GH-2010-02 Holleke bolleke rubesholleke…

Ad Otten

In de Schoolstraat staat nog altijd de fraaie voorgevel van de vroegere Komschool, waarachter twee klaslokalen. Het grootste deel van de komschoolgebouwen is indertijd gesloopt om de aanleg van de Komweg mogelijk te maken. En zo fraai als de voorgevel is blijven ogen, zo doods en saai oogde al die tijd de geamputeerde achtergevel aan de Komwegzijde. Door de ophanging van een ouwerwets schoolbord in januari j.l. is zichtbaar gemaakt dat het autoverkeer hier over een voormalige ‘speelplaats’ raast. Hub Clerx, participant in de Ateliers Nazareth, is (in opdracht van Gemert Vrijstaat) de ontwerper en uitvoerder en het schoolschrift met het aftelversje “Holleke bolleke rubesholleke, holleke bolleke knol” is van de hand van de 10-jarige Guusje Thijs.

2010-2 kap3

Intussen wordt er al regelmatig gebruik gemaakt van het schoolbord. Met voorbedachten rade, want men neemt van huis kennelijk de krijtjes al mee. Zo stond er op één vleugel van het schoolbord ineens: “Wie het laatst lacht heeft het meest plezier gehad.” Vervolgens kwam ook de andere vleugel aan de beurt. Op de foto is Ineke van Lankveld nog aan het werk. Leest u maar mee: “Ge moet bliejve láche, dan zitte strákke de rimpels (op de goej plats!)”

Bekijk PDF

GH-2010-02 Teutonen onoverwinnelijk

Ad Otten

Gemert heeft met Teutonenhof een nieuwe straatnaam gekregen op de Molenakker. En die naam behoeft wellicht enige toelichting. Veel namen daar in de omgeving hebben iets te maken met de Duitse Ridderorde die in het verleden – zegmaar van 1200 tot 1800 – in Gemert de scepter zwaaide. De Grootmeestersstraat is genoemd naar de belangrijkste functionaris van deze ridderorde. Hij was rijksvorst. Op de Molenakker kregen ook de (land)commandeurs Virmundt, Cortenbach, Wachtendonk, Van Loe, Van Einatten en Wassenaar een straatnaam aangemeten en werd de Aldenbiesenstraat genoemd naar de balije Alden Biesen die telkens de soevereine Vrijheer van Gemert (ook een vorst!) leverde. De nieuwe naam Rentmeestersstraat is genoemd naar de commanderijfunctionaris in Gemert die over de centen ging. De nieuwe naam Teutonenhof tenslotte past uitstekend bij deze groep van straatnamen, want de leden van de Duitse Ridderorde staan immers toch ook bekend als Teutonen. In feite is dat ook, zeker in het huidige tijdsbestek, een veel betere naam. Duitse Orde en Duitse Ridder leidt telkens weer tot verwarring. Het ‘Duits’ van toen is echt niet hetzelfde als het ‘Duits’ van nu. Dat verklaart ook waarom Engelsen ons Nederlanders (eigenlijk: Nederduitslanders) ‘dutch’ noemen. De vertaling van Duitse Orde in ‘German Order’ is ook pertinent onjuist. Het moet zijn

‘Teutonic Order’ of Orde van de ‘Teutonic Knights’. 2010-2 kap2
En dan is er nóg iets heel intrigerends. Teutonen staan ook voor een onoverwinnelijke Germaanse volksstam, maar dan duizend jaar voordat onze eigenste edelman Rutger van Gemert toetrad tot de ‘fratribus Theutonicis’ en er in Gemert een eerste ‘domus teutonicorum’ werd gesticht. De Romeinen zouden die Teutonen nooit hebben klein gekregen. De locatie van die Teutoonse volksstam is nooit duidelijk uit de verf gekomen. De streek van het Teutoburgerwald gaat er weliswaar prat op, maar ook in Bourgondië werden de ‘onoverwinnelijke’ Teutonen getraceerd. Er is ook geschreven dat zij na een nederlaag in het Rhônedal uitweken naar Gallië, waar Asterix en Obelix tot hun nazaten behoorden. En tenslotte is er nu in Gemert een Teutonenhof, en… daar wonen al verschillende personen die aantoonbaar afstammen van Teutonic Knights uit het verleden. Echt Gemerts bloed staat daarvoor immers garant…*

* W.Ivits en H.Vogels, Stammen alle Gemertenaren af van Karel de Grote? Gemert 1993.

Bekijk PDF

GH-2010-02 Mijterkruis aan de Oudestraat

 2011-4 kap0

Ad Otten

Mijterkruis aan de Oudestraat

Het is het perceel van de huisnummers 68 en 70 aan de Oudestraat dat een vijftiental jaar geleden kon worden aangewezen als de locatie waarop in de middeleeuwen in het open veld een hagelkruis moet hebben gestaan.* De Oudestraat bleef tot maar liefst bijna 1900 toe aan weerszijden van de straat onbebouwd.

Rond 1540 werd het hagelkruis op die plaats vervangen door een zogeheten kèske van Sint Nicolaas. Een tekening of prent is er niet van bewaard maar wel blijft eeuwenlang in oude eigendomsakten opgetekend de aanduiding van akkers ‘aan’ of ‘bij’ de ‘Sinterclaesstock’. Wat precies de reden is geweest van de verandering is niet bekend, maar wel dat de eigenaar van het perceel in 1540 met zijn voornaam Claes heet. En algemeen bekend is ook dat Sint Nicolaas behalve kindervriend ook werd aangeroepen tegen storm en hagel.

Het met wit-zwart beluikte pand Oudestraat 70 dateert van 1924 en het draagt sindskort de naam ‘Het Mijterkruis’, waarmee het de herinnering bewaart aan het jaar 1540 toen de wisseling van de wacht plaatsvond en Sinterclaes in plaats van het ouwerwetse hagelkruis voortaan waakte tegen rampspoed door hagel, storm en onweer.

* Zie: A.Otten, Hagelkruis met mijter, Gemerts Heem 1993 nr.3, blz. 85-95.

 

2010-2 kap1

 

 

 

Bekijk PDF

GH-2010-02 Oorlogsgraven in Gemert (2)

 

Toon Verbakel en Ruud Wildekamp

Inleiding

De inval van het Duitse leger in mei 1940 maar vooral de bevrijding van onze provincie in de herfst van 1944 liet vele sporen na; de graven van de gesneuvelden – verdedigers, bezetters en bevrijders – behoorden daartoe en zij kwamen in grote aantallen voor. Na de bevrijding trof men in nagenoeg elke gemeente van Noord-Brabant deze oorlogsgraven aan. In bermen van wegen en waterlopen, in bosranden, weilanden, akkers en tuinen, soms ook op een plaatselijk kerkhof en niet zelden inderhaast aangelegd.

De gevallenen waren meestal begraven door hun kameraden of in meerdere gevallen door burgers; dat laatste al dan niet in opdracht van de zich terugtrekkende Duitse eenheden of de inmiddels aangetreden nieuwe gezagsdragers. Nabij de plek waar zij sneuvelden of in grotere aantallen bijeengebracht vanaf een gevechtssituatie dan wel vanuit een hospitaal/verbandpost en begraven in een verzamelgraf.

In sommige gevallen markeerden de graven het verloop van het strijdtoneel en de frontlinies, zoals in onze streek van Operation Market Garden, de Slag om Overloon en de strijd in de Peel.

2010-2 oorlog1In tegenstelling tot de geallieerde gesneuvelden miste men bij de Duitse omgekomenen in vele gevallen persoonlijke gegevens; identiteitspapieren ontbraken, evenals een indicatie van het legeronderdeel en lijken waren nogal eens erg verminkt. Bovendien was het toenmalige burgerlijke gezag veelal te sterk afhankelijk van van derden verkregen en niet immer betrouwbare informatie om een kloppende registratie op te zetten. Veel veldgraven van Duitsers waren derhalve dan ook aangeduid met “een onbekende Duitse soldaat”.

Direct na het einde van de oorlog en wel met brieven van 20 juli 1945, 15 november 1945 en nog eens herhaald op 22 mei 1946 gaf de nieuwe Nederlandse regering via het Ministerie van Oorlog te Den Haag de gemeenten opdracht om een opgave te verstrekken van de aanwezigheid op hun grondgebied van oorlogsgraven, geallieerd en Duits met informatie over aantallen, ligging van de graven en de eventueel verder beschikbare persoonlijke informatie als naam, rang, legernummer, sneuveldatum ed. Deze opgaven dienden te worden gezonden aan het Nederlandse Rode Kruis en aan het Ministerie van Oorlog ten behoeve van de Dienst Identificatie en Berging.

Amerikaanse en Britse legereenheden en dan in het bijzonder hun gravendiensten gingen zich toen al snel verdiepen in deze opgaven en mede aan de hand van hun eigen registraties (namen, legernummers, onderdeel e.d.) inspecteerden zij de veldgraven, vulden hun notities aan en bereidden zich voor op het overbrengen naar officiële oorlogskerkhoven.

Voor een vlot en minder formeel verloop van deze opgravingen, overbrengingen en herbegravingen werd de Wet op de Lijkbezorging van 10 april 1869 voor de geallieerden tijdelijk niet van toepassing verklaard. Hoewel in het topoverleg tussen de westelijke landen en de opperste geallieerde legerleiding (SHAEF) was afgesproken dat de landelijke wetgevingen zouden worden gerespecteerd, hielden zij zich wat betreft begravingen enz. niet aan de afspraak; waar bemoeiden burgemeesters zich formeel mee – “het waren tenslotte hun gesneuvelden”, dus so what.

De Duitse graven liet men vooralsnog ongemoeid; in enkele gevallen, als de tijdelijke graven, de veldgraven, te sterk “in de weg” lagen, b.v. nabij ingangen van gebouwen en terreinen, watervoorzieningen werden zij al overgebracht naar andere – tijdelijke – begraafplaatsen. Pas vanaf 1947 startte een eenheid van het Nederlandse leger – de Dienst Identificatie en Berging (kortweg D.I.B. genoemd) – met het opgraven, identificeren en herbegraven van de ruim dertigduizend in Nederland begraven liggende Duitse gesneuvelden, een enorme opdracht, waaraan pas in 1972 een einde kwam, afgezien van nog een enkele opgraving/herbegraving nadien. Op een enkele uitzondering na werden alle Duitse gesneuvelden overgebracht naar de Duitse Militaire begraafplaats te Ysselsteyn.

Maar ook al in de meidagen van 1940 bij de Duitse inval deed zich hetzelfde verschijnsel voor, zij het in veel mindere mate en betrof het alleen Nederlandse en Duitse militairen.

Ook op Gemerts grondgebied kregen in de Tweede Wereldoorlog gesneuvelde militairen een tijdelijke rustplaats en daarvan een drietal zelfs een permanente; in totaal drie Nederlanders, twee Britten en zeventien Duitsers, waarvan een Nederlander en twee Duitsers uit de meidagen 1940.

Aan een negental Duitse veldgraven bij de molen “de Volksvriend” aan de Oudestraat hebben we in een vorig nummer al aandacht geschonken; nu de andere gevallen.

De graven uit mei 1940:

2010-2 oorlog2Sergeant Paulus van Oostveen van het Genie-Detachement 5e. Divisie

* 16-12-1911 te Amsterdam – † 11-05-1940 te Gemert.

Hij sneuvelde op zaterdagmorgen 11 mei in het vuurgevecht met de oprukkende Duitse troepen op het kasteelterrein. Hij werd op 12 mei begraven op de Gemeentelijke begraafplaats (nabij het r.k. kerkhof) te Gemert en van hieruit op 11 april 1947 bijgezet in het oorlogsgrafmonument in de kasteeltuin te Gemert. Op 21 maart 1980 is hij herbegraven op het Militair Ereveld Grebbeberg te Rhenen – graf rij 11 nr. 3.

Schütze Emil Hofmann van 2e Radfahrer-Schwadron van Aufklärungs-Abteilung 256. * 26-08-1913 Hamborn – † 11-05-1940 Gemert

Hij behoorde tot de Duitse troepen die op zaterdagmorgen 11 mei 1940 Gemert binnenvielen en werd door de voordeur van een woning op Binderseind heen doodgeschoten door enkele Nederlandse militairen toen hij daar aanbelde, waarschijnlijk vanwege het signaleren van Nederlandse soldaten. De soldaat kreeg een veldgraf in de kasteeltuin, doch werd al op 13-08-1940 door de Protestantse Begrafenisonderneming “Helpt Elkander” uit Eindhoven overgebracht naar het Duitse Ehrenfriedhof op de Algemene begraafplaats te Woensel-Eindhoven, en ging vandaar op 30-03-1949 naar de Duitse Militaire begraafplaats te Ysselsteyn, graf Z.1-1.2010-2 oorlog3

Sonderführer Leo Markert van de 2e. Kompanie van Bau-Batallion 571 – 56e. Infanterie Division. * 22-12-1895 Völgental – † 12-05-1940 Oploo

Hij overleed aan verwondingen, opgelopen bij een mijnexplosie, en werd eveneens begraven in de kasteeltuin te Gemert en tezamen met Hofmann ook overgebracht naar Woensel. De twee ‘buren’ te Gemert bleven met elkaar optrekken; zij lagen dus ook in Woensel weer naast elkaar, hetgeen werd voortgezet te Ysselsteyn, waar hij graf Z.1-2 kreeg.

De graven uit de bevrijdingstijd – herfst 1944/voorjaar 1945

Zoals in de inleiding reeds beschreven kende de tijd van de bevrijding en de maanden daarna vele gesneuvelden; twee Nederlanders, twee Britten en, behalve de negen bij de molen “De Volksvriend aan de Oudestraat, kregen nog zes Duitsers in Gemert een tijdelijke en enkelen van hen nadien zelfs een permanente rustplaats.

Op volgorde van overlijden waren dat:2010-2 oorlog4

SS-Grenadier Ernst Kaltenbach * 01-12-1922 – † 23-09-1944 Veghel.

SS-Unterscharführer Alfred Keller * 28-08-1921 – † 23-09-1944 Veghel

SS-Rottenführer Johann Geltermeier * 01-05-1923 Niederthann – † 23-09-1944 Veghel

Alledrie waren leden van de SS-eenheid 7/211 en ingedeeld bij de Kampfgruppe Walther; zij sneuvelden bij Veghel en werden door hun eenheid per auto naar Handel gebracht en daar begraven in veldgraven nabij de genadekapel in het processiepark.

Met brief van 18 juni 1945 werd door de gemeente Gemert aan het Nederlandse Rode Kruis te Den Haag een opgave verstrekt van deze graven, gevolgd met brief van 30 januari 1946 aan de Minister van Oorlog. In die brieven was Kaltenbach aangeduid als Kastenbach en Geltermeier als Geltemeier. Op 2-10-1947 werden zij herbegraven op de Duitse militaire begraafplaats te Ysselsteyn, graven vak BJ, rij 8, nrs 176, 177 en 178.

SS-Sturmmann Heinz Friedrich van 2. SS – Panzer Grenadier Regiment

* 05-11-1925 † 24-09-1944 te Gemert. Hij kwam om het leven op de weg Gemert-Boekel, niet bekend onder welke omstandigheden en begraven in een veldgraf in de boomgaard van J. Verbakel (Verreheide). Op 03-10-1947 herbegraven te Ysselsteyn in graf BJ.8-190.

De gemeente Gemert liet na dit graf te melden bij de boven aangegeven instanties en corrigeerde deze omissie met brief van 31-10-1946 aan het Ministerie van Oorlog. Daarin werd ook nog een exactere aanduiding van de grafsituering gegeven, namelijk: “aan de Boekelscheweg alhier op het perceel kadastraal bekend gemeente Gemert Sectie B no 1010.”

Op het protestantse kerkhof te Elsendorp lagen twee niet-geïdentificeerde Duitsers begraven. Niet bekend is waar en2010-2 oorlog5 onder welke omstandigheden zij omkwamen en op dat kerkhof begraven werden. Het begraafregister van het kerkhof geeft terzake geen uitsluitsel, zo is uit navraag gebleken. In de archieven van de gemeente Gemert is geen melding van de graven aan het Nederlandse Rode Kruis en het Ministerie van Oorlog aangetroffen. Zij zijn op 03-10-1947 herbegraven te Ysselsteyn in de graven BJ.8-188 en 189.

In het eerste graf ligt Soldat Erwin Schmidt van de Stabskompanie Grenadier Ersatz Batallion 372, * 03-01-1926 en † 24-09-1944 en de tweede is onbekend gebleven; hij kon niet worden geïdentificeerd en op zijn steen staat vermeld “Ein Deutscher Soldat”.

Majoor Stanley George Alexander van het 61ste Regiment Reconnaissance Corps, Royal Armoured Corps. * 19-03-1910 te Westonbirt – † 24-09-1944 te Gemert.

Hij voerde in een verkenningsvoertuig in de vooravond van zondag 24 sept. 1944 vanuit het net bevrijde Boekel een verkenningspatrouille uit richting Gemert en reed op de Verrehei in een Duitse hinderlaag in de vorm van mijnen, in de voorbije namiddag gelegd door een SS-eenheid. Een exploderende mijn doodde Alexander – de twee andere inzittenden van de lichte verkenningswagen overleefden en wisten te ontkomen. Zijn stoffelijk overschot werd daags erna gevonden in een sloot, zo’n veertig meter van het wrak van zijn wagen. Gemertenaren opperwachtmeester Schell, kapelaan van Haeren en A. Corstens tezamen met enkele buurtbewoners begroeven hem, gewikkeld in een overjas, in een ‘schuilput’ langs de weg (in die tijd ruim aanwezig en op bevel van de Duitsers aangelegd). Enkele weken later werd hij door de Britten overgebracht naar een tijdelijke begraafplaats te Geldrop (vermoedelijk Stationsstraat nabij Klooster St. Anna) en vandaar in 1945 naar het Britse Oorlogskerkhof te Mierlo, waar hij rust in graf vak I, rij B, nr 13.

2010-2 oorlog6Zijn enige broer Edwin Holbrow trof – op 19-jarige leeftijd – hetzelfde lot. Deze sneuvelde al op 27 mei 1940 als vlieger bij de Royal Air Force boven Noorwegen; hij is nooit teruggevonden en heeft geen bekend graf.

Soldaat Johannes Adrianus Vilé van het Stoottroepen Commando Brabant. * 23-05-1925 te Veghel – † 28-10-1944 te Rosmalen.

Woonde te Gemert (St. Josephstraat C.162). Hij meldde zich meteen na de bevrijding bij het toen recent gevormde onderdeel en werd in de 2de helft van oktober 1944 al ingezet bij de bevrijding van ‘s-Hertogenbosch. Hij kwam om tijdens een zuiveringsactie, waaraan hij tezamen met Britse eenheden van de 53ste Welsh Division deelnam, toen hij in de Verwerstraat werd getroffen door een kogel. Wellicht is hij nog overgebracht, reeds overleden of stervende, naar een hospitaal in Rosmalen. Hij is namelijk geregistreerd als zijnde overleden in die gemeente.

Met militaire eer, gevormd door Gemertse Stoottroepers, werd hij op 22010-2 oorlog7 november 1944 begraven op het r.-k. kerkhof van de parochie St. Jan’s Onthoofding te Gemert en vanuit dit graf op 11 april 1947 bijgezet in het Oorlogsgrafmonument in de kasteeltuin te Gemert.

Trooper (Soldaat) Peter Roderick Morris van The Royal Dragoons, Royal Armoured Corps. * 23-01-1925 te Abertridwr bij Cardiff, Wales – † 11-12-1944 te Gemert. Hij verongelukte op de weg Beek en Donk–Gemert. Staande in de koepel van een pantservoertuig kwam hij in botsing met een in een bocht van de weg stilstaande wagen. Het voertuig kantelde en Morris was op slag dood. Hij werd opgebaard in de Nazareth-school, waar zijn onderdeel gelegerd was, en hij werd begraven op het r.k. kerkhof van St. Jan’s Onthoofding te Gemert en vanuit dit graf op 11 april 1947 bijgezet in het Oorlogsgrafmonument in de kasteeltuin te Gemert.

Soldaat Johannes Christianus Beekmans van het Stoottroepen Commando Brabant. * 08-11-1923 te Gemert – † 27-03-1945 te Xanten (Landkreis Moers (Duitsland). Hij woonde met zijn ouders te Gemert (Wilhelminalaan B364) en ook hij meldde zich na de bevrijding direct bij “de Stoottroepen”. Hij kwam om het leven tijdens een vrachtwagentransport (waarschijnlijk met troepen) tussen Xanten en Wesel in Duitsland. Ervan uitgegaan wordt dat hij, staande in een vrachtauto, werd gegrepen door een over de weg gespannen draad of kabel, waardoor hij uit de wagen werd geslingerd en omkwam. Zijn stoffelijk overschot werd door een eenheid van het Amerikaanse leger weggebracht en wellicht ook begraven. Zijn graf werd 2010-2 oorlog8getraceerd op de begraafplaats te Kapellen in Duitsland, tegenwoordig een stadsdeel van Geldern. Op 13 september 1945 overgebracht naar Nederland en op de 20ste daaraanvolgend herbegraven op het r.-k. kerkhof van de parochie St. Jan’s Onthoofding te Gemert en vanuit dit graf eveneens op 11 april 1947 bijgezet in het Oorlogsgrafmonument in de kasteeltuin te Gemert.

 

 

 

 

BRONNEN:

*. Gemeentearchief Gemert-Bakel te Gemert (dossier AG.004 825);2010-2 oorlog9

*. Gravenregister Duitse militaire begraafplaats Ysselsteyn van de Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürge e.V. te Kassel;

*. Rapporten van Overbrenging naar en Registratie Herbegravingen te Ysselsteyn van de Dienst Identificatie en Berging;

*. Correspondentie met de weduwe en zoon van Leutnant Schönemann;

*. Fotocollectie Pater Dr. Ed. Loffeld in Gemeentearchief Gemert-Bakel te Gemert;

*. Bundel “Aan hen die vielen”, geschreven door Pater Dr. Ed. Loffeld C.S.Sp. april 1947.

 

Schrijvers  zijn lid van de Documentatiegroep Volkel.

Bekijk PDF

GH-2010-02 Gemerts ijzererts naar Pruisen

 

Harry Slits

Dat er in Gemert ijzer in de grond zit kunnen we allemaal weten. Want het water dat we in Rips, Peelse Loop, Snelle Loop of Esperloop zien stromen is enigszins roestbruin, of lijkt roestbruin doordat er wat roestig spul op de bodem is vastgekoekt.

De hele ondergrond van Gemert zit vol met ijzer. Door stuwing van water ter plaatse van de Peelrandbreuk komt ijzerhoudend water aan de oppervlakte. Door contact met zuurstof uit de lucht vormt zich het slecht oplosbare roestbruine ijzeroxide, ook wel ijzeroer of kortweg oer genoemd. Het wordt door de Gemertse waterlopen afgevoerd naar de Aa, maar waar het in de bodem wegzakt kan het aaneenklitten tot zogenaamde oerbanken.2010-2 ijzer1

Tegenwoordig is dat oer economisch niet meer van belang, maar in vroeger tijden was dat in Gemert wel degelijk het geval. En daarvoor hoeven we niet eens terug naar de oertijd!

In het “Uitvoerig en beredeneerd VERSLAG van den toestand der gemeente Gemert” dat de gemeente jaarlijks vaststelde treffen we in de jaren 1870 tot en met 1874 steeds de volgende opsomming onder het kopje buitenlandse handel (zie foto uit het VERSLAG van 1871):

—–

Ingevoerde handelsartikelen zijn: Manufacturen, koloniale waren, steenkolen en guano1, afkomstig uit Engeland, Duitschland, België en Peru

Den uitvoer bestaat uit: vette kalveren, varkens, runderen, vlas, lijnzaad, boter en ijzererts. Het vet vee wordt verzonden naar Engeland. Het vlas naar België, Pruissen, lijnzaad en boter naar Engeland, ijzererts naar Ruhrort(?) Pruissen.

——

Na 1874 wordt er geen melding meer gemaakt van de uitvoer van ijzererts, maar er zat nog heel veel in de grond. En het werd nog steeds uitgegraven en gebruikt in Gemert.

In “Het Mysterie van de IJzervreters” dat Omroep Centraal in december 2008 op de lokale televisie uitzond stond Ad Otten er uitvoerig bij stil. Hij vertelde dat de Rips vroeger werd geschreven als Ruesp of Roesep en dat dat niets anders betekent dan “roestwater”. Verder liet hij een paar enorme ijzeroerklompen zien, een uit de Lourdesgrot in de Nazarethtuin, een uit de Kromstraat en een uit de fundering van een huis achter op den Heuvel.

Het ijzererts vond dus toepassing bij de fundering van huizen! Verder werd het gebruikt voor het maken van grotten, rotsen en calvariebergen. Zo stond het volgende krantenbericht in de Zuid-Willemsvaart van 14 mei 1910:

Gemert Op de gedempte Heerengracht2, tegenover de pastorie, is men bezig met het bouwen ener rots ter voortdurende herinnering aan het 40-jarig priesterjubileum van den Zeereerw. Heer Rector. De rots zal opgetrokken worden uit brokken ijzererts welke men opgedolven heeft op de Berglaren.

Er zijn (nog?) geen concrete aanwijzingen dat het Gemertse ijzererts ook in Gemert zelf werd verwerkt tot ijzer. Dat zou zomaar hebben gekund met de ingevoerde steenkolen!

Wel waren er natuurlijk ook in Gemert vaklieden die het ijzer konden smeden. Volgens het VERSLAG van de gemeente over het jaar 1855 waren er toen in Gemert 7 ambachtelijke smederijen en 6 grofijzersmederijen met 10 werklieden. Dus zo’n 17 mensen verdienden er de kost mee. Ter vergelijking: er waren toen 999 thuiswevers en daarnaast nog 93 werklieden in de textiele fabrieksnijverheid op een kleine 5000 inwoners, dus we blijven wel Weverstad.

In 1876 waren er volgens het VERSLAG van dat jaar 10 smederijen waar in totaal 21 mannen en 3 jongens arbeid verrichtten.

Gelet op het bovenstaande mogen we gerust spreken van een oerdegelijk Gemerts verleden.

NOTEN:

1. Guano is een sinds 1840 veel gebruikte meststof bestaande uit versteende uitwerpselen en lijken van zeevogels en vleermuizen die tot 160 meter dikke lagen voorkomen in vooral Chili en Peru, bevattend voornamelijk fosfaat-, kalium- en stikstofverbindingen.

2. De Heerengracht is de vroegere gracht rond de Latijnse School die waarschijnlijk ten tijde van de nieuwbouw in 1891 gedempt is

2010-2 ijzer2

Bekijk PDF

GH-2010-02 “Niks zo sleecht as ‘ne mens opzette”

Belang agrarische vaktaal voor verklaring gezegdes uit spreektaal

 

Wim Vos

Enige tijd geleden trof ik ik in De Brabantse Spreekwoorden van Mandos het gezegde (omgezet in ngs): ‘r Is niks zo slèècht as ‘ne mèns ópzétte.1 Als plaats waar het gezegde vandaan komt, geeft Mandos Gemert; de bron voor het gezegde is volgens het boek een opgave van EK uit 1968. Dat is E. Knippenberg uit Valkenswaard volgens de afkortingenlijst.2

De verklaring die voor dit Gemertse gezegde werd gegeven in dit naslagwerk bevredigde me niet helemaal. Die verklaring was: “Niets is zo moeilijk als voor een kind te moeten zorgen. Een mens ter wereld brengen, voeden, kleden, leren lopen, praten kost veel inspanning en geld; bij dieren gaat alles vanzelf”.

Ik stelde mezelf de volgende twee vragen: 1. Wat is de precieze betekenis van ópzétte? 2. Kan slèècht ook ‘moeilijk’ betekenen in het Gemerts?

Ad 1. In eerste instantie dacht ik bij ópzétte natuurlijk aan de betekenis (met betrekking tot dode dieren) “de huid opvullen om ze te bewaren in die vorm die het levende dier had”, bv. ‘nen doje voogel ópzétte. Voor mensen leek me dat al te bizar, dus dacht ik bij gebrek aan een betere verklaring aan de uitdrukking “een kind op de wereld zetten”, dat is hetzelfde als “een mens/kind ter wereld brengen” uit de verklaring van Mandos/ Knippenberg. Maar echt tevreden was ik niet want waarom luidt de uitdrukking dan niet: ‘r Is niks zo slèècht as ‘ne mèns óp de wírreld zétte?

De oplossing werd duidelijk toen ik in ‘onze’ Werkgroep Dialect van Martien en Toon van den Boom de betekenis hoorde van de woorden dùrhaawe en ópzétte. Dùrhaawe: (van koeien, varkens, kippen, schapen:) grootbrengen, houden als fokdier, niet voor de slacht. Ópzétte: (van koeien, varkens, kippen, schapen:) houden als fokdier, niet voor de slacht, grootbrengen (een synoniem van dùrhaawe dus).

Ópzétte in het gezegde betekent dus: ‘grootbrengen’ en daarmee wordt ook duidelijk dat zegsman Knippenberg in 1968 een agrarische term gebruikte, zoals ook blijkt uit het gedeelte van de verklaring waar sprake is van “bij dieren gaat alles vanzelf”.

Ad 2. Kan slèècht ook ‘moeilijk’ betekenen? Volgens mij wel, vgl. bv. het gezegde Dè kaande slèècht (:moeilijk) doen (overigens niet specifiek uit de agrarische vaktaal).

Uit het gestelde onder Ad 1 blijkt nog eens ten overvloede dat de Gemertse boerenvaktaal van nut kan zijn bij de verklaring van de algemene Gemertse spreektaal. Misschien geldt hetzelfde voor de weverstaal.

NOTEN

1) De Brabantse Spreekwoorden, drs. H. Mandos & M. Mandos-van de Pol, Waalre, 4de en aangevulde druk 1992, p.514, s.v. slecht -1-.

2) Idem, p.XV.

 2010-2 niks1

 

Bekijk PDF

GH-2010-02 De Broekstraat van weleer (7)

Oude tijden keren niet weer

 

Adriaan van Zeeland en Simon van Wetten

2010-2 broek1Pèèrd. Dat ene Gemertse woord voor de edele viervoeters is het sleutelbegrip van deze voorlaatste aflevering over die oude en prachtige randweg van Gemert, de Broekstraat. Twee parallel aan elkaar staande boerderijen spelen de hoofdrol. Ze zijn in hetzelfde jaar gebouwd, nadat een brand de beide voorgangers had verwoest.

Uit het verslag van de toestand der gemeente, 1888.

—————

Op 6 november ontstond er brand ten huize van de wed. H. Wassenberg in de Broekstraat. Daardoor brandde eerst dit huis af, met de stallingen en de schuur. Ook de inboedel werd een prooi der vlammen. Toen sloeg de brand over op het huis met stal van Joh. Biggelaar, bewoond door Joh. Verbakel. Ook dit huis met de inboedel en het vee, een paard uitgezonderd, werd totaal vernield. Vervolgens was het naastliggende huis aan de beurt, bestaande uit twee woningen, dat werd bewoond door strodekker A. van Lieshout en wever J. Verschuren.

 

—————

Broekstraat 43, van Hoeve Rooijakkers tot Nieuw Kannelust

2010-2 broek2Degene die in 1888 moest beleven dat haar boerderij afbrandde was dus de weduwe van Henricus Wassenberg. Maar goed, daarmee werd zij ook de ‘bouwheer’ van de huidige hoeve. In 1932 werd Henricus (Hein) Rooijakkers (toen gehuwd met Elisabeth Wassenberg) eigenaar van dit ‘huis, schuur, bakhuis en erf’. Bij zijn nazaten verdween weliswaar één ‘o’ uit de achternaam, maar verder hebben die van Rooijakkers hier (eerst de broer Johannes, daarna Jan zoon van Johannes) hier prima geboerd tot de huidige bewoner, Theo van Bommel, in 1970 helemaal uit Stiphout naar hier kwam om met z’n bruid, Jo Maas uit Bakel, hier ’n hengstenhouderij te beginnen. Paarden zit de familie Van Bommel in de genen. Dat verklaart ook de hoevenaam ‘Nieuw Kannelust’. Theo’s vader deed al vanaf 1940 in pèèrd op Kannelust in Aarle-Rixtel. Theo’s broer heeft in Aarle-Rixtel nog steeds een hengstenhouderij en Richard, Theo’s zoon en bedrijfsopvolger, werkt nu samen met zijn vader in Gemert op ‘Nieuw Kannelust’.

2010-2 broek3

De Van Bommels zijn gespecialiseerd in het Nederlands trekpaard, onterecht door velen betiteld als ‘Belgische knol’. Dat Belgische kan eigenlijk al niet, maar het woord ‘knol’ is helemáál uit den boze. Broekstraatbuurman Toon Jaspers zei dan bestraffend: “Er is geen edeler dier dan het trekpaard.”

Theo en Richard zijn al vier keer Nederlands kampioen geweest, althans, vier van hun hengsten. Bij die kampioenschappen, eens in de twee jaar gehouden, komen alle drieënveertig goedgekeurde Nederlandse dekhengsten bijeen.

Vroeger gingen vader en zoon Van Bommel in het dekseizoen (van begin april tot half augustus) met de hengst op stap, nu met een koelbox. Als de merries hengstig zijn, worden ze geïnsemineerd. Hoe je weet of een merrie hengstig is? Dat doe je met een schouwhengst. De merrie aanschouwt de hengst die deze toch wel enigszins deprimerende functie heeft toebedeeld gekregen. Deprimerend? Jawel, want als de merrie reageert, dan is ze hengstig, en dan wordt de schouwhengst geheel daadloos weer weggebracht en krijgen de Van Bommels een telefoontje.

Toen kunstmatige inseminatie nog in de beginfase verkeerde, bestond bij veel boeren de nodige scepsis. Een boer uit het hoge noorden zei tegen Theo: “Ja, ik ken dat wel, dat KI, maar ik vertrouw het niet. Bij m’n koeien komen ze ook van het KI-station, maar als die mensen weer weg zijn, dan laat ik onze stier toch nog efkes z’n werk doen.”

Broekstraat 41, hoeve De Stip

2010-2 broek4

Ook dit huis is, net als de tweelingbroer ter linker zijde, gebouwd na de brand van november 1888, maar moet nog eens grondig verbouwd zijn omdat 1907 geldt als het bouwjaar van de huidige boerderij.

Bert Hagelaars, geboren in Erp, oudste van een gezin van negen kinderen, had een oogje laten vallen op Maria van Stiphout, één van de vier kinderen van het echtpaar Van Stiphout-van Hoof dat de hoeve bestierde. Bert trouwde in 1959 bij zijn schoonouders in en werd boer, terwijl hij eigenlijk was opgeleid voor de tuinaanleg. Het was een gemengd bedrijf, met een paar koeien en veul plèkskes grond. Op twaalf verschillende plaatsen moest Bert de koeien laten grazen en zo’n beetje iedere week verplaatsen. Een heel aangaan! Naar de Tweede Steeg, naar de Derde Steeg, naar de Kranenbraken, naar Daalhorst, naar de Berglaren, de Beekse Dijk en achter De Drie Ossen. Gaan melken, aanvankelijk met een transportfiets en wat melkbussen, later met pèrd èn kaars, een auto met aanhanger en uiteindelijk een tractor. Ondanks de steeds modernere transportmogelijkheden was de ruilverkaveling een zegen. In plaats van twaalf stukken grond her en der, één grote plak bij het huis. “Al dat eindeloos gepraat in het ruilverkavelingskantoortje in Bakel is toch nog ergens goed voor geweest,” aldus Bert.

2010-2 broek5

Erpse Bert kon goed aarden in het Gemertse. Hij zat in de kòrtste kírre in het bestuur van de KI – wat wil je ook met buurman Van Bommel naast je – en van het Paardenfonds. Ook de belangen van het Veefonds, een verzekering voor en tegen zieke koeien, zijn door Bert behartigd. Daarnaast was Bert ook nog vierentwintig jaar lang bestuurslid van de Paardenfokdag. Maar zijn grote voorliefde had de Rijvereniging. Maar liefst zestig jaar heeft hij gejureerd bij de dressuur. ’t Is overduidelijk: de Broekstraat heeft iets met pèèrd.

Het echtpaar Hagelaars kreeg vijf kinderen en ’t werd wat te druk, het varkensschuurtje werd verbouwd tot een nieuw woonhuis en daar gingen Piet en Hendrina van Stiphout hun oude dag doorbrengen.

Toen Bert op zijn beurt de pensioengerechtigde leeftijd bereikte, heeft hij de boerderij verkocht. Het huis staat er nog, wordt gebruikt als werkschuur en wacht op een ingrijpende opknapbeurt. Bert woont nu op Schoorswinkel. Of er nog een herinnering aan de Broekstraat is die hij met ons wil delen? Ja, het verongelukken van buurman Jan Rooijakkers, dat staat Bert nog in het geheugen gegrift. Jan had al ooit een ongeluk gehad met de brommer, bij de overgang van het geasfalteerde deel van de Broekstraat naar het onverharde vervolg, maar is later door het omslaan van zijn tractor om het leven gekomen. Bert zag het voor zijn ogen gebeuren. Met man en macht en een andere tractor is de gekantelde tractor, die op Jan lag, rechtgezet. Het was een paniekklus, want die tractor was al aan het branden. Jan leefde nog, is naar het ziekenhuis gebracht, maar helaas een paar dagen later aan zijn verwondingen overleden (1 augustus 1969). Hij was pas achtentwintig jaar.

In de volgende aflevering zal onze tocht door de Broekstraat worden voltooid.

 

 

Bekijk PDF

GH-2010-02 Gemert verklaard

Jacques van der Velden

De veel gestelde vraag, wat betekent Gemert, heeft ook mij te pakken gekregen. Er bestaan diverse verklaringen, maar echt bevredigend zijn ze niet. Vele mogelijkheden heb ik bestudeerd, maar dat leverde niets op. Nu echter heb ik een verklaring gevonden die ik bevredigend vind.

2010-2 gemert1

 

‘de moeren’

 

Gemert heb ik daarvoor verdeeld in Ge + mer + t:

Ge aanwijzend voornaamwoord tevens bepaald lidwoord ge, gen, gene, geen ‘die, de andere’;

mer zelfstandig naamwoord mer, mere, meer of mar, mare, maar ‘moer, moeras’;

t verzamelachtervoegsel of buigingsvorm ter aanduiding van een plaats -idi, -ithi ‘-de, -te’.

Gemert betekent dan in goed verstaanbaar Nederlands: ‘de moeren’ of ‘het moeras’.

De vier oudste schrijfwijzen van Gemert zijn: Gemerde [1172], Gemerthe [1249], Gemere [1261] en Gemerte [1261]. Deze namen worden in jongere oorkonden ook wel met Gh geschreven. De schrijfwijze Gamerthe [1076-1099] sluit ik bewust uit. Volgens mij betreft dit De Gamert onder Wijchen, soms ook geschreven als De Gemert. fig.1 In [1677] ‘de Gamert, een huis, hofstede en een stuk land onder Wijchen in het buurtschap Woert’.2010-2 gemert2

De bisschoppen van Utrecht waren de eersten die begonnen met het verwerven van gronden in het gebied van Balgoij. In het algemeen, om dit soort rechten kracht bij te zetten schroomde men in de middeleeuwen niet om geantidateerde, vervalste oorkonden op te stellen. De bovengenoemde oorkonde van ca. 1076-1099 copie 12e eeuw van de kerk van Utrecht waarin Snellardus de Gamerthe en met hem vele anderen uit het rivierengebied als getuigen optreden, wordt door sommigen als mogelijk vals bestempeld. Bij mijn weten blijkt bovendien later nergens uit dat er een relatie tussen de kerk van Utrecht en Gemert heeft bestaan. Redenen genoeg voor mij om hierop mijn betoog niet te baseren.

Naar mijn mening is Gemert gevormd uit het kernwoord mere, zoals in Gemere. Vervolgens werd het mere + t. Algemeen wordt aangenomen dat de uitgang t bij veel toponiemen en plaatsnamen komt van het Germaans -ithi. Oorspronkelijk is het een verzamelachtervoegsel. De naam van een boom + t verwijst dan naar een plaats waar zulke bomen groeien (bos). Voorbeelden zijn: Elst < in gheen elst doer liessel [Deurne, 1462] < els + t en Beukt < beemt achter die boect [St.Oedenrode, 1407] < beuk + t. De achtervoegsels -de, -the, -te, -t zoals die voorkomen in de vele schrijfwijzen van Gemert zijn hoogstwaarschijnlijk vormen van deze aanduiding van plaats: -idi, -ithi.

De eerste lettergreep ge van Gemert is géén voorvoegsel zoals in collectieven (gebeente, geboomte, gebergte) of verleden deelwoorden (geboren, geweest, geworden), maar een onderdeel van een samenstelling. Dat het géén voorvoegsel is blijkt uit de uitspraak. Een ge-voorvoegsel wordt als [gə] uitgesproken, terwijl Gemert als [gemərt] uitgeproken wordt. Het onderscheid tussen ge [gə] en ge [ge] is zonder -en met accent, iets dat alleen in gesproken taal hoorbaar is. In Germaanse talen ligt het hoofdaccent normaliter op de eerste lettergreep, behalve bij voorvoegsels zoals ge [gə].2010-2 gemert3

Volgens mij is ge van Gemert een variant van gene [genə], die in het Nederlands nog bewaard is gebleven in de uitdrukking deze en gene ‘sommigen, enigen’.

Het bepaald lidwoord de heeft zich ontwikkeld uit het aanwijzend voornaamwoord die. Het oude onzijdige bepaald lidwoord was dat, te vergelijken met Duits das. De aanwijzende voornaamwoorden die, dat en gene fungeerden als bepaald lidwoord. De volgende voorbeelden laten dat zien: in gheen Elst, in die Elst, in den Elst ‘in de Elst’. Ze betekenen ongeveer hetzelfde, maar vertellen bovendien hoe ver weg of afgelegen de Elst is. fig.2

 

 

mannelijk

vrouwelijk

onzijdig

Meervoud

Limburgs

gene

gen

ge

Gen

Gemerts

gínne

geen

gín

Geen

 

tab.1 Gene-varianten in het Limburgs – en Gemerts dialect.

Gene wordt uitgesproken als [genə], omdat ge hierin wèl de eerste lettergreep is, maar géén voorvoegsel is. Omdat ge van Gemert met een tweede woord is samengesteld, verliest deze laatste zijn accent. Dat verklaart waarom Gemert als [gemərt] wordt uitgesproken.

Als we kijken naar het toponiem Geenhoven [Valkenswaard], dan zien we dat het tweede woord hoven al vrij vroeg [15e eeuw] verdoft is tot [əvə(n)], getuige Geenhoverpad aen den gynverpat [1471] en Geenhoven ginneven [1628]. Hieruit concludeer ik dat het deel mert van Gemert mogelijk ook het resultaat is van dit soort slijtage. Het is dan denkbaar dat mert van mart, mert, miert of mort komt. Bekende plaatsnamen zoals De Mortel, De Mierden, Merselo en Mierlo, maar ook toponiemen als De Maerdonc [Nuenen, 1381] > Marsik zijn gebaseerd op kernwoorden als mar, mer, mier en mor. In verschillende 15e en 16e eeuwse stukken heb ik nog twee varianten op mert van Gemert gevonden, namelijk: Gemart en Gemaert.

.2010-2 gemert5

Algemeen wordt aangenomen dat meer, mere en maar, mare duiden op een ‘moerassige plaats, meer of waterplas’. De andere kernwoorden betekenen mor < *mora ‘moeras’ en mier < *musa ‘moeras’. In het Nederlands zijn meers, mars, moeras, moer < *mora en mos ‘mos sporenplant > moerassige grond’ < *musa, woorden die daar nog aan herinneren. In bijna alle gevallen komen we uit bij de betekenis Gemert ‘de moeren’. Het is echter niet geheel uit te sluiten dat we toch te maken hebben met de betekenis meer, plas, waterloop of zelfs (grens)paal. Omdat gebleken is dat oude cultuurgronden in nagenoeg alle gevallen worden aangetroffen op plaatsen waar de oude akkers liggen, verwachten we de oudste bewoning van Gemert ook te vinden onder deze oude dikke esdekken. De nederzetting Gemert heeft zich vermoedelijk ontwikkeld op de hogere gronden ten oosten van het huidige Gemert, met zijn moerassige wijstgebieden, en is daarna in het veel lagere beekdal tot wasdom gekomen. Dat maakt de verklaring ‘de moeren’ aannemelijker. fig.3 en 4

Waarom denk ik dat ge van Gemert een bepaald lidwoord is? In het Limburgs dialect bezigt men nog steeds oude namen van plaatsen, waarin het bepaald lidwoord bewaard is gebleven, zoals: Geweustrao (Wuestenrade gem. Voerendaal), Gerieësjbrich (Retersbeek gem. Voerendaal), Gebrook (Gebroek gem. Echt), Gebrook (Hoensbroek gem. Heerlen) en Mariageweng (Mariagewanden wijk in Hoensbroek gem. Heerlen). Ook in het dagelijks taalgebruik van oudere mensen komen nog vaste uitdrukkingen voor met het bepaald lidwoord, zoals: op gedaak ‘op het dak’, i gebèd ‘in (het) bed’, i gevehldj ‘in het veld’, aa gebüsjke ‘aan het bosje’ of aa gewahter ‘aan ’t water’.

Er zijn overigens ook Brabantse voorbeelden te noemen zoals: Genoenhuis ‘ge-noyen-huis’ (Geldrop-Mierlo) en Geneneind ‘geen eind’ (Gemert-Bakel), die ook uitgelegd worden als een vorm van het bepaald lidwoord.

Naar mijn mening kan ge van Gemert ook een bepaald lidwoord zijn.2010-2 gemert6

Het etymologisch woordenboek zegt het volgende:

Gene ‘die, de andere’ is een aanwijzend voornaamwoord. Middelnederlands here sprac gene te hart ‘heer, sprak die (man) onmiddellijk’ [1250], in gene wout ‘in ginds bos [1260-80], in gene side den bossche ‘aan de andere kant van het bos’ [1300-50]; Nieuwnederlands vooral nog in de verbindingen deze en gene, deze of gene, bijvoorbeeld op deze of gene plaatzen [1719]. Gene is ontstaan uit het gereconstrueerde Oergermaanse woord *jen. In het Duits is deze oude vorm terug te vinden in jener ‘die, daar’. Zoo ook in de Oostenrijkse plaatsnaam Jenbach. Deze naam betekent Jenseits des Baches ‘aan de andere kant van de beek’ en werd in 1269 voor het eerst in een oorkonde vermeld.

Gene-varianten worden in het Gemerts dialect nog steeds gebruikt. tab.1 In Gemertse toponiemen komen ze het meeste voor in akten van vóór 1500. In een akte dd. 15 december 1366 aangaande Gemert is sprake van ‘dat goet aen gheen voertdyne’, terwijl hetzelfde voertdyne in 1421 omschreven wordt als ‘het goed te Waude bi den Voirtyenden’. Voorbeelden uit de Bossche Protocollen: aan gheen vorst [1382], in gheen Goerswinckel [1384] en in gheen Voert [1451]. Opmerkelijk is dat uit verschillende Gemertse akten blijkt dat, g(h)een, g(h)ene, die, dat, ter, ten uiteindelijk een bepaald lidwoord zoals de, het worden. De toponiemen in de cijnskring Helmond van vóór 1500 bevatten legio voorbeelden hiervan. In de hele streek is het aanwijzend voornaamwoord gene door de tijd heen door een lidwoord vervangen. Vandaar dat dit voornaamwoord een bepaald lidwoord wordt genoemd. Daar waar het zich gehecht heeft aan vaste uitdrukkingen of namen (toponiemen, plaatsnamen, familienamen) is het blijven voortbestaan. Enkele voorbeelden van bijvoorbeeld familienamen (land, provincie) zijn: Agenent (Ned., L.), Opgenort (Ned., L.), Ingen Housz (Duitsland, Geldern), Ingenhoven (Ned., N.B.), van Geenberghe (België, L.), van Ginhoven (Ned., N.B.), Genenbos (België, L.). Al deze zaken geven mij voldoende redenen om ge van Gemert, uit te mogen leggen als een gene-variant.

De n van gene zou onder invloed van de m kunnen verdwijnen. Ik denk hierbij aan het woord eenmaal zoals in ’ten enenmale’, dat in het Gímmərs klinkt als [ímməl]. In het Limburgs worden veel plaatsnamen met de gene-variant sowieso met ge uitgesproken. Mogelijk dat het geslacht hierbij een rol speelt. tab.1

2010-2 gemert7

Met dit verhaal wil ik aantonen dat wat in het Limburgs nu nog actueel is, in het Gemerts waarschijnlijk in vroeger tijden ook actueel geweest is. Over de ouderdom van de naam Gemert is wel iets te zeggen. In het etymologisch woordenboek onder lemma gij < gi < *ji staat dat de overgang van *ji (een vorm die in de oudste schriftelijke bronnen al niet meer voorkomt) naar gi opvallend is en oorspronkelijk alleen optreedt binnen de Germaanse talen in sommige Frankische dialecten. fig.5 en 6 Zie ook in gene, ginder, ginds, gier en gist.

 

Het gebruik van het verzamelachtervoegsel -t moet geplaatst worden in de periode ‘vroeg historisch’ en ‘vroege middeleeuwen’ tot en met de 10e eeuw. Men denkt dat de nederzetting Geenhoven terug gaat tot de jaren 700/800 en dat de naam Gemonde < Datmunda (dat- bepaald lidwoord, Duits das?) mogelijk teruggaat tot het jaar 700. De naam Gemert zou mogelijk dus ergens in het midden of tweede helft van de vroege middeleeuwen kunnen zijn ontstaan. Met vroege middeleeuwen bedoel ik de periode van ongeveer 350 tot en met de 10e eeuw na Christus.

2010-2 gemert9Andere Brabantse plaatsnamen die in aanmerking komen voor de interpretatie van ge als bepaald lidwoord zijn Gemonde en Gewande. Hiermee is naar mijn mening Gemert voldoende verklaard als ‘de moeren’.

 

 

 

AFKORTINGEN EN GERAADPLEEGDE BRONNEN (BOEKEN EN INTERNET):

* ‘gereconstrueerde vorm’

< ‘is ontstaan uit’

> ‘is geworden tot’

– Beijers en G.v.Bussel, H., Van d’n Aabeemd tot de Zwijnsput, Toponiemen in de cijnskring Helmond vóór 1500 in naamkundig en nederzettingshistorisch perspectief, 1996.

– Berkel en K.Samplonius, G.v., Nederlandse plaatsnamen herkomst en historie, 2007.

– Camps, H., Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312, Deel 1, de Meijerij van ‘s-Hertogenbosch en Heerlijkheid Gemert, ‘s-Gravenhage 1979.

– Debrabandere, F., Woordenboek van de familienamen in België en Noord-Frankrijk, 2003.

2010-2 gemert8

– Eerdmans, H., Wij in Wijchen, 1999.

– Gijsseling, Maurits, Toponymisch woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226), 1960, p. 394. Gemert NB, Gamerthe (1075-81) vals?, kop. midden 12eeeuw.

– Mélotte en J.Molemans, H., Noordbrabantse plaatsnamen, Valkenswaard 1979.

– Moerman, H.J., Nederlandse plaatsnamen een overzicht, 1956 uitgeverij H.J. Brill, p. 110, idi, iti, ithi.

– Oefeningen in de Moedertaal ten gebruike van het Lager Onderwijs, Gent 1896.

– Otten, A., Ark van Noë terug in Gemert, In: Gemerts Heem Jrg.50, 2008, nr.3, p.23-25.

– Otten, A., Wat betekent Gemert? In: Gemerts Heem Jrg. 49, 2007, nr. 3, p. 14-16

– Philippa, F.Debrabandere, A.Quak,M., Etymologisch woordenboek van het Nederlands, Amsterdam 2004.

– Thiadens, H., Naam ligging en ouderdom van Gemert, In: Gemerts Heem Jrg. 22, 1980, nr.3, p.90.

– Timmers, J., Betekenis van de veldnaam ‘Bleek’ volgens Torrrentinus, Relatie met Wijst en Sprenk? In: Gemerts Heem Jrg. 51, 2009, nr. 4, p.5-7,

– Timmers, J., Cultuurhistorische aspecten van wijstgronden, In: Gemerts Heem Jrg. 45, 2003, nr. 3, p.23-29.

– Timmers, J., Landschap en bewoning in historisch perspektief, De Karolingische periode, in: T.Thelen, Commanderij Gemert – beeldend verleden, Gemert 1990, p. 6-8.

– Timmers, J., Toponiemen als Ter Ynde en Yndhove, In: Gemerts Heem Jrg. 25, 1983, nr. 4, p. 97.

– Verdam, J., Middelnederlandsch handwoordenboek, 1981.

– Vos en M.A.v,d,Wijst, W.J., Gemerts woordenboek, 1996.

– Wal en C.v.Bree, M.v.d., Geschiedenis van het Nederlands, 2004, Spectrum.

– Weijnen, A.A., Etymologisch dialectwoordenboek, Den Haag, 2003, p. 118, lemma gen en moer I.

– www.opgenort.nl Opgenort, Jean Robert Opgenort, 2009.

– www.limburgsetaal.nl De lidwoorden in de taal van Jabeek en verre omstreken van Sittard, drs. Jo Bronneberg.

– www.meertens.knaw.nl Meertens Instituut.

– www.houthem.info/pages/ingendael.htm Ingendael, nieuw natuurgebied met oude naam, Jan G.M. Notten. 1996.

– www.veldeke.net/algemene_bestanden/Plaatsnamelies2006.pdf Veldeke Limburg, Plaatsnamenlijst. 2002

– http://brabant.esrinl.com/wateratlas/ Wateratlas Noord-Brabant. Overstromingsgebieden.

– www.heemkundekringgemert.nl Gemertse Bronnen. Index ‘Gemert’ op de Bossche Protocollen.

– www.heemkundekringgemert.nl/pagina31.html Vroege middeleeuwen (1000-1200), Snellardus de Gamerthe.

– www.wulfila.be/tw/query/?prv=35 Gemert, Gamerthe • (1075-81) vals?, kop. midden 12e • U B 43, 41 r°

– www.balgoy.nl/Het%20Kasteel%20van%20Balgoy.html Het kasteel Balgoy, Een onzichtbaar monument,

– www.balgoy.nl/pagushistorisch.html Historisch-geografische schets van Balgoy.

– http://library.wur.nl/artik/bs/1782856.pdf De verkaveling van Balgoy. Ir. L.J.Pons. In Boor en Spade 7 (1954), blz. 224-230.

 

Bekijk PDF

GH-2010-02 Spiritijnen in Gemert 1914-2010

Ad Otten

Ze kwamen in de herfst van 1914 als vluchtelingen uit Leuven waar door Duits oorlogsgeweld zo’n 1800 huizen werden verwoest. Seminaristen waren het, van de Congregatie van de Heilige Geest met hun novicemeester Charles Luttenbacher. Ze kwamen met d’n tram. Langs De Drie Ossen en De Zoete Moeder tot bij De Keizer op ’t Mèrtvèld. Eén van de studenten, Jan van Dooren, kende hier de weg op zijn duimpje en in Helmond op het station had hij iedereen de weg gewezen naar de Goede Moordenaar die hen naar Gemert zou brengen. Vader Driek van Dooren was geboren op het Keizersbosch en Jan zelf had hier de Latijnse School doorlopen en was in de kost geweest bij zijn oom en tante in de Pandelaar.

De week daaraanvoorafgaand had de Franse Spiritijn Albert Sébire Gemert ontdekt. Hij, de stichter van de Belgisch-Nederlandse provincie van de Congregatie van de Heilige Geest met kloosters annex studentenhuizen in Lier, Gentinnes, Weert, Baarle-Nassau en het hoofdhuis Leuven, moet geweten hebben van het door zijn landgenoten in Gemerts kasteel gestichte seminarie der Jezuïeten en ook wat die Franse studenten boven het hoofd hing. De meesten waren al opgeroepen voor het vervullen van de militaire dienstplicht in de loopgraven van het Frans-Duitse 2010-2 spirit1oorlogsfront. De anderen zouden volgen wanneer zij er de leeftijd voor hadden. Het moet Sébire door het hoofd hebben gespeeld dat deze voor de jezuïeten zo treurige toestand ruimte én studiemogelijkheid bood voor zíjn studenten, die nota bene tot kort tevoren bij de jezuïeten in Leuven nog Filosofie en Theologie studeerden… In de hoop op een spoedige vrede hielden de Jezuïeten in Gemert echter nog een slag om de arm. Bij hen college lopen was prima maar ook huisvesting op het kasteel was teveel gevraagd. Pastoor Van Beek wist echter uitkomst. Hij stelde de bovenverdieping van het aan de Bonengang gelegen Parochiehuis ter beschikking als onderkomen voor de spiritijnse seminaristen, terwijl ook de gasthuiskapel van de zusters in de Nieuwstraat door hen gebruikt mocht worden. Luttenbacher kon dan meepesant hun rector worden. Zuster Antonia, de portier, zou later gekscherend zeggen: “Ik stón ´r mí óp èn ik góng ´r mí te béd”. Zo is het gekomen.

In 1916 was het de Jezuïeten al duidelijk dat de voortzetting van hún seminarie op het kasteel aan een erg dunne draad was komen hangen. Tenminste dertig van hún studenten waren al gesneuveld. De Congregatie van de Spiritijnen kon nu zijn intrek nemen op het kasteel. Wel zou het nog twaalf jaar duren vooraleer zij in december 1928 het kasteel van de Jezuïeten in eigendom overnam. Luttenbacher, nog steeds het gezicht van de congregatie in Gemert, trok er elke dag op uit. Hij kwam overal en van hem werd gezegd: “Haj skojde vùr de paoters ’t álleng kestaël baj mekaor” en Gemert en de omliggende dorpen stemden daar van harte mee in. Voor de boeren was het bijna een ere-kwestie om het kasteel-missiehuis van èrpel te voorzien. En bij Sint Severus, de patroon van de Gemertse wevers zat al van oudsher de Heilige Geest op de schouder. Luttenbacher haalde ook steeds meer broeders naar Gemert die de communiteit, zoals ook in de missiegebieden, selfsupporting moest maken. Er kwamen koks, bouwvakkers, schoenmakers, kleermakers, boeren en tuinders. In tegenstelling tot de rijke jezuïetenorde, die vele priesters telde van adellijke komaf, was de Congregatie van de H.Geest van oudsher een arme organisatie. In 1703 te Parijs gesticht als seminarie voor arme studenten. In 1815, na de nederlaag van Napoleon, ingegaan op het aanbod van de nieuwe Franse regering om de pastorale zorg op zich te nemen in de koloniën, en op verzoek van de Paus bundelde ze vervolgens de krachten met de Congregatie van het Heilig Hart van Maria, die zich speciaal het lot van de vrijgekomen slaven in Afrika aantrok. Onder de bezielende leiding van François Libermann, de katholiek geworden zoon van een rabbijn uit de Elzas, traden de nieuwe spiritijnen over het voetlicht als de pioniers van de missionering in Afrika.

2010-2 spirit2

Zo kreeg Gemert een kasteel met een missie. ’n Kasteel met een venster op de wereld. In 1931 was de tijd ook rijp voor een zelfstandige Nederlandse ‘provincie’ van de van oorsprong Franse Congregatie van de H.Geest. Het provinciaal bestuur vestigde zich in het kasteel en Bernard Hilhorst, die nog onder Luttenbacher in Gemert had gestudeerd werd de eerste provinciaal. Drie jaar later werd hij benoemd tot bisschop van Bagamoyo in Oost-Afrika. Heel Gemert, met rijen dik langs de straat, zwaaide hem uit en zo was het ook met de vele priesterwijdingen. 510 in totaal. Eerst in de parochiekerk, maar vanaf 1936 in de zelfgebouwde kapel. Dat er op aandrang van het bisdom met de paters overeengekomen was dat de kapel niet toegankelijk mocht zijn voor de parochianen van Gemert en dat de omgang met de Gemertse bevolking tot een minimum beperkt moest blijven om de roeping voor de missie niet ten koste te laten gaan van de eigen priesteropleiding van het bisdom, deed daar niets aan af. Er was een grote belangstelling van de dorpsgemeenschap voor het wel en wee van het kasteel-missiehuis en die belangstelling werd ook beantwoord. Was het niet pater Loffeld die in 1941 het initiatief nam voor de oprichting van de lokale heemkundekring?

Gedurende de Tweede Wereldoorlog waren de missiegebieden niet bereikbaar en konden er geen nieuwe studenten worden aangenomen. Het kasteel geraakte overvol van afgestudeerde priesters en broeders, klaar voor de missie. In 1946 vertrokken ze uit Gemert met 120 spiritijnen tegelijk. En er was een groeiende aanwas van nieuwe studenten die aanhield tot omstreeks 1960. Dat in de loop van vijf jaar het aantal priesterroepingen echt tot nul zou dalen kwam voor iedereen echter als een donderslag bij heldere hemel. Dat had niemand voorzien. Wel dat de nieuwe tijd vroeg om een heroriëntatie. De communiteit Gemert liep al vóór het Vaticaans Concilie (1962-1965) op menige hervorming vooruit. Zozeer zelfs dat binnen de congregatie, tot in de missie, werd gesproken over de ‘kwestie Gemert’. Voor het eind van het concilie ging in Gemert al menige pater, broeder en frater-student ‘uit de kleren’.

Vanaf 1964/65 tekende elk jaar zich duidelijker af dat het eigen Philosophicum en Theologicum van de Congregatie het hoofd niet boven water zou kunnen houden. De wetenschappelijke priesteropleiding begon zich overal naar universiteiten en theologische hogescholen te verplaatsen. In 1968 waren de laatste priesterwijdingen in de Gerarduskerk in Gemert en in 1969 werd definitief een punt gezet achter de eigen priesteropleiding.

Al vanaf 1965 had de congregatie steeds wijder haar poorten geopend voor de lokale gemeenschap en rond 1970 kwam heel Gemert al bij de paters over de brug. Er werd vergaderd bij het leven. Samenlevingsopbouw stond er in de steigers. Paters namen mee het voortouw. Zij participeerden nu ook in de parochiële zorg, er kwam een kapelgroep met speciaal bisschoppelijk verlof voor experimentele liturgische vieringen. Als er iets binnen de kasteelgrachten werd georganiseerd dan wilde niemand dat missen. Informatiemarkt, kunstmarkt, kasteelevenement, boekenbeurs, filmfestival, derde wereldfestival, het kon niet op. Paters en broeders bleven mee aanpakken en niet zelden waren zij het die hun nek uitstaken voor een minderheid.

Voor de congregatie zelf was het kasteel weer het hoofdhuis van de Nederlandse Provincie en tegelijk het ontmoetingscentrum voor missionarissen-met-verlof en het tehuis voor oud-missionarissen. In het park kwam ook de provinciale begraafplaats, een indrukwekkend monument van werkzaamheid over de hele wereld. Dat zal blijven. In het weekend van 7 en 8 mei is de congregatie van Gemert verhuisd naar Gennep.

Het kasteel van Gemert heeft een heel bijzondere geschiedenis. Gesticht door de Teutonische Ridderorde. Bij rondleidingen wordt in de donjon met trots gewezen op de portretten van commandeurs en landcommandeurs die hier de scepter zwaaiden. Maar vanaf 1914 is er door de Congregatie van de Spiritijnen een niet minder indrukwekkend laatste hoofdstuk toegevoegd aan ‘onze’ kasteelgeschiedenis. Om dat te onderstrepen zullen wij (Gemert Vrijstaat, Heemkundekring De Kommanderij Gemert) een geschilderd portret van Charles Luttenbacher, stichter van een kasteel met een missie, aan de bestaande portrettengalerij toevoegen.

(tekst uitgesproken bij het afscheid van de congregatie op 23 mei 2010)

Bekijk PDF