GH-2011-01 Pictura Mundi
Ton Thelen
Het werk van Hans van Vroonhoven opent naar een andere werkelijkheid, in een eindeloos lijkend universum, waar je als het ware ingezogen wordt, gefascineerd door een mysterieuze betekeniswereld. Zij wekt een verlangen op, dat niet gestild wordt, maar voortdrijft, zonder te vervreemden.
De omkadering op de wijze van de middeleeuwse miniaturen versterkt deze gewaarwording. Warm van kleur, in een doordachte en subtiele schakering, doemen als komend uit een andere wereld soms vormen en patronen op uit een surrealistische werkelijkheid, doch nooit duister, beklemmend of ontluisterend zoals in de wereld van Jeroen Bosch. Het is dat weloverwogen samenstel van kleur, vorm en ruimte, dat een afglijden van de aandacht naar een bizarre gewaarwording voorkomt, waardoor je er met een blij gevoel van kunt genieten en van de speelsheid die soms erin opduikt.
Hans van Vroonhoven (Eindhoven 1941) volgde zijn opleiding aan de Akademie Industriële vormgeving Eindhoven, de afdeling grafisch ontwerpen en vrije grafiek. Hij kreeg er ook schilderlessen van Kees Bol, Frans Smeets, Jan Gregoor en Frans Zwartjes. Na deze opleiding, die hij met lof afsloot, vestigde hij zich als zelfstandig ontwerper. In die bijna 35 jaar voerde hij vele opdrachten uit voor grote ondernemingen in binnen- en buitenland. Zo ontwierp hij voor Koninklijke Eijsbouts, de klokkengieterij te Asten een nieuwe bedrijfsbrochure, waarvan de firma hem trots berichtte dat vooraanstaande opdrachtgevers en vormgevers in Japan, Hong Kong en Singapore unaniem positief waren over het resultaat.
Van 1986 tot 2006 was hij daarnaast docent aan de afdeling grafisch ontwerp en multimediale vormgeving aan de Designopleiding Sint Lucas in Boxtel.In zijn vrije kunstenaarschap dat na een succesvolle carrière volgde, ontwikkelde hij zich tot een grensoverschrijdend kunstenaar. Zo kreeg hij vanaf 1992 vele tientallen tentoonstellingen in binnen- en buitenland.
Een nieuwe stap zette hij in 2003 naar de wereld van de Exlibris, de eigendomsmerken van de boekbezitter. De oudste voorbeelden in de Nederlanden dateren uit de tweede helft van de 16de eeuw, na de uitvinding van de boekdrukkunst. Ze zijn in hout gesneden of in koper gegraveerd.
Gaandeweg ontwikkelde het exlibris zich van een praktisch eigendomsmerk – ter bescherming van het kostbare boekenbezit – tot een vorm van gebruikskunst. Pas tegen het einde van de 19de eeuw nam de populariteit toe. De grootste bloei beleefde het exlibris in de jaren 1920-1960. Thans lijkt het wat ‘overspoeld’ door de in groten getale voorgedrukte, algemene exemplaren die in menige boekwinkel te koop zijn. Zij kunnen zich echter niet meten met de originaliteit van het persoonlijke ontwerp, dat nog veel liefhebbers trekt en kunstenaars inspireert, zoals Hans van Vroonhoven.
Bekijk PDFGH-2011-01 Gemertse Sigaren (3)
GEMERTSE SIGAREN (3)
In de vorige aflevering van Gemerts Heem stond een overzicht van maar liefst 22 Gemertse sigarenfabrieken danwel tabakskerverijen uit voornamelijk de eerste helft van de twintigste eeuw. Toch zijn er daaraan nog een aantal toe te voegen. Nieuw zijn bijvoorbeeld de namen van de sigarenfabrikanten Van Kessel en Van Bragt die sigaren produceerden in de voormalige gasfabriek in de Weversstraat. Mariet Adriaans vond Antonius van Bragt terug in de Gemertse huizenklapper 1933-1940 en inderdaad op B178 (dat moet zijn geweest op de hoek van de Grootmeestersstraat en de Weversstraat) begon hij een “sigarenfabriek”. Van Kessel was zijn compagnon. Mariet deelde verder nog mee dat de moeder van Antonius van Bragt (1887-1971) garant stond voor de onderneming van haar zoon. Haar woning was onderpand en moeder heeft haar huis moeten verkopen.
Nieuw is ook de naam van Pietje van der Wijst uit de Nieuwstraat die na het vervullen van zijn taak als postbode, ook nog eens sigaren uit eigen doos moet hebben gefabriceerd. Anthans hij adverteerde in de jaren dertig met ‘Botycos’ en ‘Senco’ in de Gemertsche Courant maar of deze merken zijn eigen fabrikaat waren is de vraag.
De in de vorige aflevering al genoemde sigarenmakerij Van der Burgt aan Krengelhoek-Kruiseind voeren we hier nog eens op omdat de sigarenmakerij van Adriaan van der Burgt en diens zoon Gerrit vanaf 1940 nog een vervolg heeft gekend aan de Heuvelsepad op nr. 18. Nel van Rooij informeerde ons verder nog over Toon Goossens die op St.Jozefstraat C164 als ’thuiswerker in sigaren’ actief was. En zo wist Martien van Dooren zich te herinneren dat ook Pietje de Groot op Hopveld nr.7 sigaren maakte, en dat veel mensen een kleurig dienblad in gebruik hadden waar sigarenbandjes in een bepaald patroon waren opgeplakt en met een glasplaat afgedekt. Daarmee werd aan gasten thee of koffie in de ‘goej kaomer’ gepresenteerd. Tot slot citeren we hier het aan Martien uit zijn jonge jaren bijgebleven versje:
“Hebt U een sigarenbandje
“Hebt U er een voor mij bewaard
“Hebt U een sigarenbandje
“Ik heb er al zo veel gespaard!
Bekijk PDFGH-2011-01 Meen deurp
MEEN DÈÙRP
Antoon van der Aa herschreef in 2010 in het Gemerts dialect, het alom bekende lied ‘Het Dorp’ dat grote bekendheid verwierf door de vertolker Wim Sonneveld. De tekst was van Friso Wiegersma, zoon van de Deurnese arts en kunstenaar Hendrik Wiegersma. De heemkundekring van Gemert maakte dankbaar gebruik van de inzending van Antoon van der Aa voor de dialectmiddag op zondag 14 november 2010. Zijn inzending werd gemaakt tot de uitnodigingskaart voor deze “Middeg van de Gimmerse Taol”. Antoon was ernstig ziek maar hij kwam toch naar ‘de middeg’ en leverde ook nog twee aansprekende bijdragen. De middeg werd besloten met ‘Meen dèùrp’, Antoons versie van ‘Het Dorp’. Alle aanwezigen in de bomvolle zaal van het Boerenbondsmuseum gingen staan en zongen mee onder muzikale begeleiding van George Gijsbers en de voorzangers Ria Pennings en Piet Vos. Antoon overleed in Eindhoven op 28 december daaraanvolgend.
Taojs héb ik nòg ‘nen aawe kaort
Die héb ik aald haël goewd bewaord
Mí ’t Gímmers kestaël èn de Sint Jan
’n Kefeej, ’n maajdjen óp de fiets
’t Zí oew hogswárskejnlek niets
Már ’t is wor ik geborre bén.
Dí dèùrp, ik weet nòg hoe ’t waor
D’n boewr èn börger baj mekaor,
’n Kaar die raotelt óp de kèèje
’t Raodhaojs mì de pómp ‘rvur
‘ne Zandpad tussen ’t korre dùr
De koej, de boerderééje.
Èn langs d’n hòfpad van m’nen oopa,
Ziej ik nòg slaoj èn bonne ston
Ik waor nòg kléén èn wis nie bítter
Dan dè dè noojt vùrbaj zo gon.
Wa laëfde ze tòch simpel toen
In kaoj aaw haojze. ’t waor gín doen
Mí boerebloeme èn ’n héég
Már blejkbaor laëfde ze verkaërd
’t Dèùrp gónk um, zo héé’k gelaërd
Èn naw zén ze óp de goeje wég
Want kiekt, hoe rejk ’t laëven is
Ze zien de televisiequiz
Èn woone vort in nètte haojze
Mí haël veul glas, dan kaande zien
Hoe laot ’t is baj Jan èn Sien
Óp tòffel ston de plastic rooze.
Èn langs d’n hofpad van m’nen oopa,
Ziej ik nòg slaoj èn bonne ston
De wörtelkes nívve de haowkes
Wa waor dè allemol tòch skon.
De dörpsjeugd hééngt wa baj mekaor
Ze SMS-en no mekaor
’t Hé nie veul zin, már ’t is vermaok
Ik weet ’t wél, ’t is hun goej rèècht
De nééjen tejd, krèk wa ge zégt
Már ik raok ‘r tòch van in de wár.
‘k Héb hullie vádders nòg gekéénd
Ze kaochte snoepgoewd vùr ‘ne sènt
Ik zág d’r moeders tawke springe.
Dè dèùrp van toen, ’t is vùrbaj
Dí is al wat ‘r blíf vùr maj
‘nen Aawe kaort mí skon hèrinneringe.
Èn langs d’n hòfpad van m’nen oopa,
Ziej ik nòg slaoj èn bonne ston
Ik waor nòg kléén èn kós nie weete
Dè dè vùrgoewd vurbaj zo gon.
Oorspronkelijke tekst van:
Jean Ferrat (La Montagne)
Van Nederlandse tekst (Het Dorp) voorzien door :
Friso Wiegersma
Gezongen in het Nederlands door:
Wim Sonneveld
Herschreven met Gemertse dialecttekst door: Antoon van der Aa
Gecorrigeerde spelling door:
Piet en Wim Vos
Bekijk PDFGH-2011-01 Kunstenaars en het echtpaar Roelofs
KUNSTENAARS EN HET ECHTPAAR ROELOFS
Anny van de Kimmenade-Beekmans
In eerdere publicaties besteedde ik reeds aandacht aan enkele bijzondere activiteiten van het echtpaar Roelofs. Er is nog een aspect dat extra aandacht verdiend en wel het feit dat er bij hen in de Oudestraat in de loop der jaren verschillende kunstenaars over de vloer kwamen. Dat gegeven hing in eerste instantie samen met toeval maar het had wel tot gevolg dat er van deze kunstenaars heden ten dage nog duidelijk artistieke sporen zijn terug te vinden in Gemert.
In 1925 begon Toon Roelofs met zijn verloofde Cisca Kalkhoven de schortenfabriek. Medewerkster van het eerste uur was Nelly Janssen, een werkloze onderwijzeres van het Hopveld.1 In 1930 vond Nelly uiteindelijk toch emplooi binnen het onderwijs. Door bemiddeling van de Veghelse kweekschool kreeg ze een aanstelling aan de meisjesschool in Zeilberg en Nelly vertrok uit Gemert.
In de jaren daarna leerde ze daar haar echtgenoot Herman Wildschut kennen. Hij was als onderwijzer verbonden aan de jongensschool in diezelfde plaats. In 1937 trouwde Nelly met Herman Wildschut. Hij was de broer van de kunstenaar Daan Wildschut.2
Door Nelly Janssen leerden Toon en Cisca Roelofs deze kunstenaar kennen. Dat contact groeide in de loop der jaren uit tot een hechte vriendschap. Via Daan Wildschut kwam het echtpaar Roelofs in contact met diens vriendenkring die vele kunstenaars telde onder wie Charles Eyck, Ries Mulder en Jacques van Rhijn.
Daan Wildschut
Daan Wildschut, in 1913 geboren in Grave, is voornamelijk bekend van zijn glas-in-loodramen en mozaïeken. Maar daarnaast was hij ook schilder, beeldhouwer en schrijver. Wildschut studeerde van 1931 tot 1933 aan de Koninklijke School voor Kunst, Techniek en Ambacht in ‘s-Hertogenbosch en later aan het Hoger Instituut voor Schone Kunsten te Antwerpen. Voor het Nederlandse Paviljoen op de wereldtentoonstelling van 1935 in Brussel ontwierp hij een groot raam. Vanaf 1937 won Daan drie jaar op rij de Koninklijke Subsidie voor de Schilderkunst.3
Opdrachten van het echtpaar Roelofs
In de tijd dat Cisca en Toon Roelofs Daan Wildschut leerden kennen, begon deze kunstenaar naam te maken. Voor het verwerven van opdrachten waren de tijden echter ongunstig. Door de algehele economische malaise van de dertiger jaren, gevolgd door de oorlogsjaren was er weinig vraag naar kunstobjecten.
Voor de familie Roelofs, die in 1937 aan de Oudestraat hun nieuwe woonhuis met atelier in gebruik namen, voerde Daan enkele opdrachten uit. In het begin van de veertiger jaren decoreerde hij de muren van het atelier. Van deze schilderingen is helaas niets bewaard gebleven. Ze gingen tijdens de verbouwing van 1954 verloren. Wat wel bewaard bleef zijn de glas-in-loodramen die Daan in 1941 vervaardigde. Een drieluik geplaatst boven de voordeur van het woonhuis. Uit de bovenste en onderste ramen valt de herkomst van het echtpaar Roelofs af te leiden. In de bovenste ramen van rechts naar links staan de wapens van Culemborg (geboorteplaats Cisca), Gemert en Gennep (geboorteplaats Toon). In de onderste drie ramen staan van links naar rechts de provinciewapens van Gelderland, Noord-Brabant en Limburg. Op het grote raam in het midden staat Sint Homobonus afgebeeld. Volgens overlevering leefde deze heilige in de twaalfde eeuw. Hij was koopman van beroep en leidde een voorbeeldig gezinsleven. Daarnaast beoefende Sint Homobonus vele werken van barmhartigheid. Hij stierf in 1197 in Cremona, waar zijn relikwieën in de dom rusten. Sint Homobonus is de patroonheilige van de textielhandelaren. In zijn linkerhand heeft hij een ‘lakenmes’ en een zogeheten ‘ellenstok’, attributen die behoren bij de textielbewerking.
In het raam links van Sint Homobonus staat een afbeelding uit de Bijbel. Het betreft het verhaal van de opwekking van de jongeling van Naïn (Lucas hoofdstuk 7, vers 11 – 17). Wat het raam rechts van de patroonheilige precies verbeeldt, is niet duidelijk; een Franciscaner monnik met een monstrans in de hand. Zoveel is zeker, het is geen bijbelverhaal. Immers de Franciscanen en de verering van de hostie stammen uit de na-bijbelse tijd.4
Deze glas-in-loodramen bevinden zich nog steeds in het pand aan de Oudestraat. Onlangs is het voormalige woonhuis van de familie Roelofs opnieuw van eigenaar veranderd. Het is nu eigendom van ‘Goed Wonen’. Voorafgaand aan de verkoop werden de glas-in-loodramen voor Gemert veilig gesteld. In de voorlopige verkoopovereenkomst was namelijk bedongen dat dit drieluik van Daan Wildschut aan de gemeente of aan de heemkundekring moet worden overgedragen ingeval het pand wordt afgebroken dan wel ingrijpend wordt verbouwd.
Gastvrij onderdak voor kunstenaars
Zoals eerder vermeld, kwamen Cisca en Toon Roelofs door hun vriendschap met Daan Wildschut in contact met andere kunstenaars. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog bood het echtpaar een gastvrij onderdak aan verschillende kunstenaars. Dat verblijf in Gemert hing samen met de beschildering van de neo-romaanse kerk Onze Lieve Vrouw ten Hemelopneming in Helmond. De bouw van deze koepelkerk, gelegen aan de westzijde van de Zuid-Willemsvaart, kwam tussen 1914 en 1925 tot stand.
Aanvankelijk werd slechts een deel van deze kerk gebouwd, te weten het priesterkoor, het dwarsschip en de koepel. Piet de Wit, een rijke Helmondse textielbaron was opdrachtgever. De ontwerper was de Rotterdamse architect Jos Margry, en aannemer werd – na openbare aanbesteding – Janus van Eupen uit Gemert. De aanneemsom voor het eerste gedeelte van deze kerk met pastorie bedroeg in totaal f. 84.468,–.
Op 1 april 1914 begon Van Eupen met de voorbereidende werkzaamheden. Korte tijd later, op 19 mei werd de eerste steen gelegd. Het begin van de Eerste Wereldoorlog in augustus 1914 vormde aanvankelijk een ernstige belemmering in de voortgang van de werkzaamheden. Gebrek aan werkkrachten vanwege de algehele mobilisatie, tekort aan materialen door transportproblemen, maar ook
geldproblemen vanwege de ontstane geldcrisis. Niettemin was het in juli 1915 zover dat de kerk haar voltooiing naderde. Het duurde echter tot 1925 voordat tot de bouw van het middenschip en de toren kon worden overgegaan. Dit tweede gedeelte werd gebouwd door de Gebroeders De Vries uit Helmond voor een bedrag van f. 96.000,–.5
Charles Eyck
Eind jaren dertig kreeg de Limburgse kunstenaar Charles Eyck opdracht om muren en gewelven van deze kerk van schilderingen te voorzien. De uitvoering ervan werd ernstig vertraagd door de oorlogsomstandigheden. Het duurde dan ook tot 1949 voordat alle muur- en gewelfschilderingen in de kerk klaar waren.
In die naoorlogse jaren liet Charles Eyck zich bij vele schilderingen in de Helmondse koepelkerk assisteren door Daan Wildschut. Na afronding van zijn opleiding was Wildschut namelijk geattendeerd op het werk van Charles Eyck. Een jarenlange vriendschap en samenwerking was het gevolg. Na de Tweede Wereldoorlog hadden zij hun ateliers in het Bonnefantenklooster in Maastricht.
Behalve Daan Wildschut liet Charles Eyck zich ook bijstaan door de IJsselsteinse kunstenaar Ries Mulder. Deze drie kunstenaars logeerden soms maanden achtereen bij de familie Roelofs aan de Oudestraat om vandaar uit naar Helmond te pendelen.
Charles Eyck was doof en communiceerde door middel van liplezen en gebaren. Op elfjarige leeftijd was hij na een zware ziekte doof geworden en was ook zijn spraak belemmerd. Voor Toon Roelofs vormde de beperking van Van Eyck geen probleem. Hij kon uitstekend met hem van gedachten wisselen.
Het Gemertse vredesmonument
Tijdens de oorlogsjaren was Toon Roelofs op velerlei terreinen actief binnen het verzet. Na de oorlog kreeg hij hiervoor erkenning en als zodanig stond hij aan het hoofd van de plaatselijke afdeling van de Gemeenschap Oud Illegale Werkers (GOIW).
Medio mei 1945, direct na de bevrijding ontstond er bij Gemertse oud-verzetsstrijders de wens een monument op te richten uit dankbaarheid voor de afloop van de Tweede Wereldoorlog. Om die wens vorm te geven, richtten ze het ‘Comité Stichting Oorlogsmonument Gemert’ op. Voornamelijk oud-verzetsstrijders schonken hiervoor geld. Jan Rooijakkers, de toenmalige gemeenteontvanger trad binnen het comité op als penningmeester.6
Toon Roelofs hield zich binnen het comité bezig met de meer praktische zaken. Als hoofd van de plaatselijke GOIW voerde hij overleg met gemeente en provincie over de plaats van het monument.7 Behalve dat was Toon Roelofs belangrijk als geldschieter door het verstrekken van de benodigde voorschotten. De geschonken geldbedragen die vanaf mei 1945 in zijn geheel belegd waren bij de Gemertse Boerenleenbank, waren in het kader van de naoorlogse geldzuivering deels geblokkeerd. Tegoeden opnemen konden alleen als de aanvrager beschikte over een gemotiveerde en schriftelijk goedgekeurde deblokkeringaanvraag van de Nederlandsche Bank N.V. in Den Bosch. Een tijdrovende procedure.8
In de keuze om Charles Eijck het Gemertse vredesmonument vorm te laten geven, heeft het echtpaar Roelofs zeker een rol gespeeld. In die jaren was Eyck er immers vaak te gast. Ook de toenmalige burgemeester De Bekker, die grote waardering had voor deze kunstenaar, kwam regelmatig bij de familie Roelofs op bezoek.
Jacques van Rhijn
Bij de vervaardiging van het monument werd Charles Eyck geassisteerd door de beeldhouwer Jacques van Rhijn. Laatstgenoemde maakt ook de bronzen letters. Voordat het monument in de tuin van het kasteel een definitieve plaats kreeg, was het korte tijd opgesteld in het atelier van Roelofs. Daar werd de laatste hand gelegd en werden er de bronzen letters aangebracht. Na de onthulling van het monument op 8 juni 1947, droeg de afdeling Gemert der GOIW het om niet over aan de gemeente.
Ook met Jacques van Rhijn onderhielden Toon en Cisca vriendschappelijke betrekkingen. In het begin van de vijftiger jaren kwam er van de hand van deze kunstenaar een beeldje in hun tuin aan de Oudestraat. Het verbeeldde een vrouw met kinderen, een voorstudie voor een beeld bedoelt voor een plein in Utrecht.9
Jan van Gemert
Toos de Groot, sedert 1936 de inwonende dienstbode bij de familie Roelofs, kreeg in 1946 van haar verloofde Leo Vilé een schilderij cadeau. Het was van de hand van Jan van Gemert. Leo, van beroep timmerman maakte indertijd lijsten voor deze Gemertse kunstenaar in spe. Jan beschikte niet over geld, wel over schilderijen. Vandaar dat hij de inspanning van Leo met een van zijn werken beloonde. Totdat het een definitieve bestemming kreeg, bewaarde Toos het schilderij in de kast van haar slaapkamer bij de familie Roelofs.
Tijdens een van de vele bezoeken van Charles Eyck en Daan Wildschut spoorde Toon Roelofs Toos aan het schilderij van boven te halen om het aan deze kunstkenners te laten zien. Al bij de eerste aanblik waren ze er beiden van overtuigd dat de maker van dit schilderij over talent beschikte. Door middel van gebaren maakte Van Eyck aan Toos duidelijk dat het schilderij veel geld waard was als er zijn naam onder zou staan.
Daan Wildschut, die indertijd lesgaf aan de Eindhovense kunstacademie, zorgde ervoor dat Jan van Gemert tot voornoemd instituut werd toegelaten om er zijn kunstzinnige aanleg verder te ontplooien. Jaren later, toen Jan van Gemert als kunstenaar erkenning genoot en hij tussentijds zijn werken tentoonstelde, vroeg hij steevast dit schilderij van Leo en Toos in bruikleen.10
Cadeau’s voor Toos en Leo
Door de jaren heen was er een bijzondere band gegroeid tussen de inwonende dienstbode Toos de Groot en de familie Roelofs. Dat hing ten nauwste samen met de verzetsactiviteiten en de vele angstige momenten tijdens de oorlog. Cisca werd opgepakt nadat Toon was ondergedoken en Toos stond alleen voor de huishouding. Ook zij werd aan de tand gevoeld over de verblijfplaats van Toon, maar ze liet niets los.11
Toos de Groot en Leo Vilé trouwden 29 juli 1948. Van Cisca en Toon Roelofs kregen ze als huwelijksgeschenk een Madonna met Kind in glas-in-lood, gemaakt door Daan Wildschut. Ter gelegenheid van de geboorte van zoon Jos, het eerste kind van Toos en Leo maakte Jacques van Rhijn in 1950 een wandbord. Dit aandenken kregen ze cadeau van Kea Roelofs, dochter van Cisca en Toon. Kea was peettante van de boreling.
Nog meer sporen van ‘de kunstenaars van Roelofs’
De kunstenaars ‘van Roelofs’ hebben Gemert nog meer nagelaten. Zo maakte Charles Eyck in 1947 voor het Openluchtaltaar in het Processiepark te Handel twee kostelijke reliëfs van respectievelijk een mannengroep en een vrouwengroep die Maria vereren. De beide kunstwerken zijn aangebracht in de muren die het altaar flankeren.12
In 1948 maakte Charles Eyck voor de gemeente ook een beeldje van een vrouw met een waterkan op het hoofd die boven op de nieuwe ‘Wilhelminapomp’ kwam te staan. De pomp is geen lang leven beschoren geweest. De schade na een ‘ongeluk’ bij het opbouwen van de kermis was zo groot dat de brokstukken verhuisden naar de vuilnisbelt in De Mortel.
Pronkstukken van Charles Eyck en Daan Wildschut zijn wel bewaard in de kerk St.Jan’s Onthoofding. In 1952 onderging de parochiekerk onder pastoor J. van den Heuvel enige verandering. De doopkapel verhuisde naar de zuidkant van de kerk en Charles Eyck maakte hiervoor een glas-in-loodraam met de Verrijzenis van Christus en de engel Sint Michael met de draak (de duivel). Voor de devotiekapel, die datzelfde jaar naar de noordzijde van de kerk was verplaatst, maakte Daan Wildschut een glas-in-loodraam dat de boom van Jesse (Isaï) uitbeeldt. Uit Isaï, de vader van David groeit een boom, symbool voor de stamboom van Christus.13
NOTEN:
1) Anny van de Kimmenade-Beekmans, De schortenfabriek van Roelofs, in: GH 2010/1
2) Nellie Wildschut-Janssen
3) Wikipedia
4) Pastor Jan Vogels
5) Parochie Onze Lieve Vrouw ten Hemelopneming 1915-1990, Helmond, 1990
6) GA: 068
7) GA: 004/1395
8) GA: 068). Pas in maart 1951 waren alle voorschotten met Toon Roelofs vereffend.
9) Kea Hermans-Roelofs
10) Toos Vilé-de Groot
11) J.M. van de Kimmenade-Beekmans, Gemert bezet – Gemert bevrijd, Gemert, 1994, blz. 143-146.
12) Peter Lathouwers, In eeren ende oirbaer onser vrouwe te Haenle – kerk en bedevaart in Handel, Gemert 2005, blz. 101-102.
13) Ton Thelen, In volle glorie, Gemert 2003, blz.76-82
Met dank aan: medewerkers en vrijwilligers Gemeentearchief Gemert-Bakel, Kea Hermans-Roelofs, Lau Huijbers, Ad Otten, pastor Jan Vogels, Toos Vilé-de Groot en Nelly Wildschut-Janssen.
Bekijk PDFGH-2011-01 Uit het oud-rechterlijk archief van Gemert (3)
UIT HET OUD-RECHTERLIJK ARCHIEF VAN GEMERT (3)
Simon van Wetten
De auteur is bezig met het ontsluiten van het complete archief van de criminele en civiele rechtszaken die in de 16e, 17e en 18e eeuw in Gemert hebben gespeeld. Het levert een berg aan kwesties over testamenten, burenruzies en niet betaalde schulden op. Het geeft zicht op een bijkans onafzienbare reeks vecht- en steekpartijen en andere vormen van criminaliteit. Maar het geeft ook een verrassend beeld van de Gemertse samenleving in vroegere dagen. Simon zet de meest aansprekende, ontroerende en typische voorvallen om in anekdotes waarvan u hieronder weer enige voorbeelden aantreft. Hij heeft er inmiddels ruim honderdvijftig en dat aantal zal nog flink uitdijen. (Red.)
1613
Affront
Jan Huijben, borgemeester nota bene, staat terecht vanwege ‘het praktiseren van oproer’ tegen de heer. O Jan, je weet toch dat zulks tot ondergang en verderf van deze gemeente leidt, en dat je zult worden gestraft en de heer om vergiffenis moet bidden en je leedwezen moet tonen, op een zondag, in en om de kerk, en dat met een waskaars in je hand en gekleed in witte kledij, gedurende de hele mis. En meteen daarna word je voor tien jaar verbannen!
‘Ja maar, ik wilde de landcommandeur helemaal niet beledigen, ik wilde me juist in alle onderdanigheid onderwerpen. Goed, het is waar, ik heb het volk bijeen geroepen, maar dat was met goedvinden van de schout en schepenen.’
Gij stommerik, je gaat het noodlot dan toch niet tarten door te roepen dat men de heer geen bede van de Peel zou moeten geven!
‘Ik heb het landcharter gevonden en gelezen. Er staat dat de naburen de Peel gekocht en betaald hebben. Wij dus! Waarom zouden wij dan nog eens de Peel van de heer moeten huren?’
Nog dommer! Zoiets mag je denken, maar moet je niet zeggen.
‘Uit het volk werd toen geschreeuwd dat de secretaris beter z’n testament kon maken. En ik meen dat Willemke Smollers riep dat men de knuppel ter hand zou moeten nemen. Maar dat heb ík niet gezegd!’
Domme, domme Jan. De landcommandeur en de schout stonden samen voor het kasteel naar de oploop te kijken, en jullie hebben naar hen geroepen en – o affront – jullie zijn naar het gesprek van die hoge heren blijven luisteren. Ja, zo sticht je krakeel en oproer.
Tot over tien jaar, Jan … En lees ondertussen dat Landcharter nog maar eens na, want daarin staat toch echt iets anders…
1625
Wie de koe toekomt, die vat haar bij de horens
Willem Aryaen Thijssen, u kent hem niet, want hij woont helemaal in Heesch in het Maasland, is naar Gemert gekomen. Zijn koe is namelijk afgelopen donderdag gestolen, zomaar uit zijn stal weggehaald! Die koe is hier in Gemert ten huize van Simon Claessen aan het Cruijs gevonden. Het beest is daar gebracht door een onbekend persoon, die zei uit Cuijk te komen en Jan Diercx te heten, zo verklaarde de vrouw van Simon. Hij probeerde de koe te verkopen, maar zij begreep dat het zou kunnen zijn dat de koe gestolen was. Toen is die persoon weggegaan en heeft zichzelf fugitief gemaakt.
Willem heeft twee buren uit Heesch meegenomen die kunnen bevestigen dat het zijn koe is.
‘Dit is zeer zeker de koe van Willem. Jawel, ze is zes of zeven jaar, zwart, en drachtig van haar vierde kalf, en wij kennen deze koe al heel lang!’
Willem mag zijn koe weer naar huis leiden. Het is nog een lange weg naar Heesch …
1637
De andere kant van de tralies
‘Als een gevangene door schuld of onoplettendheid van de cipier of bewaarder de gevangenis ontvlucht, dan moet de cipier instaan voor degene die gevlucht is, en met dezelfde straf gepunieerd worden die anders zou zijn opgelegd aan de gevangene.’
Welnu, ene meester Goort Verbeten is in gevangenschap genomen vanwege een moedwillig delict hier in Gemert door hem begaan. Jan Hendrick Schuijl kreeg op 26 januari de opdracht om meester Verbeten te bewaken en te bewaren. Maar Verbeten is, wellicht na een slapeloze nacht door het gesnurk van de niet al te waakzame Schuijl, in de vroege morgen van 27 januari uit de gevangenis en uit banden van ijzer ontkomen en ontlopen.
Nu zit de gevangenenbewaker Schuijl zelf in de gevangenis en zal aan lijf en goederen worden gestraft.
Bekijk PDFGH-2011-01 Amigo – gevangenis in Gemert en Handel
AMIGO – GEVANGENIS IN GEMERT EN HANDEL
Ad Otten
Loodrecht op de door het oude centrum van Gemert slingerende hoofdstraat telden we tot voor kort een elftal officieel benaamde gangen. Nonnengang, St.Joris & St.Tunnisgang, Pelikaangang, Bonengang, Amstelgang, Soikerijgang, Gasthuisgang, Karregang, Bloemerdgang, Mickersgang en Kopperegang. Eind december 2010 zorgde stichting Gemert Vrijstaat1 met instemming van alle belanghebbenden voor een twaalfde gangnaambordje met de curieuze naam ‘D’n Amigogang’. Hij gaat tussen de panden Binderseind 21 en Binderseind 25 – respectievelijk bekend als ‘Hoofdzaak’ en als ‘Klokhoed’ – en loopt dan als gang min of meer dood op het als Binderseind 23 geadresseerde pand dat is voorzien van het huisnaambord ‘d’n Amigo’. In het verre verleden toen in Gemert nog een brigade gevestigd was van de marechaussee diende dit pand als hun ‘gevangenis’. En al klinkt het ongelooflijk het Spaanse woord ‘amigo’ dat vriend betekent, heeft zowel in Vlaanderen als in Brabant al sedert de Tachtigjarige Oorlog de betekenis van ‘gevangenis’.
De kazerne tegenover d’n amigo
De locatie van deze gevangenis hoeft niemand te verwonderen omdat van 1896 tot 1925 het recht tegenover de gang aan de andere kant van het Binderseind gelegen statige pand diende als Marechausseekazerne. Als geschiedkundige herinnering daaraan is een jaar of wat geleden boven het toegangsportaal van genoemd pand het koninklijk wapen van de Marechaussee met de lijfspreuk ‘je maintiendrai’ (‘ik zal handhaven’) in het straatbeeld teruggebracht. Koning Willem I was het die in 1814 het marechausseekorps stichtte en dat belastte met de handhaving van de orde, de uitvoering der wetten en het waken voor de veiligheid aan de grenzen en op de wegen in het Koninkrijk der Nederlanden. Aan dit korps hechtte de koning zijn eigen familiewapen dat pas daarna bij Koninklijk Besluit van 24.8.1815 werd vastgesteld als Nederlands rijkswapen. Het door twee gouden leeuwen gehouden wapen erfde de koning van zijn voorouders en stamt van oorsprong uit het Franse prinsdom Orange dat ‘stamvader’ Willem van Oranje in de loop van de zestiende eeuw erfde van zijn neef René van Chalons.
Na een weversoproer in het voorjaar van 1849 werd in Gemert om, zoals het in een ambtelijke verantwoording werd omschreven, ‘het ontluikende communismus’ te beteugelen, een marechausseebrigade gestationeerd.2 Aanvankelijk werd daartoe het oude gasthuis aan de Haageijk (nu: Rooijackers Meubelen) gehuurd, om in 1896 de veel riantere behuizing van het juist opgeleverde en in opdracht van kuiper Groeneweg gebouwde robuuste herenhuis aan het Binderseind te betrekken als kazerne. Bij zo’n kazerne hoorde uiteraard een gevangenis. En die werd gevonden in de gang tegenover de kazerne.
Amigo is echt gevangenis
In woordenboeken en ook middels google vinden we tal van bevestigingen dat zo’n 400 jaar geleden bij ons in Brabant de benaming ‘amigo’ voor ‘gevangenis’ vrij algemeen ingang vond. Eén der meest sprekende voorbeelden vinden we in de Rue de l’Amigo in Brussel (d.i. achter het aan de Grote Markt gelegen Brusselse stadhuis) waar de 5-sterren hotelaccommodatie Rocco Forte Hotel Amigo is gevestigd. Van een aantal zalen hebben de ramen de karakteristiek behouden van de oude staatsgevangenis die vroeger op deze plaats stond. Eén van de meest bekende gevangenen was in 1848 Karl Marx, maar de ouderdom van de staatsgevangenis gaat veel verder terug. Want werden daar bijna drie eeuwen eerder al niet de graven van Hoorne en Egmond opgesloten alvorens zij op de Grote Markt naar order van de zogeheten bloedraad van landvoogd Alva werden onthoofd?
De vraag blijft echter hoe het Spaanse woord ‘amigo’ dat internationaal bekendheid geniet als ‘vriend’, hier zo’n geheel andere betekenis kon krijgen. Taalkundigen gaan er doorgaans van uit dat het oud-nederlandse ‘vrunte’ of ‘vrint’ dat stond voor ‘gevangenis’ al of niet opzettelijk, of schertsend is verward met ‘vriend’, waardoor het Spaanse ‘amigo’ hier de betekenis kon krijgen van ‘gevangenis’. Het naambordje van de Rue de l’Amigo in Brussel kreeg deswege ook de Nederlandse vertaling van ‘Vruntstraat’ als onderschrift. In Het Woordenboek der Nederlandsche Taal (23ste deel, Leiden 1987) lezen we onder vroont(e) – vroent(e), vrunte als tweede betekenis “Verouderd maar nog in gewestelijk in Vlaams-België: (stads)gevangenis”. Ter ondersteuning volgt onder meer een oud citaat: “Zij (eenige Kabeljauwsche edelen) dorsten ja Den Haeg verrassen, braken ’s graven vrunt open, en namen de verloste gevangenen mee naar Delft.” Als derde betekenis voor ‘vroont-vrunte’ lezen we hier verder van “omheinde ruimte voor het opsluiten van in beslag genomen dieren”.
In het tijdschrift ‘Onze Taal’ van de jaargang 1999 wordt ‘amigo’ door Hans Heestermans opgevoerd onder de ‘vergeten woorden’.3 Hij schrijft:
Vergeten woorden. Amigo
In het Vlaams betekent ‘amigo’ ‘gevangenis’; hoe kan een Spaans woord dat ‘vriend’ betekent, deze negatieve betekenis krijgen? Dit is te verklaren door te kijken naar de aloude Nederlandse woorden ‘vroon’ (grond van landheer) en ‘vroonte’ of ‘vrunt’ (gevangenis van de landheer). Een gangbare nevenvorm van dit laatste was ‘vriend’)”; zodoende kon het Spaanse equivalent ‘amigo’ ook op gevangenis toegepast worden. “En zo werd een vriend een vijand.”
Tenslotte komen we ‘amigo’ ook tegen in het Woordenboek van de Brabantse Dialecten [WBD].4 Onder het lemma ‘gevangenis’ zien we daar naast vele andere benamingen amigo als voorkomende in Lier, Tilburg, Bladel, Turnhout, Oelegem, Peizegem, Teralfene en Asse. Van een amigo in Gemert en Handel had men toen kennelijk nog geen weet.
D’n Amigo in Handel
Dat de benaming ‘amigo’ ook in Gemert bekend is gebleven lezen we in ‘De geschiedenis van het Lager Onderwijs in Handel’ (1981). De oude uit 1828/1829 daterende Lagere School van Handel werd in 1880 vervangen door een nieuw gebouwde Lagere School tegenover de Handelse kapel. De oude school kwam toen helemaal beschikbaar als onderwijzerswoning. In 1920 werd deze woning betrokken door het jonge onderwijzersgezin Kalkhoven-Waldram. Zestig jaar later interviewde Peter Lathouwers Mevr. Gesina Kalkhoven. Zij vertelde dat zij ooit had gehoord dat aan de achterzijde van de oude school een gevangenis was aangebouwd die in die tijd “d’n amigo” werd genoemd. In het verbouwingsbestek van 1881 staat daadwerkelijk een ´prison´ vermeld, waarin de oude plavuizen uit de onderwijzerswoning werden gelegd. De gevangenis werd voorzien van een zolder, evenals de rest van het gebouw. De ‘prison’ of ‘d’n amigo’ werd gebruikt om misdadigers en vooral dronkaards tijdelijk op te sluiten. De familie Kalkhoven had dit gebouwtje – zij woonde er van 1920 tot 1927 – in gebruik als kolenhok. De schooljeugd zo wist Gesina Kalkhoven nog te vertellen, noemde het kolenhok overigens ‘spienhok’. En… ook dat is een in het verleden veel gebruikte benaming voor ´gevangenis´.5
Met de naam ‘d’n amigo’ blijft een zowel taalkundig als geschiedkundig bijzondere herinnering bewaard.
NOTEN:
1. De naamgeving past bij de doelstelling van Stichting Gemert Vrijstaat, die beoogt ‘de plaatselijke geschiedenis beter zichtbaar te maken in het straatbeeld.’ Gemert Vrijstaat bestaat sedert november 2005 en heeft dankzij gemeentelijke en provinciale subsidies inmiddels een 150-tal projecten (grote en kleine) weten te verwezenlijken, waartoe o.m. behoren een 50-tal huisnamen en een 10-tal gangnamen.
2. Henk Giebels, Het Gemertse weversoproer van 1849, Gemert 1999.
3. ‘Onze Taal’, 1999, blz. 227.
4. Woordenboek van de Brabantse Dialecten III, 3.1 (Maatschappelijk gedrag, school en onderwijs), p. 372 en 373.
5. Peter Lathouwers, Lager Onderwijs in Handel 1722-1980, Gemert 1980, blz. 21.
Bekijk PDFGH-2011-01 De Rips, Duits vliegveld in Gemert
DE RIPS, DUITS VLIEGVELD IN GEMERT
Ruud Wildekamp
Gedwongen door het luchtoverwicht dat de geallieerden hadden bevochten, besloot de Luftwaffe om in de wijde omgeving rond haar nachtjagervliegvelden in het westen, zogenaamde Schattenplätze aan te leggen. Daarop konden de kostbare vliegtuigen, met hun hoogwaardige radarapparatuur, gedurende de daguren worden verspreid om ze te onttrekken aan de voortdurende aanvallen van geallieerde jagers en bommenwerpers. In het vroege voorjaar van 1944 werden de eerste terreinverkenningen uitgevoerd door de Bauleitunge van Volkel en Venlo. De keuze viel op twee terreinen in de uiterwaarden van de Maas, één bij Kessel en een ander bij Keent. Op dit laatste terrein was in 1933 al een reeks vliegdemonstraties gehouden. Daarnaast viel de keuze op een terrein tussen Sint Anthonis en Boxmeer en één in de gemeente Gemert, niet ver van het kerkdorp De Rips van de gemeente Bakel & Milheeze. Vertaald naar de huidige situatie werd het vliegveld ten noorden van en parallel aan de Dr. De Quayweg gepland, niet ver van de aansluiting met de Middenpeelweg.
Dit terrein in het landgoed De Sijp behoorde toe aan Gijs, Arie en Johan Eikelenboom, landbouwers in het buitengebied van Elsendorp, terwijl Janus van Zeeland en Albert van den Elzen landbouwers in de aangrenzende Mortelse Peel stukken weiland op het Zwarte Water af moesten staan. De gronden werden niet onteigend maar simpelweg door de Duitsers in gebruik genomen. Schadeloosstelling voor het gebruik geschiedde eerst na de oorlog door het Bureau Herstelbetalingen van het Ministerie van Financiën.
In april 1944 verstrekte de Bezirksbauleitung der Luftwaffe Limburg te Venlo de opdracht aan de Deutsche Dienststelle bij het arbeidsbureau van Eindhoven om werkkrachten te leveren voor de aanleg van een vliegveld aan de rand van de gemeente Gemert, bij De Rips. Die werkkrachten zouden, onder toezicht van het cultuurtechnische bureau Slingerland1 uit Eindhoven, de nodige grondwerkzaamheden dienen te verrichten. Daarop vorderde de Duitse Fachberater Haase, bij het arbeidsbureau van Eindhoven, de levering van, in totaal, 205 arbeidskrachten voor De Rips bij de gemeenten Aarle-Rixtel (25 man), Beek en Donk (25), Deurne (50), Bakel en Milheeze (50), Gemert (50), Lieshout (30) en Stiphout (25). Deze arbeiders dienden op 22 mei 1944 aanwezig te zijn op het werk bij De Rips. Vijftig zouden tewerk worden gesteld op een eveneens aan te leggen vliegveld bij Boxmeer. Deze gemeenten waren juist daarvoor geconfronteerd met een vordering van arbeiders voor de aanleg van de Atlantikwall in de provincie Zeeland. Het lag daarom voor de hand dat de betrokken burgemeesters protesteerden tegen deze dubbele levering. Ook de Gemertse NSB-burgemeester Vogels uitte bezwaren tegen deze dubbele eis. Dit protest had als resultaat dat de betreffende gemeenten alleen aan de vordering voor het vliegveld moesten voldoen.2 Verder mochten de gemeenten Eindhoven en Helmond vrijwilligers leveren die dan niet naar de provincie Zeeland hoefden. Aan de vrijwilligers zou een gratis middagmaal worden verstrekt waarvoor geen levensmiddelenbonnen hoefden te worden afgestaan.
De vertegenwoordiger van de Bezirksbauleitung Limburg, Inspektor Osbahr Kruschke, vestigde daarop zijn kantoor in het jachthuis van het landgoed Cleefswit te Elsendorp. Meest echter werkte hij vanuit het café Van der Ven in De Rips. Vanuit deze zogenaamde Aussenstelle Deurne hield hij toezicht op het werk. Hij maande de betreffende gemeenten tot een snelle levering van de arbeiders en dreigde met strenge straffen als niet aan de eisen werd voldaan. Het merendeel van deze gemeenten vroeg daarop om vrijwilligers. Dit resulteerde echter niet in de vereiste aantallen. De meeste gemeenten gingen daarop over tot een aanwijzing bij toerbeurt. Dagelijks trokken de arbeiders vanuit de omliggende dorpen te voet of per fiets richting De Rips. Vanuit Eindhoven en Helmond werden ze per bus of vrachtwagen aangevoerd. Aanvankelijk werd het werkvolk uit Gemert ook per bus naar het werk gebracht. Zij konden op het Borretplein (nu Ridderplein) opstappen. Na enige tijd werd gesteld dat zij op eigen gelegenheid naar het werk dienden te komen. De aanvang bleef onveranderd 08.00 uur. Ook de firma Slingerland vestigde een tijdelijk bijkantoor in De Rips. In de laatste dagen van mei 1944 startte de aanleg van het vliegveld. Dit was niet populair en iedere dag kwamen er minder arbeiders opdagen. Omdat het werk in de ogen van Kruschke niet snel genoeg vorderde werden meer arbeiders bij de naburige gemeenten opgeëist. In een brief van 7 juni aan burgemeester Wim Wijtvliet van Bakel en Milheeze eiste hij vijftig arbeiders en 25 voerlieden met paard en wagen en een ambtenaar om toezicht te houden. De brief besloot met het dreigement dat bij weigering streng zou worden ingegrepen. Daarop verschenen tussen de 25 en 30 mannen die echter door Kruschke werden teruggestuurd en telefonisch deed hij zijn beklag bij Wijtvliet. Er moesten meer werkers komen of er zouden strenge maatregelen volgen!
Daar ook de rekrutering van arbeidskrachten voor het werk in de provincie Zeeland achterbleef, werden in de nacht van 7 op 8 juni, razzia’s gehouden in Asten, Geldrop, Someren en Veldhoven. Daarbij werden de burgemeesters van Asten en van Someren, te weten Wim Wijnen en Piet Smulders, gearresteerd en op transport naar Zeeland gesteld. Daags na de razzia’s was het aantal absenten aanmerkelijk geringer maar nog steeds te veel in de ogen van Kruschke. Daarop volgde op 9 juni een schriftelijk bevel van Fachberater Haase aan de gemeenten Deurne en Bakel & Milheeze om aan de vereiste quota te voldoen. Daar op 23 juni de vereiste aantallen werklieden nog steeds niet aanwezig waren werden Wijtvliet en zijn collega Lambooy van Deurne opgehaald door enkele leden van de Sicherheitspolizei van Eindhoven, onder leiding van Kriminalrat (Major der Polizei) Wilhelm Weber en overgebracht naar de gevangenis van ‘s-Hertogenbosch. Geschrokken door dit feit meldden zich op 26 juni vijftig Deurnese vrijwilligers bij Kruschke. Lambooy werd diezelfde dag nog vrijgelaten en ondanks dat uit Bakel zich slechts 10 vrijwilligers op De Rips hadden gemeld werd ook Wijtvliet de dag daarop vrijgelaten. Waarschijnlijk om de druk op de gemeenten op te voeren werden, in de nacht van 29 op 30 juni 1944, in Deurne en Gemert razzia’s uitgevoerd. In Deurne werd daarbij geschoten waardoor een persoon gewond raakte. In Gemert werden bij de razzia 34 jongemannen opgepakt die voor het merendeel naar Duitsland werden gezonden. Na de brute moord op 3 juli 1944, waarbij een Duitse soldaat met de bajonet op het geweer de Helmondse vrijwilliger Lucas P. van Rooij, bij het in de bus gaan, in de borst stak, hielden veel arbeiders het voor gezien en doken onder. Van Rooij had die dag al meerdere malen de Duitsers geïrriteerd en maakte bij het instappen van de bus opnieuw problemen. Hij werd zwaargewond naar het ziekenhuis in Helmond gebracht waar hij kort na aankomst aan inwendige bloedingen overleed. Van Rooij liet een vrouw en een kind achter.
Op 6 juli 1944 werd Wijtvliet ontboden bij de Beauftragter des Reichskommisars voor Noord-Brabant in Vught. Ook andere burgemeesters uit de regio die geweigerd hadden arbeiders te leveren voor Zeeland of De Rips werden ontboden. Hen werd de vraag gesteld om alsnog tot aanwijzing over te gaan. Zeven van hen weigerden en werden overgebracht naar het concentratiekamp Vught. Onder hen bevond zich ook Wijtvliet.3
Zich gesterkt voelende door deze gebeurtenissen eiste Kruschke op 7 juli vijftien voerlieden met paard en wagen van Bakel. De volgende dag diende een lijst met namen te worden ingeleverd anders zouden er maatregelen volgen. Ook nu nog meende de locoburgemeester Peter Manders dat niet aan deze eis kon worden voldaan. De secretaris bracht nog dezelfde avond deze boodschap over aan Kruschke. Deze ontstak hierop in woede en beet de secretaris toe dat hij de Wehrmacht de nodige boeren wel zou laten ophalen en dat daarbij bloed zou vloeien. Daarop riep op 10 juli locoburgemeester Manders de, op Duits gezag ontbonden, voormalige gemeenteraad bijeen om de situatie te bespreken. Manders durfde geen verdere risico’s aan te gaan en besloten werd om door loting landbouwers per toerbeurt aan te wijzen.
De keiharde aanpak van Kruschke sorteerde wel effect. Begin juli werkten circa vijfhonderd arbeiders op het vliegveld. Onder leiding van het bureau Slingerland werden de omheiningen verwijderd, sloten gedempt en een brede baan geploegd. Dit ploegen geschiedde in hoofdzaak door Jan Wouters die dagelijks met zeven of acht paarden naar het werk kwam. Deze baan, ruim 1.100 meter lang en ongeveer zestig meter breed, diende door de arbeiders te worden geëgaliseerd, voorzien van graszoden, die vervolgens werden aangestampt. De zoden werden gestoken uit de weilanden van De Sijp, het naastliggende Zwarte Water en bij De Mortel. Op deze manier werd een landingsbaan gevormd die echter niet werd gedraineerd. Voor de boeren in de omgeving was het meteen duidelijk. Door het dempen van de sloten zou het veld, bij langdurige regen, onbruikbaar worden. Ter verkrijging van een obstakelvrije aanvliegroute werden ook enkele bomen gekapt. Om het werk wat te versnellen vorderde Kruschke een smalspoortrein met rails van het waterschap ‘Stroomgebied van de Aa’.4
Voor toekomstige onderkomens voor het personeel van het vliegveld reserveerde de Bauleitung bij de Gemeente Gemert alvast het jachthuis van Cleefswit en een zevental boerenhoeven.5 Deze reservering gold geen vordering, de bewoners konden de woningen blijven bewonen en hun bedrijf uitoefenen. Op een later tijdstip zou mogelijk een in beslagneming volgen. Zover is het echter nooit gekomen. Wel werd door toedoen van de Bauleitung een tweetal barakken aan de rand van het vliegveld opgetrokken.
De activiteiten van de Duitsers in de Peel ontkwamen niet aan de aandacht van de ondergrondse. De verzetsgroep ‘Albrecht’, wat een synoniem was van Eerste Luitenant van de Artillerie H.G. (Henk) de Jonge MWO-4, die in geheel bezet Nederland actief was, heeft ook over de Duitse objecten in het Peelgebied aan Londen gerapporteerd. Deze groep maakte dan ook op 17 juni 1944 voor de eerste maal melding dat men, ten westen van De Rips, was begonnen met de aanleg van een vliegveld. Op 30 juni 1944 werd nog vermoed dat het om een schijn- of imitatievliegveld handelde, om de aandacht van aanvallers van het echte vliegveld af te leiden. Maar op 14 juli berichtte ‘Albrecht’ dat het een noodvliegveld betrof waarmee grote haast werd gemaakt. Daags daarvoor waren honderd arbeiders uit Amsterdam aangekomen en in een werkkamp bij De Rips ondergebracht. In augustus 1944 kwam het vliegveld, feitelijk niet meer dan een grasstrip, gereed. Veel gebruik hebben de Duitsers er niet van kunnen maken. Onbevestigde berichten uit de omgeving spreken van slechts enkele landingen. Eén ervan, een lichtblauw tweemotorig vliegtuig, zou een ‘hoge ome’ hebben gebracht die het nieuwe veld inspecteerde. Van een ander vliegtuig werd gezegd dat het post bracht. Voor deze vluchten werd echter in Duitse bronnen geen bevestiging gevonden. Gedwongen door het oprukken van de geallieerden trok de Lufwaffe zich op ‘Dolle Dinsdag’ 5 september 1944 terug van De Rips. De arbeiders hebben dit vertrek niet afgewacht en kwamen daags tevoren al niet meer opdagen. Groep ‘Albrecht’ wist op 11 september te melden dat het veld niet meer werd bewaakt. Op 12 september berichtte de groep dat het vliegveld onbeschadigd was achtergelaten en onmiddellijk door geallieerde vliegtuigen zou kunnen worden gebruikt. Daags daarop meldde een agent van deze verzetsgroep dat een stalen draad als versperring over het veld was gespannen. Bovendien waren dorre takken in de grond gestoken. Meerdere keren werd verzocht op het terrein wapens af te werpen om de verzetsgroepen in de omgeving te bewapenen. Dergelijke droppings hebben nooit plaatsgevonden. Door de aanwezigheid van een kleine bewakingseenheid bij de, ten zuidoosten van De Rips gelegen, voormalige Duitse radarstelling zouden deze waarschijnlijk ook een hachelijke onderneming zijn geworden.
Direct na het vertrek van de Duitsers zijn de beide barakken aan de rand van het vliegveld door omwonenden gesloopt en is het hout voor eigen gebruik meegenomen.
(wordt vervolgd)
BRONNEN:
Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, Archief Illegaliteit, dossier 190a Groep Albrecht, bestanden 1122, 1755 en 1850; Nationaal Archief, Archief Ministerie van Justitie, Accountantrapport A. Nagelsmit over werken J. Slingerland 1940-1944; Archief Gemert-Bakel, AB003 map 427; AG004, mappen 1438 en 1450; AG008 Map 9 politiemaandrapporten; Regionaal Historisch Informatiecentrum Eindhoven (RHCE), Archief Helmond 248 Gemeente Secretarie, Doos 1468 Bezettingsschade en burgerslachtoffers; Regionaal Historisch Centrum Eindhoven, Archief Aarle-Rixtel 1932-1967, mappen 503-505; Burgers, J. Ze hebben ons in de steek gelaten. Son en Breugel, 2004: 36-42; Graat, T. “Vliegveld De Rips”. Gemerts Heem, 20(1980): 31-32; Grimm, P., Loo, E. van, R. de Winter, Vliegvelden in oorlogstijd. Amsterdam, 2009: 282-284; Kerkhof, L. van der. Tussen crisis en wederopbouw. Bakel, 1995: 111-113; Kimmenade-Beekmans, A. Gemert bezet – Gemert bevrijd. Gemert, 1994: 100-101; Otten, A. “Vliegveld De Rips in… Gemert!!!”. Gemerts Heem, 21 (1979): 124-128
NOTEN:
1. Jan Slingerland, eigenaar van het cultuurtechnischbureau Slingerland, werd op de zitting van 18 december 1947 van het Bijzondere Gerechtshof veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf, ontzetting uit het actieve en passieve kiesrecht en ontzegging van het recht een grond- en/of bouwbedrijf te leiden.
2. Arbeiders die aan de Atlantikwall, de Duitse kustverdediging, in de provincie Zeeland werkten deden dit in dienst van enkele aannemers, regionaal zowel als landelijk opererend, tegen een, voor de sector gebruikelijke loon. De arbeiders die te werk werden gesteld ontvingen een loon dat aan de gemeenten werd uitbetaald door Slingerland. De gemeente diende ervoor zorg te dragen dat eenieder werd betaald overeenkomstig de gewerkte uren.
3. Na de bevrijding bleek het smalspoortreintje te zijn verdwenen. Het waterschap diende daarop bij de Gemeente Gemert een verzoek tot schadeloosstelling voor de Duitse vorderingen in die deze doorverwees naar de schade-enquêtecommissie. In de loop van 1947 werd dit verzoek gehonoreerd en de geleden schade uitgekeerd. Gemeentearchief Gemert-Bakel, AG004 Map 1438, diverse soorten vorderingen 1940-1954;
4. De betreffende burgemeesters werden op ‘Dolle Dinsdag’ 5 september 1944 van Vught overgebracht naar concentratiekampen in Duitsland. Met uitzondering van de burgemeester van Leende overleden daar allen aan geleden ontbering. Wijtvliet werd van Vught overgebracht naar het kamp Sachsenhausen in de buurt van Oranienburg bij Berlijn. Begin februari en 1945 werd hij op transport gesteld naar het concentratiekamp Buchenwald waar hij op 9 februari 1945 overleed. Burgers, J. Ze hebben ons in de steek gelaten. Son en Breugel, 2004:
5. Door de Ortskommandantur Eindhoven werden, met ingang van 29 juni 1944, ten behoeve van de Bauleitung Venlo volgende boerenhoeven gereserveerd: F48 E.G. Eikelenboom, F49 J.A. Kastelijn, F51 Judith Gertrudahoeve van J. Eikelenboom, F61 A. van Zeeland, F63 Augustahove van C. Schuurman, F62 A. van de Elzen, F64 Christinahoeve van Th. Fleuren. Met ingang van 24 juli werd hieraan toegevoegd F47a M. Kuipers. Archief Gemert-Bakel, AG004, map1438
Bekijk PDFGH-2011-01 D’n buurman over Gemert anno 1645
D’N BUURMAN OVER GEMERT ANNO 1645
Simon van Wetten
Philips, baron van Leefdael, was heer van Waalwijk én van Beek, en dus een belangrijke buurman van de Commanderij Gemert.1 Geboren omstreeks het jaar 1610, getrouwd met Cornelia, dochter van Johan van Egmond van der Nyenburg, en verwekker van negen kinderen, zag hij ook nog kans veelvuldig conflicten met zijn onderdanen uit te vechten voor de Raad van Brabant én om een vraagbaak te worden! Een vraagbaak? Jawel, de baron wist héél veel over stambomen, extracten, attestaties en wapenen. Heraldische wapens, wel te verstaan. Als een adellijke familie nog eens het precieze van de kwartierstaat, de voorouders of de bezittingen wilde weten, dan kon ze dankzij de enorme verzameling boeken, archieven en notities van baron Van Leefdael een heel eind terug in de tijd …
Maar Van Leefdael had een bredere belangstelling dan alleen maar genealogie. Alle heerlijkheden, kastelen, kerken, kloosters en kapellen in de Meijerij van ‘s-Hertogenbosch hadden zijn warme aandacht. Hij beschreef ze en zo komt het dat we weten hoe de buurman van Gemert om en nabij 1645, in de laatste jaren van de Tachtigjarige Oorlog, tegen ‘ons’ aankeek.2 Hij weet natuurlijk van de status aparte van Gemert dankzij de Duitse Orde, noemt de namen van de landcommandeur en de commandeur en duidt en passant ook nog een wisseling van de wacht in het commandeurschap aan. Van Leefdael vindt onze kerk, de toen tweehonderd jaar oude St. Jan, heel mooi! Hij beschrijft de Maria-devotie in Handel, beoordeelt de kerk (destijds nog een kapel) aldaar als zeer fraai, en haalt aan om een tweede kapel te beschrijven, maar houdt halverwege de zin op.3 Het opgelegd protestantisme (na de val van Den Bosch, in 1629) omschrijft de baron-historicus als de retorsie, de vergelding. Voor de predikheren in Den Bosch de reden om naar Gemert te verhuizen. Verder heeft Van Leefdael lovende woorden voor de Latijnse school, goed begiftigd, met een leien dak, omgracht, en zelfs geleid door een directeur! Het kasteel vindt de buurman-baron natuurlijk magnifiek en hij heeft de ophaalbruggen geteld: drie! Ja, ja, de Commanderij van Gemert is de rijkste van de hele Ballije. En tot slot wordt het Slotje beschreven.
Gemert
Deze plaetse en comparert nerijcht onder de dorpen van de Meijereije van Den Bosch, toebehoorende den Duijtschen Orden onder de Ballije van Ouden Bissen. Heer daervan wesende den lantcommandeur van Bissen voors., ’t welck tegenwoordigh is heer Goddart, Grave van Huijn, jongsten soone des heeren van Gillain, pantheere van Wachtendonck. Den tegenwoordigen commandeur aldaer is heer Gaspar Ulrich, baron van Hoensbroeck (en later daar bijgeschreven) als nu den baron De Virmundt.
Den parochiekercke is seer schoone, hebbende voor patroon Jan Babtist. In ’t patronaat competeert den heer lantcommandeur van Bissen voors.
Op seekere plaetse ghenaemt Handell is een seer fraije capelle van onse L. Vrouwe, daer veele devotie gheschiet. Item nogh een cappelle daer patroon is ….. (hier stokt het).
Seedert de retorsie hebbende de verjaeghde predicheeren van ’s Hartogenbossch aldaer ghetimmert seekere woonstede ghelegen in ’t midden van ’t dorp aen de Mercktplaetse van ’t dorp. Voordsh is tot Gemert eene schoone ghedoteerde schoole, met schalien dack gedeckt ende met grachten omwatert, waer van deritteur is den pastor aldaer.
Item is aldaer een mangnifiec out gehbout casteel met drij optreckende bruggen ende twee schoone, wel betimmerde nederhooven, wesende de residentie van de commandeur, ende tot den commanderijen met andere schoone goederen behoorende als weesende Gemert de rijckxste commanderij onder de Balliage van Olden Bissen.
Item nogh is tot Gemert seekere woonplaets met grachten omgraven, ghecoomen van Goddart van Lanckvelt, ende met sijne dochter Maria ten houwelijck ghebrocht aen jonker Robert de Bever, heere van Milheeze.
NOTEN:
1. A.P. van Vliet: Baron Philips van Leefdael (1610-1681), genealoog en historicus. (Zie www.thuisinbrabant.nl/biografieen)
2. Philips van Leefdael heeft in 1654 de wapens en beschrijvingen vastgelegd. In het Rijksarchief te ‘s-Hertogenbosch treft u het aan bij code-inventaris 350, inventarisnr. 1. De beschrijvingen van de dorpen stamt ook uit ongeveer die tijd, hoewel men mag aannemen dat de indrukken en kennis die de baron moet hebben opgedaan om die dorpen eigenhandig te kunnen beschrijven, dateert van de jaren daarvòòr. Code-inventaris 350, inventarisnr. 6.
3. De Ossenkapel kan het niet geweest zijn, die bestaat pas sinds 1891. Mogelijk is bedoeld de (oude) kapel op Esdonk, of de kort na de pestepidemie van 1636 in aanbouw genomen Antoniskapel van De Mortel. De bouw daarvan werd pas in 1689 afgebouwd (zie: A.Otten, Oudste vermelding van de St.Antoniskapel in De Mortel, Gemerts Heem 1980 nr.1, p.7-8).
Bekijk PDF