GH-2010-02 Spiritijnen in Gemert 1914-2010

Ad Otten

Ze kwamen in de herfst van 1914 als vluchtelingen uit Leuven waar door Duits oorlogsgeweld zo’n 1800 huizen werden verwoest. Seminaristen waren het, van de Congregatie van de Heilige Geest met hun novicemeester Charles Luttenbacher. Ze kwamen met d’n tram. Langs De Drie Ossen en De Zoete Moeder tot bij De Keizer op ’t Mèrtvèld. Eén van de studenten, Jan van Dooren, kende hier de weg op zijn duimpje en in Helmond op het station had hij iedereen de weg gewezen naar de Goede Moordenaar die hen naar Gemert zou brengen. Vader Driek van Dooren was geboren op het Keizersbosch en Jan zelf had hier de Latijnse School doorlopen en was in de kost geweest bij zijn oom en tante in de Pandelaar.

De week daaraanvoorafgaand had de Franse Spiritijn Albert Sébire Gemert ontdekt. Hij, de stichter van de Belgisch-Nederlandse provincie van de Congregatie van de Heilige Geest met kloosters annex studentenhuizen in Lier, Gentinnes, Weert, Baarle-Nassau en het hoofdhuis Leuven, moet geweten hebben van het door zijn landgenoten in Gemerts kasteel gestichte seminarie der Jezuïeten en ook wat die Franse studenten boven het hoofd hing. De meesten waren al opgeroepen voor het vervullen van de militaire dienstplicht in de loopgraven van het Frans-Duitse 2010-2 spirit1oorlogsfront. De anderen zouden volgen wanneer zij er de leeftijd voor hadden. Het moet Sébire door het hoofd hebben gespeeld dat deze voor de jezuïeten zo treurige toestand ruimte én studiemogelijkheid bood voor zíjn studenten, die nota bene tot kort tevoren bij de jezuïeten in Leuven nog Filosofie en Theologie studeerden… In de hoop op een spoedige vrede hielden de Jezuïeten in Gemert echter nog een slag om de arm. Bij hen college lopen was prima maar ook huisvesting op het kasteel was teveel gevraagd. Pastoor Van Beek wist echter uitkomst. Hij stelde de bovenverdieping van het aan de Bonengang gelegen Parochiehuis ter beschikking als onderkomen voor de spiritijnse seminaristen, terwijl ook de gasthuiskapel van de zusters in de Nieuwstraat door hen gebruikt mocht worden. Luttenbacher kon dan meepesant hun rector worden. Zuster Antonia, de portier, zou later gekscherend zeggen: “Ik stón ´r mí óp èn ik góng ´r mí te béd”. Zo is het gekomen.

In 1916 was het de Jezuïeten al duidelijk dat de voortzetting van hún seminarie op het kasteel aan een erg dunne draad was komen hangen. Tenminste dertig van hún studenten waren al gesneuveld. De Congregatie van de Spiritijnen kon nu zijn intrek nemen op het kasteel. Wel zou het nog twaalf jaar duren vooraleer zij in december 1928 het kasteel van de Jezuïeten in eigendom overnam. Luttenbacher, nog steeds het gezicht van de congregatie in Gemert, trok er elke dag op uit. Hij kwam overal en van hem werd gezegd: “Haj skojde vùr de paoters ’t álleng kestaël baj mekaor” en Gemert en de omliggende dorpen stemden daar van harte mee in. Voor de boeren was het bijna een ere-kwestie om het kasteel-missiehuis van èrpel te voorzien. En bij Sint Severus, de patroon van de Gemertse wevers zat al van oudsher de Heilige Geest op de schouder. Luttenbacher haalde ook steeds meer broeders naar Gemert die de communiteit, zoals ook in de missiegebieden, selfsupporting moest maken. Er kwamen koks, bouwvakkers, schoenmakers, kleermakers, boeren en tuinders. In tegenstelling tot de rijke jezuïetenorde, die vele priesters telde van adellijke komaf, was de Congregatie van de H.Geest van oudsher een arme organisatie. In 1703 te Parijs gesticht als seminarie voor arme studenten. In 1815, na de nederlaag van Napoleon, ingegaan op het aanbod van de nieuwe Franse regering om de pastorale zorg op zich te nemen in de koloniën, en op verzoek van de Paus bundelde ze vervolgens de krachten met de Congregatie van het Heilig Hart van Maria, die zich speciaal het lot van de vrijgekomen slaven in Afrika aantrok. Onder de bezielende leiding van François Libermann, de katholiek geworden zoon van een rabbijn uit de Elzas, traden de nieuwe spiritijnen over het voetlicht als de pioniers van de missionering in Afrika.

2010-2 spirit2

Zo kreeg Gemert een kasteel met een missie. ’n Kasteel met een venster op de wereld. In 1931 was de tijd ook rijp voor een zelfstandige Nederlandse ‘provincie’ van de van oorsprong Franse Congregatie van de H.Geest. Het provinciaal bestuur vestigde zich in het kasteel en Bernard Hilhorst, die nog onder Luttenbacher in Gemert had gestudeerd werd de eerste provinciaal. Drie jaar later werd hij benoemd tot bisschop van Bagamoyo in Oost-Afrika. Heel Gemert, met rijen dik langs de straat, zwaaide hem uit en zo was het ook met de vele priesterwijdingen. 510 in totaal. Eerst in de parochiekerk, maar vanaf 1936 in de zelfgebouwde kapel. Dat er op aandrang van het bisdom met de paters overeengekomen was dat de kapel niet toegankelijk mocht zijn voor de parochianen van Gemert en dat de omgang met de Gemertse bevolking tot een minimum beperkt moest blijven om de roeping voor de missie niet ten koste te laten gaan van de eigen priesteropleiding van het bisdom, deed daar niets aan af. Er was een grote belangstelling van de dorpsgemeenschap voor het wel en wee van het kasteel-missiehuis en die belangstelling werd ook beantwoord. Was het niet pater Loffeld die in 1941 het initiatief nam voor de oprichting van de lokale heemkundekring?

Gedurende de Tweede Wereldoorlog waren de missiegebieden niet bereikbaar en konden er geen nieuwe studenten worden aangenomen. Het kasteel geraakte overvol van afgestudeerde priesters en broeders, klaar voor de missie. In 1946 vertrokken ze uit Gemert met 120 spiritijnen tegelijk. En er was een groeiende aanwas van nieuwe studenten die aanhield tot omstreeks 1960. Dat in de loop van vijf jaar het aantal priesterroepingen echt tot nul zou dalen kwam voor iedereen echter als een donderslag bij heldere hemel. Dat had niemand voorzien. Wel dat de nieuwe tijd vroeg om een heroriëntatie. De communiteit Gemert liep al vóór het Vaticaans Concilie (1962-1965) op menige hervorming vooruit. Zozeer zelfs dat binnen de congregatie, tot in de missie, werd gesproken over de ‘kwestie Gemert’. Voor het eind van het concilie ging in Gemert al menige pater, broeder en frater-student ‘uit de kleren’.

Vanaf 1964/65 tekende elk jaar zich duidelijker af dat het eigen Philosophicum en Theologicum van de Congregatie het hoofd niet boven water zou kunnen houden. De wetenschappelijke priesteropleiding begon zich overal naar universiteiten en theologische hogescholen te verplaatsen. In 1968 waren de laatste priesterwijdingen in de Gerarduskerk in Gemert en in 1969 werd definitief een punt gezet achter de eigen priesteropleiding.

Al vanaf 1965 had de congregatie steeds wijder haar poorten geopend voor de lokale gemeenschap en rond 1970 kwam heel Gemert al bij de paters over de brug. Er werd vergaderd bij het leven. Samenlevingsopbouw stond er in de steigers. Paters namen mee het voortouw. Zij participeerden nu ook in de parochiële zorg, er kwam een kapelgroep met speciaal bisschoppelijk verlof voor experimentele liturgische vieringen. Als er iets binnen de kasteelgrachten werd georganiseerd dan wilde niemand dat missen. Informatiemarkt, kunstmarkt, kasteelevenement, boekenbeurs, filmfestival, derde wereldfestival, het kon niet op. Paters en broeders bleven mee aanpakken en niet zelden waren zij het die hun nek uitstaken voor een minderheid.

Voor de congregatie zelf was het kasteel weer het hoofdhuis van de Nederlandse Provincie en tegelijk het ontmoetingscentrum voor missionarissen-met-verlof en het tehuis voor oud-missionarissen. In het park kwam ook de provinciale begraafplaats, een indrukwekkend monument van werkzaamheid over de hele wereld. Dat zal blijven. In het weekend van 7 en 8 mei is de congregatie van Gemert verhuisd naar Gennep.

Het kasteel van Gemert heeft een heel bijzondere geschiedenis. Gesticht door de Teutonische Ridderorde. Bij rondleidingen wordt in de donjon met trots gewezen op de portretten van commandeurs en landcommandeurs die hier de scepter zwaaiden. Maar vanaf 1914 is er door de Congregatie van de Spiritijnen een niet minder indrukwekkend laatste hoofdstuk toegevoegd aan ‘onze’ kasteelgeschiedenis. Om dat te onderstrepen zullen wij (Gemert Vrijstaat, Heemkundekring De Kommanderij Gemert) een geschilderd portret van Charles Luttenbacher, stichter van een kasteel met een missie, aan de bestaande portrettengalerij toevoegen.

(tekst uitgesproken bij het afscheid van de congregatie op 23 mei 2010)

Bekijk PDF

GH-2010-03 Gemertse fietsen: de Handeliafiets van Kis van der Aa

 2011-4 kap0

Ad Otten

Twee jaar geleden werd in Gemerts Heem al geattendeerd op een Gemerts fietsmerk uit het verleden, te weten “Ridders”, het fietsmerk van Graard de Jonker (Jonkers) uit het Binderseind. Een krant van exact 100 jaar geleden attendeerde ons nu op een Gemertse fiets uit een nog veel vroegere periode. 2010-3 kap2Het betreft een Handelse fiets van smid en kastelein Kís van der Aa die na zo’n 15 jaar ‘handel in rijwielen’ in 1910 uitpakte, met een eigen fietsmerk van eigen fabrikaat onder de naam ‘Handelia’. Een naam die tot op de dag van vandaag nog altijd, en tot ver buiten Handel, bekendheid geniet als Hotel Handelia. De oorsprong van ook deze naam ligt bij dezelfde Kís van der Aa die van vele markten thuis was… Hieronder volgt het krantenbericht uit De Zuid-Willemsvaart van 19 maart 1910:

Handel. Het is C.W. v.d. Aa gelukt na een vijftienjarige ondervinding, een rijwiel samen te stellen, dat alles overtreft in gang en kwaliteit, maar vooral in prijs niet te evenaren is; dit is het Handelia rijwiel! Honderden attesten voorhanden.

2010-3 kap1

*Gemeentearchief Gemert-Bakel AG 084 Archieven Notarissen invnr.58 akte 311.

Bekijk PDF

GH-2010-03 Macropedius in het Engels

Henk Giebels

Onlangs verscheen aflevering 13 van European Medieval Drama.1 Dit speciaalnummer van het internationale Engelstalige jaarboek over Middeleeuws toneel is gewijd aan de beroemde toneelschrijver en onderwijsman Georgius Macropedius, die in 1487 in Gemert geboren werd onder de naam Joris van Lanckvelt.2 Het is niet het eerste Engelstalige werk over Macropedius. Dat verscheen 38 jaar geleden al in New York, in een serie over de grote auteurs van de wereld.3

Het jaarboek bevat zeven artikelen over Macropedius.4 Bovendien is de volledige 2010-3 mac1Engelse vertaling van zijn meesterwerk ‘Hecastus’ er aan toegevoegd. Na een Introduction van de Amsterdamse hoogleraar en eindredacteur Jan Bloemendal volgt een artikel van ondergetekende onder de titel Macropedius’s Life and Times. Dit artikel heeft enkele bijlagen.5 In de laatste bijlage staat een overzicht van de 36 verschillende uitgaven van de Epistolica, Macropedius’ schoolboek over de kunst van het schrijven van brieven, in de periode 1543-1649. In het volgende artikel, Macropedius’s Drama in an International Context, schetst Jan Bloemendal de grote betekenis van Macropedius voor het Europese toneel. Louis-Peter Grijp, hoogleraar te Utrecht, beschrijft vervolgens de muziek en liederen die door Macropedius werden gecomponeerd: Macropedius and Music: Georgius Macropedius as a Composer of Songs for the Theatre and Other School Performances. In de bijlagen worden drie liederen in een moderne notatie gepubliceerd, zodat ze zo kunnen worden gelezen en uitgevoerd. Hij komt tot de conclusie dat Macropedius als componist slechts over bescheiden kwaliteiten beschikte.

Agnes Sneller, voormalig hoogleraar aan de universiteit van Boedapest, Hongarije, beschrijft de rol van de vrouw in de toneelstukken van Macropedius: The Plays of Georgius Macropedius: A Gender View. Frans-Willem Korsten, literair theoreticus en hoogleraar in de literatuur in Leiden en Rotterdam vergelijkt Macropedius’ toneelstukken met die van schrijvers als Brecht en Beckett. Zijn artikel heeft de interessante titel: ‘But did they not, with it, burn the excrements as well?: Macropedius’s Experimental Plays, or Humanism as Avant-garde. Hij komt tot de conclusie dat Macropedius een kwalitatief zeer hoogstaand toneelschrijver is. Yehudi Lindeman, voormalig hoogleraar aan de McGill universiteit in Montreal, Canada, vergelijkt Macropedius’ onderwijskundige en opvoedkundige ideeën met die van Erasmus: Macropedius’s Rebelles and Erasmus’s Principles of Education. Hij vertaalde al eerder twee toneelstukken van Macropedius in het Engels. Oud-Gemertenaar en voormalig leraar Grieks en Latijn, Frans Slits, publiceert een artikel over Macropedius en diens reken- en wiskundeboek Macropedius and Arithmetic: Brevis calculandi ratio. Hij laat onder andere zien hoe Macropedius het rekenen met Arabische cijfers in plaats van met Romeinse cijfers introduceerde. Tenslotte wordt de artikelenreeks afgesloten met een complete Engelse vertaling van Macropedius’ toneelstuk ‘Hecastus’, een zeer 2010-3 mac2succesvolle Latijnse bewerking van het Middelnederlandse stuk ‘Elckerlijc’, dat talrijke drukken, vertalingen en opvoeringen kende in de 16e en 17e eeuw. De vertaling is van de hand van de Engels-Canadese oud-hoogleraar uit Toronto, Christopher C. Love.

Onze Gemertse Macropedius is in Nederland, België en Duitsland al goed bekend vanwege zijn toneelstukken en werken voor het onderwijs. Mogelijk wordt dat met het verschijnen van dit Engelstalige jaarboek in de rest van de wereld ook zo. En misschien raken ook een paar Gemertenaren (nog) meer geïnteresseerd…

 

 

2010-3 mac3

 

 

 

 

 

NOTEN:

1. EMD 13, European Medieval Drama 13 (2009). The Latin Playwright Georgius Macropedius (1487-1558) in European Contexts, ed. Jan Bloemendal; Brepols Publishers, Turnhout 2010; ISBN 978-2-503-53091-8, 233 pagina’s, €72.

2. Zie

3. Thomas W. Best, Macropedius, New York 1972, Twayne’s World Authors Series, no. 218. Dit werk beschrijft en analyseert alle toneelstukken van Macropedius op een heel interessante manier.

4. Een aantal van deze artikelen verscheen eerder in een Nederlandstalige bundel die uitgegeven werd ter gelegenheid van een symposium over Macropedius dat in 2008 in Utrecht plaatsvond: Macropedius 1558-2008. Macropedius in Europese context. Teksten van de voordrachten gehouden op 3 oktober 2008, onder redactie van Jan Bloemendal, (Florivallis) Amersfoort 2008; ISBN 978-90-75540-39-0.

5. In de Nederlandstalige bundel verscheen een andere bijlage: een overzicht van alle 175 vrienden en kennissen van Macropedius.

Bekijk PDF

GH-2010-03 Einattenhof en Einattensteen

 

Ad Otten

Veel straten op de Molenakker zijn genoemd naar vroegere kasteelbewoners van Gemert, de commandeurs van de Duitse Ridderorde, oftewel de Teutonen. Virmundt, Van Loe (uit te spreken als Van Loo), Wachtendonk, Wassenaar en Cortenbach. Logisch dat een nieuwe straat gelegen temidden van deze straten ook een naam moest krijgen die verwijst naar één van de vroegere ridderheren van Gemert. De keuze viel daarbij met Einattenhof op het oud-adellijk geslacht Van Einatten, dat in de vijftiende en zestiende eeuw, om precies te zijn van 1482 tot 1571 maar liefst drie commandeurs van die naam naar Gemert bracht. Dat waren Mathiaan, Henrick en Wijnant van Einatten. Van het Zuid-Limburgse adellijk geslacht Van Einatten is van oudsher de afstamming van Karel de Grote bekend en het bijzondere is dat de drie genoemde commandeurs in Gemert voor nogal wat nakomelingen zorgden, waardoor zo’n 4 à 500 jaar later van nagenoeg elke oud-Gemertse familie ook de afstamming van Karel de Grote kan worden aangetoond. Om dat ‘hard’ te maken bracht de heemkundekring al in 1993 een boek uit onder de titel ‘Stammen alle Gemertenaren af van Karel de Grote?’ Het was een boeiende puzzel, die door heel Nederland vooral bij genealogen gretig aftrek vond.1 De auteurs van het boek maken duidelijk dat het antwoord op de in de boektitel vervatte vraag ‘ja’ is.

Vermeldenswaard is nog dat van dertien van de vijftien ‘commandeurskinderen Van Einatten’ bekend is, dat zij opgroeiden in het omgrachte huis dat in 1587 de bestemming kreeg als Latijnse School. Dat is dus op de locatie van de Gemertse Heemkamer en het huidige gemeentearchief Gemert-Bakel aan de Ruijschenberghstraat.

Van de adellijke Van Einattens is bij de Bouwhistorische Dienst in ‘s-Hertogenbosch bovendien de oudste Gemertse wapensteen bewaard gebleven. De inmiddels meer dan 500 jaar oude wapensteen-in-mergel sierde vroeger de voorgevel van het zogeheten Huis van Gemert, het refugiehuis van de Commanderij van Gemert in ‘s-Hertogenbosch. Beeldhouwer Toon Grassens van de Stichting Gemert Vrijstaat heeft van die wapensteen een perfecte replica gemaakt die in het voorjaar van 2010 een plaats kreeg aan de achtergevel van de Latijnse School. Toon maakte daarvoor bovendien aan de hand van het origineel de wapensteen zoals die er 500 jaar geleden in kleur moet hebben uitgezien. De achtergevel van de Latijnse School biedt sedert afgelopen voorjaar een heraldisch curiosum met naast elkaar twee ‘corporele documenten’ die 500 jaar ‘verschil’ maken.

Ook de Molenakker biedt in de nieuwe straat Einattenhof nog een heraldische herinnering aan de Van Einattens met de naam van het daar gebouwde appartementencomplex ‘Merlettenhuis’. Deze naam is namelijk ontleend aan de merletten, dat zijn heraldische eendjes, die voorkomen in het familiewapen van de Van Einattens.2010-3 einatten

En tot slot is het eigenlijk toch wel aardig om met enige historische feiten aan te geven van welk hoog aanzien ‘onze’ commandeurs Van Einatten, respectievelijk ‘onze’ voorouders, wel niet waren… De Gemertse commandeur Mathliaen van Einatten valt de grote eer te beurt om per charter van 8 november 1496 door Maximiliaen aartshertog van Oostenrijk, tevens Duits keizer, te worden ‘gecommiteerd’ om in zijn naam de inhuldiging te ondergaan van Heer van Grave en het Land van Cuijk.2 Henrick van Einatten, de opvolger van commandeur Mathliaen in Gemert, wordt in juli 1539 gesignaleerd in het gevolg van koningin Maria van Hongarije bij haar inhuldiging in ‘s-Hertogenbosch als regentes over De Nederlanden. Hij treedt daar op naast illustere figuren als de bisschop van Palermo, de hertogin van Milaan, de markgraaf van Bergen op Zoom, de prins van Chimay en de ‘ambassiateurs van Vrankrijk en Engelant’.3

NOTEN:

1. Willy Ivits en Hans Vogels, Stammen alle Gemertenaren af van Karel de Grote?, Gemert 1993.

2.Archief Grave – charternr.75 dd 8.11.1496 (met dank aan Wim Jaegers)

3.zie noot 1 blz. 38.

Bekijk PDF

GH-2010-03 Uit het oud-rechterlijk archief van Gemert (1)

Simon van Wetten

De auteur is bezig met het ontsluiten van het complete archief van de criminele en civiele rechtszaken die in de 16e, 17e en 18e eeuw in Gemert hebben gespeeld. Het levert een berg aan kwesties over testamenten, burenruzies en niet betaalde schulden op. Het geeft zicht op een bijkans onafzienbare reeks vecht- en steekpartijen en andere vormen van criminaliteit. Maar het geeft ook een verrassend beeld van de Gemertse samenleving in vroegere dagen.

Simon zet de meest aansprekende, ontroerende en typische voorvallen om in anekdotes waarvan u hieronder alvast enige voorbeelden aantreft. Hij heeft er inmiddels ruim honderdvijftig en dat aantal zal nog flink uitdijen (Red.).

1664 Daar is geen touw aan vast te knopen

Daar stonden ze toch wel beteuterd te kijken, de vorster én de ondervorster, beide leden van het stoere geslacht Van Puijffelick. Je zou haast gaan geloven in tovenarij. Gisteravond een half uur werk gehad met het vastkluisteren van Herman Heijbessemer. De smid heeft nog geholpen. Het been van de gevangene gemeen krap omsloten door het ene einde van de ketting, het andere einde met een grote kram stevig verankerd aan een stijl. De deur van de gevangenenkamer, hoog in het kasteel, driedubbel op slot. Met die deur was vanmorgen, toen ze Herman eten kwamen brengen, ook niets mis. Maar toen Jan van Puijffelick het slot opendraaide en de deur openduwde, bleek de kamer leeg. Z’n neef Lucas van Puijffelick, stoer of niet, liet het bord en de kroes uit zijn hand vallen. Niet te bevatten! Het raam stond open. Er hing een touw uit, vastgemaakt aan de ketting die de bewegingsvrijheid van Heijbessemer gisteren nog tot een minimum had beperkt, maar vannacht blijkbaar het houvast naar Hermans’ vrijheid was geweest.

‘Lucas, dat touw lag hier gisteravond toch niet, wel?’

‘Nee, Jan, maar wel wat lijnwaad en stro. Kijk, daar heeft ie een zeel van gemaakt.’

‘Ik zou er niet aan durven gaan hangen, zo hoog.’

‘Als ie dat heeft aangedurfd dan zal die vent nog wel meer op z’n kerfstok hebben gehad dan wij al dachten.’

Inderdaad, die Herman Fransen alias Heijbessemer was van het woestere type. Hij heeft een tijdje in Gemert gewoond met zijn bijzit, Maria Schepers. Zijn eigen vrouw had ie in Sint Oedenrode laten zitten, nadat hij het arme, zwangere mens zodanig had geslagen dat haar kindje vroegtijdig en dood werd geboren. En Maria moest het ook vaak ontgelden. Pas nog had hij haar in de gracht gegooid en met een stok ondergehouden. ’t Was dat enige passerende personen zo dapper waren om in te grijpen, anders was het vrouwke zomaar verdronken. Maar om dat soort delicten was Herman niet in de ijzers geslagen. Nee, de prioriteiten van de landdrost van de Meierij lagen niet bij het beschermen van mishandelde vrouwen. Heijbessemer, die blijkbaar meer dan alleen bezems kon binden, had vals geld uitgegeven en dáárom werd ie door de autoriteiten gezocht.

1665 De plank misslaan2010-3 oud-recht1

Vergeet nooit de naam van een predikheer! Timmerman Jan Heijnen en kuiper Claes Maessen, allebei 26 jaar, hebben hard gewerkt in het klooster van de predikheren, aan het Binderseind. Zij hebben daar de cellen en ‘beschutselen’ van de kloosterlingen, gemaakt van dennendelen en planken, afgebroken. Een soort beeldenstorm? Een klein beetje wel! De predikheren mochten sinds 1648 niet meer als kloostergemeenschap bijeen zijn. Gemert werd toen bezet door het Staatse leger. In 1649 was de kloostergemeenschap noodgedwongen naar Mechelen verhuisd. Toen Gemert in 1662 de status van soevereine heerlijkheid van de Duitse Orde terugkreeg, was een aantal predikheren teruggekomen, als leraar aan de Latijnse school. Maar hun cellen hadden ze niet meer nodig, dat mocht niet meer. Mediteren moest voortaan in Mechelen.

Jan en Claes hadden die planken in het klooster boven de kerk op de zoldering gezet, vóór tegen de gevel, en die planken waren tussen maandag- en dinsdagnacht verdwenen. De schout en schepenen, kordate lieden als zij waren, organiseerden meteen op verscheidene plaatsen een huiszoeking. En zo kwamen zij in het woonhuis van Jan Claessen en diens vrouw Luijtje Jegers.

De schout: ‘Eens zien wat we hier hebben. Vijf planken, omtrent de 10½ voet lang, en nog negen delen met een lijstje, 8 voeten lang. Met een lijstje nota bene! Die komen voorzeker uit het predikherenklooster.’

Jan Claessen: ‘U spreekt juiste woorden, heer schout. De vader van mijn vrouw heeft ze van een predikheer gekocht.’

De schout: ‘En hoe heette die predikheer?’

Tja, dat waren Jan, Luijtje en vader Jan Jegers alle drie vergeten. Pijnlijk!

De vorster bracht de planken naar het huis van de secretaris en onze Jan en Claes, kenners van die planken, werden er bij gehaald.

De schout: ‘Mannen, zijn dit de bewuste planken?’

Jan en Claes verklaarden dat die planken ‘zeer gelijk zijn’ aan de planken die zij uit het klooster hadden gebroken, maar de ‘perfecte’ waarheid konden ze helaas niet geven.

2010-3 oud-recht2Nogmaals, het bestond uit kordate lieden, dat span van schout en schepenen. Een ingeving leidde hen naar het huis van Jan, de timmerman. Nee, de ontbrekende planken stonden daar niet, maar bezijden de trap waarop je bij Jan naar de zolder kon klimmen, stonden wel twee ramen!

De schout: ‘Die ramen, van wie zijn die?’

Jan zei niets. Dat had ook geen zin. Het waren ramen die je als timmerman niet in je eigen vensters deed. Dan zou je je eigen glazen ingooien!

De schout: ‘Onder dit glas met raamke staat “Dominus Abraham Melchiors, kanunnik te Oirschot, 1643”, en dit glas, daar staat een wapen op afgebeeld, met daaronder: “Jan van Dinther, 1643”. Je wilt toch niet zeggen dat…’

Jan zei niets.

1690 Impregneren

‘Seks’, heer schout Johan Ambrosius Cox, kent u dat woord? Gebruikt men in uw tijd dat begrip? Nou, de schout kende in ieder geval wel andere omschrijvingen. En hij had er géén begrip voor. Hij wees op het plakkaat van 1 april 1683, op het stuk van defloratie:

‘Een jongeman, verlijdende een eerlijke dochter en haar door het bijslapen of vleselijke conversatie impregnerende, is gehouden een boete van 100 gulden te betalen.’

Wijnandt Dirck Coolen had zich niet ontzien door middel van schone woorden en trouwbelofte de dochter van Claes Thomas Strijbos te misleiden (en tegelijkertijd te vérleiden). Het meiske heette Maria.

‘Op deze familie valt, buiten dit geval, niets ter wereld aan te merken. Maar Wijnandt heeft Maria wél bezwangerd.’

De schout legde met graagte de bijbehorende boete op!

Gaat het te ver om ruim drie eeuwen na dato aan schout Cox uit te leggen dat de zo ongeveer enige man die verlijden kan, een notaris is? En dan geen skon meidje, maar een akte. Díé wordt door een notaris verleden. Ja, dat gaat inderdaad te ver. We laten dít verleden rusten …

1760 Op tijd naar huis

Zou het plakkaat van 15 juli 1760 eigenlijk al gelden? We hebben het hier over het placcaet door de heer Landcommandeur der Balije Alden Biessen als soevereine grondheer van Gemert geëmaneerd, en op 24 juli van datzelfde jaar met klokkenslag aan het volk na de Hoogmis gepubliceerd. U en ik hádden het dus kunnen weten…

Het was vanaf dat moment verboden – en wel op een boete van 25 gulden, € 11.- aan de herbergiers van Gemert om ’s avonds na tien uur te tappen. En dat niet alleen, nee, de klanten en gasten dienden op dat moment te vertrekken!

2010-3 oud-recht3Berber, de weduwe van Jan Oswolt Robert, dreef anno 1760 ook een herberg en dreef de klanten vanaf die 24ste juli niet om 22.00 uur naar buiten. Zo’n type was zij nu eenmaal niet, zoiets doe je als gastvrije cafébazin niet. En al helemaal niet als Jantje Manders en N.N. Clefort, beide inwoners alhier, nog in je staminee zitten. Op 27 juli, drie dagen na de afkondiging van het plakkaat, ging de deur open, zowat de gehele Gemertse politiemacht, bestaande uit de vorster, de schutter en de vrijschutter, kwam binnen en Berbertje moest bloeden. Zij werd gecalengeerd, beboet.

Maar Berber was het er blijkbaar niet mee eens, zij betaalde de boete niet, en dat is de reden waarom ook dit incidentje vereeuwigd is in Gemerts Rechte(r)lijk2010-3 oud-recht4 Archief.

Bekijk PDF

GH-2010-03 De Broekstraat van weleer (8- slot)

Oude tijden keren niet weer

 

Adriaan van Zeeland en Simon van Wetten

Nog even, en dan … Eindelijk mogen we weer een andere kant op kijken! Acht afleveringen hebben de auteurs, steeds naar links turend, de Broekstraat van Heuvel naar Boekent en terug bewandeld, beschreven en bejubeld. Na het voltooien van dit slotepos over de meest authentieke rand van Gemert kunnen we u, na een bezoekje aan de fysiotherapeut, eindelijk weer recht in de ogen kijken, zelfs al staat u rechts van ons.

Nog drie huizen te gaan tot de finish.

De Pieckhof, Broekstraat 39-39a

Net voordat je linksaf via Daalhorst de wijde wereld in kunt, treffen wij aan onze 2010-3 broek1linkerhand de Pieckhof aan.Tweehonderd jaar geleden woonde hier een familie Pieck en in het oude landboek wordt de naam van eigenaar Thonis Peters al verlengd met “Pieckhof”. Van medio 19de eeuw boerden er in opeenvolging families Van de Weijer. De laatste is Jan van de Weijer met zijn vrouw Tonna van Rooy. Het echtpaar bleef kinderloos maar Jan stond bij iedereen bekend als secretaris van d’n Eierbond in Gemert. Enige tijd na het overlijden van ‘zijn’ Tonna (1959) verkocht hij de Pieckhof aan buurman Piet van Stiphout. En daarna duurde het niet lang of het kwam in de Broekstraat al tot een vroegtijdse boerderijopsplitsing. In 1965 trouwde Albert Rooijakkers uit de Broekstraat met Christien Theunissen uit de Donk. Zij kochten het voorhuis van De Pieckhof en Albert moderniseerde dat eigenhandig. Het achterste deel met twee dubbel staldeuren bleef nog een kleine drie decennia stal, vooraleer Harrie Hagelaars (kleinzoon van Piet van Stiphout), later met Marita, zich in deze helft van de Pieckhof nestelde. Als boerenzoon trok Harrie al vanaf zijn twaalf jaar met paard en kar zelfstandig naar de Tweede en de Derde Steeg om te hooien in ’t Broek, maar Harrie kiest uiteindelijk toch niet voor een bestaan als boer maar voor de techniek. Paardenstal, varkensstal, schuur en een mysterieuze ‘vetput’ in de Pieckhof verbouwt hij in 1992/1993 tot woning.

Met Albert Rooijakkers in het oorspronkelijke voorhuis filosoferen we over de schrijfwijze van zijn achternaam. Albert stamt uit de Broekstraatse familie R(o)o(ij)(y)a(c)(k)kers en je zou zeggen dat de nakomelingen van dat geslacht hun achternaam op identieke wijze schrijven. Maar dat is niet zo. Een tante van Albert aan moederskant, dus objectief in deze materie, zat in het onderwijs. Zij stelde dat de Gemertse uitspraak van de twee ‘o’s’ in Rooijakkers die klinkers afkneep en dat daarom vaak werd gedacht dat je ‘Roijakkers’ hoorde te schrijven. Maar als je in het onderwijs zat dan prikte je daar natuurlijk doorheen en wist je dat de naam met twee ‘o’s’ geschreven moet worden!2010-3 broek2

Albert is geboren en opgegroeid in het huis waar nu de Van Bommels wonen en is qua domicilie dus uiteindelijk maar vijftig meter opgeschoven.1 Het sleutelwoord van Alberts jeugd is “afgeblokt”. Alle ambities die Albert had werden afgeblokt. De kans om makelaar te worden? Vader Rooijakkers zei dat je daar je brood niet mee kon verdienen. Geld lenen bij de Boerenleenbank om het half ingestorte bedoeninkske van Boertje van der Asdonk te kopen.2 Of Albert iemand had die borg stond? Nee, niemand. Dan maar piloot worden! “Ge vaalt d’n uurste kaër al aojt de loocht,” meende de familie. Alles werd afgeblokt. Het werd dus vier jaar landbouwschool. Daar was ook een 2010-3 broek3leraar Scheepers aan de Ambachtsschool, die het vak ‘weven’ gaf. Hij kwam bij Albert thuis, betoogde dat het landbouwbestaan geen toekomst had. Weven, dat was het! Maar Albert koos voor het beroep van metselaar, wilde niet tussen vier muren zitten. Wel muren metselen. Het was de opmaat van een zeer druk bestaan. Albert kocht de (halve) Pieckhof – hij had nu geen borg meer nodig – en brak het huis op de kap na helemaal af. Voordat u bouwkundige vragen gaat stellen: de kap stond zolang op stempels. Tussendoor haalde Albert zijn aannemersdiploma in Eindhoven en moest daar op de fiets naar toe. De aankoop van een NSU-brommer werd in huize Rooijakkers als een zeer overdreven en veel te luxe uitgave beschouwd, maar met 400 geleende guldens van Boerenleenbank-directeur Jan Swinkels werd dit voornemen nu eens niet afgeblokt.

2010-3 broek5

Overdag metselen, ’s avonds naar school en ’s nachts in de varkensstal slapen in de tijd dat de zeugen moesten biggen. In de ijskoude winter van 1963 overleed vader Rooijakkers en Albert werd als oudste zoon ook nog eens voogd over de drie jongste kinderen. Toen zes jaar later zijn broer Jan door een tractorongeluk overleed, heeft Albert de boerderij een half jaar draaiend gehouden. Dat ongeluk kwam volgens Albert door het feit dat zijn broer met klompen de ijzeren pedalen van de tractor bediende. Die klompen waren bij het inkuilen spiegelglad geworden.3

Het leven van Albert is bepaald niet zonder tegenslagen verlopen. Ook in de Broekstraat krijgt niemand een garantie op een gelukkig, hèndeg leven.

Het Begijnhof2010-3 broek6

Op onze heenweg door de Broekstraat zijn we al de boerderij tegengekomen die getooid is met de schone naam “Het Begijnhof”. Deze boerderij werd gebouwd nadat de oorspronkelijke hoeve met dezelfde naam op 18 mei 1895 was afgebrand. Het oude Begijnhof stond aan de overzijde van de weg. Jazeker, de plaats waar we nu, op de terugweg en naar links kijkend, langs lopen! Het aardige is dat Harm, de zoon van wijlen Bart van de Laar, weer terug overgestoken is. Hij heeft tegenover zijn ouderlijk huis, dus op de gronden waar ooit het oude Begijnhof stond, een nieuw huis gebouwd. Harm ondersteunt zo het credo dat de geschiedenis zich herhaalt en heeft er nog een schepje bovenop gedaan door twee van zijn stieren de naam Soeterbeek mee te geven. Als ze dat op het KI-station in de vrouwelijke lijn doortrekken, dan hoeven de koeien niet uitsluitend als Klara 1, 2, 3, enz. door het runderleven te gaan. De koffiemelk in de koffie die u drinkt terwijl u dit artikel leest, zou dan best eens het extract van de melk van de bevallige en altijd aanstekelijk loeiende koe Klara Soeterbeek 6 kunnen zijn.

Het klooster Soeterbeek en de Broekstraat hadden een band, de zusters uit Nederwetten hadden hier bezittingen. De Augustinessen van het klooster waren weliswaar geen begijntjes, maar in tijden van vervolging was het wel zo handig om een uitwijkplaats in Gemert te hebben en nóg veiliger was het dan om zogenaamd begijn te zijn in plaats van kloosterlinge. Zo ongeveer zal de naam Begijnhof zijn ontstaan.

Aan de Stinckert

2010-3 broek8

We weten het: bewoners van “De Stinckert” voelen zich soms wat ongemakkelijk bij de naam van hun boerderij. Helemaal niet nodig natuurlijk, want het is wel één van de allermooiste boerderijen die we in Gemert hebben. En de naam, in vervlogen tijden altijd gespeld als “Aen de Stijnckaert”, slaat bovendien niet eens op het huis, 2010-3 broek9maar op de wijde omgeving. Eén van de gedachten over die eigenaardige naam is dat er in dit toen drassige stukje van Gemert vlas werd geroot.4 Dat proces levert een behoorlijke stank op. Een nog aardiger en tegelijkertijd griezelige theorie is gebaseerd op het feit dat er, wel in een ver verleden maar niet zó ver weg, twéé galgenvelden in het achterland van deze boerderij lagen. Het ene in het verlengde van de huidige Galgenveldse weg, net over de Snelle Loop (aan de oude weg naar Beek!). Daar stonden de Beekse galgen. Het andere galgenveld lag op Milschot, een eindweegs stroomopwaarts aan de Snelle Loop, maar wel bereikbaar middels dezelfde Galgenveldseweg. Daar stonden de Gemertse galgen. Soms hingen daar al een tijdje de ter dood veroordeelden, in weer en wind. En als de wind dan enigszins verkeerd staat …

De eeuwenoude boerderij was nog niet zolang geleden het decor van autogarage Van de Laar. Daarna woonde er een paar jaar een dierenarts en nu is het de monumentale woonstee van de familie Van Helvoort.

2010-3 broek10

 

Slot

We zijn terug bij de hoek Heuvel-Broekstraat, de plek waar nu “De Zoete Moeder” herrijst en waar we twee jaar en acht afleveringen geleden aan onze progressieve, links georiënteerde wandeltocht door deze prachtige straat begonnen. We hopen dat we de hoeven en huizen, de bewoners en vooral de sfeer van dit nog immer landelijk stukje Gemert goed over het voetlicht hebben gebracht. En als over honderd jaar de nieuwe rage van hoogbouw in Gemert ook deze straat in de houdgreep heeft genomen, dan kunnen de bewoners van al die verdiepingen de acht elektronisch gebundelde afleveringen van “Gemerts Heem”, gezellig zittend bij het elektrisch haardvuur, nog eens aanklikken en tegen elkaar zeggen: “Wat was het hier toen schoon!” Ze bedoelen dan natuurlijk: SKON!

NOTEN

1. Zie aflevering zeven in Gemerts Heem 2010 nr.2.

2. Zie aflevering zes in Gemerts Heem 2010 nr.1.

3. Zie ook aflevering zeven.

4. roten = de stengels van vlas aan de werking van water blootstellen teneinde de bastvezels los te maken.

 

 

Bekijk PDF

GH-2010-03 Het Vrijthof

Begraven in en rond de kerk

Ton Thelen

Een korte voorgeschiedenis

 

De kerk van Sint-Jansonthoofding is gebouwd tussen 1437 en 1455. In 1437 werd de parochie Gemert als zelfstandige parochie opgericht, afgescheiden van de oude parochie Bakel die viel onder de abdij van Echternach. De oprichting van een zelfstandige parochie was het gevolg van het feit dat het hele gebied van Gemert toebehoorde aan de Duitse Orde.

De Duitse Orde bestond uit edellieden die plechtig beloofd hadden dat zij zich voor de verdediging van het geloof zouden inzetten en zouden zorgen voor pelgrims naar het Heilige Land en voor behoeftige mensen in hun omgeving. De Duitse Orde had daarnaast eigen priesters, waarover de bisschoppen niets te zeggen hadden.

Doordat veel edellieden lid werden van de Duitse Orde, waarmee ook hun bezittingen aan de Duitse Orde vervielen, en doordat talloze adellijke personen veel land en kerken aan de Duitse Orde schonken, breidde het bezit en de macht van de Orde zich over heel Noordwest-Europa uit. Om dat allemaal te kunnen besturen, verdeelde zij dat bezit in drie grote gebieden, die weer verdeeld werden in landcommanderijen en commanderijen. Gemert was zo’n commanderij. Bij een commanderij behoorde een huis of kasteel en een kapel of kerk. Gemert is in die zin bijzonder dat kasteel en kerk (bedoeld tevens als parochiekerk) zijn gebouwd volgens een vooropgezet plan om Gemert te doen uitgroeien tot een geestelijk-cultureel centrum voor de regio, passend in de bovenregionale politiek van de Duitse Orde in de Zuidelijke Nederlanden, waarbij de commanderij op de nominatie stond tot landcommanderij te worden verheven.1

De kerkhof

Zoals bij alle kerken en kapellen ligt er een hof rondom de parochiekerk van Gemert. De naam kerkhof wil niet zeggen dat er alleen maar mensen begraven werden. De begraafplaats was maar een deel daarvan. Zo’n kerkhof had veel functies: hij werd gebruikt voor rechtspraak, er werd kermis gevierd, op de feestdag van de patroonheilige, 2010-3 vrijthof1meestal de dag waarop de kerk werd ingewijd, het was een ontmoetingsplaats en een stuk grasland waar men zelfs het vee op liet grazen, hoewel dat niet gewenst was. Veelal was er ook de school op gevestigd. Zo ook in Gemert, al genoemd in 1582. Hij lag in de noordwesthoek, langs een zandweg. In 1843 is het gebouw afgebroken, nadat de school het jaar daarvoor in een vlakbij vrijgekomen spinfabriek was ondergebracht.2 De kerkhof was voorts een vrijplaats, waar men asielrecht genoot. Dit was een oud recht, ouder dan het christelijke geloof, dat oorspronkelijk verbonden was aan het gebouw van de tempel, eigendom en woonplaats van de goden. Ieder die deze heilige ruimte betrad, begaf zich in de macht van de goden. Geen kwaad mocht hem geschieden door mensenhand, de godheid zelf strafte of beschermde. In de vierde eeuw ging dit recht over op de kerk en later de kerkhof. Maar het was niet de bedoeling dat misdadigers zo hun straf konden ontlopen. Met allerlei bepalingen, die niet overal hetzelfde waren, werd dat in de hand gehouden. Bovendien was die vrijdom van beperkte duur, meestal niet meer dan drie dagen. Geheel uitgesloten van asiel waren moordenaars, brandstichters, rovers en personen die op gewijde plaatsen een misdaad hadden begaan. De naam ‘vrijthof’, die in sommige plaatsen nog voorkomt, herinnert aan dit oude recht.3

De begraafplaats

De hof om de kerk was door een heg, muur of gracht afgescheiden van de wereld daarbuiten. De gehele kerkhof was gewijd terrein, een ’temenos’, een uit de profane wereld ‘uitgesneden’ terrein. Het deel dat tot begraafplaats was bestemd, heette de ‘cimiteria ecclesiae’, de ‘kerkelijke slaapsteden’, waar de doden uitrusten van de vermoeienissen des levens, in afwachting van de wederkomst van Jezus Christus aan het einde der tijden, op de Jongste Dag, als zij ‘die Hem behoorden met Hem uit de dood zouden opstaan’2010-3 vrijthof2.

De ingang van de kerkhof was de zwakste schakel. Om te voorkomen dat hier dieren, die in steden of dorpen gewoon rondliepen, deze ruimte konden betreden, was aan de ingang een rooster aangebracht. Volgens het bijgeloof hield het ook de duivel tegen: met zijn bokkepoten of paardevoeten kon hij niet daarover heen.4 Ook in Gemert scheidde een rooster het profane en sacrale domein. Verordeningen van de burgerlijke overheid werden hier, naast het gemeentelijk klokkenhuis, afgekondigd. Aldus profiteerde de overheid van de sacrale kracht die uitgang van dergelijke overgangsplaatsen, wat haar regelgeving extra gewicht gaf.5

Begraven in de kerk

Het kerkgebouw was evenals de kerkhof een gewijde plaats, waar men contact kon hebben met God, met Christus en de heiligen. De meest heilige plaats in de kerk was die dicht bij het altaar, dat vanaf het einde van de vierde eeuw verrees boven het graf van de martelaren 2010-3 vrijthof3die voor het ware geloof waren gestorven. De graftombes van martelaren trokken andere graven aan. Aan het begin van de 9de eeuw werd bij deze praktijk aangesloten, doordat sedertdien begraven in de kerken officieel was toegestaan. Maar dat was een voorrecht voor allereerst de geestelijken en daarna verdienstelijke leken, belangrijke en vermogende personen. Hoe dichter bij het altaar begraven, hoe meer men in de geur van heiligheid vertoefde, bij Christus die voor de mensheid was gestorven, maar ook hoe voornamer of rijker men was.6

Het priesterkoor, dat alleen toegankelijk was voor leden van de Duitse Orde en voor het dorpsbestuur, was als begraafplaats voorbehouden aan commandeurs. Blijkens een 18de-eeuws document zijn hier begraven: Hendrik van Eynatten (†1544), Wijnant van Eynatten († 1570), Hendrik van Holtrop († 1630) en Ambrosius van Virmundt († 1684). Ook Ulric van Hoensbroek († 1655), die de commanderij uitleverde aan de Staten-Generaal (1648-1662), en Bertram van Loë († 1712) zijn hier ter aarde besteld.7 Bij de vernieuwing van de vloer van het priesterkoor in 1952-1953 zijn deze graven aangetroffen en (alle?) geopend. Helaas is de opmetingstekening die Willem Vos sr. toen op verzoek heeft gemaakt, door de eigenaar niet ter inzage gegeven. In elk geval bleek één commandeur in zijn mantel begraven te zijn. 2010-3 vrijthof4Daarvan restten de zilverdradige biezen en het ordenskruis van de mantel en is ook het gedragen zilveren borstkruis bewaard gebleven. Behalve enkele scherven van geslepen glas zijn ook muntjes aangetroffen. Het gaat hier waarschijnlijk om een oud voorchristelijk gebruik, dat ondanks een kerkelijk verbod lang gehandhaafd is gebleven. Wat iemands eigendom is geweest komt hem volgens die oude opvattingen ook in de dood toe. Het moet in elk geval voor zijn gebruik aan de levenden worden onttrokken. Welnu, het meegeven van enkele muntstukken (later vervangen door waardeloze) is niets anders dan het afkopen van het bezit van de dode uit angst dat de dode de overlevenden niet rustig in hun bezit zal laten.8 Het is te betreuren dat alle vondsten uit die graven, op de zilverdradige stukken na, in particuliere handen zijn terechtgekomen en niet als cultureel erfgoed voor de gemeenschap behouden zijn. De zerken zelf zouden al aan het einde van de jaren twintig van de 19de eeuw uit de kerk verdwenen zijn.9

In het Gemertse dodenregister staat van enkele voorname personen vermeld dat zij ‘in templo’ begraven zijn; en dat moet dan zijn geweest in het schip van de kerk. Pater Ed. Loffeld van de Congregatie van de H. Geest noemt onder andere de ‘zeer adellijke dame’ Margaretha de Bruninx († 1664), de gelijknamige freule Maria († 1664), de weduwe van schout Walram van den Boogaert († 1673), Matthias de Becker en zijn echtgenote Justina († 1675) en Johannes Baptista († 1677), de zoon van secretaris Johannes van der Lee.10 Of in de periode 1648-1662, toen de kerk in protestantse handen was, begraving van protestanten binnen of buiten heeft plaats gehad, is gelet op hun zeer geringe aantal niet te verwachten. Was dat wel het geval geweest, dan zou de begraafplaats nadien opnieuw gewijd moeten worden, wat wel gebeurd is met het kerkgebouw, aangezien het protestantse gebruik beschouwd werd als ontheiliging. Of ooit de zojuist genoemde graven (en zerken) gevonden zijn, is een onbeantwoorde vraag. Evenmin gevonden, maar wel dankzij zijn testament bekend, is het graf van de weldoener van de armen, Godert van Werme († 1454). Hij had bij testament een hoeve aan de kerk geschonken, de Armenhoeve, waarvan een deel van de opbrengst jaarlijks verdeeld werd onder de armen. In dat testament stond ook dat op zijn sterfdag de grafzerk bedekt moest worden met een kleed, dat er brandende kaarsen bij geplaatst moesten worden en er voor zijn zieleheil werd gebeden. De armen die dan voor hem baden, konden een brood gaan halen op de Armenhoeve. Nog tot in de jaren dertig van de twintigste eeuw was deze brooduitdeling in zwang. Het graf van Godert van Werme lag volgens het testament pal voor het heilig kruisaltaar, dat zich bevond in het midden van het koorhek dat het priesterkoor afscheidde, en bestemd was voor de parochianen.11

Omdat de kerkvloer als gevolg van het begraven vaker openlag, kon het behoorlijk stinken in de kerk. Vandaar de naam ‘rijke stinker’ voor mensen die veel geld hebben. Begraven in de kerk was dan ook een gewilde inkomstenbron. Vanwege het ongemak, de stank en het onhygiënische werd aan het begin van de negentiende eeuw het begraven in de kerk echter verboden. Bij Koninklijk Besluit van 1827 was het vanaf 1 januari 1829 definitief niet meer toegestaan om de kerk nog als begraafplaats te gebruiken.

De begraafplaats buiten de kerk

Dorpelingen van gewone komaf of zonder een maatschappelijke positie van aanzien werden buiten de kerk op de dodenakker begraven. Op de kerkhoven werd (aanvankelijk) vrijwel uitsluitend de mindere begraven. Een eenvoudig houten kruisje, of een plank met enkel zijn naam was het enige dat de plaats aanwees waar de overledene rustte. Aangenomen mag worden dat Gemert hierop geen uitzondering vormde, omdat het vrij algemeen voorkwam. Die situatie bracht ook met zich mee dat na verloop van tijd vanwege het vergankelijke materiaal men niet meer wist wie2010-3 vrijthof5 en/of waar begraven lag. Bij begraving kon men op beenderen van anderen stuitten. Deze werden dan in een zogenaamd knekelhuisje bewaard. Dit hield verband met het geloof in de lichamelijke opstanding uit de dood. Knekelhuisjes kwamen meer in de steden voor vanwege de beperktere ruimte en het grotere inwonertal.12 Het kerkhof was grotendeels een grasvlakte, wat uitnodigde er vee op te laten grazen. Op een tekening van de kerk en het kasteel uit de 18de eeuw is te zien dat iemand vee drijft langs de zuidzijde van de kerk, dat kan zijn op de kerkhof of op een toen wellicht langs de gracht gelegen pad, die dan uitliep op een poort in de kerkhofmuur, te zien op een schilderij van rond 1815. De west- en oostzijde diende in elk geval als begraafplaats. Op de prent van Romein de Hooghe (1700) staat aan beide plaatsen een vermoedelijk stenen kruis. Dit kan wijzen op een zogenoemd ‘eigen graf’, wat duidde op meer welstand, en kon ook in de vorm van een zerk of monument de plaats en daaraan verbonden rechten markeren. Maar wellicht stelde de Duitse Orde beperkingen aan het begraven in de kerk.13 Weinig gewild was de noordkant van een kerk. Niet alleen omdat er maar weinig zon kwam, maar ook vanwege de bijgedachte uit vervlogen tijden dat het noorden de woonplaats was van de goden, dus heidens.14 In Gemert heeft toch ook de noordzijde van de kerk als begraafplaats gediend. De aanleg van een afgebakende begraafplaats op de kerkhof lijkt in Gemert dan ook niet het geval, althans pas in de tweede helft van de 19de eeuw is daarvan duidelijk sprake.

Omdat zowel het begraven in de kerk als op de kerkhof daarbuiten tot hindernis, stank, en onregelmatigheden leidde, werd meer en meer aangedrongen op overheidsbemoeienis, mede ook uit oogpunt van gezondheid en hygiëne. Door de inlijving van Nederland bij Frankrijk in 1810 werd hier de Franse wet van 1804 van kracht die het begraven in kerken verbood. Bovendien moesten begraafplaatsen op 35 à 40 meter buiten de bebouwde kom zijn gelegen. Goed en wel een maand na zijn terugkeer in Nederland herstelde Willem I bij Koninklijk Besluit van 24 december 1813 de oude begrafenisrechten. Wel stelde hij tevens een commissie van geneeskundigen in, die de eventuele schadelijke gevolgen hiervan moest onderzoeken. Pas in 1824 kwam een rapport gereed, waarvan de uitkomst zijn beslag kreeg in het Koninklijk Besluit van 22 augustus 1827. Het begraven in kerken was per 1 januari 1829 weer verboden en vóór die datum was elke gemeente met meer dan 1000 inwoners verplicht een openbare begraafplaats aan te leggen buiten de bebouwde kom, op een afstand van meer dan 35 meter, en moest het oude kerkhof rondom de kerk worden gesloten. Het is onduidelijk of dit tevens inhield dat daarmee alle kerkhoven nu eigendom van de burgerlijke gemeente waren. In vele opzichten liet de wet aan duidelijkheid en nauwkeurigheid te wensen over. Wat de wet in elk geval ook teweegbracht is dat sedertdien de kerken met meer vaste banken bemeubeld konden worden, omdat niet steeds de vloer voor een begraving geopend werd.152010-3 vrijthof6

De kerkhof lag ingeklemd tussen de kasteelgracht ten zuiden en de woningen en achterliggende tuinen langs de straat ten noorden van de kerk. In de behoefte aan meer ruimte voor het begraven van de overledenen kon alleen worden voorzien door grond te verwerven aan de westzijde van de kerk. Uitbreiding heeft vanaf 1828 in die richting plaatsgevonden. Een eerste aanzet ging uit van de burgerlijke gemeente, die ingevolge de wet van 1827 grond aankocht voor een nieuwe begraafplaats. Begin september 1828 keurden Gedeputeerde Staten de aankoop goed van enkele percelen grond, bestemd voor begraafplaats en een weg daarheen.16 Deze percelen lagen aan de overzijde van de zandweg (de kerkstraat) achterdoor, die liep van De Haag richting kasteelgracht en van daar in westelijke richting afboog langs de gronden van het kasteel. Deze algemene begraafplaats stond onder haar beheer en daarmee lijkt inderdaad het begraafrecht voortaan aan de burgerlijke gemeente voorbehouden. Immers begin juli 1830 bevestigen Gedeputeerde Staten het gemeentebestuur in zijn standpunt om aansluitend op de nieuwe beleidslijn geen begraving toe te staan van lijken op de oude en vervallen kerkhoven in gemeenten, “alwaar den nieuw aangelegden begraafplaatsen reeds genoegzaam ingericht zijn, om de lijken van afgestorvenen te ontvangen”. Ingevolge de gemeentelijke bepalingen van 10 juni dienaangaande noteerde het college van B&W dat op 5 juli het eerste lijk en daags daarna het tweede lijk op de nieuwe begraafplaats ter aarde was besteld. Tien jaar later werd er ondanks ernstige maatregelen, hoe ongaarne men die ook nam, nog geen gebruik gemaakt van de nieuwe begraafplaats en bleef alles bij het oude.17

In strijd met de wet wilde het kerkbestuur in 1843 toch het oude kerkhof weer in gebruik nemen. Districtcommissaris Carel Wesselman waarschuwde het kerkbestuur dat men zonder toestemming van Gedeputeerde Staten het oude kerkhof niet mocht openen. Door een handige zet, naar het schijnt, slaagde men in de opzet. Door het schoolgebouwtje in de noordwesthoek van de kerkhof af te breken voldeed de omvang van de te openen begraafplaats aan de wettelijke vereisten. Bovendien lag de begraafplaats op 35 meter afstand van de naaste woningen. Voorwaarde was wel nog dat de bomen gerooid moesten worden, de kuilen gedicht, de begraafplaats werd afgesloten met een muur of heg en onder toezicht bleef van de plaatselijke politie.18 Hoezeer de bevolking hechtte aan de eigen begraafplaatsen bleek wel kort daarna toen voor een lange reeks van jaren een deel van de nieuw aangelegde begraafplaats door de gemeente werd verpacht als grasland, telkens voor vijf jaar, ingaande maart 1850, en voor het laatst eindigend in 1917!19 En in 1852 verkocht de gemeente een perceel dat ten noorden grensde aan het goed van de weduwe van Hendrik Frunt en ten zuiden aan de katholieke begraafplaats en ten westen aanlag tegen het kerkpad.20 In 1853 kreeg jonkheer Adriaan van Riemsdijk verlof een eigen begraafplaats te mogen inrichten. Wel moest hij zelf zorgen voor een toegang over de kasteelgracht.21 De vergroting van de kerk in de jaren 1853-1854 bracht met zich mee dat de begraafplaats aan de westkant door het verlengde kerkfront en de inpandige toren te klein was. Het kerkbestuur vroeg en kreeg van de bisschop toestemming om een in 1859 een beschikbaar gekomen stuk grond te kopen (voormalig Duitse Ordegoed) van de erven Van Riemsdijk. De noodzaak om de begraafplaats te vergroten deed het kerkbestuur aan het gemeentebestuur vragen om een deel van de toegang tot het oude kerkhof, welk strookje grond van de gemeente was, te verkopen.22

De aanleg van de begraafplaatsen in de gemeente Gemert voldeed aan de nieuwe Wet op de lijkbezorging van 1869. Daarin was onder meer bepaald dat elke gemeente minstens één algemene begraafplaats had, gelegen op minstens 50 meter van de bebouwde kom.23 Dit leverde in Gemert geen problemen, wel was de verhouding tussen kerkbestuur en gemeentebestuur als beheerder van de begraafplaats niet erg duidelijk. Zo vroegen Gedeputeerde Staten aan de gemeente of de in 1874 gehouden enquête wel juist was ingevuld waar de gemeente had opgegeven dat alle begraafplaatsen onder zijn beheer vielen. En wat was een algemene rooms-katholieke begraafplaats?24 Wel heel verbaasd keek het kerkbestuur toen in 1917 bleek dat de kerk en kerkhof – abusievelijk (?) – op naam stonden van de burgerlijke gemeente.25 ”Pastoor zonder kerk te Gemert”, zo schreef pastoor L. Poell.

Zowel links als rechts van de kerk kon men naar het achterland. Aan de linkerkant, de zuidzijde van de kerk, ‘het rijke kerkhof’, leidde dit tot overlast. Men liep zo maar tussen de graven door en spelende kinderen hadden al helemaal geen aandacht voor de doden. Het kerkbestuur besloot toen een omheining aan te brengen. De bisschop gaf in 1869 toestemming om daarvoor geld uit te geven.2010-3 vrijthof7

Het nieuwe kerkhof

In 1902 werd aan de westzijde een geheel nieuwe begraafplaats aangelegd. Daarbij werden de oude begraafplaatsen aan de zuid- en de noordkant van de kerk opgeheven. Het gietijzeren hekwerk kreeg een nieuwe bestemming op de begraafplaats van de parochie De Mortel 26 In de beleving en symbolische betekenis van een begraafplaats is de nieuwe begraafplaats heel bijzonder. Vanaf het altaar in de kerk loopt een rechte lijn naar de calvarieberg in het westen. De calvarieberg is gebouwd door de firma J.A. Oor te Roermond, die ook enkele beelden leverde voor het interieur van de kerk.27

Niet alleen het kerkgebouw is georiënteerd, ook de begraafplaats past in die symboliek. Ligt het altaar op het oosten, waar Christus zal verrijzen, de begraafplaats ligt op een rechte as op het westen. Het westen staat in de beleving voor de dood, daar gaat de zon onder, terwijl aan de andere kant van de lijn, het oosten, de zon opkomt. Leven en dood zijn zo op een prachtige wijze met elkaar verbonden. De doden zijn op een enkele uitzondering na allemaal met het gezicht gekeerd naar het oosten, wachtend op het einde der tijden als zij uit hun graf zullen opstaan. Links van de calvarieberg, die het sterven van Christus in herinnering brengt, liggen priesters begraven. Vanuit het kruis gezien is dat de rechterzijde, de kant waar het hart van Christus gedacht werd en waar Maria stond. Maria is de moeder van Christus en daarmee de moeder van de Kerk. Vandaar dat aan haar zijde ook de bedienaren van de kerk zijn begraven. De kruisvorm van de hoofdpaden versterkt de sterk symbolische vormgeving van de begraafplaats. De sobere inrichting past in de afstandelijke beleving van de dood. Maar de sociale status tijdens het leven is niet vergeten. De ‘aanzienlijken’ en welgestelden liggen begraven langs de zichtlijnen, de paden van het dubbele kruis.

2010-3 vrijthof8Deze inrichting en symboliek is in de jongste tijd losgelaten. In 1992 is achter het oude kerkhof een nieuwe begraafplaats aangelegd, met een geheel eigen karakter. Daarin is ook een columbarium aangebracht, waarin de urnen, de askruiken, geplaatst worden van de gecremeerde overledenen. Crematie is pas in 1959 bij wet niet meer strafbaar gesteld, ondanks bezwaren van de kerken. De Katholieke Kerk stond pas in 1964 openlijk crematie toe.28

NOTEN:

1. J. Mertens, ‘Gemert, de parel aan de Biesense kroon’ in: T. Thelen (ed.), Soevereine Heerlijkheid Commanderij Gemert (Gemert 2009), 10-36.

2. Peter van den Elsen, De Komschool (Gemert 1978), 11, 24-25.

3. H.L. Kok, Thanatos. De geschiedenis van de Laatste Eer (Berne 2005), 69-71.

4. Begraven en begraafplaatsen, Uitgave Teleac (Utrecht 1994), 38-39.

5. Ad Otten, Elke seconde telt…400 jaar Gemertse brandweer (Gemert 1999), 3, 163.

6. Cees van Raak, Dodenakkers (Amsterdam 1995), 20-23.

7. Archief Gemeente Gemert-Bakel (AG), parochiearchief St. Jan, inv.nr. 040-241.

8. H.L. Kok, Funerair Lexicon (Maastricht 2000), 103.

9. P.C. Bloys van Treslong, Genealogische en heraldische gedenkwaardigheden in en uit de kerken der Provincie Noord-Brabant (Utrecht 1924), 197-198.

10. Gemertsche Courant, 27 november 1953.

11. Ad Otten, De vestiging van de Duitse Orde in Gemert 1200-1500 (Gemert 1987), 118-120, 150-154.

12. Thanatos, 73-78.2010-3 vrijthof9

13. Begraafplaatsen als cultuurbezit, uitgave De Terebinth (Den Haag 1992), 14-15.

14. Thanatos, 13.

15. Thanatos, 114-119.

16. AG, Gemeentearchief Gemert, inv.nr. 003-2271, diverse stukken.

17. AG, Gemeentearchief, inv.nr. 003-2272, diverse stukken.

18. AG, Parochiearchief St. Jan, inv.nr. 040-248, diverse stukken.

19. AG, Gemeentearchief, inv.nr. 003-2273, 2274, diverse stukken.

20. AG, Parochiearchief St. Jan, inv.nr. 040-248, diverse stukken.

21. AG, Gemeentearchief, Uitgaande brieven B&W, inv.nr. 002-73, nr. 363.

22. AG, Gemeentearchief, inv.nr. 003-2276, uitbreiding begraafplaats.

23. Funerair Lexicon, 320, 341; J.J. Fahrenfort en C.C. van de Graft, Dodenbezorging en cultuur (Amsterdam 1947), 73-75.

24. AG, Gemeentearchief, inv.nr. 003-2286, Staat toestand begraafplaatsen.

25. AG, Parochiearchief St. Jan, inv.nr. 040-235; Officieel Kerkbericht, 16 en 22 september 1917.

26. AG, Gemeentearchief, inv.nr. 2276-2277; Parochiearchief St. Jan, inv.nr. 040-248; Notulen Kerkbestuur, 1902; Bisschoppelijk Archief ‘s-Bosch, Ingekomen brieven, 8 januari 1903.

27. Ton Thelen en Wil van Lierop, Langs velden en wegen (Gemert2006), 61-62.

28. Funerair Lexicon, 50-53.

Bekijk PDF

GH-2010-04 Banhek bij de Snelle Loop

2011-4 kap0

 

Simon van Wetten

De tijd gaat snel. Neem de vrede van de Snelle Loop. Alweer vijftien jaar geleden! In oktober 1995 hebben we aan de boorden van het roemruchte riviertje alsnog de vrede getekend van het conflict tussen Aarle, Beek en Rixtel enerzijds en Gemert anderzijds. Een ruzie die al sinds 1539 voort sudderde. Het ging over koeien en ander Gemerts vee, dat het gras aan gene zijde van de Snelle Loop zes keer zo lekker vond en daarom massaal overstak en op buitenlands grondgebied de sappige grassprieten vermaalde en daarna ook nog eens uitdagend ging liggen herkauwen. Ja, dan maak je die van Aarle, Beek en Rixtel bóós! De boosheid was pas in 1630 enigszins gezakt. 2010-4 kap1Het werd rustiger in het broekland tussen de voorheen kijvende dorpen, maar het banhek bij de doorgang van de weg Gemert-Beek – Snelle Loop bleef staan.

Dit banhek belette halverwege de 19e eeuw een soepel verloop der postbezorging. Het hoofd van postkantoor Helmond diende een klacht in over het vervelende obstakel op de weg van Beek en Donk naar Gemert.

“Bij normaal weer staan daar altijd wel kinderen die het hek voor de postkoets openen tegen een kleine geldelijke vergoeding. Bij slecht weer echter is er niemand en moet de postkoets blijven wachten tot er iemand in de buurt is om het hek te openen. Dat levert ernstige vertragingen op. De postman kan en wil het hek niet zelf bedienen omdat hij een erg onrustig paard heeft.”

Bekijk PDF

GH-2010-04 Gemerts dialect: twee verklaringen voor imkerijterm

 

Wim Vos

In de eerste helft van dit jaar heb ik me o.a. beziggehouden met de invoering van de agrarische terminologie in de Database Gímmers. Een van mijn bronnen was Deel II, aflevering 9 van het Woordenboek van de Brabantse Dialecten [WBD], gewijd aan de vaktaal van de imker.1 Deel II is gewijd aan de niet-agrarische vaktalen, die ik eigenlijk wegens tijdgebrek niet wil opnemen in mijn database voor de tweede druk van het Gemerts Woordenboek, maar de imkerij heeft toch wel veel raakvlakken met het boerenleven, dat uiteraard veel sporen heeft nagelaten in de dagelijkse Gemertse omgangstaal. Vandaar. Het voorwerk voor deze aflevering werd al in 1973 verricht door Piet Vos, die toen een vragenlijst met afbeeldingen (N63) opstelde over de terminologie van de imker. Met behulp van het concept van deze lijst en de definitieve versie verzamelde hij zelf materiaal om de vragenlijst uit te proberen. Hij interviewde daarvoor drie Gemertse imkers.2

1. J. Blummel, geboren in 1896 te Schijndel en vanaf 1934 woonachtig te Gemert op de Heuvel 44. Zijn antwoorden werden door Piet Vos persoonlijk genoteerd in het oude spellingsysteem voor het Gemerts.

2. J. Blummel jr, geboren in 1930, die destijds woonde op de Heuvel 46, naast zijn vader. Hij vulde de vragenlijst eigenhandig in. Zijn spelling was geïmproviseerd.

3. Marinus J. de Wit, geboren te Uden in 1910, woonachtig te Gemert vanaf 1922. Marinus, jarenlang bestuurslid van onze Heemkundekring, had het imkeren geleerd van Johan Jonkers (korven en kasten) en van Jochem van de Rijt (kastimker) uit Gemert. Ten tijde van het interview met Piet begin jaren ’70 woonde Marinus overigens al bij zijn zuster in de Julianastraat 18 te Bakel. Zijn antwoorden werden door Piet Vos genoteerd.

In tegenstelling tot sommige andere afleveringen van het WBD is de frequentie van de antwoorden in het Gímmers zeer hoog: in bijna elk lemma komt wel een antwoord voor van één van de Gemertse geënquêteerde imkers onder de code L207 (:Gemert).

In dit artikeltje wil ik het hebben over twee Gemertse vormen van de Nederlandse imkersterm ‘endeling’, in het WBD (enigszins ingekort) gedefinieerd als: De eerste nazwerm of, met de voorzwerm meegerekend, de tweede zwerm. Ze is kleiner dan de voorzwerm. Acht tot tien dagen nadat de voorzwerm eraf is, vliegt de eerst uitgelopen en nog onbevruchte moer of koningin met een deel van het bijenvolk weg, vergezeld van meerdere, iets later uitgekomen, allemaal onbevruchte koninginnen; zij vormen ofwel nieuwe afsplitsingen of vechten met elkaar, totdat er nog één koningin over is; elk volk kan slechts één koningin gebruiken.3

In mijn database heb ik twee Gemertse termen opgenomen voor dit begrip, namelijk èndel (bron Marinus de Wit) en èntel (bron J. Blummel) en natuurlijk vroeg ik me af waarom een nazwerm in het Nederlands ‘endeling’ en in het Gemerts èndel of èntel heet. Misschien is het antwoord al te vinden in dezelfde database. Daarin vond ik namelijk het werkwoord èntele: ww: aarzelen, treuzelen, talmen, dralen (soms met opzet, wat voor anderen vervelend kan zijn). We han al laang vèrreg kanne zén as haj nie aald blíf èntele.4

De bron voor dit lemma was de Gemertse Woordenlijst van Martien van der Wijst5 met de summiere vermelding ‘èntele: aarzelen’. Het woord is vanuit de GWL terechtgekomen in het Gemerts Woordenboek6, maar dan met meer informatie en een voorbeeld zoals hierboven in mijn database.

Het lijkt mij dus mogelijk dat we de Gemertse termen èndel of èntel en misschien ook wel het Nederlandse ‘endeling’ mogen interpreteren als ’treuzelaar(s)’, een zwerm die pas vertrekt uit de korf of kast na lang aarzelen.

In het EDWB van Weijnen komt het woord ‘èntelen’ ook voor. Weijnen geeft echter als betekenis “kibbelen, bekvechten, frequentatief bij het Middelnederlandse ‘anden’ (:irriteren).” Die irritatie vindt men echter ook terug in de definitie in mijn database hierboven: “aarzelen (…) dralen (soms met opzet, wat voor anderen vervelend kan zijn)” 7

Een alternatieve verklaring van de woorden zou men echter kunnen distilleren uit wat Wim van Gompel zegt in het Reusels Woordenboek.8 De Reuselse varianten zijn ‘èndeling’ of ‘anderling’: tweede zwerm. Volgens hem zal ‘enderling’ ontstaan zijn uit ‘anderling’. Nu betekent het woord ‘ander’ oorspronkelijk ’tweede’ en ‘anderling’ zou dus letterlijk ’tweede zwerm’ kunnen betekenen. Hiervoor spreekt dat in het Reusels ook de termen ‘dòrreling’ (derde zwerm of tweede nazwerm) en ‘vierling’ (vierde zwerm of derde nazwerm) bestaan. In het Gímmers worden deze twee termen echter niet genoemd in het WBD.

)

_______________

2010-4 dialect22010-4 dialect1

NOTEN:

1) Woordenboek van de Brabantse Dialecten (WBD), Deel II, Aflevering 9, Vaktaal van de imker, red. drs. Lenie Messelink-Zijlmans, Gopher Publishers 2005.

2) Ingevulde vragenlijst N63 van de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde (NCDN), waarvan ik de kopieën van Piet Vos mocht inzien.

3) Vgl. WBD, II, afl.9, p.53 s.v. endeling met de twee Gemertse versies (èndel en èntel).

4) W.J. Vos /M.A. van der Wijst, Gemerts Woordenboek (GWB), Gemert 1996, p.53, s.v. èntele.

5) Gemertse Woordenlijst, Gemerts Heem, nr. 61, winter 1975-’76, p.21, s.v. èntele.

6) GWB, p.53, s.v. èntele.

7) Prof. dr. A.A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek, Den Haag, 2003, 2e druk; p.97, s.v. èntele.

8) Wim van Gompel, Reusels Woordenboek, Deel 3, Beroepen en andere bezigheden, Reusel 2004, p.238, s.v. endeling.

Bekijk PDF

GH-2010-04 Anna-te-drieen

Peter van den Elsen

Tijdens de tentoonstelling in de Walravens Hoeve in 1995, bij gelegenheid van het driehonderdjarig bestaan van de Esdonkse Spijkerkapel, werd een beeld van Anna-te-Drieën getoond dat in één van de schuurkerken op Esdonk had gestaan. De kapelaan en latere pastoor van Gemert, Joannes Quix, noteerde hierover: “Wij hadden onsen dienst gedaen in de schuere van Goosen Leunis op Esdonck, dese schuere staet op het Boekels ende het huys daer die schuere onderhoort op het Gemerts en wij woonden in de camer van Jan Aertjes op Boekel.”

In 1648 werd de katholieke godsdienst in Gemert verboden. De Duitse Orde verloor de soevereiniteit over de Vrije Heerlijkheid Gemert. De Commanderij kwam onder het bestuur van de Staten Generaal van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Dit vloeide voort uit het verdrag dat te Munster werd gesloten na het beëindigen van de Tachtigjarige Oorlog. Deze situatie zou zo blijven tot 1662, toen de Teutoonse Orde in haar rechten werd hersteld.

Direct gevolg van het verlies van de Status Aparte was dat de Sint Janskerk werd geconfisqueerd en de katholieken hun toevlucht zochten op Esdonk, net op Boekels grondgebied. Aanvankelijk vinden de kerkelijke diensten plaats in een schuur van Goosen Leunis en vanaf 12 juni 1653 in een nieuw gebouwd kerkenhuis waar de pastoor en kapelaan ook gingen wonen. Het nieuwe gebouw stond op een perceel grond van Antonius Willems Hes, aan de weg van Esdonk naar de Mutshoek. Kennelijk hebben de geestelijken niet alles mee naar hun nieuwe woonplek verhuisd, want het beeld van Anna-te-Drieën bleef na 1653 achter in de boerderij van Jan Aertjes op de Mutshoek.

Anna-te-Drieën is een voorstelling van de heilige Anna met haar dochter Maria en haar kleinkind Jezus. De meest voorkomende uitbeelding is dat Anna links wordt afgebeeld, met een boek of een vrucht (druiventros), dochter Maria (als jonge vrouw) rechts en het kindje Jezus in het midden. Het hier beschreven beeld vertoont veel overeenkomsten met beelden uit de 15de eeuw. Het gepolychromeerde houten beeld is eenvoudig gesneden en erg verweerd. Het beeld is circa 30 cm hoog. De ouderdom is moeilijk in te schatten, zeker is dat het van voor 1648 is. Haar verering nam grootse vormen aan in het Rijnland (o.a. Keulen en Düren) en de Nederlanden. De heilige Anna werd in de vijftiende eeuw één van de bekendste en geliefste heiligen. Na de kruistochten, toen veel relieken hun weg naar het westen vonden, nam haar cultus verder toe met een hoogtepunt rond 1500.

Als grootmoeder van Jezus dacht men haar bijzondere macht toe als hemelse voorspreekster bij haar kleinzoon. Omdat Anna na de dood van haar eerste echtgenoot, Joachim, nog twee keer getrouwd zou zijn geweest en van iedere echtgenoot een dochter zou hebben gebaard met de naam Maria, was ze ondermeer de patroonheilige van de onvruchtbaren, kinderenlozen, het huisgezin en grootouders. Zij werd speciaal aanbeden door hen die maar moeilijk kinderen konden krijgen of door jonge vrouwen die hoopten een huwelijkskandidaat te vinden.

In de Gemertse parochiekerk was een zijaltaar gewijd aan de heilige Anna. Van dit altaar waren Maria Magdalena, Agatha, Brigida, Joachim (de man van Anna) en Joseph (de man van Maria) eveneens de patroonheiligen. De feestdag van Sint Anna valt op 26 juli, vier dagen na de feestdag van Maria Magdalena (22 juli), de patrones van de Esdonkse spijkerkapel. Misschien ligt hierin het motief dat het beeld uit Gemert mee naar Esdonk/Mutshoek is2010-4 anna2 gekomen. Waarom de toenmalige geestelijken het beeld niet hebben meegenomen naar het nieuwe kerkenhuis, is onduidelijk. Was het een gift aan Jan Aertjes als blijk van dank voor het geboden onderdak? Was het, omdat het beeld ook toen al erg verweerd was? Of was het omdat de Sint Anna-devotie na 1600 op zijn retour was? Anna was drie keer getrouwd en in de kerkelijke propaganda in de periode van de contrareformatie was dat een minder aantrekkelijk voorbeeld.

Het beeld is voorgoed uit Gemert verdwenen, maar Sint Anna wordt nog op enkele plaatsen vereerd. Op de eerste plaats in het Sint-Annakeske tegenover Activiteitencentrum De Eendracht. In één van de nissen van het keske aan het Kruiseind staat een beeld van Sint Anna. Na 1600 werd Sint Anna nauwelijks nog afgebeeld als Anna-te-Drieën. Deze verbeelding verdween niet alleen uit Gemert, maar ook uit de devotionele cultuur. Wel werd Sint Anna na 1600 vaak met haar dochter Maria afgebeeld, zoals op een console in de Gemertse kerk.

 

Bronnen:

– Ton Brandenburg, Heilige Anna, Grote moeder. De cultus van de Heilige Moeder Anna en haar familie in de Nederlanden en aangrenzende streken. Uitgeverij SUN. Uden, 1992.

– Peter van den Elsen, Esdonk, Geschiedenis van een kapelgehucht, 1981, BGG nr. 8; pagina 39-40.

– Walter Corssmit e.a., Boekel zô âs ’t vruger waor. Uitgave Heemkundekring St. Achten op Boekel, deel 1, 1992, pagina 11.

– Ton Thelen, In volle glorie. De kerk van Sint-Jansonthoofding te Gemert. Gemert in beeld nummer 11, 2003.

– Ton Thelen en Wil van Lierop, Langs velden en wegen. Monumenten van devotie in Gemert-Bakel, Gemert in beeld, nummer 14, 2006.

Bekijk PDF