaan van notaris Aelders in Gemert een akte van scheiding en deling opgemaakt voor wat betreft de nalatenschap van de op 20 mei 1800 overleden Jean Keunen. Genoemd wordt bouwland in De Ren, op Milschot, genaamd de Grouwelhoek, de Schenkskamp in de buurt van Milschot, bouw- en weiland genaamd de Emelsbleek, weiland op Milschot, bouwland aldaar genaamd Neesenhof en bouwland op Milschot. Van een kaart van omstreeks 1600 weten we dat op Milschot zo ongeveer tegen de bedding van de Snelle Loop een galg was opgesteld. De namen Grouwelhoek en Schenkskamp lijken daarmee te kunnen worden verklaard…

Bekijk PDF

GH-2012-01 Heren van Helmond gelieerd aan Duitse Orde

Ad Otten

Wanneer men vandaag de dag over de oude Kanaaldijk naar Helmond rijdt staat er vlak voor de eerste brug aan je rechterhand in het weiland een groot bord met informatie over bouw en aanleg van de nieuwe wijk ‘Ruyschenberg’. Helmond legt daar ‘de Groene Loper’ uit. Voor meer informatie kun je ‘Ruyschenberg.nl’ raadplegen etc. etc.
Menig Gemertenaar zal bij het zien van dit ‘Ruyschenberg in Helmond’ toch wel even de wenkbrauwen hebben gefronst. Ruyschenberg is immers altijd beschouwd als iets echt Gemerts. Gemert heeft een Ruijschenberghstraat, Gemertse ouderen worden gehuisvest in Ruijschenbergh en was Hendrik van Ruijschenbergh in 1587 niet de stichter van de Latijnse School in Gemert?
In dit artikel doen we uit de doeken wat de relatie is tussen ‘onze’ vrijheer Hendrik van Ruijschenbergh en ‘Ruyschenberg’ waar Helmond nu mee naar buiten treedt.

Uitstraling en invloed van Gemert op de regio

Als Vrije en Soevereine Heerlijkheid van de Duitse Ridderorde had Gemert een grote uitstraling én invloed op de regio. Menigmaal is al gewezen op de in de vijftiende eeuw door de Commanderij Gemert verworven patronaatsrechten van verschillende parochies en rectoraten (Bakel, Deurne, Liessel, Nistelrode, Vorstenbosch, Haren, Geldrop). In al die plaatsen werd vanuit Gemert een pastoor aangesteld, gezorgd voor het onderhoud van kerk en geestelijkheid, de tiendbelasting geïnd, enz. enz. Na de reformatie kwamen die rechten onder druk te staan en moest de Commanderij Gemert als tegenprestatie voor het innen van de tienden in de nu protestant geworden regio, de kerken onderhouden ten behoeve van hele kleine gereformeerde gemeenten. Door het verbod op de vrije uitoefening van de rooms-katholieke godsdienst in Staats-Brabant werd het vrije Gemert een ’toevluchtsoord’ voor de traditionele godsdienstbeleving van het ondanks alle anti-paapse maatregelen uit Den Haag katholiek blijvende (Noord)Brabant. Zo bloeide het bedevaartoord Handel helemaal op en de met vele studiebeurzen bedeelde Latijnse School van Gemert bleef de mogelijkheid bieden voor katholiek gymnasiaal onderwijs als vooropleiding voor een studie aan een katholieke universiteit in het buitenland. Verder koos menig pastoor van nabije parochies Gemert als ‘uitvalsbasis’ voor de parochie waarin hij zelf niet mochten resideren. Zo verbleven vanaf 1662 bijna alle pastoors van Geldrop in Gemert of Handel. En zo was het een van Gemert geboortige pastoor in Valkenswaard die al omstreeks 1685 zijn parochianen uitnodigde om minstens één keer in het jaar gezamenlijk naar Gemert te trekken. Het was de geboorte van de Valkenswaardse processie die tot op de dag van vandaag is blijven trekken.

Door toedoen van Iwan van Cortenbach

Een niet onbelangrijke rol in de uitstraling van het Vrije Gemert speelden van oudsher ook de familiebanden van (land)commandeurs van Gemert met de Heren van Helmond. Die familiale banden zijn in feite nog nooit uitgebreid aan bod gekomen. Zo’n tweehonderdvijftig jaar lang zetelde de adellijke familie Cortenbach op het Helmonds kasteel als ‘Heer van Helmond’. Deze van oorsprong uit het Land van Valkenburg (Voerendaal) afkomstige familie raakte hier in het tweede kwart van de vijftiende eeuw verzeild door ‘diplomatiek’ toedoen van de Vrijheer van Gemert, te weten landcommandeur en Duitse Orderidder Iwan van Cortenbach.
Iwan van Cortenbach was een vooraanstaand man in de Duitse Ridderorde. Hij stond in regelmatig contact met de grootmeester van de Duitse Ridderorde in Pruisen, hij vertegenwoordigde de Duitse Orde op het Concilie van Konstanz (1417), bevocht de Hussieten in Tsjechië, was raadsheer van de Bourgondische hertog Filips de Goede, en het was op Iwans verzoek dat de bisschop van Luik werd vervangen en op zijn aanbeveling werd Eberhard von Seinsheim benoemd tot Duitsmeester, etc. etc. Ook voor Gemert heeft Iwan veel betekend. Hij wordt algemeen beschouwd als dé bouwheer van Gemerts kasteel, hij effende ook de weg voor de stichting van de zelfstandige parochie Gemert en de financiering van de bouw van een nieuwe kerk. Hij maakte een eind aan het conflict met Helmond, Bakel en Aarle-Beek over de Gemertse Peel, hij schonk de Commanderij Gemert een refugiehuis binnen de wallen van Den Bosch en hij was het ook die voor de Commanderij de patronaatsrechten verwierf van verschillende parochies in de regio. Volgens een Helmonds archiefstuk resideerde hij als landcommandeur ook een tijdlang niet in Alden Biesen of Maastricht maar in Gemert. Tenslotte had hij ook de hand in 1433 in het huwelijk van zijn jongste broer Jan van Cortenbach met Catharina van Berlaer, erfdochter van de Heer van Helmond.1 De telkens terugkerende conflicten tussen Gemert en Helmond waren daarmee voor een paar eeuwen van de baan. Tot in de tweede helft van de 17de eeuw bleven de Cortenbachs heer van Helmond.

Verschillende Cortenbachs alsook hun aanverwanten werden, zoals uit het hiernavolgende nog zal blijken, lid van de Duitse Ridderorde. De bekendste onder hen is ongetwijfeld: Adriaan van Cortenbach (1592-1630). Hij werd op 5 november 1592 geboren te Brussel als de zoon van Adolf baron van Cortenbach, heer van Helmond, en van Philippine von Ruijschenberg. Vader Adolf was behalve heer van Helmond, in 1580 door de Spaanse l;andvoogd in de Nederlanden aangesteld als gouverneur van ‘s-Hertogenbosch, en dat in een bijzonder roerige periode van de Tachtigjarige Oorlog. Adolf overleed in 1594. Zijn kinderen waren nog te jong waardoor zijn echtgenote Philippine van Ruijschenberg de Vrouwe van Helmond werd. Hendrik van Ruijschenberg, Vrijheer van Gemert en landcommandeur van Alden Biesen, was haar oom. Deze Hendrik staat bekend als één der grondleggers van een door de Duitse Orde in de Zuidelijke Nederlanden doorgevoerde contrareformatie.
Vrouwe Philippine had echter nog meer banden met de Duitse Orde. Haar oudste broer Edmund van Ruijschenbergh was namelijk van 1591-1623 commandeur van Siersdorf, na Gemert de belangrijkste commanderij van Alden Biesen. Van 1571-1598 was haar neef Godert van Aer, commandeur van Gemert. Deze neef is ook doopgetuige van haar kinderen en in Helmond blijkt hij bovendien vrijgesteld van het betalen van ‘weggeld’.2
Ruim twintig jaar treedt Philippine van Ruijschenberg op als Vrouwe van Helmond, en zoals haar oom Hendrik van Ruijschenberg blijkt ook zij in de wieg gelegd voor onderhandelingen op het hoogste niveau. Bij prins Maurits krijgt zij het zelfs gedaan dat het door Staatse troepen veroverde kasteel van Helmond voor een aantal jaren een neutrale status krijgt. In 1614 is haar zoon Alexander oud genoeg om haar als heer van Helmond op te volgen. Diens eerste vrouw komt al jong te overlijden en zijn tweede huwelijk sluit hij met opnieuw een Ruijschenberg. Anna Maria is haar naam en ook zij heeft een broer Johan als ridderlid van de Duitse Orde. Ook deze Anna Maria zal na het overlijden van haar man (1649) enige jaren optreden als Vrouwe van Helmond. Van haar bezit het kasteelmuseum Helmond een indrukwekkend olieverfschilderij dat gemaakt is bij gelegenheid van haar huwelijk met Alexander van Cortenbach in 1628.3 Een dikke tien jaar later treedt Alexander op als ‘begunstiger’ van een in Gemert te stichten predikherenklooster voor de uit Den Bosch door prins Frederik Hendrik verdreven predikheren.4
Adriaan van Cortenbach, de jongere broer van de Heer van Helmond, was intussen op 9 mei 1623 ingetreden in de Duitse Ridderorde. Tussen 1625 en 1630 was hij commandeur van Ordingen en vanaf 1629 tevens commandeur van Bekkevoort. In 1626 diende hij als kolonel in het leger van graaf Tilly, de opperbevelhebber van de troepen van de Duitse keizer tijdens de Dreissigjährige Religions-Krieg van katholieken tegen protestanten. Cortenbach maakte een bliksemcarrièrre die op 17 september 1630 abrupt eindigde op het slagveld. Hij sneuvelde in de strijd tegen de Zweden in de rang van generaal-kolonel-wachtmeester van de keizer. Hij werd met alle eer begraven in de kerk van Nieuwen Biesen te Maastricht.5

Gemert ontsnapte (!) aan een vrijheer uit Helmond

Wanneer Adriaan van Cortenbach in 1630 niet zou zijn gesneuveld dan was de kans wel heel groot geweest dat hij na het overlijden van commandeur van Holtrop in datzelfde jaar 1630 tot commandeur van Gemert zou zijn benoemd. Daarmee zou Gemert dus een Helmonder gekregen hebben als commandeur. En wanneer er in 1634 vervolgens een nieuwe landcommandeur gekozen moet worden dan zou deze van Helmond herkomstige commandeur beslist hele hoge ogen gegooid hebben om als landcommandeur van Alden Biesen aan te treden en in die kwaliteit tevens als Vrijheer van Gemert. In dat jaar wordt Godfried Huyn van Geleen gekozen. Deze ridder Godfried trad pas in 1632 toe tot de Duitse Orde. Hij had toen de rang van generaal-wachtmeester in de keizerlijke troepen, een rang die Adriaan van Cortenbach al enige jaren eerder bereikte…. 6
In het rijtje van Gemertse (land)commandeurs zou de Helmondse Adriaan van Cortenbach zeker niet hebben misstaan.

NOTEN:

1. Jozef Lipkens, Ivan van Cortenbach, landcommandeur van de balije Biesen (1410-1434), een biografische schets, in: J.Mertens (red.) Bijdragen tot de geschiedenis van de Duitse Orde in de Balije Biesen, deel 8, Bilzen 2006, blz. 180-192.
2. Ad Otten, Commandeur vergeleken met boer – een misdrijf tegen de etiquette in 1578, in: Gemerts Heem 1982, nr.2 (blz.54-57); Zie ook: A. Frenken, Weggeld in Helmond, Taxandria 36ste Jrg, 1929, blz. 39-46; Vanaf de 14de eeuw hief Helmond een belasting op vee en goederen die door buitenpoorters de stad werden in- of uitgevoerd. Het was de heffing van het weg- of kasseigeld.
3. Nico Arts e.a., De kastelen van Helmond – een machtscentrum aan de rand van de Peel, Helmond-Utrecht 2001, blz. 129-139; Zie ook: Henk Roosenboom, Philippine van Ruijschenberg Vrouwe van Helmond, in: P. Timmermans (red.), Brabantse Biografieën 5 (1999) 114-117.
4. G.A.Meijer, Predikheren te ‘s-Hertogenbosch 1297-1770, Nijmegen 1887, p.109-110.
5. Michel van der Eycken, Ridders, priesters en zusters van de Balije Biesen (1220-1809), in: Bijdragen tot de Geschiedenis van de Duits Ordens Balije Biesen, deel 1, Bilzen 1994, p.44-45.
6. Idem , blz. 59.

Bekijk PDF

GH-2012-01 Uit het oud-rechterlijk archief van Gemert

Simon van Wetten

1776

Alea iacta est

De teerling is al door ruim de helft van de deelnemers geworpen. Het is gruwelijk spannend. Zelfs de pastoor is komen kijken en ook al doet ie niet mee, toch wordt de eerwaarde heer meegezogen in die zinderende atmosfeer van competitie, uitingen van vreugde of teleurstelling en de reacties van het publiek. Er zijn trouwens twéé teerlingen in het spel en iedereen die een lot heeft gekocht, mag drie keer met die twee dobbelstenen gooien.
‘Toch een goed idee van Francis van Roije om dat vette varken van hem te verloten.’
‘O, gaat ie z’n wijf wegdoen?’
‘Hij heeft een mooi beestje opgekweekt en nou heeft ie loten verkocht. Twee gulden voor een lot.’

VOORWAARDEN waarop, met consent van de drossaard, een vet varken van Francis van Roije, mulder te Boekel, wordt verloot:
Loten kosten twee gulden, er worden er veertig uitgegeven.
De lotelaars zullen twee teerlingen driemaal werpen, iedere teerling getekend van zes tot een. De totaalsom van de geworpen getallen wordt meteen achter de naam van de lotelaar genoteerd. Als een dobbelsteen van de tafel valt, mag er opnieuw worden gegooid. De hoogste werper is winnaar van het varken, maar is gehouden een halve ton Diester bier te trakteren en twee schellingen Godsgeld te betalen.

‘Die Francis heeft bijkans alle loten verkocht. Negenendertig stuks.’
‘Dat is dus, eens kijken, dat is dus zowat tachtig gulden. Dat is sakkers veel geld voor een varken.’
‘Jawel, maar als Francis maar een paar loten had verkocht, dan had ie geschreeuwd als een mager varken.’

Gejoel en gelach klinkt door de gelagkamer als de vrouw van Jan Lievens in haar drie worpen eenentwintig ogen gooit. Ze heeft haar man toen die aan de beurt was opzij geduwd en gezegd dat zíj de achtentwintig punten van Adriaan Schreurs ruimschoots zou overtreffen.
‘Niks als zessen gooi ik.’
Maar dat blijkt grootspraak en de nagelbijtend toekijkende Adriaan behoudt zijn koppositie. Ruim driekwart van de deelnemers heeft al gegooid. De broeder-overste van Padua, die weliswaar op een heremitage woont, maar ook van een gokje en van karbonades houdt, is aan de beurt en brengt het tot twintig ogen. Adriaan haalt opgelucht adem.
De drossaard is aan de beurt. Hij laat zijn puberzoon de stenen gooien. Vijf enen en een twee! Het is de moeite niet waard de uitkomst op de lijst te noteren. Adriaan telt degenen die nog moeten gooien. Een paar nog maar!
Als laatste deelnemer wordt Francis van Roije naar de tafel geroepen.
‘Francis? Doet ie zelf ook mee?’
‘Ja, hij had nog één lot over.’
Francis begrijpt de opgetrokken wenkbrauwen en vraagt aan de pastoor of die voor hem wil gooien. Nou, dat wil de pastoor best. De eerste worp is niét zo best. Een twee en een vier. Adriaan voelt de spanning al wat wegzakken. Och, zo’n pastoor krijgt ook niet alle hulp van boven. Maar de tweede worp levert een vijf en een zes en een hoop lawaai in de herberg op! Lawaai dat onwaarschijnlijk abrupt verandert in doodse stilte als de pastoor de stenen voor de laatste keer over de tafel laat rollen. Twéé zessen, negenentwintig ogen totaal. Francis van Roije heeft dankzij de geestelijkheid zijn eigen varken gewonnen!! Adriaan trekt wit weg en de herberg barst uit zijn voegen. De teleurstelling onder met name de deelnemers wordt geheel overvleugeld door de schik die het neutrale deel van het publiek in deze uitkomst heeft. En nog gratis Diester bier toe. Het is een mooie avond!
(Bron:R78, blz. 15, 16)

1779

Blut door een put

Driehonderd harde Lieshoutse stenen, vierhonderd middelsoort-stenen, de kalk, de schamppaal, steigermateriaal, vrachtkosten en het loon van de opperman en de gravers. Ook de kuiper (een nieuwe emmer) en de smid (een spil, ketting en ander ijzerwerk) kregen geld. Totaal: 37 gulden.
De buren Peter van den Bergh en Gonda Hoogers hadden een mooie ruwstenen put laten maken. Met de derde buur aan de gezamenlijke binnenplaats, Lena van der Sande, was afgesproken dat ze haar part, een derde deel dus, zou meebetalen. Maar omdat Lena nog twijfelde, was er een ontsnappingsclausule ingebouwd: als ze niet zou betalen, zou ze de put ook niet mogen gebruiken.
Toen de put klaar was en de kosten bij elkaar opgeteld, haakte Lena af. Gonda had daar overduidelijk niet op gerekend.
‘Dus dan moet ik de helft betalen. Maar dat doe ik niet.’
Bij de bouwkosten moeten derhalve nog de proceskosten worden opgeteld, want Peter liet het er niet bij zitten. En ook de sfeer op het eens zo gezellige binnenplaatsje was niet meer wat het geweest was. Nou ja, er stond wel een prachtige put.
(Bron: R78, blz. 15)

1787

Cordon sanitaire

Wanneer de Hoogmogende Heren der Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden samen met de Staten van Brabant en het Land van Luik overeenkomen dat er op 3 januari 1787 een generale jacht op dieven, vagebonden en landlopers moet worden georganiseerd, dan gaat de drossaard van Gemert daar natuurlijk niet vóórliggen. Kijk, hij heeft het bevel gekregen aan dit heilzaam voornemen mee te werken en dan doet hij dat ook. De nodige orders in Gemert te beramen tot het formeren van een cordon omtrent de grenzen van onze heerlijkheid? En dit uiteraard onder strenge geheimhouding? Geen probleem voor meester P.A. de la Court.
Hij meldt dat hij dit alles scrupuleus is nagekomen. Daar hoort ook bij dat hij de schepenen, borgemeesters en alle rotmeesters op die 3e januari, ’s morgens om 7 uur, naar de Raadkamer heeft laten komen en al die mensen de aanwijzingen ter hand heeft gesteld over hoe en waar zij hun plicht zouden moeten doen.
‛Dat is trouwens ook poinctelijk nagekomen.’
Er bleken zich twee zwervers binnen de Gemertse limieten te bevinden. Benedictus Humbrake uit het Keulse land en Jan Cleersnijders uit het Land van Luik. De arme kerels – wisten zij veel van die overeenkomst tussen de Hoogmogende Heren – zijn na een week of twee weer vrijgelaten.
De la Court, behept met een generale aversie tegen het vrijlaten van mensen, vindt het zonde en schrijft een brief naar Zijne Hoogwaarde Excellentie, de landcommandeur in Alden Biesen. De drost wijst op de kosten die de generale jacht en de detentie van beide heren met zich hebben meegebracht en het is zijn ootmoedig verzoek om de meegestuurde specificatie te bestuderen en aan het dorpsbestuur op te leggen de gemaakte kosten aan hem, drossaard Pieter Adriaan de la Court, te vergoeden.
Jagen op landlopers, akkoord, maar je moet een eenvoudige dorpsdrost niet op kosten jagen. Het moet wel een beetje gezond blijven.
(Bron: R82, blz. 53)

1790

Dodelijke tegenligger?

Lambert van Rixtel heeft zelf meteen het initiatief genomen. Hij is op tamelijk hoge poten vanaf de Donk bij Beek de Broekkant overgestoken. Hem was namelijk ter ore gekomen dat hij in Gemert van doodslag wordt verdacht. Jazeker, dat klopt. Het Gemertse officie doet onderzoek naar een ongeval, onlangs geschied aan de persoon van Christiaan Penninx, die met paard en kar op weg was naar zijn akker. Een onbekende boer, eveneens met paard en kar, kwam hem tegemoet en ze kregen stevig ruzie over wie er moest uitwijken. Er is met een zweepstok geslagen, waarbij Christiaan gewond is geraakt.
‛Misschien wel door zijn eigen schuld.’
‛Ja, dat kan zijn. Hij is toen naar huis, naar zijn moeitjes gevaren, zonder hen te vertellen hoe, of en door wie hij geslagen of gevallen was. En korts daarna is ie gestorven.’
Lambert heeft niets met de zaak te maken. Zegt hij. Hij kan zich ook niet voorstellen dat er getuigenissen tegen hem zijn afgelegd.
‛Het kunnen hooguit ijdele gissingen zijn en zeker geen middagklare bewijsdommen die de drossaard ertoe hebben aangezet mij te beschuldigen.’
Tja Lambert, maar hoe komt dan zo’n verhaal in de wereld? Een brede kar, een kort lontje, en misschien toch op het verkeerde moment op de Gemertse paden gesignaleerd?
(Bron: R82, blz. 10)

Bekijk PDF

GH-2012-01 Aanleg Beekse Dijk in 1662

Jan Timmers

Voor de grotere uitvalswegen van Gemert wordt er vaak vanuit gegaan dat ze er altijd al geweest zijn, in ieder geval vanaf de tijd dat Gemert als dorp ontstaan is. Voor de meeste van die wegen in Gemert geldt dat ook. Oudestraat, Pandelaar en Koksedijk richting Erp zijn heel oude wegen. Ook zal dat gelden voor de Boekelseweg, alhoewel de Vondellaan als aanlooproute naar Boekel nieuw aangelegd is. De oude route verliep via Deel of eventueel via de inmiddels verdwenen Beverdijk. De oude route naar Bakel liep via Oudestraat en vervolgens Oude Bakelsedijk en niet via De Mortel. De route via De Mortel ontstond pas in 1881, toen de verbindingsweg van Gemert naar Bakel werd verhard. De oude verbinding bestaat overigens als zandweg nu nog steeds.1
Van de Beeksedijk als verbindingsweg tussen Gemert en Beek en Donk is de voorgeschiedenis niet helemaal duidelijk. In dit artikel proberen we daar wat meer duidelijkheid in te brengen.

Nieuwe Dijk door het Heuvels Broek

Het Gemertse schepenprotocol nummer R119, dat aanvangt in oktober 1662, begint op de eerste bladzijde met de tekst: “Wij, schepenen, borgemeesters, kerkmeesters, H.Geestmeesters van Gemert, representerende het corpus alhier, hebben op aggreatie van de gestrenge heer Commandeur, met Mathijs Driessen, Aerdt Jorissen Verperssen en Andries Jan Josephs een accoord aangegaan om te mogen hebben een bequame weg van de Heuvelsche straet af naar het gemeijn Gemertsche Broeck.”
Kennelijk was er nog geen weg tussen De Heuvel en de gemeenschappelijke broekgronden in het Gemertse broek, ook vaak aangeduid met de naam het Heuvelse Broek. In 1662 zal de Nieuwe Dijk, zoals de nieuwe weg werd genoemd, zijn aangelegd. Het was kennelijk nodig om stukken grond van particulieren te verwerven om deze nieuwe weg aan te leggen.
Met Mathijs Driessen wordt afgesproken dat iedere roede land die hij kwijtraakt in de Speedonk, nodig voor de Nieuwen Dijk, met twee roeden in het “gemeijnbroeck” wordt gecompenseerd. Dat Mathijs de dubbele hoeveelheid grond terugkrijgt zal als reden hebben dat hij akkerland kwijtraakt en de grond die hij terugkrijgt nog ontgonnen moet worden. Voor het grasland van Mathijs geldt de verhouding 1:1. De broekgrond die hij krijgt is waarschijnlijk al grasland. Bovendien wordt vermeld dat Mathijs de graven (waterlopen) moet vegen en beplanten.
Wat de precieze afspraken met Aart Verperssen en Andries Jan Josephs waren is helaas in het schepenprotocol weggevallen. Wel lezen we dat er onderling grond werd verkocht.
“Mathijs Driessen heeft verkocht aan Andries Jan Josephs een stukje land van een half lopense groot te Gemert aan de Heuvel en dat stukje wordt begrensd door een erf van de koper, de nieuwe weg en de straat.”
Kennelijk bleef er na het aanleggen van de nieuwe weg een (te) klein stukje grond (een halve lopense is 8 are of 800 m2) van Mathijs Driessen over, dat hij daarom verkocht aan Andries Jan Josephs, wiens grond grensde aan dat perceelsrestant.
In april 1663, het voorjaar daaropvolgend, gaan de grondtransacties verder.
“Mathijs Driessen heeft verkocht aan Dierck Jan Jorissen een stuk groes- en teulland te Gemert ter plaatse in de Speding genaamd, 3 lopense groot, neven de gemeijne dijck, Geraerdt Andriessen van den Wijnboom, de gemeijnt en erfenis Dries Jan Josephs.”
Dat die transactie te maken moet hebben met de aanleg van de nieuwe weg blijkt uit de afspraak dat de koper verantwoordelijk is voor het onderhoud van de nieuwe dijk en dat de koper alleen het recht heeft de berm van de weg te bepoten als de commandeur of de gemeente daarvan afzien.2
Uit de vermeldingen in het schepenprotocol blijkt dat de percelen grond en dus ook de nieuwe weg liggen in de Speedonk tussen de Heuvel en het gemeen broek. Het is juist dat gebied waar de huidige Beeksedijk richting Beek en Donk loopt.

Als we nu de oude kadasterkaarten uit 1832 van dat gebied bekijken, dan valt het op dat een stuk van de Beeksedijk schuin door een groep percelen loopt. Daaruit blijkt dat dat gedeelte van de Beeksedijk later is aangelegd dan de groep percelen. De grondtransacties van 1662 hebben ongetwijfeld betrekking op dit stuk weg. Maar ook het stuk weg vanaf die percelengroep tot aan de Heuvel was onderwerp van de grondtransacties. De verkoop van de 800 m2 door Mathijs Driessen aan Andries Jan Josephs lag immers aan de Heuvel, op de hoek van de nieuw aan te leggen weg en de bestaande straat. Dat moet het driehoekige perceel zijn dat op bijgaand kaartje met een zwarte lijn is ingetekend. Dat driehoekje heeft een oppervlakte van om en nabij 800 m2.

De conclusie uit het voorgaande kan niet anders zijn dan dat de Beeksedijk in 1662 is aangelegd en dat daarvoor gronden moesten worden aangekocht, omdat de Nieuwe Dijk, zoals hij toen werd genoemd, voor een belangrijk deel dwars door particuliere erven moest komen lopen. Het gedeelte van de Beeksedijk tussen de gemeentegrens en die particuliere erven kon worden aangelegd op gronden die toen nog niet ontgonnen waren en behoorden tot het gemeenschappelijke Heuvelse Broek. Op de kadasterkaart van 1832 kunnen we zien dat de percelen in dat gebied helemaal georiënteerd zijn op de (nieuwe) Beeksedijk en dus pas na 1662 werden ontgonnen. De ontginningsgrens van 1662 viel voor een groot deel samen met een natuurlijke waterloop die de Beeksedijk kruist.

De oude weg(en) naar Beek en Donk

Als het huidige tracé van de Beeksedijk pas in 1662 werd aangelegd roept dat meteen de vraag op hoe de Gemertse mensen vóór 1662 dan naar Beek en Donk konden. Daarvoor bestaan twee mogelijkheden. Eén van die mogelijkheden is een route via de huidige Wijnboomlaan en Broekkantseweg. Deze route loopt over een wat hoger liggende dekzandrug en moet daarom al vroeg begaanbaar zijn geweest. De Broekkantseweg is nog een zandweg, maar waar deze weg de Snelle Loop oversteekt, ligt nu nog een (ongebruikte) brug. Dit is een markant punt in het landschap dat als grenspunt tussen Beek en Donk en Gemert al in 1300 werd vermeld onder de naam Bribrake. Dat duidt er op dat de weg toen al in gebruik moet zijn geweest.
Deze oude verbinding ligt overigens nogal ver verwijderd van de huidige Beeksedijk en vormt eerder een verbinding van Gemert met Donk, dan een verbinding met Beek. Er moet ook een tweede route geweest zijn, die dichter bij de huidige Beeksedijk moet hebben gelopen. Duidelijke aanwijzingen daarvoor vinden we in de procesdossiers van de conflicten rond De Snelle Loop. Uit de getuigenverklaringen in 1609 blijkt dat er in het Heuvelse Broek een oversteekplaats was over de Snelle Loop, bestaande uit een vonder voor de voetgangers en een voorde waar karren en koetsen door het water konden passeren. De Snelle Loop was feitelijk een landweer op de gemeentegrens, bestaande uit een begroeide wal met aan weerszijden een waterloop. Bij de doorgang door de landweer was een hek aanwezig in de vorm van een draaiboom. ’s Avonds werd de draaiboom gesloten en ’s ochtends weer opengemaakt.4 De exacte plaats van de doorgang met vonder en voorde is niet bekend. Mogelijk is bij de aanleg van de Beeksedijk in 1662 de oversteekplaats wat verlegd, maar daar zijn geen directe aanwijzingen voor. Alhoewel er geen archiefstukken hierover bekend zijn, zal in 1662 ook meteen een stenen brug zijn aangelegd. In 1792 wordt de brug over de Snelle Loop vernieuwd en uit de aanbesteding blijkt dat er toen al een stenen brug aanwezig was.
Behalve bovenstaande aanwijzingen dat er al voor de aanleg van de Beeksedijk in 1662 een weg door het Heuvelse Broek richting Beek en Donk liep, zijn er nog meer opmerkelijke dingen. Zo zien we op de oudste kadasterkaarten dat er een weggetje aanwezig moet zijn geweest vanaf de huidige Galgeveldseweg tot aan de brug in de Beeksedijk over de Snelle Loop. Dat weggetje is op de definitieve kaart van 1832 weggepoetst, maar was aanvankelijk in de veldtekeningen van 1811 wel ingetekend. De weg werd op de kaart aangegeven met “Chemin de Beek en Donk à …” (weg van Beek en Donk naar…). Overigens moeilijk leesbaar en gedeeltelijk, net als de weg zelf, weggepoetst. In de periode tussen 1811 en 1832 moeten de percelen langs de Beeksedijk tussen de huidige Derdesteeg en de Snelle Loop ontgonnen zijn. Bij die ontginning verdween het weggetje en is de Derdesteeg aangelegd. De conclusie is dat de Galgeveldseweg vóór 1811 rechtstreeks doorliep naar de brug over de Snelle Loop en dan verder richting Beek en Donk. Vóór de aanleg van de Beeksedijk in 1662 moet de huidige Galgeveldseweg zijn voorganger geweest zijn. Ook de naam van die weg maakt dat duidelijk. De Galgeveldseweg loopt immers naar een galgenveld. Wij in Gemert denken dan in eerste instantie natuurlijk aan de galg van Gemert, maar die stond langs de weg van Milschot naar Grotel. De Gemertse Galgeveldseweg blijkt niet naar de galg van Gemert te lopen, maar naar de galg van Beek en Donk. De Beek en Donkse galg stond immers op het perceel in de hoek van de Gemertseweg en de Snelle Loop. Uiteraard aan de Beek en Donkse kant van de Snelle Loop. Op een kaartje van 1814 staat de galg ingetekend met daarbij de aantekening “gerigt van Beek”.5
De conclusie kan niet anders zijn dan dat de Galgeveldseweg dé weg was vanuit Gemert naar de Beek en Donkse galg en daarmee automatisch ook de weg naar Beek en Donk; de voorganger dus van de huidige Beeksedijk.

Via de Dijkstraat (later Broekstraat geheten)

De aanleg van de Beeksedijk vond plaats in 1662. De verbindingsweg van Gemert naar Beek en Donk verliep via de huidige Galgeveldseweg. De wegenstructuur aan de rand van het Heuvelse Broek heeft er vóór 1662 anders uitgezien dan nu het geval is. Het is mogelijk dat men vanuit Gemert toch via de Heuvel, vervolgens een stukje Broekstraat en dan via de Galgeveldseweg naar Beek en Donk ging. Er zijn echter aanwijzingen dat dat toch wat anders in elkaar zat. In de Gemertse schepenprotocollen vinden we dd 5-3-1574 de vermelding van een perceel grond in de Dijckstraat en dat perceel wordt begrensd aan één eind door de Oudestraat en aan het andere eind door de weg ‘daer wesende alsmen gaat nae Beeck’.7 De naam Dijkstraat komt in de 16de en 17de eeuw veel voor in Gemertse archiefstukken. Uit die vermeldingen blijkt dat de naam Dijkstraat toen gegeven werd aan wat we nu de Broekstraat noemen, minstens vanaf de Doregraaf (ter hoogte van de Galgeveldseweg) tot aan Boekent.
· R106 31-1-1554: een huis, hof en erf in die Dickstraet neven een waterlaet geheten den Doeregraeff
· R113 12 april 1616: hof en erfenis aan Boeckent aan de Dijckstraet
Kennelijk was de Broekstraat de weg ‘daer wesende als men gaet naer Beeck’. De weg naar Beek en Donk zou dan lopen via de Broekstraat en de Galgeveldseweg. Dat lijkt een behoorlijke omweg. Er was ook een kortere route, want uit andere vermeldingen valt op te maken dat er ter hoogte van de Groenendaal een voetpad lag waarover men binnendoor naar de Broekstraat/Galgeveldseweg kon. Immers bij de volgende vermeldingen gaat het om een huis aan de Broekstraat met aan het andere eind een pad.
R106 7-5-1556: hof en erf in de Dijckstraet neven den Groenendael en van een kerckpat tot op de gemeijnstraet
R107 1 feb. 1561: een huis en erf te Gemert in die Dijckstraet neven den Gronendael, de kerckpad en de gemeijnstraet
Het precieze verloop van de pad tussen Gemert-dorp en Dijkstraat/Broekstraat blijft helaas wat onduidelijk.

Reconstructie Heuvel-Dijkstraat

In 1662 werd de Beeksedijk aangelegd. De Heuvel was daarvoor geen doorgaande weg en liep niet verder dan het punt waar Heuvel, Broekstraat en Hazeldonklaan bij elkaar komen. De naam Broekstraat werd nog niet gebruikt, maar heette toen Dijkstraat. Het is mogelijk dat ook nog een stuk van de Hazeldonklaan die naam droeg. Waar de drie wegen bij elkaar kwamen staat op de kadasterkaart van 1832 een driehoekig pleintje. We mogen veronderstellen dat die situatie in 1662 ook aanwezig was. Veel oude akkerdorpen hebben een driehoekig pleintje als centraal punt. Het is dan ook aannemelijk dat die plek het centrale punt van de buurtschap De Heuvel vormde. Op het kaartje dat de reconstructie van De Heuvel in 1662 weergeeft zijn de percelen die betrokken waren bij de grondtransacties van 1662 aangegeven met de letters A, B en C. Aart Joris Verpersen is eigenaar van perceel B in de Speding, een verbastering van de oude naam Speedonk. Het perceel grensde aan een waterloop, de Leygraaf, die vanuit De Mortel kwam. Naar alle waarschijnlijkheid vormde die waterloop de ontginningsgrens van 1662. Aan de overkant van de Leygraaf lagen gemeenschappelijke broekgronden: het Heuvelse Broek. Perceel A vormde huis, hof en aangelag van Mathijs Driessen. Het eigendom wordt soms ook aangeduid met de naam Drogemanskamp. Het is ongetwijfeld een oude ontginning. In een Gemertse schepenakte van 1415 wordt de Drogemanskamp al genoemd. Aan de Drogemanskamp was een jaarlijkse erfpacht verbonden, die betaald moest worden aan de familie Van Gemert. Die inkomsten werden in 1632 verkocht aan de Duitse Orde.8 De gebogen perceelsgrens van Drogemanskamp zal al ontstaan zijn bij de eerste ontginning in de middeleeuwen en bestaat nu nog steeds.

NOTEN:

1. Anny van de Kimmenade-Beekmans, Weg Gemert-Bakel: verhard in 1881, Gemerts Heem jrg 39 (1997) nr 1 blz 33-58
2. Regesten schepenprotocollen van Simon van Wetten, Gemert R119 nrs 1, 2, 126
3. www.watwaswaar.nl. Kadasterkaarten Gemert 1811-1832
4. Simon van Wetten, Grensconflict zonder limieten, de strijd rondom de Snelle Loop, Bijdragen tot de geschiedenis van Gemert deel 21, blz 63-64.
5. Frans Leenders, Galg en kaak in Beek en Donk, D’n Tesnuzzik, 30 (2010) nr 1 blz 3-8
6. Het kaartje komt uit het BHIC, Provinciaal archief (toegang 17), inv. nr. 3849. Met dank aan Antoon Vissers.
7. Regesten schepenprotocollen van Simon van Wetten, Gemert R110.
8. Regesten schepenprotocollen R113 nr 662 dd 7-3 1620, R114 nr 568 dd 22-6-1632.

Bekijk PDF

GH-2012-01 Gimmerse wil

Jacques van der Velden

Toevallig ontdekte ik een Tilburgs liedje dat veel op het derde couplet van het Gemerts volkslied lijkt. De titel van dit verhaal, verraadt al waar het couplet vandaan komt.

Van wor ben ik?

Gemerts dialect [ngs], van
Pastoor Poell, Gemert

Wor ùwe laank óp ’n ketaw
de waëvers króm zich wérkte
èn niemes nie, van jónk òf aaw
van swírrelds looëp iejt mèrkte
wor híl gín wíld wás èn ’t blíf stil
wor alle vreej han èn han wil
wor gaër de vrímde línnen án
dor bén ik vandon (2x)

Daor zèh ik vandaon

Tilburgs dialect, van
dhr. Mutsaers, Tilburg

Waor euwenlang op ’n ketaaw
de wèvers krom zich werken
en niemand nie’ van jong of aaw
van ’s werelds lòop iets merken
waor gin geweld was en ’t blëef stil
waor allen vreej hah’n en hah’n wil
waor gin vremden leejen aon
daor zèh ik vandaon (2x)

Het boek We hebben gezongen en niks gehad, muzikanten en liederen uit Midden-Brabant, bevat een verzameling liederen. In het hoofdstuk Tik-tak op mijn getouw staan allerhande weversliedjes, zoals het lied Daor zèh ik vandaon, met de opmerking: “Het volgende lied is waarschijnlijk niet compleet. Naar verluidt zou de tekst geschreven zijn door pastoor Poell”. Dit couplet werd aangeleverd door dhr. Mutsaers uit Tilburg. Het leek me aardig om dit te ontrafelen, want hierin wordt ingegaan op de volksaard. Is de Gemertse volksaard herkenbaar? Verder wilde ik weten of het Tilburgse couplet ouder is dan het Gemerts volkslied, want Lambert Poell is ook in Tilburg [1896-1898 parochie Heikant en 1904-1915 parochie St. Anna] werkzaam geweest, alhoewel niet als pastoor, maar toch, hij zou het toen al gemaakt kunnen hebben. Vanaf 1915 werd Poell pastoor in Gemert en in 1923 heeft hij het lied voor de eerste keer laten zingen bij de opvoering van het toneelstuk ‘De Vestaalse Maagd’. Jan Koekkoek, die in 1929 zijn intrek nam bij de Congregatie van de Heilige Geest in Gemert, schreef in 1988 een prachtig verhaal over dit Gímmers Liedje. Het is gebaseerd op het Kevelaers Heimatslied, dat Theodor Bergmann in 1912 schreef. Gerhard Korthaus schreef er de muziek voor zoals wij die nu nog kennen. Oorspronkelijk was het bedoeld als Heimatslied van Kevelaer, maar geleidelijk aan werd het in het hele gebied aan de Nederrijn gezongen. Verschillende dorpen zingen het in eigen dialect. Zo heeft Pastoor Poell het ook herschreven voor Gemert. In de eerste twee coupletten worden typisch Gemertse elementen gebruikt, dat maakt ze ongeschikt voor Tilburg. Ik denk aan de Rips, het Kasteel en de Duitse Ridders. Ze zouden daarvoor helemaal verbouwd moeten worden. Dit verklaart dat alleen het wevers-couplet bekend was, tenslotte is Tilburg ook een weversstad. In de achttiende eeuw was de weefproductie van Gemert nog gelijk aan die van Tilburg.

Ontrafeling. De eerste vier regels zijn vrijwel hetzelfde. Pas vanaf de vijfde regel zijn er inhoudelijke verschillen. Daar heeft hij ‘wíld’ weelde vervangen door “geweld” en om het ritme te bewaren laat hij ‘híl’ helemaal weg. Dit lijkt een taalkundige oorzaak te hebben, want in het Tilburgs is ‘wilde, welde’ weelde. Nu benadrukt hij dat er ‘geen geweld’ was in plaats van ‘helemaal geen weelde’. Belangrijker is het woord ‘wil’ plezier op de volgende regel, dat volgens mij door hem niet als zodanig begrepen is. Omdat het moest rijmen op ‘stil’ heeft hij het vermoedelijk maar laten staan. Er is tenslotte ook de gewone betekenis ‘wens, verlangen’ die enigszins voldoet. De daarop volgende zin steunt deze bewering. In de Tilburgse versie staat dat vreemden daar niet aanlegden, in tegenstelling tot Gemert waar ze dat blijkbaar gráág deden. Het woord ‘wíl’ plezier is in mijn ogen een soort watermerk, dat verraadt dat het lied in het Gemerts dialect geschreven is. Op de dialect-woordkaart plezier van Noord-Brabant staat bij Gemert ‘wil’, maar bij Tilburg ‘leut’. Dat betekent dat in het Gemerts dialect ‘wil hebben’ plezier maken een gebruikelijke uitdrukking is. Het is overigens geen Gemertse uitvinding, want Bredero schreef al in 1612: “Gy moet lustich slempen [brassen], so gy wilt inde kroegh gaen. Die wil wil hebben, die moet wil doen, en geen geld sparen”. Uit dit alles trek ik de conclusie dat het een verbouwing is van het derde couplet van het Gemerts volkslied, dat door pastoor Poell geschreven is vóór Gemert en dat er waarschijnlijk géén andere Tilburgse coupletten zijn. Waar het plezierig is leggen de mensen gráág aan! Makt Gimmerse wil [motto prins Sjaak I, 1962]

GERAADPLEEGDE BRONNEN:
Rolf Janssen, We hebben gezongen en niks gehad, 1984, p. 205
Jan Koekkoek, Kevelaers Heimatslied sloeg in Gemert aan, in: GH 1988 nr.3, p.78-83
A.A. Weijnen, De dialecten van Noord-Brabant, 2009, p. 31-32.

http://www.cubra.nl/wtt/l.htm woordenboek Tilburgse taal, leut [kaart 99], wilde
http://www.heemkundekringgemert.nl/pagina9.html Gemerts volkslied
http://www.drumknaauwers.nl/index.php/drumknaauwers/exprinsen-a-adjudanten ex-prinsen.
http://www.missie-geest.nl/Overledenen%20CSSp.htm#Koekkoek Pater Jan Koekkoek
http://www.wnt.inl.nl/iWDB/search?actie=article&wdb=WNT&id=M086395&lemma=wil wil (II)

Bekijk PDF