GH-2010-01 De Broekstraat van weleer (6)

Oude tijden keren niet weer

 

Adriaan van Zeeland en Simon van Wetten

We wenden de steven. We gaan terug! Het eerste huis dat we ter linkerzijde tegenkomen, is gloednieuw. Het heeft derhalve een toepasselijke naam, en toch is die naam al eeuwenoud.

Hoeve Nieuwenhuis

Johan van de Wijngaard verkocht op 14 juni 1904 ‘huis met erf, tuin, bouwland en weiland, sectie H nummers 649, 650 en 651, groot 1 ha, 21 a’ aan Martinus Verkampen. Martinus heeft de boerderij vervolgens in 1905 gesloopt. In de verkoopakte wordt als één der op de boerderij drukkende jaarlijkse lasten genoemd “twee brooden, gereduceerd tot 2010-1 broek1

zestig cent, met Pasen en met Kerstmis verschuldigd aan het Pastoreele Register”. Dit zijn doorgaans heel erg oude lasten die vaak dateren van vele eeuwen terug. Niettemin wilde Martinus Verkampen er vanaf en kocht die brodenlast op 3 februari 1905 voor het bedrag van 12 gulden af.

Pieter & Annemiek Schoone hebben op deze plaats recentelijk hun ‘nieuwenhuis’ gebouwd.

Dwèrshuis en Hutsenhuis

Dwarsliggen is niet altíjd negatief. Op de weg terug door de Broekstraat, nog steeds stug naar links kijkend, komen we eerst nog een nieuw ‘huis’ op oude grond tegen, maar we verkiezen dat te behandelen samen met het eerstvolgende huis mét een zichtbaarder geschiedenis. De boerderij met het voorhuis ‘dwèrs’ op de straat. Vandaar de naam Dwèrshuis, maar het had ook Hutsenhuis kunnen heten. Want ongeacht de op dat moment gevoerde achternaam: sinds 1906 wordt elke hoofdbewoner van dit pand ‘Huts’ genoemd. Vóór 1906 stond op deze plaats een 2010-1 broek2kortgevelboerderij. De grootmoeder van onze zegsman Martien Kuijpers, namelijk Bets Huts (insiders weten dat Bets eigenlijk ‘Van den Elsen’ heette), zou daar introuwen, maar vond de boerderij niet veel soeps. “Ik wil wél trawe, már nie in die aaw knip,” zo schijnt ze met een flinke dosis onverbiddelijkheid in haar stem gezegd te hebben. Piet, haar aanstaande, die trouwens óók Van den Elsen heette, bewees dat zijn romantische gevoelens díép gingen en bouwde voor zijn lief een helemaal nieuwe boerderij met het statige voorhuis dwèrs op het stalgedeelte. Het eerste kindje van het echtpaar Van den Elsen-Van den Elsen is geboren toen de stukadoor z’n werk nog moest doen. Het jongbakken gezin woonde zolang in het bakhuis. Piet, die als jongeman nog luisterde naar de bijnaam Piet Bloks, werd nu Piet Huts. Hij erfde die naam van de bewoners van het oude, niet-veel-soeps huis, zijn ooms aan moederskant, die al bijna vergeten waren dat ze eigenlijk ‘Van den Berg’ heetten, omdat iedereen sprak van ‘de Hutsen’.

Piet en Bets kregen vijf kinderen. Cato was de jongste. Zij trouwde in 1945 met Jan Kuijpers – die daardoor ook de eretitel ‘Huts’ verwierf – en van hun tien kinderen (één is er als zuigeling al gestorven) was het de al genoemde Martien die later het bedrijf en de boerderij overnam en het huis inmiddels in drieën heeft gedeeld: zijn zoon Rob woont in het dwèrse deel, Martien zelf in het midden, zijn dochter Simone aan de andere zijde. Voorlopig nog geen ‘onthutsing’ derhalve…

2010-1 broek32010-1 broek4

Martien, een echte Huts dus, vertelt dat het gezin van zijn grootouders het zwaar te verduren heeft gehad. Zo is zijn ome Jan jong gestorven aan tbc, en ome Harrie, die priester was geworden, woonde tijdens de oorlog in Amsterdam en heeft de Hongerwinter niet overleefd. De brieven die hij in het laatste oorlogsjaar naar huis schreef, kwamen niet door en werden pas in de Broekstraat bezorgd toen Harrie al geruime tijd was overleden. Ome Jup boerde samen met zijn jongste zus Cato, en toen de laatste trouwde is Jup in komen wonen, totdat hij eind jaren ’50 verhuisde naar zijn andere zus, naar Dina op de Doonheide.

In 1924 kwam de oude boerderij te koop die, vanaf Boekent gezien, nog vóór het Dwèrshuis stond tígge d’n Hoggen 2010-1 broek62010-1 broek5

Èkker. Oma Bets heeft het van de kinderen Van der Asdonk gekocht. Eén van de vrijgezelle broers van die familie, een skon mènneke dat aan afbidden en waarzeggen deed en als bijnaam ‘Boertje’ had, mocht er tot zijn dood toe – in 1955 – in blijven wonen. Enige jaren daarna is het boerderijke letterlijk omgewaaid en werd het vroegere erf van ‘Boertje Van der Asdonk’ deel van het ‘dwèrse’ Hutsenhuis .

Martien heeft het huis in 1974 overgenomen en er een varkensbedrijf van gemaakt. In 1976 trouwde hij met Anja Scheepers. Hij heeft dus alzelaëve in de Broekstraat gewoond. Hij weet nog van het uurste mèlkmesien en van de reserves die daar in de Broekstraat en elders tegen bestonden. De eerste telefoon in de straat? Die rinkelde bij Hendrik Tielemans, in d’n Eik.* Die had trouwens ook als eerste Broekstrater een auto, een Ford Taunus, die slechts bij hoge uitzondering onder de deken waarmee het vehikel afgedekt was, vandaan kwam. Tielemans had zo’n beetje alles het eerst, ook voor het woensdagse kinderuurtje op t.v. dienden de kinderen van de Broekstraat naar D’n Eik te gaan!

2010-1 broek4Martien wijst, terwijl hij zulke herinneringen ophaalt, op de breuk met het verleden: zijn vader pakte bijna alles net zo aan als diens vader, enzovoorts. Maar dat is nu wel anders. En daarbij komt dan ook nog eens de schaalvergroting in de veehouderij. Daar zet hij zijn vraagtekens bij: “Hoe goedkoper ’t wordt, hoe meer de boeren ‘r gaan houden. Het gaat om veel te grote aantallen.” Wijze woorden om mee af te sluiten en de sprong naar de volgende statie te wagen!

* Zie aflevering 3 van deze reeks.

 

 

Bekijk PDF

GH-2010-01 Duitse oorlogsgraven in Gemert (1)

 

Toon Verbakel en Ruud Wildekamp

In het boek “Gemert bezet – Gemert bevrijd” van Annie van de Kimmenade-Beekmans staat op bladzijde 225 een foto van molen “De Volksvriend” aan de Oudestraat met op de voorgrond de graven van negen Duitse militairen. Natuurlijk is hieraan een verhaal verbonden, want ieder graf – en zeker een oorlogsgraf – heeeft zijn eigen geschiedenis. Hieronder een uiteenzetting over: De negen Duitse graven bij molen “De Volksvriend” aan de Oudestraat.

Op vrijdagmorgen 22 september 1944 beginnen vanuit Gemert sterke Duitse legereenheden een aanval op “de Corridor”, de smalle en kwetsbare geallieerde toevoerlijn vanaf de Belgische grens achter Valkenswaard naar het frontgebied bij Arnhem. Het was de kort daarvoor samengestelde Kampfgruppe Walther, naar Duitse gewoonte genoemd naar de commandant van de eenheid. Het krachtigste deel van de aanval liep via Erp naar Veghel en in mindere mate via Boekel naar Mariaheide en Uden. Van vrijdagmiddag tot zaterdagavond woedde een verbeten strijd.

Vele Duitse gesneuvelden bleven achter in het gebied tussen Erp en Veghel. Hun gewonden werden afgevoerd naar “(Haupt)Verbandplätzen” in Venlo en in Gemert. In Gemert waren daarvoor tijdelijke hospitalen gevestigd in café Versteegden op de hoek Deel/Kruiseind en in Hotel de Keizer aan het Ridderplein; gelet op het aantal sterfgevallen in dit laatste lazaret werden kennelijk hier de zware “gevallen” opgenomen. Het hospitaal was ondergebracht in de nog altijd bestaande zaal achter het café-restaurant van De Keizer. Zes militairen waren reeds overleden toen zij bij De Keizer aankwamen, twee militairen bezweken er aan de opgelopen verwondingen, alle acht kregen in Gemert een tijdelijke rustplaats in een veldgraf. Een negende bezweek weliswaar elders, doch werd bij deze acht begraven.

2010-1 duits1De negen werden begraven bij molen “De Volksvriend” van Hub van Roy aan de Oudestraat. Er zijn geen aanwijzingen hoe men (het op dat moment optredende Gemertse burgergezag en/of de Duitsers) tot de keuze van deze plek is gekomen. Het kan gewoon op toeval berusten. Vast staat echter, dat molenaar Hub van Roy de gesneuvelden heeft begraven. Misschien daartoe aangewezen door de burgerlijke dan wel de militaire autoriteiten of gewoon omdat de Duitsers, besloten hebbende tot begraven op zijn grond, hem daartoe dwongen.

Op zaterdag 23 september werden de eerste vijf begraven. Op zondag de 24ste – het betrof twee officieren en een onderofficier – kreeg mulder van Roy assistentie van een aantal Duitse militairen en deze begrafenis ging ook met enig eerbetoon gepaard. Tenslotte op maandagvoormiddag 25 september 1944, slechts een paar uur voordat hier de eerste Britse tanks passeerden, werd hier de negende Duitse militair begraven door zijn eigen eenheid. De eerste acht voorzien van een naam, de laatste als onbekende. De drie van zondag werden in dekens gewikkeld begraven; de overigen in hun uniform.

De vijf graven van zaterdag 23 september zijn waarschijnlijk direct van een kruis voorzien, wellicht het zgn. Wehrmachtkruis uit Duitse voorraden. Daarop werden de namen en rangen aangetekend. Voor de drie op zondag was niet direct een kruis beschikbaar en deze werden later, via de gemeente, alsnog geplaatst met daarop alleen aangetekend hun rang en achternaam. De onbekende van maandag 24 september moest het, gedurende de gehele periode dat hij daar lag, stellen met het kale paaltje dat zijn eenheid plaatste na zijn begrafenis.

De volgorde van de graven was die zoals op de hierbij geplaatste foto van rechts naar links en genummerd van 1 t/m 9 (foto uit de collectie van pater Loffeld C.S.Sp.). De drie rechtse kruisen zijn duidelijk afwijkend van de volgende vijf. Het paaltje staat helemaal links.

Saillant detail wat betreft de eerste drie: wegens het ontbreken van kruisen waarop de persoonlijke gegevens van de ter aarde bestelden kon worden aangebracht besloten de Duitse militairen, die bij deze begrafenis aanwezig waren, om op een bijzondere wijze een latere identificatie eenvoudiger te maken. Zij stopten per graf de identificatiegegevens/-papieren in een fles en plaatsten die in het betreffende graf. De weduwe van de gesneuvelde Leutnant Schönemann (zie hieronder) werd hieromtrent einde 1944 geïnformeerd door een collega-officier. Later werden de flessen teruggevonden.

Met brieven van 1 juni 1945 en 30 januari 1946 verstrekte de gemeente de eerder gevraagde opgave van deze negen Duitse graven aan het Nederlandse Rode Kruis respectievelijk het Ministerie van Oorlog. In de brief aan het departement werd de ligging van de graven nog uitvoeriger vermeld, namelijk “op perceel, kadastraal bekend gemeente Gemert, Sectie E 988.”. In de brieven werd gezegd, dat de gegevens van de begravenen waren “verzameld uit de opschriften op de kruizen en verder ingewonnen inlichtingen”.

Het waren:

1. Hauptmann Friedrich Wilhelm Lüneburg, * 17-06-1905 Rostock, † 23-09-1944 Erp;

2. Leutnant Heinrich Schönemann, * 09-01-1914 Tinnum/Sylt, † 24-09-1944 Gemert;

3. Feldwebel Jasper Gülck, geboren * 30-05-1908 Hemdingen, † 22-09-1944 Gemert;

4. Oberfeldwebel Erich Hammermeister, * 02-12-1914 Neustettin, † 22-09-1944 Erp-Veghel;

5. Unteroffizier Gustav Waldmann, * 19-02-1915 Wüstrow, † 23-09-1944 Erp-Veghel;

6. Grenadier Karl Friedrich Lorenzen, * 29-08-1926 Bredstedt, † 23-09-1944 Erp-Veghel;

7. Gefreiter Ernst de Vries, * 07-11-1914 Leer – Ostfriesland, † 23-09-1944 Erp-Veghel;

8. Unteroffizier Richard Niehuus, * 05-04-1912, † 23-09-1944 Erp-Veghel;

9. Onbekende, in eerste instantie aangemerkt als:

Gefreiter Helmut Gäbel, * 04-11-1921 Krumhermsdorf, † 23-09-1944 Erp-Veghel.

Recent gewijzigd in:

Gefreiter Joachim Schaffrinna, * 18-01-1926 Köningsberg, † 23-09-1944 Boerdonk.

De namen van de gesneuvelden in de graven 3, 5, 6 en 8 waren in de brieven aan het Rode Kruis enigszins onjuist opgegeven, namelijk als Guick, Maldman, Lorenza en Nierhardt.

De gesneuvelden in de graven 1 t/m 8 behoorden tot het Grenadier Ersatz und Ausbildungs Bataillon 16 van het Grenadier Ersatz Regiment 22. De gesneuvelde in graf 9 behoorde tot het I./Flieger-Regiment 93.

Hauptmann Lüneburg was de commandant van het Bataillon 16 en Leutnant Schönemann was lid van zijn staf. Zij hadden in de morgen van vrijdag de 22e hun hoofdkwartier gevestigd in de boswachterswoning van Marinus v.d. Laar, in de bossen op Heuvelberg, langs de weg van Erp naar Gemert. Beiden raakten zwaar gewond toen zij op zaterdagnamiddag 23 september betrokken raakten in een vuurgevecht met de inzittenden van een Amerikaans Waco-zweefvliegtuig. Dit had juist buiten de bossen in het Hurkske een noodlanding gemaakt. Lüneburg overleed al snel, maar werd toch nog naar de Keizer overgebracht. Schönemann overleed de volgende nacht in de Keizer ten gevolge van een schot door borst en longen.

Vermeldenswaard is nog de identificatie van de onbekende in graf 9.

Zoals boven vermeld werd ervan uitgegaan dat het Gefreiter Gäbel was. Kennelijk had men bij de identificatie daarvoor voldoende bewijzen gevonden. In het graf L.6-134 elders op de Duitse begraafplaats te Ysselsteyn zou hebben gelegen, de vanuit Erp overgebrachte, Schaffrinna. Deze was te Boerdonk zwaar gewond geraakt toen hij een hoofdschot opliep. Niet bekend is waarop de tijdelijke grafligging te Erp was gebaseerd, maar dit kwam een van de schrijvers van dit artikel (veel onderzoek naar het “Erpse” gedaan hebbende) als onmogelijk voor, mede gelet op het dienstonderdeel van de gesneuvelde. Na herhaald aandringen bij de Duitse Dienststelle te Berlijn om eens nadere onderzoeken in te stellen kwamen uiteindelijk ‘de bewijsstukken’ boven water, namelijk de “Namentliche Verlustmeldung” van het onderdeel, waarin werd medegedeeld dat men Schaffrinna op de Hauptverbandplatz Gemert had achtergelaten en nadien een ander bericht, dat hij door het eigen onderdeel was begraven bij de molen op Boekent te Gemert. Zijn grafsteen op de begraafplaats Ysselsteyn moet overigens nog worden verplaatst of aangepast.

In de Duitse stukken wordt de ligging van alle graven aangeduid met: “Gartenanlage bei der Mühle in Boekend”.

Alle stoffelijke overschotten werden door de Dienst Identificatie en Berging van het Ministerie van Oorlog op 23-09-1947 opgegraven en op 3 oktober 1947 herbegraven te Ysselsteyn in de graven vak BJ, rij 8, nrs. 179 t/m 187 (in dezelfde volgorde als zij in Gemert bij de molen lagen).

Wordt vervolgd met een algemene beschrijving over oorlogsgraven en die van de andere oorlogsgraven in Gemert.

2010-1 duits2

Opmerking: De zoon van Leutnant Schönemann, die zijn vader nooit heeft gekend, heeft gedurende lange jaren onderzoek gedaan naar de omstandigheden waaronder zijn vader is omgekomen. Bij dit onderzoek werd ook het gemeentearchief van Gemert-Bakel bezocht. Daar werd ook kennisgemaakt met de, bovengenoemde foto in het boek ‘Gemert bezet – Gemert bevrijd’. Toen, bij een recente inventarisatie van de fotocollectie van pater Loffeld, nog drie foto’s van de graven bij de Volksvriend opdoken was zoon Schönemann er als de kippen bij om deze te bekijken. Hem werden kopieën meegegeven waarop, na enige manipulatie in een laboratorium, de namen op de eerste kruisen nog leesbaar waren.

2010-1 duits3

Bekijk PDF

GH-2010-01 Sint Severus en de duif

 

Ad Otten

Severus: Wie kent hem niet? Eén van de pilaarheiligen in onze ouwe Sint Jan. De bisschop met de duif op zijn schouder. In heel Europa bekend als de patroon van de wevers. En nog elk jaar vieren in Gemert de leden van het Sint Severusgilde zijn patroonfeest. Rond 1900 telde Gemert nog tien in verschillende café’s gevestigde weversgezelschappen. Elk café had een beeld of een schilderij van de heilige in de gelagkamer. Gemert staat van oudsher bekend als weversdorp en heet in carnavalstijd daarom ook ‘drumknaauwersrijk’. Drum (garenafval) is de kauwgum van de wever.

Gemert Vrijstaat vatte het idee op, om in het centrum van Gemert tenminste de herinnering aan de oude weverscultuur zichtbaar te maken. En waar kon dat beter dan in de Weversstraat? Henny van Gemert van het op de hoek Nieuwstraat-Weversstraat gevestigde Schildersbedrijf G&K, en gesproten uit een vermaard Gemerts weversgeslacht, was meteen akkoord. In één van de dichtgemetselde nissen van de zijgevel van Henny’s pand hangt sedert april 2009 een muurplaat met een schildering van Sint Severus, gemaakt door Piet van Gerwe, Henny’s oude schoolmakker van de Boxtelse Lucas-Academie. Piet schilderde Severus met de duif niet op zijn schouder maar op zijn hoofd, naar een klassiek Italiaans voorbeeld.

Severus was zo’n 1700 jaar geleden, wever in Ravenna. Hij had een gezin, maar werd gekozen tot bisschop omdat er bij de in het openbaar gehouden bisschopsverkiezing een duif op zijn hoofd landde. Dat was voor iedereen een teken van de Heilige Geest. Na hevige discussies was juist in die tijd door de Kerk de Heilige Drieëenheid aanvaard, terwijl het bisdom Ravenna tot dan toe altijd aanhangers van het Arianisme, die volstonden met het geloof in God de Vader en God de Zoon, had gekozen tot bisschop. Maar sinds het 1e Concilie van Nicea (325 n. Chr.) gold ‘niet geloven in de Heilige Geest’ als ketterij. En in het tot dan arianistische Ravenna bepaalde dus de heilige Geest zelf de keuze van de nieuwe bisschop. Severus de Wever met de op zijn hoofd gelande duif was de uitverkorene.

2010-1 sint1Bij de Gemertse weversgezelschappen kan elk jaar bij de Severusviering nog het verhaal beluisterd worden waarom die duif indertijd op het hoofd van Severus landde. Kort tevoren moet hij zo’n heftige ruzie met zijn vrouw hebben gehad dat die laatste een pan rijst op zijn hoofd ‘omkieperde’. En op rijst waren duiven verzot…

Curieus is ook, en niet alleen in Gemert maar in heel Noord-Brabant, dat het patroonsfeest van Sint Severus op de verkeerde dag wordt gevierd. Lang geleden moet iemand de feestdagen van Severus (bisschop van Ravenna) en Severinus (bisschop van Keulen) hebben verwisseld. Van de eerste is de patroondag 1 februari, van de tweede 23 oktober en niet omgekeerd. Maar in Gemert heeft niemand zich daar ooit druk over gemaakt. Wist u trouwens dat St. Severus behalve patroon van de wevers ook patroon van de politie is? Ja, echt waar, en dat is dan weer voortgekomen uit het feit dat de naam ‘Severus’ uit het Latijn stamt en ‘ernstig’ en ‘streng’ betekent.

Bekijk PDF

GH-2010-01 De Schortenfabriek van Roelofs

 

Anny van de Kimmenade-Beekmans

2010-1 schort1

In de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw was er voor jonge meisjes na de leerplichtige leeftijd weinig keuze op de arbeidsmarkt. De schortenfabriek van Roelofs bood dan ook een welkom alternatief voor hen die niet als meid bij een boer of als dienstmeid in de huishouding werkzaam wilden zijn. Gedurende decennia hebben vele Gemertse meisjes en jonge vrouwen – later ook uit de omliggende dorpen – de tijdspanne tussen de schoolbanken en het huwelijksbootje bij Roelofs gewerkt. Tot ver in de jaren zestig was het gebruikelijk dat gehuwde vrouwen stopten met werken buitenshuis.

Toon Roelofs en Cisca Kalkhoven

Anthonius Wilhelmus Roelofs werd op 30 september 1901 in Gennep geboren. Na de lagere school volgde hij de Handelsschool in Nijmegen. Vervolgens werkte hij als volontair op het gemeentehuis in Gennep. Begin jaren twintig jaren kwam hij naar Gemert omdat hij hier als ambtenaar op de gemeentesecretarie promotie kon maken. Pendelen tussen Gemert en Gennep was indertijd tamelijk tijdrovend, vandaar dat Toon Roelofs in Gemert een kosthuis zocht. Hij vond dat bij Mevrouw C.M. Kalkhoven-Duikersloot, die met haar dochters Cisca en Line woonde aan het Stereind in een dubbele huizenblok.1 Mevr. Kalkhoven was sedert jaren weduwe.2 De oudere kinderen waren uitgevlogen en om haar geringe inkomen aan te vullen, nam ze kostgangers in huis.

Toon was dus een van hen en zo leerde hij zijn toekomstige vrouw Cisca Kalkhoven kennen. Cisca was op 10 juli 1902 geboren. Na het doorlopen van de lagere school aan de Nazarethschool volgde ze er ook de zevende en achtste klas. Daarna bezocht ze een soort huishoudschool bij de nonnen van de Choorstraat in Den Bosch.

De weg naar zelfstandig ondernemer

Het werk op de gemeentesecretarie kwamen kennelijk onvoldoende tegemoet aan de handelsgeest van Toon. In het begin van de jaren twintig ging hij namelijk in de kerkdorpen rond Gemert al de boer op met stropdassen, die hij betrok via een Duitse vriend Heinz Bretthal, zoon van een stropdassenfabrikant. Die vriendschap was tot stand gekomen toen Heinz kort na de Eerste Wereldoorlog tijdelijk bij de familie Roelofs in Gennep werd opgenomen om aan te sterken.

De handel in stropdassen was een eerste voorzichtige stap op de weg naar een zelfstandig onderneming in de textiel. Het was vooral zijn oudere broer Herman, die Toon aanspoorde een schortenfabriek te beginnen. Eerder was hijzelf met succes in Doesburg een tricotagefabriek (ondergoed) begonnen en daarnaast runde hij er een grote textielwinkel.

Toon Roelofs volgde het advies van zijn broer op. Rond 1925 werd in het woonhuis van de familie Kalkhoven aan het Stereind op bescheiden schaal begonnen met het naaiatelier en werden er de eerste schorten gemaakt. Medewerksters van het eerste uur waren Cisca en Line Kalkhoven en Nelly Janssen die op het Hopveld woonde. Nelly was kort daarvoor afgestudeerd als onderwijzeres aan de Veghelse kweekschool. Omdat ze geen baan kon vinden maar wel haar studieschuld moest afbetalen, nam Toon Roelofs haar in dienst. Behalve voornoemde dames, behoorden Johanna Brouwers, Nelly van Berlo, Dina van den Eijnde en de zusjes Sien en Bertha Goossens korte tijd later ook tot de vaste werkneemsters.

Naast de fabricage van schorten was een geregelde afzet ervan minstens zo belangrijk. In de beginjaren nam Toon Roelofs die taak zelf voor zijn rekening. Op zijn motorfiets reisde hij de wijde omgeving af op zoek naar de betere manufacturenwinkels om er de schorten van zijn A.W.R. Schortenindustrie onder de aandacht te brengen. Om er zeker van te zijn, dat alles op en top was verzorgd, streek hij voor vertrek eigenhandig de schorten die als showmodel dienden.

Van het Stereind naar het Binderseind

Op 2 juli 1928 trouwden Toon Roelofs en Cisca Kalkhoven. Ze kochten en betrokken het huis van de Gemertse oud-gemeentesecretaris Schafrath die in Boekel was benoemd tot burgemeester. Deze woning gelegen in de bocht van het Binderseind, tegenover het ‘keske’ beschikte over meer ruimte en vanaf die tijd was ook hier het naaiatelier ondergebracht.

2010-1 schort2In de jaren die volgden maakte het atelier een gestage groei door. De afzet nam toe evenals 2010-1 schort3het aantal werkneemsters. Door beter onderwijs – in 1934 ging op de Nazarethschool de ‘naaischool’ van start – waren de nieuwkomers al enigszins voorbereid op de werkzaamheden in het atelier. Ook werd de productie gevarieerder. Naast serveer- jas- en bandschorten werden er ook kinderschorten gemaakt. Modellen hiervoor werden betrokken van een modellenbureau uit Duitsland. De stoffen werden ingekocht bij Van Vlissingen in Helmond en bij twee fabrieken in Duitsland, dat gold eveneens voor het kantwerk voor de serveerschorten.

En niet onbelangrijk, in die jaren werden ook hun twee kinderen geboren. Zoon Chris, de latere mededirecteur in februari 1931 en dochter Kea volgde in maart 1936. Omdat Cisca haar man in het atelier vaak terzijde stond, werd Toos de Groot eind 1936 als dienstbode voor dag en nacht in de huishouding aangenomen.

Verhuizing naar de Oudestraat

O2010-1 schort4p den duur bood ook het pand aan het Binderseind onvoldoende ruimte. In 1936-1937 liet de familie Roelofs aan de Oudestraat een nieuw woonhuis bouwen. Gelijktijdig werd achter het woonhuis een nieuw atelier met magazijnen gebouwd. Het geheel was naar de eisen van die tijd modern ingericht en tevens berekend op eventuele groei. Na de plechtige inzegening door pastoor Kuijte gevolgd door een uitstapje voor alle medewerkers – op dat moment rond de dertig – werd het nieuwe atelier op dinsdag 8 juni 1937 in gebruik genomen.3

Door de enorme inzet van Toon Roelofs waren in de voorliggende jaren de producten en de goede naam van A.W. Roelofs’ Schortenindustrie reeds in grote delen van Nederland bekend. Door het aanstellen van twee vertegenwoordigers, de heren Barten en Ter Horst, vond een verdergaande expansie en naamsbekendheid plaats. Beide heren die over auto’s beschikten, hadden respectievelijk Noord- en Zuid-Nederland als werkterrein. Voor het voeren van de administratie werd Johan Verhoeven uit Elsendorp aangesteld.

Werken bij Roelofs

2010-1 schort5

In Gemert was veel animo om bij Roelofs te werken. Het kwam dan ook vaak voor dat jonge meisjes werden aangenomen terwijl ze nog leerplichtig waren. Bij controle van de Arbeidsinspectie moesten ze snel hun werkplek verlaten en het toilet opzoeken. Net voor de oorlog was er de 48-urige werkweek en tot in de zestiger jaren werd er ook op zaterdagvoormiddag gewerkt.

Er werd gewerkt op basis van stukloon. Eind dertiger jaren kregen de naaisters voor een eenvoudig model schort tien cent, voor een meer ingewikkeld model – bijvoorbeeld een jasschort – ontvingen ze twaalf cent. Iedere naaister had haar eigen nummer. Bij de afwerking van ieder schort werd het nummer van de maakster in de band mee ingenaaid. Zo kon per naaister het aantal afgewerkte schorten worden bijgehouden. Tevens diende het nummer voor kwaliteitsbewaking. Johanna Brouwers zwaaide de scepter over de zogeheten nakijktafel waar de productie werd beoordeeld. Ook Toon Roelofs voerde regelmatig deze controle uit. Toon Roelofs was een goede werkgever, sociaal maar streng. Het veelvuldig breken van naalden wekte zijn ergernis.

2010-1 schort6Hoe meer schorten de naaisters maakten, hoe hoger het weekloon. Aanvankelijk lukte het Mientje Verhagen, die eind 1938 in dienst trad om een weekloon van zes gulden te vergaren. Naarmate ze meer handigheid kreeg en haar weekproductie toenam, steeg haar weekloon tot negen gulden of soms zelfs enkele dubbeltjes daarboven. Welk model schort er werd geproduceerd, hing af van de opgegeven bestellingen van de vertegenwoordigers. In die jaren stond Martha Bos aan de snijtafel. Zij zorgde ervoor dat er steeds grote hoeveelheden schorten met benodigde onderdelen voorhanden waren voor de naaisters.

De naaimachines stonden in rijen opgesteld. Ze werden in serie door middel van riemen met een elektromotor aangedreven. Dat aandrijfsysteem was tamelijk storingsgevoelig.

2010-1 schort7

Als bij een van de naaimachines de riem eraf liep, lag die machine stil. Zo snel mogelijk werd Theo van Kessel, een Gemertse monteur erbij gehaald. Om de aandrijfriem van die ene machine weer op zijn plaats te zetten, moesten de overige machines van dezelfde lijn tijdelijk worden stilgelegd. Later werd Theo van Kessel als onderhoudsmonteur en klusjesman in vaste dienst aangenomen.

2010-1 schort8Op het atelier heerste een prettige en ongedwongen werksfeer, met muziek op de achtergrond. De meisjes en jonge vrouwen maakten onderling veel plezier en de saamhorigheid was groot. Het hoogtepunt vormde de jaarlijkse uitstapjes. In de zomer van 1938 met de bus naar het strand van Scheveningen. Het jaar daarop naar Königswinter in Duitsland. Lekker eten, een boottocht op de Rijn en de beklimming van de Drachenfels. Mientje Verhagen, de jongste medewerkster mocht deze tocht per ezel maken. Wat haar toen aan de Rijn al opviel en tevens beangstigde, was de aanwezigheid van grote aantallen militairen en militaire voertuigen. Een voorbode van wat nog komen ging.

De bezettingsjaren

Tijdens de Duitse bezetting bleef de schortenfabriek draaiende. De aankoop van stoffen bij Van Vlissingen bracht in die tijd weinig beperkingen met zich mee en ook was er een gering verloop van personeel. Wel werden er voor het eerst behalve schorten ook andere kledingstukken zoals overhemden en jurken gemaakt.

Omdat tripjes met een bus niet meer mogelijk waren, zocht men de jaarlijkse uitstapjes dichter bij huis. Het zomerhuisje van de Roelofsen in de Mortelse bossen bood hiervoor een geschikte gelegenheid. De dames van het atelier werden er getrakteerd op ranja en beschuiten met oranje muisjes. Twee inderhaast gevormde damesvoetbalteams namen het dan tegen elkaar op, terwijl Toon Roelofs en vertegenwoordiger Ter Horst de goals verdedigden.

Men bleef niet alleen dichter bij huis, de uitstapjes kregen ook een serieuzer karakter. Zoals een retraite – met inbegrip van een overnachting – bij de Kruisheren in Uden. Of jaarlijks op 19 maart een gezamenlijke pelgrimage naar De Smakt, een bedevaartsoord gewijd aan St. Jozef, de patroonheilige van de timmerlui voor wie de Roelofsen een bijzondere verering hadden. Indertijd gingen ongehuwde vrouwen in dit genadeoord bidden voor een geschikte huwelijkspartner.

Meteen na de bezetting was Toon Roelofs sterk anti-Duits. In het atelier gaf hij daar voorzichtig blijk van. Als een tamelijk milde vorm van verzet koos hij ervoor schorten met oranje biesjes te verfraaien. Ook stond hij te stralen als hij de meisjes anti-Duitse liedjes hoorden zingen, die ze opgepikt hadden van de Engelse zender of van ‘Radio Oranje’.

In het verborgene was het echtpaar Roelofs zeer nauw bij het verzet betrokken. Ze boden hulp aan onderduikers, geallieerde piloten of anderszins. Om te voorkomen dat hij voor zijn verzetsdaden verantwoording moest afleggen, dook Toon Roelofs eind oktober 1943 op de pastorie van St. Anthonis onder.4

Omdat de boekhouder contact met hem onderhield, kon Roelofs vanuit zijn onderduikadres bedrijfsmatig mede de vinger aan de pols houden.

De voormalige Gemertse chefveldwachter Samuel Kerkhove, die hand- en spandiensten verleende aan de Sicherheitsdienst was erop gebrand Roelofs te arresteren. Hij zette Cisca Roelofs onder druk zodat ze zou vertellen waar haar man was. Hij concludeerde dat Roelofs niet voor de bezetter produceerde en dreigde ermee beslag te laten leggen op het atelier.

Cisca liet zich niet aftroeven door Kerkhove en bestreed koelbloedig diens bewering. Ze ‘bewees’ dat ter plekke. Ervan uitgaande dat Kerkhove de Duitse taal niet machtig was pleegde ze in zijn aanwezigheid een telefoontje met ‘iemand in Duitsland aan wie ze regelmatig goederen leverden’. Waarschijnlijk voerde Cisca in het Duits een gesprek met een familielid in Duitsland. Hoe dan ook. Dit gesprek overtuigde Kerkhove van het tegendeel en werd inbeslagname verijdeld.

De naoorlogse periode

De jaren direct na de bevrijding stonden in het teken van opleving en groei. Mede door het gebrek aan kleding in de achterliggende jaren, werd de productie meer gevarieerd. Naast de verschillende modellen schorten voor volwassenen werden er nu ook damesblousen, meisjes-, en kinderjurkjes gemaakt. Later, in 1951 werd het modernere halve schortje voor de huisvrouw aan het assortiment toegevoegd.

2010-1 schort9Aanvankelijk bleef het aantal personeelsleden nagenoeg ongewijzigd. Vertegenwoordiger Barten werd vervangen door de heer Beuker. De boekhouder Johan Verhoeven, die oktober 1951 op 33-jarige leeftijd overleed, werd opgevolgd door Doortje van Rooij. Ze werkte al een poosje bij Johan op kantoor. Op de ULO was ze goed in boekhouden. Op eigen initiatief nam ze de gehele boekhouding over. Ook al had ze geen praktijkdiploma boekhouden, ze bleek die klus goed aan te kunnen.

Aan het begin van de vijftiger jaren was de productiecapaciteit van het atelier volledig benut. Om te kunnen blijven voldoen aan de gestegen vraag moest het bedrijf wel uitbreiden. In 1954 werd het atelier naar achter uitgebouwd en voorzien van nieuwe en meer geavanceerde machines. Op het oude deel van het atelier verrees een verdieping waarin een showroom, tekenkamer, kniptafelruimte en kantoor werd ondergebracht. De productie van het schortenatelier kende eind vijftiger en begin zestiger jaren een hoogtepunt. Er waren toen ongeveer zestig dames werkzaam. Daarna begon de kentering. De vraag naar damesschorten liep terug en in relatie daarmee, het aantal personeelsleden.2010-1 schort10

In 1955 werd zoon Chris mededirecteur. Anders dan zijn vader, had hij wel een vakopleiding genoten. Na afronding van de textielschool in Tilburg, volgde hij aan de Amsterdamse modevakschool van Charles Montaigne een cursus modeontwerpen en modellentekenen. De verbouwing van 1954 hing nauw samen met het feit dat Chris als mededirecteur binnen het bedrijf een eigen afdeling beheerde voor de vervaardiging van damesjurken. Om zijn producten in de markt te zetten, bezocht Chris de grote modebeurzen. Als nieuwkomer lukte het hem echter niet hierin een naam te vestigen en succes te boeken.

In 1965 schakelde Chris Roelofs daarom over op de productie van bedrijfskleding voor grote supermarkten, zoals Albert Hein en Edah. Toon Roelofs was toen 64 jaar. Die zette een punt achter zijn werkzame leven. In 1966 werd de fabriek gesloten en de machines verkocht en daarmee kwam een einde aan de schortenfabriek van A.W. Roelofs. In zijn woonhuis aan de Oudestraat ging Chris nog vele jaren in sterk afgeslankte vorm door. Daar werd nog uitsluitend de bedrijfskleding geknipt, die elders op een naaiatelier werd vervaardigd.

Uit het oog, maar niet uit het hart. Op zondagmiddag 23 april 2006 organiseerden Maria van de Burgt-van Berlo, en Sjannie Berens-van de Vondevoort bij zaal Verhappen in Gemert een reünie voor alle oud-medewerkers van Roelofs confectieatelier. Het was een gezellige en drukbezochte bijeenkomst, waarbij ook familieleden van Roelofs aanwezig waren. Er werden herinneringen uitgewisseld en oude vriendschapsbanden aangehaald.

Met dank aan: medewerkers Gemeentearchief Gemert, Toos Vilé-de Groot, Mien Verhagen-Bressers, Kea Hermans-Roelofs en Doortje van Rooij-van de Burgt.

NOTEN:

1. In het ene deel woont nu ‘out-of-art’ kunstenaar Gerard van Lankveld.

2. J.M. van de Kimmenade-Beekmans, De Handelse hoofdonderwijzer Ad Kalkhoven, Gemerts Heem: 2006/1.

3. J.M. van de Kimmenade-Beekmans, Gemert bezet – Gemert bevrijd, Gemert, 1994, blz. 143-146.

4. Gemertsche Courant, zaterdag 12 juni 1937.

2010-1 schort11

Bekijk PDF

GH-2010-02 Mijterkruis aan de Oudestraat

 2011-4 kap0

Ad Otten

Mijterkruis aan de Oudestraat

Het is het perceel van de huisnummers 68 en 70 aan de Oudestraat dat een vijftiental jaar geleden kon worden aangewezen als de locatie waarop in de middeleeuwen in het open veld een hagelkruis moet hebben gestaan.* De Oudestraat bleef tot maar liefst bijna 1900 toe aan weerszijden van de straat onbebouwd.

Rond 1540 werd het hagelkruis op die plaats vervangen door een zogeheten kèske van Sint Nicolaas. Een tekening of prent is er niet van bewaard maar wel blijft eeuwenlang in oude eigendomsakten opgetekend de aanduiding van akkers ‘aan’ of ‘bij’ de ‘Sinterclaesstock’. Wat precies de reden is geweest van de verandering is niet bekend, maar wel dat de eigenaar van het perceel in 1540 met zijn voornaam Claes heet. En algemeen bekend is ook dat Sint Nicolaas behalve kindervriend ook werd aangeroepen tegen storm en hagel.

Het met wit-zwart beluikte pand Oudestraat 70 dateert van 1924 en het draagt sindskort de naam ‘Het Mijterkruis’, waarmee het de herinnering bewaart aan het jaar 1540 toen de wisseling van de wacht plaatsvond en Sinterclaes in plaats van het ouwerwetse hagelkruis voortaan waakte tegen rampspoed door hagel, storm en onweer.

* Zie: A.Otten, Hagelkruis met mijter, Gemerts Heem 1993 nr.3, blz. 85-95.

 

2010-2 kap1

 

 

 

Bekijk PDF

GH-2010-02 Oorlogsgraven in Gemert (2)

 

Toon Verbakel en Ruud Wildekamp

Inleiding

De inval van het Duitse leger in mei 1940 maar vooral de bevrijding van onze provincie in de herfst van 1944 liet vele sporen na; de graven van de gesneuvelden – verdedigers, bezetters en bevrijders – behoorden daartoe en zij kwamen in grote aantallen voor. Na de bevrijding trof men in nagenoeg elke gemeente van Noord-Brabant deze oorlogsgraven aan. In bermen van wegen en waterlopen, in bosranden, weilanden, akkers en tuinen, soms ook op een plaatselijk kerkhof en niet zelden inderhaast aangelegd.

De gevallenen waren meestal begraven door hun kameraden of in meerdere gevallen door burgers; dat laatste al dan niet in opdracht van de zich terugtrekkende Duitse eenheden of de inmiddels aangetreden nieuwe gezagsdragers. Nabij de plek waar zij sneuvelden of in grotere aantallen bijeengebracht vanaf een gevechtssituatie dan wel vanuit een hospitaal/verbandpost en begraven in een verzamelgraf.

In sommige gevallen markeerden de graven het verloop van het strijdtoneel en de frontlinies, zoals in onze streek van Operation Market Garden, de Slag om Overloon en de strijd in de Peel.

2010-2 oorlog1In tegenstelling tot de geallieerde gesneuvelden miste men bij de Duitse omgekomenen in vele gevallen persoonlijke gegevens; identiteitspapieren ontbraken, evenals een indicatie van het legeronderdeel en lijken waren nogal eens erg verminkt. Bovendien was het toenmalige burgerlijke gezag veelal te sterk afhankelijk van van derden verkregen en niet immer betrouwbare informatie om een kloppende registratie op te zetten. Veel veldgraven van Duitsers waren derhalve dan ook aangeduid met “een onbekende Duitse soldaat”.

Direct na het einde van de oorlog en wel met brieven van 20 juli 1945, 15 november 1945 en nog eens herhaald op 22 mei 1946 gaf de nieuwe Nederlandse regering via het Ministerie van Oorlog te Den Haag de gemeenten opdracht om een opgave te verstrekken van de aanwezigheid op hun grondgebied van oorlogsgraven, geallieerd en Duits met informatie over aantallen, ligging van de graven en de eventueel verder beschikbare persoonlijke informatie als naam, rang, legernummer, sneuveldatum ed. Deze opgaven dienden te worden gezonden aan het Nederlandse Rode Kruis en aan het Ministerie van Oorlog ten behoeve van de Dienst Identificatie en Berging.

Amerikaanse en Britse legereenheden en dan in het bijzonder hun gravendiensten gingen zich toen al snel verdiepen in deze opgaven en mede aan de hand van hun eigen registraties (namen, legernummers, onderdeel e.d.) inspecteerden zij de veldgraven, vulden hun notities aan en bereidden zich voor op het overbrengen naar officiële oorlogskerkhoven.

Voor een vlot en minder formeel verloop van deze opgravingen, overbrengingen en herbegravingen werd de Wet op de Lijkbezorging van 10 april 1869 voor de geallieerden tijdelijk niet van toepassing verklaard. Hoewel in het topoverleg tussen de westelijke landen en de opperste geallieerde legerleiding (SHAEF) was afgesproken dat de landelijke wetgevingen zouden worden gerespecteerd, hielden zij zich wat betreft begravingen enz. niet aan de afspraak; waar bemoeiden burgemeesters zich formeel mee – “het waren tenslotte hun gesneuvelden”, dus so what.

De Duitse graven liet men vooralsnog ongemoeid; in enkele gevallen, als de tijdelijke graven, de veldgraven, te sterk “in de weg” lagen, b.v. nabij ingangen van gebouwen en terreinen, watervoorzieningen werden zij al overgebracht naar andere – tijdelijke – begraafplaatsen. Pas vanaf 1947 startte een eenheid van het Nederlandse leger – de Dienst Identificatie en Berging (kortweg D.I.B. genoemd) – met het opgraven, identificeren en herbegraven van de ruim dertigduizend in Nederland begraven liggende Duitse gesneuvelden, een enorme opdracht, waaraan pas in 1972 een einde kwam, afgezien van nog een enkele opgraving/herbegraving nadien. Op een enkele uitzondering na werden alle Duitse gesneuvelden overgebracht naar de Duitse Militaire begraafplaats te Ysselsteyn.

Maar ook al in de meidagen van 1940 bij de Duitse inval deed zich hetzelfde verschijnsel voor, zij het in veel mindere mate en betrof het alleen Nederlandse en Duitse militairen.

Ook op Gemerts grondgebied kregen in de Tweede Wereldoorlog gesneuvelde militairen een tijdelijke rustplaats en daarvan een drietal zelfs een permanente; in totaal drie Nederlanders, twee Britten en zeventien Duitsers, waarvan een Nederlander en twee Duitsers uit de meidagen 1940.

Aan een negental Duitse veldgraven bij de molen “de Volksvriend” aan de Oudestraat hebben we in een vorig nummer al aandacht geschonken; nu de andere gevallen.

De graven uit mei 1940:

2010-2 oorlog2Sergeant Paulus van Oostveen van het Genie-Detachement 5e. Divisie

* 16-12-1911 te Amsterdam – † 11-05-1940 te Gemert.

Hij sneuvelde op zaterdagmorgen 11 mei in het vuurgevecht met de oprukkende Duitse troepen op het kasteelterrein. Hij werd op 12 mei begraven op de Gemeentelijke begraafplaats (nabij het r.k. kerkhof) te Gemert en van hieruit op 11 april 1947 bijgezet in het oorlogsgrafmonument in de kasteeltuin te Gemert. Op 21 maart 1980 is hij herbegraven op het Militair Ereveld Grebbeberg te Rhenen – graf rij 11 nr. 3.

Schütze Emil Hofmann van 2e Radfahrer-Schwadron van Aufklärungs-Abteilung 256. * 26-08-1913 Hamborn – † 11-05-1940 Gemert

Hij behoorde tot de Duitse troepen die op zaterdagmorgen 11 mei 1940 Gemert binnenvielen en werd door de voordeur van een woning op Binderseind heen doodgeschoten door enkele Nederlandse militairen toen hij daar aanbelde, waarschijnlijk vanwege het signaleren van Nederlandse soldaten. De soldaat kreeg een veldgraf in de kasteeltuin, doch werd al op 13-08-1940 door de Protestantse Begrafenisonderneming “Helpt Elkander” uit Eindhoven overgebracht naar het Duitse Ehrenfriedhof op de Algemene begraafplaats te Woensel-Eindhoven, en ging vandaar op 30-03-1949 naar de Duitse Militaire begraafplaats te Ysselsteyn, graf Z.1-1.2010-2 oorlog3

Sonderführer Leo Markert van de 2e. Kompanie van Bau-Batallion 571 – 56e. Infanterie Division. * 22-12-1895 Völgental – † 12-05-1940 Oploo

Hij overleed aan verwondingen, opgelopen bij een mijnexplosie, en werd eveneens begraven in de kasteeltuin te Gemert en tezamen met Hofmann ook overgebracht naar Woensel. De twee ‘buren’ te Gemert bleven met elkaar optrekken; zij lagen dus ook in Woensel weer naast elkaar, hetgeen werd voortgezet te Ysselsteyn, waar hij graf Z.1-2 kreeg.

De graven uit de bevrijdingstijd – herfst 1944/voorjaar 1945

Zoals in de inleiding reeds beschreven kende de tijd van de bevrijding en de maanden daarna vele gesneuvelden; twee Nederlanders, twee Britten en, behalve de negen bij de molen “De Volksvriend aan de Oudestraat, kregen nog zes Duitsers in Gemert een tijdelijke en enkelen van hen nadien zelfs een permanente rustplaats.

Op volgorde van overlijden waren dat:2010-2 oorlog4

SS-Grenadier Ernst Kaltenbach * 01-12-1922 – † 23-09-1944 Veghel.

SS-Unterscharführer Alfred Keller * 28-08-1921 – † 23-09-1944 Veghel

SS-Rottenführer Johann Geltermeier * 01-05-1923 Niederthann – † 23-09-1944 Veghel

Alledrie waren leden van de SS-eenheid 7/211 en ingedeeld bij de Kampfgruppe Walther; zij sneuvelden bij Veghel en werden door hun eenheid per auto naar Handel gebracht en daar begraven in veldgraven nabij de genadekapel in het processiepark.

Met brief van 18 juni 1945 werd door de gemeente Gemert aan het Nederlandse Rode Kruis te Den Haag een opgave verstrekt van deze graven, gevolgd met brief van 30 januari 1946 aan de Minister van Oorlog. In die brieven was Kaltenbach aangeduid als Kastenbach en Geltermeier als Geltemeier. Op 2-10-1947 werden zij herbegraven op de Duitse militaire begraafplaats te Ysselsteyn, graven vak BJ, rij 8, nrs 176, 177 en 178.

SS-Sturmmann Heinz Friedrich van 2. SS – Panzer Grenadier Regiment

* 05-11-1925 † 24-09-1944 te Gemert. Hij kwam om het leven op de weg Gemert-Boekel, niet bekend onder welke omstandigheden en begraven in een veldgraf in de boomgaard van J. Verbakel (Verreheide). Op 03-10-1947 herbegraven te Ysselsteyn in graf BJ.8-190.

De gemeente Gemert liet na dit graf te melden bij de boven aangegeven instanties en corrigeerde deze omissie met brief van 31-10-1946 aan het Ministerie van Oorlog. Daarin werd ook nog een exactere aanduiding van de grafsituering gegeven, namelijk: “aan de Boekelscheweg alhier op het perceel kadastraal bekend gemeente Gemert Sectie B no 1010.”

Op het protestantse kerkhof te Elsendorp lagen twee niet-geïdentificeerde Duitsers begraven. Niet bekend is waar en2010-2 oorlog5 onder welke omstandigheden zij omkwamen en op dat kerkhof begraven werden. Het begraafregister van het kerkhof geeft terzake geen uitsluitsel, zo is uit navraag gebleken. In de archieven van de gemeente Gemert is geen melding van de graven aan het Nederlandse Rode Kruis en het Ministerie van Oorlog aangetroffen. Zij zijn op 03-10-1947 herbegraven te Ysselsteyn in de graven BJ.8-188 en 189.

In het eerste graf ligt Soldat Erwin Schmidt van de Stabskompanie Grenadier Ersatz Batallion 372, * 03-01-1926 en † 24-09-1944 en de tweede is onbekend gebleven; hij kon niet worden geïdentificeerd en op zijn steen staat vermeld “Ein Deutscher Soldat”.

Majoor Stanley George Alexander van het 61ste Regiment Reconnaissance Corps, Royal Armoured Corps. * 19-03-1910 te Westonbirt – † 24-09-1944 te Gemert.

Hij voerde in een verkenningsvoertuig in de vooravond van zondag 24 sept. 1944 vanuit het net bevrijde Boekel een verkenningspatrouille uit richting Gemert en reed op de Verrehei in een Duitse hinderlaag in de vorm van mijnen, in de voorbije namiddag gelegd door een SS-eenheid. Een exploderende mijn doodde Alexander – de twee andere inzittenden van de lichte verkenningswagen overleefden en wisten te ontkomen. Zijn stoffelijk overschot werd daags erna gevonden in een sloot, zo’n veertig meter van het wrak van zijn wagen. Gemertenaren opperwachtmeester Schell, kapelaan van Haeren en A. Corstens tezamen met enkele buurtbewoners begroeven hem, gewikkeld in een overjas, in een ‘schuilput’ langs de weg (in die tijd ruim aanwezig en op bevel van de Duitsers aangelegd). Enkele weken later werd hij door de Britten overgebracht naar een tijdelijke begraafplaats te Geldrop (vermoedelijk Stationsstraat nabij Klooster St. Anna) en vandaar in 1945 naar het Britse Oorlogskerkhof te Mierlo, waar hij rust in graf vak I, rij B, nr 13.

2010-2 oorlog6Zijn enige broer Edwin Holbrow trof – op 19-jarige leeftijd – hetzelfde lot. Deze sneuvelde al op 27 mei 1940 als vlieger bij de Royal Air Force boven Noorwegen; hij is nooit teruggevonden en heeft geen bekend graf.

Soldaat Johannes Adrianus Vilé van het Stoottroepen Commando Brabant. * 23-05-1925 te Veghel – † 28-10-1944 te Rosmalen.

Woonde te Gemert (St. Josephstraat C.162). Hij meldde zich meteen na de bevrijding bij het toen recent gevormde onderdeel en werd in de 2de helft van oktober 1944 al ingezet bij de bevrijding van ‘s-Hertogenbosch. Hij kwam om tijdens een zuiveringsactie, waaraan hij tezamen met Britse eenheden van de 53ste Welsh Division deelnam, toen hij in de Verwerstraat werd getroffen door een kogel. Wellicht is hij nog overgebracht, reeds overleden of stervende, naar een hospitaal in Rosmalen. Hij is namelijk geregistreerd als zijnde overleden in die gemeente.

Met militaire eer, gevormd door Gemertse Stoottroepers, werd hij op 22010-2 oorlog7 november 1944 begraven op het r.-k. kerkhof van de parochie St. Jan’s Onthoofding te Gemert en vanuit dit graf op 11 april 1947 bijgezet in het Oorlogsgrafmonument in de kasteeltuin te Gemert.

Trooper (Soldaat) Peter Roderick Morris van The Royal Dragoons, Royal Armoured Corps. * 23-01-1925 te Abertridwr bij Cardiff, Wales – † 11-12-1944 te Gemert. Hij verongelukte op de weg Beek en Donk–Gemert. Staande in de koepel van een pantservoertuig kwam hij in botsing met een in een bocht van de weg stilstaande wagen. Het voertuig kantelde en Morris was op slag dood. Hij werd opgebaard in de Nazareth-school, waar zijn onderdeel gelegerd was, en hij werd begraven op het r.k. kerkhof van St. Jan’s Onthoofding te Gemert en vanuit dit graf op 11 april 1947 bijgezet in het Oorlogsgrafmonument in de kasteeltuin te Gemert.

Soldaat Johannes Christianus Beekmans van het Stoottroepen Commando Brabant. * 08-11-1923 te Gemert – † 27-03-1945 te Xanten (Landkreis Moers (Duitsland). Hij woonde met zijn ouders te Gemert (Wilhelminalaan B364) en ook hij meldde zich na de bevrijding direct bij “de Stoottroepen”. Hij kwam om het leven tijdens een vrachtwagentransport (waarschijnlijk met troepen) tussen Xanten en Wesel in Duitsland. Ervan uitgegaan wordt dat hij, staande in een vrachtauto, werd gegrepen door een over de weg gespannen draad of kabel, waardoor hij uit de wagen werd geslingerd en omkwam. Zijn stoffelijk overschot werd door een eenheid van het Amerikaanse leger weggebracht en wellicht ook begraven. Zijn graf werd 2010-2 oorlog8getraceerd op de begraafplaats te Kapellen in Duitsland, tegenwoordig een stadsdeel van Geldern. Op 13 september 1945 overgebracht naar Nederland en op de 20ste daaraanvolgend herbegraven op het r.-k. kerkhof van de parochie St. Jan’s Onthoofding te Gemert en vanuit dit graf eveneens op 11 april 1947 bijgezet in het Oorlogsgrafmonument in de kasteeltuin te Gemert.

 

 

 

 

BRONNEN:

*. Gemeentearchief Gemert-Bakel te Gemert (dossier AG.004 825);2010-2 oorlog9

*. Gravenregister Duitse militaire begraafplaats Ysselsteyn van de Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürge e.V. te Kassel;

*. Rapporten van Overbrenging naar en Registratie Herbegravingen te Ysselsteyn van de Dienst Identificatie en Berging;

*. Correspondentie met de weduwe en zoon van Leutnant Schönemann;

*. Fotocollectie Pater Dr. Ed. Loffeld in Gemeentearchief Gemert-Bakel te Gemert;

*. Bundel “Aan hen die vielen”, geschreven door Pater Dr. Ed. Loffeld C.S.Sp. april 1947.

 

Schrijvers  zijn lid van de Documentatiegroep Volkel.

Bekijk PDF

GH-2010-02 Gemerts ijzererts naar Pruisen

 

Harry Slits

Dat er in Gemert ijzer in de grond zit kunnen we allemaal weten. Want het water dat we in Rips, Peelse Loop, Snelle Loop of Esperloop zien stromen is enigszins roestbruin, of lijkt roestbruin doordat er wat roestig spul op de bodem is vastgekoekt.

De hele ondergrond van Gemert zit vol met ijzer. Door stuwing van water ter plaatse van de Peelrandbreuk komt ijzerhoudend water aan de oppervlakte. Door contact met zuurstof uit de lucht vormt zich het slecht oplosbare roestbruine ijzeroxide, ook wel ijzeroer of kortweg oer genoemd. Het wordt door de Gemertse waterlopen afgevoerd naar de Aa, maar waar het in de bodem wegzakt kan het aaneenklitten tot zogenaamde oerbanken.2010-2 ijzer1

Tegenwoordig is dat oer economisch niet meer van belang, maar in vroeger tijden was dat in Gemert wel degelijk het geval. En daarvoor hoeven we niet eens terug naar de oertijd!

In het “Uitvoerig en beredeneerd VERSLAG van den toestand der gemeente Gemert” dat de gemeente jaarlijks vaststelde treffen we in de jaren 1870 tot en met 1874 steeds de volgende opsomming onder het kopje buitenlandse handel (zie foto uit het VERSLAG van 1871):

—–

Ingevoerde handelsartikelen zijn: Manufacturen, koloniale waren, steenkolen en guano1, afkomstig uit Engeland, Duitschland, België en Peru

Den uitvoer bestaat uit: vette kalveren, varkens, runderen, vlas, lijnzaad, boter en ijzererts. Het vet vee wordt verzonden naar Engeland. Het vlas naar België, Pruissen, lijnzaad en boter naar Engeland, ijzererts naar Ruhrort(?) Pruissen.

——

Na 1874 wordt er geen melding meer gemaakt van de uitvoer van ijzererts, maar er zat nog heel veel in de grond. En het werd nog steeds uitgegraven en gebruikt in Gemert.

In “Het Mysterie van de IJzervreters” dat Omroep Centraal in december 2008 op de lokale televisie uitzond stond Ad Otten er uitvoerig bij stil. Hij vertelde dat de Rips vroeger werd geschreven als Ruesp of Roesep en dat dat niets anders betekent dan “roestwater”. Verder liet hij een paar enorme ijzeroerklompen zien, een uit de Lourdesgrot in de Nazarethtuin, een uit de Kromstraat en een uit de fundering van een huis achter op den Heuvel.

Het ijzererts vond dus toepassing bij de fundering van huizen! Verder werd het gebruikt voor het maken van grotten, rotsen en calvariebergen. Zo stond het volgende krantenbericht in de Zuid-Willemsvaart van 14 mei 1910:

Gemert Op de gedempte Heerengracht2, tegenover de pastorie, is men bezig met het bouwen ener rots ter voortdurende herinnering aan het 40-jarig priesterjubileum van den Zeereerw. Heer Rector. De rots zal opgetrokken worden uit brokken ijzererts welke men opgedolven heeft op de Berglaren.

Er zijn (nog?) geen concrete aanwijzingen dat het Gemertse ijzererts ook in Gemert zelf werd verwerkt tot ijzer. Dat zou zomaar hebben gekund met de ingevoerde steenkolen!

Wel waren er natuurlijk ook in Gemert vaklieden die het ijzer konden smeden. Volgens het VERSLAG van de gemeente over het jaar 1855 waren er toen in Gemert 7 ambachtelijke smederijen en 6 grofijzersmederijen met 10 werklieden. Dus zo’n 17 mensen verdienden er de kost mee. Ter vergelijking: er waren toen 999 thuiswevers en daarnaast nog 93 werklieden in de textiele fabrieksnijverheid op een kleine 5000 inwoners, dus we blijven wel Weverstad.

In 1876 waren er volgens het VERSLAG van dat jaar 10 smederijen waar in totaal 21 mannen en 3 jongens arbeid verrichtten.

Gelet op het bovenstaande mogen we gerust spreken van een oerdegelijk Gemerts verleden.

NOTEN:

1. Guano is een sinds 1840 veel gebruikte meststof bestaande uit versteende uitwerpselen en lijken van zeevogels en vleermuizen die tot 160 meter dikke lagen voorkomen in vooral Chili en Peru, bevattend voornamelijk fosfaat-, kalium- en stikstofverbindingen.

2. De Heerengracht is de vroegere gracht rond de Latijnse School die waarschijnlijk ten tijde van de nieuwbouw in 1891 gedempt is

2010-2 ijzer2

Bekijk PDF

GH-2010-02 “Niks zo sleecht as ‘ne mens opzette”

Belang agrarische vaktaal voor verklaring gezegdes uit spreektaal

 

Wim Vos

Enige tijd geleden trof ik ik in De Brabantse Spreekwoorden van Mandos het gezegde (omgezet in ngs): ‘r Is niks zo slèècht as ‘ne mèns ópzétte.1 Als plaats waar het gezegde vandaan komt, geeft Mandos Gemert; de bron voor het gezegde is volgens het boek een opgave van EK uit 1968. Dat is E. Knippenberg uit Valkenswaard volgens de afkortingenlijst.2

De verklaring die voor dit Gemertse gezegde werd gegeven in dit naslagwerk bevredigde me niet helemaal. Die verklaring was: “Niets is zo moeilijk als voor een kind te moeten zorgen. Een mens ter wereld brengen, voeden, kleden, leren lopen, praten kost veel inspanning en geld; bij dieren gaat alles vanzelf”.

Ik stelde mezelf de volgende twee vragen: 1. Wat is de precieze betekenis van ópzétte? 2. Kan slèècht ook ‘moeilijk’ betekenen in het Gemerts?

Ad 1. In eerste instantie dacht ik bij ópzétte natuurlijk aan de betekenis (met betrekking tot dode dieren) “de huid opvullen om ze te bewaren in die vorm die het levende dier had”, bv. ‘nen doje voogel ópzétte. Voor mensen leek me dat al te bizar, dus dacht ik bij gebrek aan een betere verklaring aan de uitdrukking “een kind op de wereld zetten”, dat is hetzelfde als “een mens/kind ter wereld brengen” uit de verklaring van Mandos/ Knippenberg. Maar echt tevreden was ik niet want waarom luidt de uitdrukking dan niet: ‘r Is niks zo slèècht as ‘ne mèns óp de wírreld zétte?

De oplossing werd duidelijk toen ik in ‘onze’ Werkgroep Dialect van Martien en Toon van den Boom de betekenis hoorde van de woorden dùrhaawe en ópzétte. Dùrhaawe: (van koeien, varkens, kippen, schapen:) grootbrengen, houden als fokdier, niet voor de slacht. Ópzétte: (van koeien, varkens, kippen, schapen:) houden als fokdier, niet voor de slacht, grootbrengen (een synoniem van dùrhaawe dus).

Ópzétte in het gezegde betekent dus: ‘grootbrengen’ en daarmee wordt ook duidelijk dat zegsman Knippenberg in 1968 een agrarische term gebruikte, zoals ook blijkt uit het gedeelte van de verklaring waar sprake is van “bij dieren gaat alles vanzelf”.

Ad 2. Kan slèècht ook ‘moeilijk’ betekenen? Volgens mij wel, vgl. bv. het gezegde Dè kaande slèècht (:moeilijk) doen (overigens niet specifiek uit de agrarische vaktaal).

Uit het gestelde onder Ad 1 blijkt nog eens ten overvloede dat de Gemertse boerenvaktaal van nut kan zijn bij de verklaring van de algemene Gemertse spreektaal. Misschien geldt hetzelfde voor de weverstaal.

NOTEN

1) De Brabantse Spreekwoorden, drs. H. Mandos & M. Mandos-van de Pol, Waalre, 4de en aangevulde druk 1992, p.514, s.v. slecht -1-.

2) Idem, p.XV.

 2010-2 niks1

 

Bekijk PDF

GH-2010-02 De Broekstraat van weleer (7)

Oude tijden keren niet weer

 

Adriaan van Zeeland en Simon van Wetten

2010-2 broek1Pèèrd. Dat ene Gemertse woord voor de edele viervoeters is het sleutelbegrip van deze voorlaatste aflevering over die oude en prachtige randweg van Gemert, de Broekstraat. Twee parallel aan elkaar staande boerderijen spelen de hoofdrol. Ze zijn in hetzelfde jaar gebouwd, nadat een brand de beide voorgangers had verwoest.

Uit het verslag van de toestand der gemeente, 1888.

—————

Op 6 november ontstond er brand ten huize van de wed. H. Wassenberg in de Broekstraat. Daardoor brandde eerst dit huis af, met de stallingen en de schuur. Ook de inboedel werd een prooi der vlammen. Toen sloeg de brand over op het huis met stal van Joh. Biggelaar, bewoond door Joh. Verbakel. Ook dit huis met de inboedel en het vee, een paard uitgezonderd, werd totaal vernield. Vervolgens was het naastliggende huis aan de beurt, bestaande uit twee woningen, dat werd bewoond door strodekker A. van Lieshout en wever J. Verschuren.

 

—————

Broekstraat 43, van Hoeve Rooijakkers tot Nieuw Kannelust

2010-2 broek2Degene die in 1888 moest beleven dat haar boerderij afbrandde was dus de weduwe van Henricus Wassenberg. Maar goed, daarmee werd zij ook de ‘bouwheer’ van de huidige hoeve. In 1932 werd Henricus (Hein) Rooijakkers (toen gehuwd met Elisabeth Wassenberg) eigenaar van dit ‘huis, schuur, bakhuis en erf’. Bij zijn nazaten verdween weliswaar één ‘o’ uit de achternaam, maar verder hebben die van Rooijakkers hier (eerst de broer Johannes, daarna Jan zoon van Johannes) hier prima geboerd tot de huidige bewoner, Theo van Bommel, in 1970 helemaal uit Stiphout naar hier kwam om met z’n bruid, Jo Maas uit Bakel, hier ’n hengstenhouderij te beginnen. Paarden zit de familie Van Bommel in de genen. Dat verklaart ook de hoevenaam ‘Nieuw Kannelust’. Theo’s vader deed al vanaf 1940 in pèèrd op Kannelust in Aarle-Rixtel. Theo’s broer heeft in Aarle-Rixtel nog steeds een hengstenhouderij en Richard, Theo’s zoon en bedrijfsopvolger, werkt nu samen met zijn vader in Gemert op ‘Nieuw Kannelust’.

2010-2 broek3

De Van Bommels zijn gespecialiseerd in het Nederlands trekpaard, onterecht door velen betiteld als ‘Belgische knol’. Dat Belgische kan eigenlijk al niet, maar het woord ‘knol’ is helemáál uit den boze. Broekstraatbuurman Toon Jaspers zei dan bestraffend: “Er is geen edeler dier dan het trekpaard.”

Theo en Richard zijn al vier keer Nederlands kampioen geweest, althans, vier van hun hengsten. Bij die kampioenschappen, eens in de twee jaar gehouden, komen alle drieënveertig goedgekeurde Nederlandse dekhengsten bijeen.

Vroeger gingen vader en zoon Van Bommel in het dekseizoen (van begin april tot half augustus) met de hengst op stap, nu met een koelbox. Als de merries hengstig zijn, worden ze geïnsemineerd. Hoe je weet of een merrie hengstig is? Dat doe je met een schouwhengst. De merrie aanschouwt de hengst die deze toch wel enigszins deprimerende functie heeft toebedeeld gekregen. Deprimerend? Jawel, want als de merrie reageert, dan is ze hengstig, en dan wordt de schouwhengst geheel daadloos weer weggebracht en krijgen de Van Bommels een telefoontje.

Toen kunstmatige inseminatie nog in de beginfase verkeerde, bestond bij veel boeren de nodige scepsis. Een boer uit het hoge noorden zei tegen Theo: “Ja, ik ken dat wel, dat KI, maar ik vertrouw het niet. Bij m’n koeien komen ze ook van het KI-station, maar als die mensen weer weg zijn, dan laat ik onze stier toch nog efkes z’n werk doen.”

Broekstraat 41, hoeve De Stip

2010-2 broek4

Ook dit huis is, net als de tweelingbroer ter linker zijde, gebouwd na de brand van november 1888, maar moet nog eens grondig verbouwd zijn omdat 1907 geldt als het bouwjaar van de huidige boerderij.

Bert Hagelaars, geboren in Erp, oudste van een gezin van negen kinderen, had een oogje laten vallen op Maria van Stiphout, één van de vier kinderen van het echtpaar Van Stiphout-van Hoof dat de hoeve bestierde. Bert trouwde in 1959 bij zijn schoonouders in en werd boer, terwijl hij eigenlijk was opgeleid voor de tuinaanleg. Het was een gemengd bedrijf, met een paar koeien en veul plèkskes grond. Op twaalf verschillende plaatsen moest Bert de koeien laten grazen en zo’n beetje iedere week verplaatsen. Een heel aangaan! Naar de Tweede Steeg, naar de Derde Steeg, naar de Kranenbraken, naar Daalhorst, naar de Berglaren, de Beekse Dijk en achter De Drie Ossen. Gaan melken, aanvankelijk met een transportfiets en wat melkbussen, later met pèrd èn kaars, een auto met aanhanger en uiteindelijk een tractor. Ondanks de steeds modernere transportmogelijkheden was de ruilverkaveling een zegen. In plaats van twaalf stukken grond her en der, één grote plak bij het huis. “Al dat eindeloos gepraat in het ruilverkavelingskantoortje in Bakel is toch nog ergens goed voor geweest,” aldus Bert.

2010-2 broek5

Erpse Bert kon goed aarden in het Gemertse. Hij zat in de kòrtste kírre in het bestuur van de KI – wat wil je ook met buurman Van Bommel naast je – en van het Paardenfonds. Ook de belangen van het Veefonds, een verzekering voor en tegen zieke koeien, zijn door Bert behartigd. Daarnaast was Bert ook nog vierentwintig jaar lang bestuurslid van de Paardenfokdag. Maar zijn grote voorliefde had de Rijvereniging. Maar liefst zestig jaar heeft hij gejureerd bij de dressuur. ’t Is overduidelijk: de Broekstraat heeft iets met pèèrd.

Het echtpaar Hagelaars kreeg vijf kinderen en ’t werd wat te druk, het varkensschuurtje werd verbouwd tot een nieuw woonhuis en daar gingen Piet en Hendrina van Stiphout hun oude dag doorbrengen.

Toen Bert op zijn beurt de pensioengerechtigde leeftijd bereikte, heeft hij de boerderij verkocht. Het huis staat er nog, wordt gebruikt als werkschuur en wacht op een ingrijpende opknapbeurt. Bert woont nu op Schoorswinkel. Of er nog een herinnering aan de Broekstraat is die hij met ons wil delen? Ja, het verongelukken van buurman Jan Rooijakkers, dat staat Bert nog in het geheugen gegrift. Jan had al ooit een ongeluk gehad met de brommer, bij de overgang van het geasfalteerde deel van de Broekstraat naar het onverharde vervolg, maar is later door het omslaan van zijn tractor om het leven gekomen. Bert zag het voor zijn ogen gebeuren. Met man en macht en een andere tractor is de gekantelde tractor, die op Jan lag, rechtgezet. Het was een paniekklus, want die tractor was al aan het branden. Jan leefde nog, is naar het ziekenhuis gebracht, maar helaas een paar dagen later aan zijn verwondingen overleden (1 augustus 1969). Hij was pas achtentwintig jaar.

In de volgende aflevering zal onze tocht door de Broekstraat worden voltooid.

 

 

Bekijk PDF

GH-2010-02 Gemert verklaard

Jacques van der Velden

De veel gestelde vraag, wat betekent Gemert, heeft ook mij te pakken gekregen. Er bestaan diverse verklaringen, maar echt bevredigend zijn ze niet. Vele mogelijkheden heb ik bestudeerd, maar dat leverde niets op. Nu echter heb ik een verklaring gevonden die ik bevredigend vind.

2010-2 gemert1

 

‘de moeren’

 

Gemert heb ik daarvoor verdeeld in Ge + mer + t:

Ge aanwijzend voornaamwoord tevens bepaald lidwoord ge, gen, gene, geen ‘die, de andere’;

mer zelfstandig naamwoord mer, mere, meer of mar, mare, maar ‘moer, moeras’;

t verzamelachtervoegsel of buigingsvorm ter aanduiding van een plaats -idi, -ithi ‘-de, -te’.

Gemert betekent dan in goed verstaanbaar Nederlands: ‘de moeren’ of ‘het moeras’.

De vier oudste schrijfwijzen van Gemert zijn: Gemerde [1172], Gemerthe [1249], Gemere [1261] en Gemerte [1261]. Deze namen worden in jongere oorkonden ook wel met Gh geschreven. De schrijfwijze Gamerthe [1076-1099] sluit ik bewust uit. Volgens mij betreft dit De Gamert onder Wijchen, soms ook geschreven als De Gemert. fig.1 In [1677] ‘de Gamert, een huis, hofstede en een stuk land onder Wijchen in het buurtschap Woert’.2010-2 gemert2

De bisschoppen van Utrecht waren de eersten die begonnen met het verwerven van gronden in het gebied van Balgoij. In het algemeen, om dit soort rechten kracht bij te zetten schroomde men in de middeleeuwen niet om geantidateerde, vervalste oorkonden op te stellen. De bovengenoemde oorkonde van ca. 1076-1099 copie 12e eeuw van de kerk van Utrecht waarin Snellardus de Gamerthe en met hem vele anderen uit het rivierengebied als getuigen optreden, wordt door sommigen als mogelijk vals bestempeld. Bij mijn weten blijkt bovendien later nergens uit dat er een relatie tussen de kerk van Utrecht en Gemert heeft bestaan. Redenen genoeg voor mij om hierop mijn betoog niet te baseren.

Naar mijn mening is Gemert gevormd uit het kernwoord mere, zoals in Gemere. Vervolgens werd het mere + t. Algemeen wordt aangenomen dat de uitgang t bij veel toponiemen en plaatsnamen komt van het Germaans -ithi. Oorspronkelijk is het een verzamelachtervoegsel. De naam van een boom + t verwijst dan naar een plaats waar zulke bomen groeien (bos). Voorbeelden zijn: Elst < in gheen elst doer liessel [Deurne, 1462] < els + t en Beukt < beemt achter die boect [St.Oedenrode, 1407] < beuk + t. De achtervoegsels -de, -the, -te, -t zoals die voorkomen in de vele schrijfwijzen van Gemert zijn hoogstwaarschijnlijk vormen van deze aanduiding van plaats: -idi, -ithi.

De eerste lettergreep ge van Gemert is géén voorvoegsel zoals in collectieven (gebeente, geboomte, gebergte) of verleden deelwoorden (geboren, geweest, geworden), maar een onderdeel van een samenstelling. Dat het géén voorvoegsel is blijkt uit de uitspraak. Een ge-voorvoegsel wordt als [gə] uitgesproken, terwijl Gemert als [gemərt] uitgeproken wordt. Het onderscheid tussen ge [gə] en ge [ge] is zonder -en met accent, iets dat alleen in gesproken taal hoorbaar is. In Germaanse talen ligt het hoofdaccent normaliter op de eerste lettergreep, behalve bij voorvoegsels zoals ge [gə].2010-2 gemert3

Volgens mij is ge van Gemert een variant van gene [genə], die in het Nederlands nog bewaard is gebleven in de uitdrukking deze en gene ‘sommigen, enigen’.

Het bepaald lidwoord de heeft zich ontwikkeld uit het aanwijzend voornaamwoord die. Het oude onzijdige bepaald lidwoord was dat, te vergelijken met Duits das. De aanwijzende voornaamwoorden die, dat en gene fungeerden als bepaald lidwoord. De volgende voorbeelden laten dat zien: in gheen Elst, in die Elst, in den Elst ‘in de Elst’. Ze betekenen ongeveer hetzelfde, maar vertellen bovendien hoe ver weg of afgelegen de Elst is. fig.2

 

 

mannelijk

vrouwelijk

onzijdig

Meervoud

Limburgs

gene

gen

ge

Gen

Gemerts

gínne

geen

gín

Geen

 

tab.1 Gene-varianten in het Limburgs – en Gemerts dialect.

Gene wordt uitgesproken als [genə], omdat ge hierin wèl de eerste lettergreep is, maar géén voorvoegsel is. Omdat ge van Gemert met een tweede woord is samengesteld, verliest deze laatste zijn accent. Dat verklaart waarom Gemert als [gemərt] wordt uitgesproken.

Als we kijken naar het toponiem Geenhoven [Valkenswaard], dan zien we dat het tweede woord hoven al vrij vroeg [15e eeuw] verdoft is tot [əvə(n)], getuige Geenhoverpad aen den gynverpat [1471] en Geenhoven ginneven [1628]. Hieruit concludeer ik dat het deel mert van Gemert mogelijk ook het resultaat is van dit soort slijtage. Het is dan denkbaar dat mert van mart, mert, miert of mort komt. Bekende plaatsnamen zoals De Mortel, De Mierden, Merselo en Mierlo, maar ook toponiemen als De Maerdonc [Nuenen, 1381] > Marsik zijn gebaseerd op kernwoorden als mar, mer, mier en mor. In verschillende 15e en 16e eeuwse stukken heb ik nog twee varianten op mert van Gemert gevonden, namelijk: Gemart en Gemaert.

.2010-2 gemert5

Algemeen wordt aangenomen dat meer, mere en maar, mare duiden op een ‘moerassige plaats, meer of waterplas’. De andere kernwoorden betekenen mor < *mora ‘moeras’ en mier < *musa ‘moeras’. In het Nederlands zijn meers, mars, moeras, moer < *mora en mos ‘mos sporenplant > moerassige grond’ < *musa, woorden die daar nog aan herinneren. In bijna alle gevallen komen we uit bij de betekenis Gemert ‘de moeren’. Het is echter niet geheel uit te sluiten dat we toch te maken hebben met de betekenis meer, plas, waterloop of zelfs (grens)paal. Omdat gebleken is dat oude cultuurgronden in nagenoeg alle gevallen worden aangetroffen op plaatsen waar de oude akkers liggen, verwachten we de oudste bewoning van Gemert ook te vinden onder deze oude dikke esdekken. De nederzetting Gemert heeft zich vermoedelijk ontwikkeld op de hogere gronden ten oosten van het huidige Gemert, met zijn moerassige wijstgebieden, en is daarna in het veel lagere beekdal tot wasdom gekomen. Dat maakt de verklaring ‘de moeren’ aannemelijker. fig.3 en 4

Waarom denk ik dat ge van Gemert een bepaald lidwoord is? In het Limburgs dialect bezigt men nog steeds oude namen van plaatsen, waarin het bepaald lidwoord bewaard is gebleven, zoals: Geweustrao (Wuestenrade gem. Voerendaal), Gerieësjbrich (Retersbeek gem. Voerendaal), Gebrook (Gebroek gem. Echt), Gebrook (Hoensbroek gem. Heerlen) en Mariageweng (Mariagewanden wijk in Hoensbroek gem. Heerlen). Ook in het dagelijks taalgebruik van oudere mensen komen nog vaste uitdrukkingen voor met het bepaald lidwoord, zoals: op gedaak ‘op het dak’, i gebèd ‘in (het) bed’, i gevehldj ‘in het veld’, aa gebüsjke ‘aan het bosje’ of aa gewahter ‘aan ’t water’.

Er zijn overigens ook Brabantse voorbeelden te noemen zoals: Genoenhuis ‘ge-noyen-huis’ (Geldrop-Mierlo) en Geneneind ‘geen eind’ (Gemert-Bakel), die ook uitgelegd worden als een vorm van het bepaald lidwoord.

Naar mijn mening kan ge van Gemert ook een bepaald lidwoord zijn.2010-2 gemert6

Het etymologisch woordenboek zegt het volgende:

Gene ‘die, de andere’ is een aanwijzend voornaamwoord. Middelnederlands here sprac gene te hart ‘heer, sprak die (man) onmiddellijk’ [1250], in gene wout ‘in ginds bos [1260-80], in gene side den bossche ‘aan de andere kant van het bos’ [1300-50]; Nieuwnederlands vooral nog in de verbindingen deze en gene, deze of gene, bijvoorbeeld op deze of gene plaatzen [1719]. Gene is ontstaan uit het gereconstrueerde Oergermaanse woord *jen. In het Duits is deze oude vorm terug te vinden in jener ‘die, daar’. Zoo ook in de Oostenrijkse plaatsnaam Jenbach. Deze naam betekent Jenseits des Baches ‘aan de andere kant van de beek’ en werd in 1269 voor het eerst in een oorkonde vermeld.

Gene-varianten worden in het Gemerts dialect nog steeds gebruikt. tab.1 In Gemertse toponiemen komen ze het meeste voor in akten van vóór 1500. In een akte dd. 15 december 1366 aangaande Gemert is sprake van ‘dat goet aen gheen voertdyne’, terwijl hetzelfde voertdyne in 1421 omschreven wordt als ‘het goed te Waude bi den Voirtyenden’. Voorbeelden uit de Bossche Protocollen: aan gheen vorst [1382], in gheen Goerswinckel [1384] en in gheen Voert [1451]. Opmerkelijk is dat uit verschillende Gemertse akten blijkt dat, g(h)een, g(h)ene, die, dat, ter, ten uiteindelijk een bepaald lidwoord zoals de, het worden. De toponiemen in de cijnskring Helmond van vóór 1500 bevatten legio voorbeelden hiervan. In de hele streek is het aanwijzend voornaamwoord gene door de tijd heen door een lidwoord vervangen. Vandaar dat dit voornaamwoord een bepaald lidwoord wordt genoemd. Daar waar het zich gehecht heeft aan vaste uitdrukkingen of namen (toponiemen, plaatsnamen, familienamen) is het blijven voortbestaan. Enkele voorbeelden van bijvoorbeeld familienamen (land, provincie) zijn: Agenent (Ned., L.), Opgenort (Ned., L.), Ingen Housz (Duitsland, Geldern), Ingenhoven (Ned., N.B.), van Geenberghe (België, L.), van Ginhoven (Ned., N.B.), Genenbos (België, L.). Al deze zaken geven mij voldoende redenen om ge van Gemert, uit te mogen leggen als een gene-variant.

De n van gene zou onder invloed van de m kunnen verdwijnen. Ik denk hierbij aan het woord eenmaal zoals in ’ten enenmale’, dat in het Gímmərs klinkt als [ímməl]. In het Limburgs worden veel plaatsnamen met de gene-variant sowieso met ge uitgesproken. Mogelijk dat het geslacht hierbij een rol speelt. tab.1

2010-2 gemert7

Met dit verhaal wil ik aantonen dat wat in het Limburgs nu nog actueel is, in het Gemerts waarschijnlijk in vroeger tijden ook actueel geweest is. Over de ouderdom van de naam Gemert is wel iets te zeggen. In het etymologisch woordenboek onder lemma gij < gi < *ji staat dat de overgang van *ji (een vorm die in de oudste schriftelijke bronnen al niet meer voorkomt) naar gi opvallend is en oorspronkelijk alleen optreedt binnen de Germaanse talen in sommige Frankische dialecten. fig.5 en 6 Zie ook in gene, ginder, ginds, gier en gist.

 

Het gebruik van het verzamelachtervoegsel -t moet geplaatst worden in de periode ‘vroeg historisch’ en ‘vroege middeleeuwen’ tot en met de 10e eeuw. Men denkt dat de nederzetting Geenhoven terug gaat tot de jaren 700/800 en dat de naam Gemonde < Datmunda (dat- bepaald lidwoord, Duits das?) mogelijk teruggaat tot het jaar 700. De naam Gemert zou mogelijk dus ergens in het midden of tweede helft van de vroege middeleeuwen kunnen zijn ontstaan. Met vroege middeleeuwen bedoel ik de periode van ongeveer 350 tot en met de 10e eeuw na Christus.

2010-2 gemert9Andere Brabantse plaatsnamen die in aanmerking komen voor de interpretatie van ge als bepaald lidwoord zijn Gemonde en Gewande. Hiermee is naar mijn mening Gemert voldoende verklaard als ‘de moeren’.

 

 

 

AFKORTINGEN EN GERAADPLEEGDE BRONNEN (BOEKEN EN INTERNET):

* ‘gereconstrueerde vorm’

< ‘is ontstaan uit’

> ‘is geworden tot’

– Beijers en G.v.Bussel, H., Van d’n Aabeemd tot de Zwijnsput, Toponiemen in de cijnskring Helmond vóór 1500 in naamkundig en nederzettingshistorisch perspectief, 1996.

– Berkel en K.Samplonius, G.v., Nederlandse plaatsnamen herkomst en historie, 2007.

– Camps, H., Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312, Deel 1, de Meijerij van ‘s-Hertogenbosch en Heerlijkheid Gemert, ‘s-Gravenhage 1979.

– Debrabandere, F., Woordenboek van de familienamen in België en Noord-Frankrijk, 2003.

2010-2 gemert8

– Eerdmans, H., Wij in Wijchen, 1999.

– Gijsseling, Maurits, Toponymisch woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226), 1960, p. 394. Gemert NB, Gamerthe (1075-81) vals?, kop. midden 12eeeuw.

– Mélotte en J.Molemans, H., Noordbrabantse plaatsnamen, Valkenswaard 1979.

– Moerman, H.J., Nederlandse plaatsnamen een overzicht, 1956 uitgeverij H.J. Brill, p. 110, idi, iti, ithi.

– Oefeningen in de Moedertaal ten gebruike van het Lager Onderwijs, Gent 1896.

– Otten, A., Ark van Noë terug in Gemert, In: Gemerts Heem Jrg.50, 2008, nr.3, p.23-25.

– Otten, A., Wat betekent Gemert? In: Gemerts Heem Jrg. 49, 2007, nr. 3, p. 14-16

– Philippa, F.Debrabandere, A.Quak,M., Etymologisch woordenboek van het Nederlands, Amsterdam 2004.

– Thiadens, H., Naam ligging en ouderdom van Gemert, In: Gemerts Heem Jrg. 22, 1980, nr.3, p.90.

– Timmers, J., Betekenis van de veldnaam ‘Bleek’ volgens Torrrentinus, Relatie met Wijst en Sprenk? In: Gemerts Heem Jrg. 51, 2009, nr. 4, p.5-7,

– Timmers, J., Cultuurhistorische aspecten van wijstgronden, In: Gemerts Heem Jrg. 45, 2003, nr. 3, p.23-29.

– Timmers, J., Landschap en bewoning in historisch perspektief, De Karolingische periode, in: T.Thelen, Commanderij Gemert – beeldend verleden, Gemert 1990, p. 6-8.

– Timmers, J., Toponiemen als Ter Ynde en Yndhove, In: Gemerts Heem Jrg. 25, 1983, nr. 4, p. 97.

– Verdam, J., Middelnederlandsch handwoordenboek, 1981.

– Vos en M.A.v,d,Wijst, W.J., Gemerts woordenboek, 1996.

– Wal en C.v.Bree, M.v.d., Geschiedenis van het Nederlands, 2004, Spectrum.

– Weijnen, A.A., Etymologisch dialectwoordenboek, Den Haag, 2003, p. 118, lemma gen en moer I.

– www.opgenort.nl Opgenort, Jean Robert Opgenort, 2009.

– www.limburgsetaal.nl De lidwoorden in de taal van Jabeek en verre omstreken van Sittard, drs. Jo Bronneberg.

– www.meertens.knaw.nl Meertens Instituut.

– www.houthem.info/pages/ingendael.htm Ingendael, nieuw natuurgebied met oude naam, Jan G.M. Notten. 1996.

– www.veldeke.net/algemene_bestanden/Plaatsnamelies2006.pdf Veldeke Limburg, Plaatsnamenlijst. 2002

– http://brabant.esrinl.com/wateratlas/ Wateratlas Noord-Brabant. Overstromingsgebieden.

– www.heemkundekringgemert.nl Gemertse Bronnen. Index ‘Gemert’ op de Bossche Protocollen.

– www.heemkundekringgemert.nl/pagina31.html Vroege middeleeuwen (1000-1200), Snellardus de Gamerthe.

– www.wulfila.be/tw/query/?prv=35 Gemert, Gamerthe • (1075-81) vals?, kop. midden 12e • U B 43, 41 r°

– www.balgoy.nl/Het%20Kasteel%20van%20Balgoy.html Het kasteel Balgoy, Een onzichtbaar monument,

– www.balgoy.nl/pagushistorisch.html Historisch-geografische schets van Balgoy.

– http://library.wur.nl/artik/bs/1782856.pdf De verkaveling van Balgoy. Ir. L.J.Pons. In Boor en Spade 7 (1954), blz. 224-230.

 

Bekijk PDF