GH-2011-03 Tramspoorplan over Schoorswinkel

Ad Otten

 In 1883 werd Gemert, zoals men elders in deze aflevering kan lezen, aangesloten op een tramspoorwegennet. Natuurlijk is daar heel wat denk- teken en rekenwerk aan voorafgegaan. En een heleboel plannen zijn om wat voor reden dan ook bijgesteld of gewoon niet doorgegaan. Zo stuurde Anton Vissers uit Deurne een plantekening uit 1881 voor het gedachte tracé van de stoomtram vanaf Hotel De Keizer in de richting Beek. Het Binderseind werd gevolgd aan de uiterste westkant van de straat. De drie elkaar opvolgende haakse bochten via het Stereind naar d’n Heuvel werden voor de tram kennelijk wat al te moeilijk bevonden. Voorgesteld werd daarom te kiezen voor een ruime buitenbocht ter hoogte van het kèske en vervolgens achter ‘Smèd van Roij’ om, koers te zetten naar ‘d’n Heuvelse Pad’ in plaats van het Provinciale wegtracé te volgen. Via D’n Heuvelse Pad kwam men vervolgens met een flauwe bocht weer op d’n Heuvel uit om vandaar de weg te vervolgen naar Beek, Aarle-Rixtel, Helmond. Het is er nooit van gekomen. De indertijd geproduceerde tekening (1881) laat ons wel een heel informatieve plattegrond zien van de toenmalige bebouwing in dit gedeelte van Schoorswinkel. We zien zelfs de broeikas ingetekend in de tuin tegenover het poortgebouw van het kasteel. Die broeikas is er dus heel waarschijnlijk al geweest in de tijd van Scheidius.

2011-3 kap1

Bekijk PDF

GH-2011-03 De onzichtbare hand van Maria

De Duitsers mochten niet over Handel

Ad Otten

Op 10 mei 1940 vielen Duitse troepen Nederland binnen. Een van de belangrijkste hoofdlijnen waarlangs werd opgerukt liep van Gennep-Mill-Uden-Veghel naar Tilburg. In Uden vestigde General-Oberst Von Küchler, commandant van het 18e Duitse Leger te Uden zijn hoofdkwartier in het Missiehuis aan de weg tussen Uden en Volkel. Onder zijn commando viel ook een vliegeenheid waarvoor hij de beschikking kreeg over het bij het Missiehuis gelegen voetbalveld. Met verkenningsvliegtuigjes kon de General-Oberst nu contact onderhouden met zijn superieuren ins Vaterland. De vliegroute liep over Handel en dat moet voor één der vliegers problemen hebben opgeleverd. We citeren uit: ‘Broeder Gerardus’ In Uden stond een huis…, in: Sint Michaels Almanak, 1947, blz. 78: De vliegtuigen stijgen en dalen op ons terrein, zodat het al spoedig een toeloop van mensen veroorzaakt, die nog nimmer een vliegtuig van zo nabij gezien hebben. Het zijn meestal jachtvliegtuigen: koeriers die van het front naar het achterland boodschappen brengen. Een geregelde vlucht wordt ingesteld via Gemert, naar Duitsland. Als treffende bijzonderheid wordt hier vermeld, dat in die dagen door een der Duitse vliegers werd gevraagd, wat het voor een kapel was, even buiten Gemert. Hij had herhaaldelijk opgemerkt, dat zijn machine telkens afweek, zodra hij boven die kapel kwam. Het was de Mariakapel van Handel.

Bekijk PDF

GH-2011-03 Gemertse analyse van bedrijfsfusie

Ad Otten

 Met oud-textielondernemer Felix van den Acker evalueerde ondergetekende het kort tevoren in samenwerking met een team van Omroep Centraal verfilmde “Mysterie van het Gemerts Bont” (zie www.heemkundekringgemert.nl; toets ‘video’ en kies ‘mysterie nr.40’). Opnieuw kwam ter tafel de verklaring voor het feit dat sedert de jaren zestig van de vorige eeuw nagenoeg alle weverijen uit Nederland verhuisden naar lagelonenlanden, maar niet die uit Gemert. Felix zoekt de verklaring in het feit dat de Gemertse weverijen zich zijn blijven specialiseren en dat zij investeerden in kwaliteit, terwijl de weverijen van Helmond, Tilburg en die uit Twente, van de ene fusie in de andere rolden en alleen maar groter en groter werden. Intussen is gebleken dat er niet voor kwantiteit maar alleen voor ‘kwaliteit’ in Nederland markt is gebleven. Over de ondernemingsfusies in de textiel bracht Felix vervolgens nog ’n heel bijzondere en gevatte ‘wijsheid’ te berde. In ’t Gímmers! Een wijsheid die we de lezers van Gemerts Heem niet willen onthouden: “As ge twaë ímmers wátter hét, ‘nen ímmer skon wátter èn ‘nen ímmer vòl wátter, èn ge doet die baj mekaor, dan kriede twaë ímmers vòl wátter.”

Bekijk PDF

GH-2011-03 Een geval van volksetymologie ánsielie-je, (án)soelie-je

Wim Vos

Al weer negen jaar geleden publiceerde Prof. dr. Jos Swanenberg in Gemerts Heem een interessant artikel over de positie van het Gemerts dialect tussen het Noord-Meierijs en het Peellands1.

In dit artikel wil ik het echter niet hebben over dialectgrenzen, maar over het woord soelie-je dat ik van Jo van den Elzen hoorde in 1999 en 2001 en publiceerde in een lijst2.

Als betekenis gaf ik toen ‘soebatten, smeken’. Bij nader inzien heb ik in mijn Database voor de tweede druk van het Gemerts Woordenboek het synoniem van soebatten ‘smeken’ laten vervallen, omdat ‘smeken’ gebruikt wordt in een serieuzere context, ‘soebatten’ is meer ‘zeuren, vleiend iets los proberen te krijgen’. Maar dit terzijde.

Swanenberg gebruikte een paar woorden uit deze lijst in zijn artikel over de positie van het Gemerts en dacht bij soelie-je aan een ontlening aan het Franse ‘supplier’ dat ‘smeken’ betekent, ware het niet dat zijn vader, Cor Swanenberg uit Rosmalen het woord kent in de betekenis ‘klungelen’ en dan ligt een verband met ‘sollen’, een ontlening aan het Oudfranse ‘souler’, meer voor de hand. Hij wijst er voorts op dat in het Udens soelieje ‘lusteloos bezig zijn’ betekent en dat sluit meer aan bij ‘klungelen’ dan bij ‘soebatten’ 3.

Mijn zegsvrouw Jo gaf echter ook een zin om het woord te illustreren: Ge moet nògal soelie-je as ge van hum iejt gedon weelt kriejge.2 Uit deze zin blijkt duidelijk dat de Rosmalense en Udense betekenissen hier onmogelijk zijn. Temeer omdat ik dit jaar (2011) van Jo een afleiding van soelieje kreeg, nl. ánsoelie-je, met een voorbeeldzin: Ge moet már ’n bietje mí ‘m ánsoelie-je. Jo gaf als betekenis van ánsoelie-je ‘aanpappen’, dat duidelijk verwant is met de betekenis ‘soebatten’.

In dit artikel zal ik proberen een verband te leggen met twee andere Gemertse woorden met een m.i. verwante betekenis, nl. het zelfstandig naamwoord sielieke en het werkwoord ánsielie-je.

Een sielieke (o ev verkl) is een ‘kleinzerig, onnozel, flauw vrouwtje’. ’t Waor zon sielieke. Ik heb dit woord al in 1967 gehoord van mijn vader, Jan Vos (1902-1991) en ook van Jo van den Elzen in 2009. De betekenis komt overeen met die van twee andere Gemertse woorden, tonnietèske (doetje, bedeesd vrouwtje) en zíbbedeeske (doetje, klein bedeesd vrouwtje, ook wel schriele vrouw, niet volledig uitgegroeid).

Sielieke is volgens De Bont4 eigenlijk een vrouwennaam, een verkorting van Cilia; “een cielieke is een doosachtige vrouw; e Cielieke van e weefke.” Hij verwijst ook naar zíbbedeeske (van de Bijbelse naam Zebedeus). De Bont kent ook het bijvoeglijk naamwoord en bijwoord siliä. xtex (doosachtig). Van Gompel5 zegt dat sielie komt van de vrouwennaam Cilia van Caecilia, de vrouwelijke vorm van Caecilius, een afleiding van Latijn caecus (blind). Als samenstellingen met sielie geeft hij sieliekuuntje (kleinzerig persoon, meestal een kind), sieliebukske (kleinzerige, flauwe man), sielieachtig (kleinzerig, flauw) en het werkwoord besieliën (overdreven in de watten leggen, flauw behandelen).

Dat werkwoord is interessant, want in het Gemerts bestaat het onovergankelijke werkwoord ánsielie-je6: (flauw, sentimenteel doen). Ze kan zo mí d’r joong (:kinderen) ánsielie-je. Dit werkwoord heb ik al in 1966 genoteerd uit de mond van mijn moeder, Anna Vos-Baggermans (1900-1985).

Mijn stelling is dat de klinker oe in soelieje (soebatten) en ánsoelie-je (aanpappen) de geronde vorm is van de ie in ánsielie-je7. Van de betekenis die mijn moeder gaf aan de zin Ze kan zo mí d’r joong ánsielie-je, nl. ‘flauw doen, sentimenteel doen met de kinderen’ is het maar een stapje naar de betekenis ‘aanpappen’ die Jo van den Elzen gaf aan ánsielie-je.

Tenslotte: mensen die het Gemerts nog goed beheersen, zullen nu vragen hoe het dan zit met het werkwoord zoelie-je (met een z dus). Dat werkwoord komt inderdaad voor in mijn database, maar de betekenis heeft niets te maken met (án)soelie-je en ánsielie-je.

Zoelie-je is een onovergankelijk werkwoord dat uitsluitend voorkomt in de 3e pers ev: zoeliet, zoeliede, hé gezoelied) met de betekenis sudderen, (te) lang koken8. Dien bloemkol hé naw al d’n állengen middeg ston zoelie-je, dè’s vort klaor pap. Ik heb zoelie-je genoteerd in 2009 en later ook gehoord van Jo van den Elzen in 2011).

Mijn stelling is dat de ronding van de ie in sielie-je en ánsielie-je naar een oe in soelie-je en ánsoelie-je heeft plaatsgevonden naar analogie van de oe in zoelie-je (sudderen), omdat de samenhang van sielie-je en ánsielie-je met sielieke, dat teruggaat op de naam Caecilia, niet meer duidelijk was. We hebben hier te doen met een geval van volksetymologie, de verandering van een onbegrepen woord, gebaseerd op een interpretatie waarbij verwantschap of gelijkheid verondersteld wordt met een vertrouwd, bekend woord.

Noten
1. Jos Swanenberg, ’t Gímmers: dialect op een driesprong; Gemerts Heem, jg. 44, 2002, nr.2, p.14-23.
2. Wim Vos, Gemerts Dialect; woordenlijst van Jo van den Elzen (van d’n Bluumerd), Gemerts Heem, jg. 43, 2001, nr.3, p.20-29).
3. Vgl. Arnold Zegers, Het dialect van Het Land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden 1999, p.139, s.v. Soeliën; Zegers geeft twee betekenissen: 1. in het klein uitverkopen; 2. onvoordelige, nutteloze arbeid verrichten. Deze tweede betekenis stemt grotendeels overeen met de betekenis die Swanenberg citeert.
4. A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, meer in het bijzonder d’Oerse taol, Assen 1958; Deel II, Vocabularium, p.551, s.v. sili.
5. Wim van Gompel, Reusels woordenboek, Reusel 2002; Deel 1. De Mens, p.92, s.v. sielie).
6. De vormen van dit werkwoord zijn: ott: ik sielie án, gaj/haj sieliet án; ovt: sielieden án; volt dlw: hé án-gesielied).
7. R onding of labialisatie; de ie wordt met gespreide lippen uitgesproken, de oe met geronde lippen; vgl. ook Piet Vos, OGWB, p.100, s.v. Ronding, voor andere voorbeelden.
8. In het WNT vindt men het werkwoord zooien (I) met de bijvormen zooien en zoden (overgankelijk en onovergankelijk), ablautend gevormd naast zieden (onovergankelijk; van vloeistoffen:) door verhitting borrelen, koken, ook van de in vloeistof geplaatste levensmiddelen: koken en vandaar gaar worden. Zoelie-je is dan als volgt te verklaren: zoeien wordt als frequentatief/ itteratief: zoeielen; door metathesis (omzetting van klanken): zoeielen > zoelie-je.

Bekijk PDF

GH-2011-03 Kapittelstokjes

2011-4 kap0

Ad Otten

DE RAADSTAFEL IN DE HEEMKAMER

Gemaakt van slavonisch oftewel ‘Frans eikenhout’, de houtsoort die wordt toegepast voor de ‘beste’ meubels. Onderstel en raamwerk is massief, de bladinleg van eiken meubelplex. Opvallend is het fraai handsnijwerk in de ‘voeten’. Alles uitgevoerd naar Frans model.

Deze raadstafel zien we op een foto bij de installatie van burgemeester Jan Phaf op 15 januari 1929. Dat lijkt er op te wijzen dat de tafel vermoedelijk dateert uit of omtrent het jaar 1926 toen het nieuwe gemeentehuis in gebruik werd genomen.

Restauratie van dit bijzondere meubelstuk is uitgevoerd door Wil van Lierop, een hobbyrestaurateur. Hij schaafde om beschadigingen te herstellen dunne laagjes van een blok slavonisch eikenhout die heel knap werden ingepast. De tafel moest aan beide zijden vanwege ontbrekende delen een beetje worden ingekort maar het is tot een pronkstuk in de gerenoveerde heemkamer geworden.

In een archiefdossier ter zake van de inrichting van het nieuwe gemeentehuis in 1926* werd correspondentie aangetroffen die ook meteen verwijst naar het in de raadzaal (nu trouwzaal) gelegde parket (van Slavonisch (!) eikenhout) door Parketfabrieken Aug. Lachapelle te Breda én… het te leveren ‘meubilair der raadzaal’ door zekere Leon Wagemans & Zonen Stoommeubel- en Timmerfabriek te Roggel. In een schrijven d.d. 21 augustus 1926 verontschuldigt meubelmaker Wagemans zich voor het feit dat de oplevering een paar weken vertraging zal ondervinden. “Dat vindt hoofdzakelijk zijne oorzaak” zo schrijft hij, “in de verandering der tafel, die voorheen recht, thans gebogen is, en aanmerkelijk meer werk met zich medebrengt”. Dat we hiermee de producent van ‘onze’ raadstafel gevonden hebben is overduidelijk.

Bekijk PDF

GH-2011-03 Oud-Gemerts woordenboek

Martien van der Wijst

ERRATA

In het Oud-Gemerts Woordenboek [OGWB] zijn enige fouten geslopen:

-Op p. 31, laatste regel, moet “Beatae Mariae Virginis” veranderd worden in “Beatae Mariae Virgini” (dativus i.p.v. genitivus).

-Par. 8.2.3.1 (p. 82/83), onderaan de par. op p. 83:

“ongespannen (verkorte) monoftongen” > “gespannen (verkorte) monoftongen”

-Par. 8.2.3.4 (p. 84/85), onderaan de par. op p. 85:

“ongespannen (verkorte) monoftongen” > “gespannen (verkorte) monoftongen”

-Woordenboektekst s.v. “Breed” (p. 157):

Tekst moet tot ‘vraagwoord: “breed” worden vervangen.

De verbeterde tekst is:

breed: bn/bw [brei (v; ook predic?; of: brjí, predic?); breië(n), ‘ne(n) – (m, mv); breiëd (o en predic)], vergr tr [breiër; brjíjer], overtr tr [brjídste, ’t -]: zie VD s.v. breed (diverse betekenissen); voorbeeldzin: lèkker is már ’n haand brei (of: brjí?) smáks = ‘het lekkere is maar een hand breed, wordt maar een handlengte gesmaakt’ (“spreekwoord”; 5a; v.d. Elsen; vgl. p. 28);

-Opmerking: Helaas is het klein kapitaal dat in par. 7 (de opbouw van een lemma; p. 65/66; zie p. 66 onder nr. 5, 6 en 8) werd aangekondigd en dat in de originele kopij nog aanwezig was bij de omzetting naar de gedrukte tekst niet gerealiseerd (door de omzetting naar een ander lettertype en lettergrootte of om andere, mij onbekende redenen??).

Piet Vos

Oud-Gemertse taal (recensie)

Met spanning had ik gewacht op het gereedkomen van het Oud-Gemerts Woordenboek [OGWB] van Piet Vos als combinatie-boekwerk met het oeuvre Dictionarium Dialecti Gemertanae Veteris, oorspronkelijk werk van Gerlacus (Godefridus) van den Elsen. Ik meende me even te moeten schamen voor Gerlacus mijn schoolgenoot van de Latijnse School (zie blz. 12: foute naamval en geslacht), maar wellicht wist hij meer van de Efraïmieten uit de bijbel (Rechters 12.6) die evenmin als de Gemertenaren de “sch” uitspraken. Ik weet niet wat hij op zijn rapport had voor Latijn, maar ik weet wel, dat in mijn tijd het dialect zelden en het woord “dialectos” nooit werd gebruikt tussen al die buitendorpse studenten.* Overigens had men Frans Slits ook even op blz. 31 moeten laten kijken of Virgini niet beter is dan Virginis (inderdaad! Zie: Piet Vos, Errata Oud-Gemerts Woordenboek – red.). Dit even terzijde.

Ik ben werkelijk verheugd over de verschijning van dit boek. De auteur heeft in de eerste betekenis die Van Dale geeft, enorm zitten vossen. De opsomming in Nederlandse en vernederlandste woorden in plaats van oud dialect is een vondst en een uitkomst om de weg te wijzen aan gebruikers. Ik stortte me meteen op één van de woorden en toevallig (even toevallig als de geboorte van Swanenberg in Gemert, blz. 3) kwam ik toen uit bij “gij” en “wij”. Daar belandde ik in de nog verder te voeren discussie, waar en wanneer we in Gemert “waj” zeggen of zeiden en waar en wanneer “wèj” (zie ook Renders). Werd er in de Pandelaarse Kampen vaker “waj” gezegd dan op Handel of op de Komschool? We lezen in dit boek verder ook dat de Gemertse boerenbevolking zijn mond verder open deed dan anderen, niet alleen omdat ze grotere stukken spek aten maar ook bij het uitspreken van sommige woorden (blz. 76). Interessant vond ik, dat ik op blz. 5 al een woord vond dat ik niet ken: “hikske” als verkleinwoord voor “haok”. Zo is het een prachtig boek geworden om in te grasduinen, zoals in het voorwoord al staat. We vinden er “‘nen houp geleiërdhajt” in, het is verre van gemakkelijk, maar de auteur heeft er veel aan gedaan om het bruikbaar en leuker te maken. Proficiat.

Martien van der Wijst, Heerlen

* Naast ‘dialectus’ komt in het Latijn ‘dialectos’ ook voor (mededeling P.Vos)

 

Bekijk PDF

GH-2011-03 Stoomtram ‘s-Hertogenbosch – Gemert

STOOMTRAM ‘S-HERTOGENBOSCH-HELMOND

Soms is het goed dat er moordenaars zijn

Wil van Lierop en Simon van Wetten

In het voorjaar van 1881 werd de Stoomtram Maatschappij ‘s-Hertogenbosch-Helmond opgericht. Aan het tot stand komen van de nieuwe maatschappij waren vele vergaderingen en samenkomsten vooraf gegaan.

In het najaar van hetzelfde jaar begon het bedrijf met de exploitatie van enkele paardentramlijnen in Den Bosch zelf en met een stoomtram naar Vught. En vanaf 1883 kwam de lijn in bedrijf waaraan de maatschappij haar naam ontleende. De tram vertrok vanaf het houten paardentramstation aan het Koningin Emmaplein en eindigde na een lange Brabantse tocht via Veghel en Gemert op het stationsplein van Helmond. Daar kon je bijvoorbeeld overstappen op de Meierijsche Tram.

De spoorbreedte bedroeg, als u het dan toch precies wilt weten, 1067 millimeter en de snelheid van de tram kon, als alles meezat, oplopen tot wel 37 kilometer per uur. De hele rit van 45 kilometer nam, inclusief het halt houden in de diverse dorpen, zo’n drie-en-een-half uur in beslag. De locomotieven droegen trots de namen van de belangrijkste halteplaatsen. Met een beetje geluk stapte je dus in de tram getrokken door de tramloc met de naam “Gemert”.

In januari 1889 bezat de Stoomtrammaatschappij al tien locomotieven, zesenveertig rijtuigen en achtenvijftig goederenwagens. Dat was ook het moment waarop de al bestaande tramlijn Veghel-Oss (via Uden) werd overgenomen.1

Ontsporingen kwamen, mede door de zwak aangelegde trambanen, nogal eens voor. Voor het transport van kolen en aardappelen en andere gewichtige zaken zijn eigenlijk – u wist dat waarschijnlijk al – de zwaardere spoorstaven met een gewicht van 23 tot 26 kilogram per meter nodig. Immers, de locomotief die in zo’n geval de boel moet trekken, weegt ergens tussen de dertien en zeventien ton. Maar het benodigde geld voor de steviger rails ontbrak.

In oktober 1918 moest de Stoomtrammaatschappij de tramdiensten staken. Na het faillissement werd op initiatief van de Veghelse burgemeester Völker een commissie opgericht tot instandhouding van de lijn, die toch werd gezien als een zegen voor de streek. Alleen Aarle-Rixtel zag de noodzaak niet in. Alle andere aan de lijn gelegen gemeenten besloten om samen het bedrijf en de exploitatie van de lijn over te nemen. De aandelen werden onder de deelnemende gemeenten op basis van het inwonertal evenredig verdeeld.

In september 1920 werd een nieuw bedrijf opgezet, de NV ‘s-Hertogenbosch-Helmond-Veghel-Oss, de HHVO, verwijzend naar de twee lijnen. Er werd gezegd dat er nog een derde lijn bij zou moeten komen, de tramverbinding Gemert-Uden via Handel en Boekel. Maar deze woorden zijn nooit in daden omgezet en in Handel kon je voorlopig nog veilig de straat oversteken.2011-3 stoom1

Een goede én mooie moordenaar

De locomotieven waren geschilderd in de kleuren grijs-bruin of donker groen en de goederenwagons hadden een donkergrijze grondverfkleur. In de rijtuigen waren de houten banken in de lengte tegenover elkaar geplaatst, dat buurt zo hendig.2

Van meet af aan, al in september 1883, vonden er bij tijd en wijle dodelijke ongevallen met de tram plaats. De bijnaam “De Goede Moordenaar” was geboren. Want ja, de tram knarste hier en daar zo dicht langs de gevels, dat het niet gezond was als je je daar tussen bevond. En ja, de mensen waren niet aan die enorme snelheid van meer dan 30 kilometer gewend en anticipeerden niet goed op de ‘aanstormende’ tram. En ook kwam het voor dat door de vonkenregen van de locomotief er huizen afbrandden. De toevoeging ‘goede’ verwijst naar het feit dat de tramlijn enorm bijdroeg aan de ontwikkeling van de plaatsen die door de tram werden aangedaan.

Een keske als halte

Het trampersoneel maakte lange dagen. Conducteurs en machinisten werkten tien, soms ruim elf uur per dag. Het loon varieerde in 1905 van tien tot dertig cent per uur en een conducteur bracht gemiddeld een salaris van 40 à 50 gulden per maand naar huis. Machinisten en stokers konden een premie verdienen door zuinig te stoken.

Gemert was als waëversstad een belangrijke halteplaats, vooral door het vervoer van textiel en grondstoffen voor de textielfabricage. Hét tramstation in Gemert was natuurlijk hotel De Keizer. Daar konden de reizigers comfortabel wachten en ook konden de trams elkaar op deze plaats passeren, de machinisten konden naar hartenlust rangeren en er kon een wagon ‘gestald’ worden. In 1908 kwam er zelfs een railaansluiting naar het nieuwe pakhuis van de Boerenbond in de Kapelaanstraat.

Twee andere opstapplaatsen in Gemert bevonden zich bij de kèskes op het Stereind en op het Kruiseind. Als men wilde dat de tram er zou stoppen dan stak men een rode vlag door de ijzeren ogen die aan het keske waren bevestigd.

Een halteplaats waar met name de bemanning de tram graag stilzette, was het bekende voermanscafé De Drie Ossen aan de Beekse dijk.

Op dood spoor

Door de toenemende concurrentie van de autobus ging het slechter met de HHVO. Het bedrijf speelde weliswaar vooruitstrevend op de moderne tijden in door óók bussen te laten rijden, maar dit betekende wel dat het personenvervoer per tram vanaf 1933 beduidend verminderde. Twee jaar later stopte men met het vervoer van personen en deed de tram nog uitsluitend dienst als goederentram.2011-3 stoom2

De provincie besloot al in 1934 om de trambedrijven in Brabant samen te voegen en over te gaan tot de oprichting van de NV Brabantsche Buurtspoorwegen en Autodiensten (BBA).

Velen zagen op 15 november 1935 de allerlaatste tram voorbij rijden. In de winterse nevelen reed op 9 januari 1937 nog een tram richting Den Bosch voor een laatste inspectie alvorens het spoor zou worden opgebroken.

Het opbreken van de rails in de jaren 1937 tot en met 1939 betekende het einde van de Bossche tram én een belangrijke verandering in het straatbeeld. Je kon nu overal je fiets tegen de muur zetten zonder hem na terugkomst gemangeld en verfrommeld aan te treffen. Pas decennia later keerde, om andere redenen, die vrees voor de toestand van je geparkeerde fiets weer terug, slechts overtroffen door de vrees dat je die fiets nu helemaal niet meer aantreft.

Wedergeboorte

In 2011 schrijft men in Gemert wederom geschiedenis. Nu rijdt en legt de tram die genaamd is “Stad Gemert” bij 2011-3 stoom3toeristische standplaatsen in de gemeente aan en zal de naam De Goede Moordenaar, ondanks de wel heel stille, bijna onhoorbare nadering van de moderne variant, hopelijk verleden tijd zijn.

De nieuwe tram heeft net als de oude een Spartaans uiterlijk maar rijdt op luchtbanden. De stoomkracht is vervangen door zonne-energie.

De elektrische locomotief zal voorlopig een wagon met plaats voor dertig personen voortbewegen. De kosten van de tram belopen 175.000 euro. Dit geld is bijeen gebracht door de gemeente Gemert-Bakel, door het regio bestuur van de SRE en door het Boerenbondsmuseum Gemert. Het museum heeft de zorg voor de nieuwe tram en voor de dienstregeling en de ‘machinisten’ op zich genomen. Als er al een stoker op de tram zit, hoedt u zich dan!

 2011-3 stoom4

 

 

NOTEN:

1. De eerste locs waren van het Duitse merk Henschel. Er reed ook een Belgische locomotief van het merk Tubize en de zwaardere locs waren van het merk Hohenzollern. De allerzwaarste, herkenbaar aan zijn uitgebouwde raamerker, was gebouwd door een Nederlandse firma: Machinefabriek Backer & Rueb te Breda.

Naast de rijtuigen met twee assen van het merk Beynes en het Belgische merk La Metállurgique met dicht koetswerk, waren de meeste open wagens van het merk Herbrand.

2. Dit waren rijtuigen van het Nederlandse merk Allan.

Bekijk PDF

GH-2011-03 Integratie in vrijheid

INTEGRATIE IN VRIJHEID

Rob de Haas

(rede uitgesproken tijdens de 4-meiherdenking 2011)

Vanavond herdenken wij de slachtoffers van oorlogsgeweld met het thema ‘Vrijheid op straat’. Wat dat betekent kunnen we dagelijks op de televisie zien. Massa’s mensen die met gevaar voor eigen leven op straat demonstreren voor meer vrijheid en democratie. Arabische machthebbers, schieten meedogenloos met scherp en maken zo veel slachtoffers. En toch blijven er mensen de straat opgaan. Voor zoveel moed kun je alleen maar respect hebben.

Respect ook betonen wij vandaag aan de slachtoffers van oorlogsgeweld. Met eerbied noemen wij hun namen, opdat wij hen niet zullen vergeten. Zij gaven immers hun leven voor onze vrijheid. En hierbij denken wij dan aan alle gesneuvelde soldaten, aan al degenen die hun verzetsdaden moesten bekopen met de dood, aan al die onschuldige burgers die het slachtoffer werden van vergelding, en zeker aan de vele duizenden landgenoten die naar vernietigingskampen zijn gevoerd, zoals de Joden, de Roma en Sinti en homoseksuelen.

Vanavond vraag ik u ook te denken aan de vele duizenden slachtoffers in Nederlands-Indië. Zelf Indische Nederlander heb ik daar twee redenen voor. Het is nu namelijk precies 60 jaar geleden, dat een grote groep Indische gezinnen onderdak kreeg in Gemert, in de wijken Molenakker en Berglaren. Voor ons, maar ook voor Gemert een historische gebeurtenis. Er woonden hier in 1951 bijna 7000 mensen en daar kwamen in korte tijd meer dan 600 Indische Nederlanders bij, vreemdelingen met een heel andere cultuur en met een andere huidskleur. De meesten kwamen hier met slechts wat persoonlijke bezittingen, want zij hebben alles moeten achterlaten toen zij hun geboorteland ontvluchtten om het vege lijf te redden. Noodgedwongen door de politieke situatie.

En dan ben ik meteen bij de tweede reden om vanavond aandacht te vragen voor Nederlands-Indië. Helaas zijn nog maar weinigen van de eerste generatie in leven, maar wij mogen weten dat de meeste Indische Gemertenaren de gevolgen van de Tweede Wereldoorlog aan den lijve hebben ondervonden en vaak familieleden hebben verloren. Bovendien zijn er in Indië ook Gemertse soldaten gesneuveld.

2011-3 int1Zoals u weet, begon de oorlog in Azië op 7 december 1941, toen Japan de Amerikaanse vloot in Pearl Harbour bombardeerde. Twee maanden later gevolgd door de slag in de Javazee, waarbij de Nederlandse marine kansloos ten onderging. 2000 Mariniers onder wie hun commandant Karel Doorman vonden er hun zeemansgraf. Op 8 maart 1942 capituleerde de Nederlands-Indische regering en werd de kolonie bezet door Japanse soldaten, juichend ingehaald door de Indonesische bevolking. Alle militairen van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger werden krijgsgevangen gemaakt en in kampen opgesloten, veroordeeld tot dwangarbeid. Dat gold ook voor Nederlandse burgers. De mannen gescheiden van de vrouwen. Kinderen bleven bij hun moeder, totdat een zoontje 10 jaar werd. Dan werd hij overgeplaatst naar een mannenkamp en lang niet altijd bij zijn vader. U kunt zich voorstellen welke hartverscheurende taferelen zich hebben afgespeeld, als een kind bij zijn moeder werd weggehaald.

Ook Indische Nederlanders kwamen in een Jappenkamp terecht, tenzij die konden aantonen, dat ze veel Indonesische voorouders hadden. Dan werden ze tot de inheemsen gerekend en hoefden ze niet het kamp in. Zo kon het gebeuren, dat de vader van mijn moeder, opa Willem van der Star, naar kamp Kesilir werd gestuurd en zijn vrouw Walla van der Star niet. Zij had namelijk een Javaanse moeder voor wie zij zorgde. Mijn grootvader Willem heb ik nooit gekend, want hij is na een jaar in het Jappenkamp door uitputting en ziekte overleden. Ook mijn moeder Fido is met haar 22 jaar in een vrouwenkamp vastgezet. Haar kampleven bestond o.a. uit het scheppen van maden uit stinkende rioolputjes, die om de eiwitten in het eten werden verwerkt. Ze is ook door Japanners mishandeld, zoals die keer dat ze naakt aan haar voeten werd opgehangen.

Mijn vader Jan heeft 3,5 jaar in krijgsgevangenschap doorgebracht en moest al in de eerste dagen als 23-jarige getuige zijn van de onbegrensde wreedheid van de Japanners. Hij schreef zelf over drie medegevangenen die na hun ontsnapping weer waren opgepakt. Dat ze “ten aanschouwen van iedereen als honden met een touw om den hals door het kamp gesleurd werden en vervolgens aan het prikkeldraad vastgebonden om niet lang daarna doodgestoken te worden door een peloton jappen met de bajonet op het geweer.” Iedereen moest de terechtstelling bijwonen. “Ongeblinddoekt, een spuug in het gezicht van den Japse officier die het commando voer en een “leve de Koningin”, zoo viel de laatste van die drie helden.”

De ervaringen van mijn ouders mogen illustratief worden genoemd voor de oorlogstijd in Nederlands-Indië. Het is veelbetekenend dat tegenwoordig in gedachtenisprentjes van overleden Indische Nederlanders vaak de oorlogstijd wordt gememoreerd. Hoewel onderling weinig over de oorlog werd gesproken, is de Indische gemeenschap altijd behoorlijk gefrustreerd geweest door de geringe aandacht voor de oorlog in Indië.

Vele duizenden landgenoten hebben de jappenkampen niet overleefd. En toen Japan op 15 augustus tot overgave werd gedwongen met atoombommen op Hirosjima en Nagasaki (ook ten koste van zo’n 200.000 mensenlevens), was het voor de Nederlanders in Indië nog niet voorbij. Niks bevrijding. Niks feest, maar opnieuw doodsangst. Nationalistenleider Soekarno had namelijk twee dagen na de capitulatie van Japan op 17 augustus 1945 Indonesië onafhankelijk verklaard. Meteen gingen fanatieke Indonesiërs moordend en plunderend alles wat Nederlands was te lijf. Vele duizenden slachtoffers makend. Nederland stuurde ijlings troepen naar Indië. Ook Gemertse soldaten. Enkelen van hen zijn niet teruggekeerd: Mathieu van Berlo (24 jaar), Martien de Fost (22 jaar) en Martien Goossens (21 jaar).

Er ontstond een guerrillaoorlog tussen Nederland en de nationalisten met vele slachtoffers aan beide zijden. Het was uiteindelijk de internationale gemeenschap die de Nederlandse regering dwong om Indonesië zijn onafhankelijkheid te geven. Dat gebeurde in december 1949. De verhoudingen tussen Nederland en Indonesië waren door de strijd erg slecht en de kwestie Nieuw-Guinea, maakte het er ook niet beter op. Voor Nederlanders en iedereen die daarmee verbonden was, was geen plaats meer. Dus vertrokken zo’n 300.000 Nederlanders en Indische Nederlanders voorgoed naar Nederland. Daarbij ook nog 12.000 Molukkers, die aan Nederlandse zijde hadden meegevochten in het KNIL. Soekarno wilde hen niet. Niet op Java en niet op de Molukken. De regering kon hen alleen nog maar hierheen halen, wel met de bedoeling ervoor te zorgen dat ze terug konden keren naar de Molukken. Het is er nooit van gekomen.

Na dit relaas, wil ik graag positief eindigen met de constatering dat de Indische gemeenschap volledig is ingeburgerd in de Gemertse samenleving. Velen van ons zijn ook met Gemertenaren getrouwd. Het was heel slim van het gemeentebestuur van 1951 om de Indischen zo te huisvesten, dat er behalve Indischen ook Gemertenaren naast hen woonden. Dat heeft zeker bijgedragen tot een soepele inburgering. Goed, niet iedereen zal even gelukkig zijn geweest met de komst van zo’n grote groep vreemdelingen, maar van uitsluiting is nooit sprake geweest. We mogen gerust zeggen, dat toen door Gemert iets bijzonders is verricht. Daar kunnen we vandaag de dag nog iets van leren.

Bekijk PDF

GH-2011-03 Eerste Jezuietenbouw stond in de binnengracht

EERSTE JEZUÏETENBOUW STOND IN DE BINNENGRACHT

Ad Otten

Onder de Jezuïetenbouw wordt altijd verstaan de in de jaren 1907/1909 onder architect Juliën Dony op de oude fundamenten van de voorburcht van Gemerts kasteel opgetrokken nieuwe vleugels voor de huisvesting van het noviciaat en scholasticaat van de Franse paters Jezuïeten. De Jezuïeten kampten indertijd met een flink ruimtegebrek door de grote toestroom van studenten. Maar eerder, bij hun vestiging in 1881, was Gemerts kasteel ook al te klein bevonden en meteen begonnen aan een best forse uitbreiding van het aantal kubieke meters ‘leefruimte’. Die extra ruimte werd toen gevonden in de binnengracht tussen voorburcht en hoofdburcht. Tot dusver is aan deze kasteeluitbreiding eigenlijk nog nauwelijks echt aandacht besteed. Aan het feit dat het kasteel al in het laatste kwart van de negentiende eeuw werd bestemd tot de huisvesting van een seminarie annex kloostergemeenschap wordt zelden voorbijgegaan maar doorgaans wordt volstaan met de verwijzing naar de voor een voorburcht relatief hoog opgetrokken (Jezuïeten)bouw. De in 1935 gebouwde kapel aan de oostkant van de2011-3 jez1 binnengracht en de in 1961/62 aan de andere kant van de binnengracht gebouwde refter, staan bekend als bouwwerken van de Congregatie van de Heilige Geest. Deze laatste uitbreidingen van het kasteelcomplex zijn echter pas gerealiseerd na sloop van de reeds eerder door de jezuïeten daar ter plaatse opgetrokken gebouwen. Aan weerszijden van de opgang naar de cour van de hoofdburcht ‘overdekten’ de Jezuïetenpaters de diep gelegen binnengracht met twee grote overkappingen. Deze dienden als recreatieruimtes voor de studenten en deels ook voor het onderbrengen van een ’technische dienst’ van de kloostergemeenschap (waaronder een smidse en een timmerwinkel).

Dankzij het feit dat de Paters Jezuïeten een best omvangrijk fotoarchief met glasnegatieven hebben nagelaten aan de Congregatie van de Heilige Geest kunnen van stap tot stap de gesloopte jezuïetenbouwen in beeld worden gebracht. Het vergde wel wat puzzelwerk om de foto’s in chronologische volgorde te rangschikken maar uiteindelijk levert dat toch een stukje tot dusver onbelichte bouwhistorie van Gemerts kasteel. En dát op de bodem van een voormalige binnengracht.

2011-3 jez2In een beschrijving uit 1645 wordt Gemerts kasteel beschreven als “een mangnifiek out gebout casteel met drie optreckende bruggen ende twee schoone wel betimmerde neerhoven”. In de loop van de achttiende eeuw ondergaan zowel hoofdburcht als voorburcht een flinke renovatie en van de drie optrekkende bruggen blijft dan slechts één ophaalbrug over. De tweede en derde brug worden vaste bruggen met gemetselde togen, maar het grachtenpatroon met de ‘binnengracht’ die de hoofdburcht scheidt van de voorburcht blijft tot kasteelheer Scheidius (1869-1880) in stand.

In 1872 geeft Scheidius opdracht aan de Bossche kunstschilder Henri Knip (1819-1897) om het door de kasteelheer gerestaureerde en in de oude luister herstelde kasteel vanuit verschillende invalshoeken te schilderen. Heel nauwkeurig kwijt de kunstenaar zich van de hem gestelde taak. Dankzij de gemeentelijke verwerving op een veiling bij Christies in Amsterdam (1990) van drie van de vier door Knip gemaakte schilderijen, kan iedereen zich daarvan vergewissen in de stijlvolle trouwkamer van het Gemertse gemeentehuis.1 In opdracht van de gemeente werd van de ontbrekende gouache aan de hand van foto’s van het origineel een reproductie gemaakt. Op al deze kostelijke schilderijen komt duidelijk tot uiting dat hoofdburcht en voorburcht in de tijd van Scheidius nog steeds door een gracht gescheiden zijn. Direct na de eigendomsoverdracht in 1881 moet daarin verandering zijn gebracht. Op de tekening van de jezuïetstudent Manni Sveinsson direct na de kasteelbrand in april 1883, zijn de beide overkappingen van de binnengracht gereconstueerd.2 In het linkerdeel ontstond de brand waardoor het hele hoofdgebouw uitbrandde.3 In de loop van 1884 wordt het wederopgebouwde hoofdgebouw met de bouwwerken in de binnengracht alweer opgeleverd.

 

 2011-3 jez42011-3 jez3

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De hiernavolgende fotoreportage laat vanuit verschillende invalshoeken zien wat er sedertdien in die oude binnengracht allemaal is gebouwd, gesloopt en opnieuw gebouwd.

 

NOTEN:

1. L.C.J.M. Rouppe van der Voort, Ge-knip-t voor Gemert, in: Gemerts Heem 1990 nr.4, p. 108-114.

2. Paul Verhees, Gemerts kasteel op IJsland, in: Gemerts Heem 1999 nr.3, p.1-9.

3. Ton Thelen, Soevereine Heerlijkheid Commanderij Gemert, 2009, p.136-138.

Bekijk PDF

GH-2011-03 Uit het oud-rechterlijk archief van Gemert (5)

UIT HET OUD-RECHTERLIJK ARCHIEF VAN GEMERT (5)

Simon van Wetten

In de vorige aflevering hebben we al nader kennis gemaakt met drossaard P.A. de la Court. Het was, als we het oordeel van sommige zijner dorpsgenoten mogen geloven, niet de meest prettige man. Maar ja, hij vertegenwoordigde natuurlijk het gezag. En gezag en Gemert …

1762

Dure bajesklanten

Het jaar na zijn intensieve naspeuringen naar de daders van de aanslagen op zijn leven en de verspreiders van het opruiende gedicht stond drossaard Peter Adriaan de la Court weer voor een hele andere klus. Hij had twee zwervers opgepakt en in de gevangenis gezet. Het betrof een echtpaar en ze kwamen uit Wezel. Daar hadden ze óók gevangen gezeten. Blijkbaar hoorden deze Tonij Coopen en zijn vrouw Lena tot een grotere groep, want de stadhouder van Den Bosch had eveneens drie zwervers uit Wezel in het cachot zitten.

‘Als we jouw gevangenen eens confronteren met die van mij?’

Een lumineus idee! Wel zat er het nadeel aan vast dat als je met twee gevangenen op een kar in één dag op en neer naar ‘s-Hertogenbosch wilt, je al héél vroeg moet vertrekken. Dat vond de drossaard geen probleem, hij ging zelf toch niet mee. En zo zijn Tonij en Lena Coopen op 2 september, om 1 uur ’s nachts, stevig geboeid op een kar gezet en onder begeleiding van vorster, schutter en vrijschut, de totale Hermandad van Gemert, naar Den Bosch gedokkerd.

Er is halt gehouden en iets verteerd in Veghel en Berlicum. Zo’n reisje moet tenslotte wel een beetje leuk blijven. ’s Middags in Den Bosch werden alle gevangenen tegenover elkaar gezet. Kijk, het had toch nut, zo’n confrontatie, want bij de Bossche gevangenen bleek de zoon van Tonij en Lena te zitten, Clemens. Het was dus één grote bende.

Ook bij de retourrit zijn Berlicum en Veghel aangedaan. Onderweg was Lena al behoorlijk onpasselijk geworden, maar terug in de gevangenis van het Gemertse kasteel werd ze pas echt ziek. Zo erg dat er eerst de chirurgijn en later zelfs een dokter bij moest worden geroepen. Zou er toen een eind zijn gekomen aan haar zwervend bestaan?

1769

Slechts gekleed in borstrok

Wat een fantastische vrouw is die Annemarie van de Vossenberg! Strijdt voor eerherstel en recht en laat zich niet ontmoedigen door een misselijkmakende combine tussen de wereldlijke en geestelijke overheid. Ze wéét dat ze gelijk heeft en de waarheid spreekt en trotseert de dreigementen en pesterijen van de handje-klap spelende drossaard De la Court – hij weer – en de alles behalve eerwaarde heer Dionisius van den Elsen. Ze procedeert dóór, ondanks haar geringe inkomen, totdat ze arm en berooid zal zijn. Maar liever sterven van de honger dan buigen voor de opgelegde leugen!

U bent benieuwd naar het verhaal? Hier is het.

Annemarie is nu 30 jaar. In haar jongemeisjesjaren is zij de dienstmeid van dominee Swildens geweest. Na drie jaar is zij met een prima getuigschrift naar Nijmegen vertrokken om bij de deftige familie Hofman van Somer in dienst te treden. Maar heimwee dreef haar terug naar Gemert en met de getuigenis vanuit Nijmegen dat ze daar eerlijk en

2011-3 oud recht1

trouw haar werk had gedaan kon ze dienstmeid worden bij de eerwaarde heer Theodorus Roijackers, Rooms priester en proost van de St. Antoniuskapel in de Mortel. Het was daar prima werken, tot die fatale nacht in december 1763, die alles veranderde en negen maanden later leidde tot een verklaring voor de schepenen van Gemert. Vroedvrouw Jennemarie Tielemans getuigde dat zij op woensdagmorgen 12 september 1764 naar het huis van heer Theodorus Roijackers in de Mortel was geroepen. Daar heeft zij Annemarie van de Vossenberg aangetroffen, de dienstmeid van heer Roijackers.

‘Annemarie was grofzwanger. Dezelfde dag moest zij kramen, en in haar barensnood heeft zij verscheidene malen gezegd dat zij de naam van de vader niet kon noemen. “Maar wees er maar gerust op, vrouw Tielemans, het kind heeft een goede vader, het zal wel verzorgd worden en ik ook.” En ze voegde er nog aan toe dat heer Roijackers wel wist wie de vader was. In de avond werd het kindje, een dochter, geboren.’

Ook twee Mortelse buurvrouwen waren aanwezig toen Annemarie aan het bevallen was en haar dochter baarde. Annemarie had hen eerder op de dag al laten roepen omdat ze heel erge buikpijn had. Ze zijn er de volgende dag ook bij geweest toen het kindje werd gedoopt. Dat gebeurde bij heer Roijackers thuis. De buurtjes hebben nog aan Annemarie gevraagd of heer Dionisius van den Elsen de vader was. Annemarie ontkende dat niet.

‘Och Anna en Griet, zwijgt stil, het is een goede vader en het zal wel opgevoed worden en ik ook. Maar als ik de vader noem, dan zal ik niets krijgen.’

Ach, zie maar eens iets geheim te houden in zo’n dorp. Getuigen wisten te melden dat heer Dionisius drie ducaten aan Annemarie had gegeven. Een van die ducaten is op verzoek van Annemarie door buurvrouw Anna besteed voor de aanschaf van een deken en een rode doek voor het kind.

Geheimen in een dorp? Getuigen vertelden dat heer Dionisius een paar maanden geleden alhier onder de houten molen de pis of urine van Annemarie gevraagd en gekregen heeft om daarmee naar de dokter in Helmond te gaan.

Drie Gemertse schepenen begaven zich op verzoek van drossaard De la Court naar het huis van de heer Theodorus Roijackers. Ze hebben daar met Annemarie, met het kind in haar arm, gepraat. Zij was haar zinnen, memorie en verstand wel meester en heeft verteld dat kapelaan Dionisius van den Elsen ergens rond de 10e december van het vorig jaar hier in het huis van de heer Roijackers heeft gelogeerd. Hij is ’s nachts uit zijn bed opgestaan en naar het bed van Annemarie gekomen, zonder broek. Hij had alleen een borstrok aan. Hij heeft haar vleselijk gekend en is nadien weer naar zijn bed gegaan. Later bleek dat Annemarie zwanger was.

Twee maanden geleden is heer Dionisius weer hier aan huis gekomen en heeft haar water of urine in een fles meegenomen om daarmee naar een dokter te gaan. Twee dagen nadien is hij weerom gekomen, met een flesje met medicijnen en een doosje met pillen. Omtrent Onze Lieve Vrouwe-Assumptiedag is hij andermaal gekomen, ze hebben het over de vleselijke conversatie gehad en hij vroeg weer om haar urine.

‘Kom vanmiddag daarmee naar de houten molen.’

Dat deed Annemarie en daar zei hij tegen haar dat als zij zich niet goed voelde (hij bedoelde: als ze zeker wist dat ze zwanger was) ze uit de Mortel moest weggaan.

‘Waar naar toe? Ik heb geen geld.’

Toen gaf hij drie ducaten.

‘Maar als je niet moet kramen, dan moet je dat geld teruggeven.’

Omdat Annemarie dus erkende dat zij met een priester had geslapen, gaf zij impliciet een ontuchtige handeling toe. Want vrijen met een geestelijke was ontuchtig en werd gezien als een criminele handeling. Dat kwam haar uiteindelijk op drie maanden in de gevangenis te staan, op water en brood.

De eerste tijd na de geboorte van het dochtertje ontkende Dionisius het vaderschap niet. Het keerpunt in die houding werd bereikt toen het meiske in Nuenen, waar Annemarie juist een betrekking had gevonden, plotseling overleed.

Extract uit het doodsboek van Nuenen:

“Op 29 september 1764 is begraven het onecht kind van Annemarie van de Vossenberg en zegt daar de vader van te zijn mijnheer Van den Elsen, Rooms priester te Gemert.”

Die notitie deed de alarmbellen bij de hogere kerkelijke overheden rinkelen. Kapelaan Dionisius van den Elsen werd door zijn meerderen gemaand de praatjes dat hij de vader van dat kind zou zijn, uit de wereld te helpen. Hij riep de hulp van de drossaard in en samen zetten zij Annemarie onder druk om haar eerdere verklaringen omtrent de vader van haar kind te herroepen. Gelukkig liet het dappere vrouwke zich niet kisten. Zij bleef standvastig en stak bovendien haar teleurstelling over de vader van haar kind niet onder stoelen of banken.

‘Heer Dionisius blijkt een schijnheilige biechtvader, een verleider zijner schapen. Hij tracht liever de wereld quasi de mond te stoppen.’

Ook stelde Annemarie dat de kapelaan voor de Schepper van het geheel, die alles weet, te zijner tijd verantwoording zou moeten afleggen. Uitdrukkelijk liet zij weten geen hoer te zijn en altijd eerlijk en trouw geleefd te hebben. Zij vond dat zij zwaar genoeg was gestraft door het verliezen van haar eer. Ook wees zij op het Echt-Reglement der Heren Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden, waarin in artikel 86 staat: “Zo wie een eerbare jongedochter, minder- of meerderjarig zijnde, met schone woorden van trouwbeloften of anderszins iets wijsmaakt, haar verleidt en door de bijslaap in haar eer krenkt en defloreert, is gehouden te doteren en te betalen een boete van 100 gulden.”

Ja, een zo weerbare vrouw, die moest blijkbaar harder aangepakt worden. De drossaard kreeg de schepenen zover 2011-3 oud recht2dat zij een voor Annemarie nadelig vonnis wezen. Zij diende de eerstvolgende gerechtsdag te verschijnen en te verklaren dat zij de kapelaan onterecht had beschuldigd van vleselijke conversatie met haar te hebben gehouden en dat zij vervolgens zijn naam als vader van haar kind in Nuenen moest laten royeren, hem om vergiffenis moet vragen en moest zeggen dat zij hem kende als een man waarvan niets dan eer en deugd viel te zeggen. Bovendien moest zij een boete van vijftig gulden betalen ten profijte van de Heilige Geest alhier, en de kosten van justitie betalen.

Annemarie weerde zich in een officiële dupliek. Daarin stelde zij nog maar eens dat een priester, een Godgewijd persoon, haar verleid en in haar eer gekrenkt had.

‘Wat is beklagelijker: een schaap, of een herder aan wie het toezicht door de Aardsopperherder toevertrouwd werd, en die zijn herdersstaf misbruikt, door in de verleiding te onderrichten?’

Of de dubbelzinnigheid in haar vraag ook zo bedoeld was? Feit is dat Annemaries betoog eindigde met een hoogstaande sneer richting drossaard De la Court. Die had nogal hatelijk voorspeld dat zij niemand zou kunnen vinden die borg zou willen staan voor haar eerlijk en juist leven. Annemarie moest in deze denken aan het spreekwoord: Honi soit qui mal y pense. Schande over hem die er wat kwaads van denkt!

Onze Annemarie – jawel, we hebben haar in de armen gesloten – weigerde het Gemertse schepenvonnis te ondergaan en tekende appèl aan bij de schepenbank van ‘s-Hertogenbosch. In een brief aan de schepenen van die stad beschreef zij hoe zij het ongeluk had gehad door de verleidende taal en beloftes van Dionisius van den Elsen, Rooms priester te Gemert, zover gebracht te worden dat hij niet alleen vleselijk met haar heeft geconserveerd, maar dat zij ook door hem is bezwangerd en op 12 september 1764 in het kraambed is bevallen. Zij heeft vervolgens voor de schepenen van Gemert onder ede verklaard dat Dionisius van den Elsen de vader van haar kind was. Daarop is zij door de schout van Gemert rechterlijk vervolgd, omdat de vleselijke conversatie met een Rooms priester in zich een “crimen fornicationis” is. Zij is toen door de schepenen veroordeeld om enige tijd op water en brood te zitten. Die straf heeft zij ook uitgezeten. Dionisius, van de waarheid van haar verklaring overtuigd, heeft twee jaar lang de praatjes verdragen en al die tijd geen discipelen in rethorica, het vak dat hij op de Latijnse school onderwees, les gegeven. Omdat hij zich niet van de blaam zuiverde, is hij door de geestelijk rechter op 13 juni 1766 uit zijn ambt verwijderd. Blijkbaar heeft hij toen de moed voor de onbeschaamdheid gevonden om haar, Annemarie, voor de schepenen van Gemert te laten roepen en haar te betichten van pretense injurie, hem zogenaamd door haar aangedaan, omdat zij hem na het overlijden van haar kind te Nuenen in het doodsregister aldaar als de vader had vermeld. Zij heeft hem toen tegenover de drossaard van Gemert ook een “schijnheilige biechtvader en verleider der schapen” genoemd. Annemarie heeft zich genoodzaakt gevoeld om zich tegen de goddeloze handelswijze van de eiser te verdedigen. Omdat zij slechts een dienstmaagd is, is zij door de procedures tot uiterste armoede gebracht en toen zij geen kopie van de geschriften van de secretaris meer kon betalen, is zij niet meer in staat geweest om zich naar behoren te defenderen.

Het laatste levensteken van Annemarie komt van een Helmonds echtpaar. Jan Pieter van der Lith, gepensioneerd sous-luitenant ten dienste van dit land, en zijn vrouw Elisabeth Walkaert getuigden dat Annemarie ruim een half jaar bij hun vader, de heer Chrstoffel Walkaert, predikant alhier te Helmond, had gediend.

‘En nu woont en werkt zij alweer drie maanden bij ons voor dienstmaagd. Zij heeft altijd getrouw, eerlijk en onbesproken gedrag vertoond. Zij kent grote armoede, heeft nauwelijks méér bezit dan de kleren aan haar lijf …’

Noot van de redactie: Wilt u aanvullend nog meer lezen over Annemarie van de Vossenberg. Peter van den Elsen schreef over deze kwestie aan de hand van voornamelijk Beek en Donkse protocollen in Gemerts Heem 1996 (nr.3) onder de titel: “Priester Van den Elsen op vrijersvoeten”. Annemarie zocht ook in Beek en Donk haar recht. Er is een getuige die door Dionisius werd benaderd om met Annemarie te trouwen en tegen een geldelijke tegemoetkoming te bekennen dat niet priester Dionisius maar dat hij de vader was van het kind.

Bekijk PDF