GH-2010-01 Kademuur in binnengracht kasteel

Ad Otten

2010-1 kap4

Rondwandelend in het park van het kasteel heeft iedereen wel eens die grote boomtak zien liggen midden in de binnengracht. De gracht is hier vrij diep maar toch lijkt het alsof die tak meer óp ’t water ligt dan erín. De verklaring is dat deze boomtak ligt bovenop een brede en meterslange muur, die gemetseld blijkt van flink uit de kluiten gewassen zogeheten ‘kloostermoppen’. De muur is zo’n veertig meter lang en ongeveer een meter breed en loopt voorlangs en parallel aan de in 1961/1962 door de Congregatie van de H.Geest gebouwde refter. Dat is dus ter hoogte van de vroegere grachtdoorsteek tussen hoofdgebouw en voorburcht. Deze (onderwater)muur bewaart een dubbel zo grote afstand tot het hoofdgebouw dan tot de voorburcht. In het verleden heeft de muur wel eens geleid tot de bizarre fantasie dat daarin de befaamde onderaardse gang van Gemert loopt… Maar de meest aannemelijke verklaring is vooralsnog die van een kademuur die vermoedelijk dateert uit de bouwtijd van het kasteel. Het kasteel is immers gebouwd in een vrij drassig en waterrijk gebied. Dat ook wordt beaamd door de vondst (van Piet Delisse) van een 3000 jaar oude, glad gepolijste stenen offerbijl tijdens graafwerkzaamheden voor een nieuwe fundering van de vredesmaagd (Zie: J.Timmers, Een bijl van jadeïet, Gemerts Heem 2002 nr.3 p.20-24.). De theorie van archeologen is dat deze vondsten veelal worden gedaan op ceremoniële plaatsen van de prehistorische mens waar offerbijlen en andere kostbaarheden aan het water werden toevertrouwd als geschenk of offer aan nabestaanden of goden.

In een poging tot een reconstructie van een kasteelplattegrond van vóór de verlegging van de (kasteel)Rips (omstreeks 1600) kwamen we tot een vroeger tracé van het beekje dat pal langs het Ridderplein moet hebben gestroomd tot (tenminste) aan de huidige pastorie en pas vandaar zal hebben afgebogen naar het westen. Na de bouw van het poortgebouw is dit deel van de beek buitengracht geworden. Maar het is met name de op deze plaats vroeger flink stromende beek geweest, op slechts een twintigtal meters van de binnengracht, die kan of zal hebben genoodzaakt tot de bouw van een kademuur voor een duurzame scheiding tussen binnengracht en beek. Bij het uitbaggeren van de binnengracht in 1978 maakte Leo Bekkers een opmetingstekening die hierbij is afgedrukt.

2010-1 kap5

Bekijk PDF

GH-2010-01 Nonni (en Manni) de roem van Akureyri

Ad Otten

 Het was op de laatste grote boekenverkoop in het kasteel van de Congregatie van de Heilige Geest dat het oog viel op een dun boekje met de titel: “Nonni, de roem van Akureyri. Uit het leven van Pater Jon Svensson S.J., schrijver van de wereldberoemde Nonni-boeken.” Het betrof een overdruk uit Tongerloo’s Tijdschrift, zomer 1936. Op de titelpagina was met pen door de auteur geschreven: “Aan Pater Ed. Loffeld te Gemert. Dankbaar K. Sneyers”. In Gemerts Heem 1999 nr.3 verraste Paul Verhees alle lezers met een artikel onder de kop: “Het Gemerts kasteel op IJsland”. Tijdens een vakantie had Paul in een klein museum te Akureyri in het noorden van IJsland, vier tekeningen van het Gemertse kasteel uit de Jezuïetentijd ontdekt. Tekeningen van vóór en van na de kasteelbrand op 20 april 1883, die van de hand bleken te zijn van de IJslandse Jezuïetenseminarist te Gemert Ármann Sveinsson, oftewel (Her)Mann(i) Svensson, zoals hij zich in het buitenland doorgaans liet registreren. De tekeningen stuurde hij indertijd aan zijn moeder, en deze originele tekeningen vinden we nu in druk ook in het onlangs verschenen boek “Soevereine Heerlijkheid Commanderij Gemert” (zie blz. 135-136).

2010-1 kap1
Eerder dan Manni was diens 4 jaar oudere broer Jón (Nonni) ingetreden als jezuïet. De laatste werd in 1890 op 33-jarige leeftijd – zoals bij jezuïeten gebruikelijk – priester gewijd en daarmee was hij de eerste IJslandse katholieke priester. Als schrijver van spannende kinderboeken, de Nonni-boeken, is hij wereldberoemd geworden. “Nonni en Manni”, verhalend over de jeugd in IJsland, is wel zijn bekendste boektitel. In 1936 al in meer dan 20 talen vertaald. Zelfs in het Chinees, terwijl de Japanse vertaling op stapel stond. Bijna al zijn werken zijn ook in het Nederlands vertaald maar dat zal niemand verwonderen want in 1936 woonde de echte ‘Nonni’ bij de jezuïeten in ‘s-Heerenberg. Op 16 oktober 1944 zou hij te Keulen komen overlijden.

2010-1 kap2

In 1988 maakte de VPRO onder de titel ‘Nonni en Manni’ nog een zesdelige televisieserie (onder IJslandse regie), die bijzonder hoog scoorde bij het jeugdige publiek. In 2006 werd de populaire jeugdserie nog eens herhaald. Paul Verhees worstelde na zijn ontdekking in 1999 nog met een aantal vragen die nu aan de hand van het boekje “Nonni, de roem van Akureyri” kunnen worden beantwoord. De datum waarop Manni, de tekenaar en broer van schrijver Nonni, in het Gemerts bevolkingsregister werd uitgeschreven zal gelezen moeten worden als 10 september 1884 in plaats van 1889. Want Manni blijkt op 29 september 1885 te Leuven al te zijn overleden. Van Nonni ontbreekt de inschrijving in het bevolkingsregister te Gemert, maar auteur Sneyers gewaagt er in 1936 van dat ‘Manni op het einde van het zomerverlof in 1884 evenals Nonni naar het Jezuïetenscholastikaat te Leuven werd overgeplaatst, om daar zijn philosophische studiën te volbrengen.’

 Het boekje van Sneyers bezorgt ons tenslotte ook een foto van Manni en Nonni uit 1873 toen zij beiden, respectievelijk als 12- en 16-jarige, nog verbleven op de Apostolieke School te Amiens.

Bekijk PDF

GH-2010-01 Rectificatie

Ad Otten

 In het artikel ‘Het goed Nieuwenhuis op Milschot’ in Gemerts Heem 2009 nr 3 staat op blz 16 een storende fout. In het onderschrift bij de foto staat dat op de achtergrond de gebouwen van Nieuwenhuis zichtbaar zijn. Het betreft gebouwen van Berkes Hoeve. In de tekst op die pagina staat dat de nieuwe aanplant (op de plaats van de oude houtwal) weer verwijderd is. Daar wordt misschien de suggestie gewekt dat dat gedaan zou zijn door de bewoners van Berkes Hoeve. Maar wie de aanplant verwijderde werd door de auteur niet onderzocht. Excuses voor de onzorgvuldigheid.

Bekijk PDF

GH-2010-01 Ellen Brouwers Designing Art

Ton Thelen

 Ellen Brouwers is geboren in Gemert (1 mei 1960). Zij is opgegroeid op het platteland waar haar ouders, Noud Brouwers en Nella Swinkels een gemengd bedrijf hadden op de hoeve ‘Paashoef”. De omgeving van de boerderij, stimuleerde haar creativiteit. Als in de zomer de stallen weer waren schoongemaakt en geverfd, werden deze als speelplaats gebruikt, een plek waar de fantasie alle ruimte en mogelijkheden kreeg. “Als er al eens verf over was, gebruikte ik deze om dozen te schilderen en met eikels en steentjes maakte ik bijzondere composities.” Al was zij nog nooit op vakantie of in een museum geweest, toch bouwde zij haar eigen, wisselende tentoonstellingen: “Ik was altijd bezig met vormgeving en ruimte.”

Een toekomst in de kunst lonkte, maar het onzekere kunstenaarsbestaan – haar ouders meenden dat met kunst geen droge boterham was te verdienen – deed haar aarzelen. Echter na drie jaar werkzaam te zijn geweest in de zorg, besloot zij toch haar koers te volgen en schreef zich in aan de Academie voor Beeldende Vorming in Tilburg. Zij studeerde in 1991 summa cum laude af. Hierna specialiseerde zij zich verder in de zeefdruktechnieken aan het Grafisch Atelier in Den Bosch en in portretfotografie aan de fotovakschool te Amsterdam. Daarnaast maakte zij vele studiereizen naar onder andere de Verenigde Staten en India. Deze zijn een bron van inspiratie door de ontmoeting met andere culturen, ruimtelijke structuren, architectuurstijlen en mensen in hun verscheidenheid. Indrukken die fotografisch zijn vastgelegd in een onuitputtelijk archief.

Op het land rondom de boerderij staat nu een prachtig beeld. “Het houdt de herinnering aan mijn jeugd vast, het is een dankbare terugblik op wat die tijd mij gegeven heeft.” Het kunstwerk bestaat uit twee op glas geprojecteerde foto’s van een paarde(n)bloem. Deze sieren een weelderig begroeide berm langs de Oost-Om, de randweg om Gemert. Het is een opdracht van de gemeente in het kader van het project ‘bermbeelden’, gerealiseerd in 2000.

De tussen-n in de naam is geen toegeven aan de spellingsherziening, maar wijst op de toewijding van beide ouders. “Mijn vader is namelijk gek op trekpaarden en moeder houdt van bloemen. Zij hebben ook het karakter van een paardebloem: eenvoudig, sterk en puur. Zij hebben nooit iets willen verbloemen. Tussen de glasplaten ligt hun leven en eigenlijk ook het mijne. Dit was tevens het begin van mijn latere grote liefde en passie , het Werken Met Glas”

“Eigenlijk ben ik nu in de voetsporen van mijn vader getreden, want een boer is eigenlijk een kunstenaar. Kijk maar eens hoe gewassen in prachtige lijnen over de akkers verdeeld worden. De boer heeft als enige invloed op het hele productieproces, van zaad tot pluizenbol,” aldus Ellen bij de onthulling van de paarde(n)bloem. Zo vergaat het een kunstenaar ook: aanpassing, flexibiliteit en creativiteit paren aan zakelijkheid en bedrijfsmatigheid. Na de opleiding aan de Academie bleek het toch moeilijker om creatief bezig te zijn dan verwacht. Met een schenking van haar ouders maakte zij haar eerste monumentale beeld dat een plaats kreeg in de voortuin van haar woonhuis. Dit was het begin van haar behoefte aan het maken van monumentale kunst en het besef dat werken in opdracht een wezenlijk onderdeel is van het creatieve proces. Langzaam kwamen de opdrachten binnen. Enkele jaren later vestigde zij zich op het bedrijvenpark in Oisterwijk, in een modern, onder architectuur gebouwd, ruimtelijk atelier/woonhuis. In de loop der jaren is haar kunstenaarschap zeer veelzijdig geworden. Dit is mede te danken aan haar overtuiging dat voor haar kunstenaar zijn een combinatie is van creatief kunstenaarschap en ondernemer. Haar uitdaging komt vanuit de behoefte om haar kunst te voegen naar de wensen van de opdrachtgever. In die zin is haar werkwijze te vergelijken met de negentiende-eeuwse (kerkelijke) kunstateliers, zoals van Cuypers, Oor en Nicolas in Roermond, Van der Geld in ‘s-Hertogenbosch en Custers in Eindhoven.

“Ik werk samen met architecten, bouwers, woningbouwcorporaties. Mijn kunst wordt een geïntegreerd onderdeel van een gebouw, of een zelfstandig object in een ruimtelijke omgeving. Ik werk vanuit verschillende disciplines, een gemengd bedrijf net als bij mijn ouders.” In haar voornamelijk door glazen ramen transparante atelier komen cultuur en natuur bijeen. Deze verbondenheid komt vaak terug in haar kunstwerken. Werkomgeving en leefomgeving zijn op elkaar afgestemd: “Ik ga niet naar mijn werk, maar zie mijn werk als mijn leefwijze.”Ook dat verwijst naar het leven op de boerderij.

Beeldend kunstenaar, fotograaf, ontwerper, vormgever, een zeer veelzijdig kunstenaar die een variatie aan projecten en kunstwerken heeft gerealiseerd. Gebruik makend van diverse technieken, materialen en vormen. Een waar kunstbedrijf. Kunst wordt door haar gebruikt om een object, een gebouw of een openbare ruimte een onderscheidende identiteit te geven, steeds zoekend naar een balans tussen schoonheid, duurzaamheid en bruikbaarheid.

Een lange lijst van opdrachtgevers (onder andere bedrijven, banken, overheden, woningbouwcorporaties en architecten) over geheel Nederland verspreid, bevestigt haar landelijke reputatie. Enkele opmerkelijke en bijzondere projecten worden hier uitgelicht. In opdracht van de chipfabrikant NXP, producent van halfgeleiders, maakte Ellen een kunstwerk in de patio voor de Fifty Two Degrees toren in Nijmegen. Een futuristisch ontworpen, geknikte hoogbouw, een creatie van Francine Houben en Francesco Veenstra van het Delftse bureau Mecano. Vanwege het visionaire ontwerp is aan hen de International Design Award toegekend. Het kunstwerk dat Ellen realiseerde, bestaat uit drie glazen panelen en beeldt een vrucht uit, Nexperia genaamd. Het is bedoeld als natuurlijke tegenhanger van de harde hightechomgeving. De kleur van de vrucht straalt warmte uit naar de omgeving. De vrucht als symbool van het groeiproces in de natuur tegenover het proces waaruit de halfgeleider is opgebouwd. De hartvorm staat voor het kloppend hart van de onderneming en van de mens die in samenwerking een product voortbrengt. De nervatuur verbeeldt de longen die zowel de zuurstof aan het bedrijf als aan de mens leveren. Het lijkt een netwerk dat tevens staat voor het wereldwijde netwerk van het bedrijf. Onder invloed van de seizoenen en de tijd van de dag krijgt het kunstwerk steeds een andere uitstraling. Het kunstwerk en de halfgeleider zijn beide overbrengers van informatie. Door zich tussen de panelen te verplaatsen, kan de toeschouwer zijn eigen beeld scheppen. Op 14 augustus 2007 verrichtte ministerpresident Jan Peter Balkenende de openingshandeling van het gebouw.

Voor Unisoft in Waalwijk ontwierp Ellen in 2009 de glazen gevelwand voor het nieuwe kantoor, ontworpen door ARCEAU architecten, Uden. Unisoft levert software voor fashion retailers en ondersteuning aan modedetailhandelsketens. Via associatie van kleding die op de huid wordt gedragen met netwerk en communicatie/advies ontstond de vormgeving van het patroon op de glaswand van huidmondjes en weefstructuur. De transparantie verbindt ook hier natuur en cultuur. De speling van het licht projecteert een wisselend patroon op de binnenruimte en biedt omgekeerd een veranderlijke blik op de buitenwereld. De dynamiek van het bedrijfsproces wordt hierdoor naar twee zijden benadrukt.

Voor de parkeergarage van de High Tech Campus in Eindhoven ontwierp Ellen in opdracht van Philips de glaswand (2007). De vormgeving is geïnspireerd door het gedrag van vissen in een aquarium: auto’s in beweging, rondjes draaiend, in een ordelijk patroon heen en weer, stilstaan op een tijdelijke plek, om dan weer verder te gaan. Zo zijn ook onze gedachten, dynamisch, voortdurend op zoek naar, even verwijlend. Het ontwerp van de garage is van INBO Stedenbouwkundige Adviseurs – Architecten, Groep Eindhoven. Door ING Real Estate, IPMMC Vastgoed en LSI Project Investment werd Ellen geselecteerd om een kunstwerk te maken voor de centrale hal van het nieuwe kantoor van het Centraal Bureau voor de Statistiek in Heerlen, dat is ontworpen door Meyer en Van Schooten Architecten b.v. te Amsterdam.

Het kunstwerk is 15 meter hoog en heeft een doorsnede van 4 meter en is gemaakt van vol glas. Het is opgehangen aan een apart daarvoor aangebrachte staalconstructie die de hal overspant. Op de plaats waar eens duizenden arbeiders via de mijnschacht diep de aarde in daalden om het zwarte goud te delven, rijst het majestueus op als een
boorprofiel door honderden miljoenen jaren. “Het gaat over tijd en verbeeldt de gebruikers van deze markante locatie uit het verleden, het heden en de toekomst.”

De glazen zuil staat symbool voor het afstervingsproces van de reuzenboom die hier eens in de oertijd groeide en door een immens lange tijd heen in zwarte steenkool veranderde. Het is ook een ode aan de mijnwerkers. Waar zij Barbara als patroon voor de bescherming tegen een ongewisse dood vereerden, waakt nu een nieuwe patroon, Odonata Statistica, over het welzijn van de werkers van vandaag de dag. Als een van de weinige indertijd levende dieren heeft de libelle, met een vleugelspanwijdte van wel een meter, de tijd overleefd en staat daarom symbool voor de onvergankelijke, wederkerende tijd. Een bezoek aan het museum Naturalis in Leiden, bracht Ellen oog in oog met het fossiel van de reuze libellevleugels die door een mijnwerker destijds in Heerlen zijn gevonden. Het groene woud, de libelle, de opmeting van de mijngangen en de tijdsbalk vertellen de kijker een geschiedenis die tot op de dag van vandaag doorgaat. De registratie van de tijd is de nieuwe opdracht die op deze plek dagelijks vervuld wordt. Op de plaats van de bok van de mijnschacht prijkt vandaag de waterjuffer, Odonata Statistica. Om de twaalf uur verandert de kleur van het licht dat van binnenuit de kolom doorstraalt.

Van geheel andere aard, maar wel te maken met tijd, is het ontwerp van een Levenskluis. De eerste in een reeks die de Dela plaatste bij het crematorium ‘De Maaslanden’ in Nieuwkuijk. Uitgangspunt voor het ontwerp is degedachte dat vandaag, morgen gisteren is, en bij de dood de nabestaanden niet met lege handen staan, maar tastbare herinneringen aan en van de overledene dierbare steun en troost bieden. “Een levenskluis bestaat uit drie kamers. Eén kamer waar de urn in rust verblijft. Eén met attributen die je zelf mee wilt nemen op de laatste reis. De derde en voorste kamer geeft door het transparante venster de ander een blik in jouw leven. De drie kamers tezamen tonen wie de mens was en hoe men hem zal herinneren: als het vertrouwde gezicht, de goede vriend, de grote liefde.” Op 2 juli 2009 is de Levenskluis officieel in gebruik genomen.

 

Bekijk PDF

GH-2010-01 Voor elke letter een rozenhoed?

 2011-4 kap0

Ad Otten

 Voor elke letter een rozenhoed?

2010-1 kap3Ook lag er op de boekenmarkt een tamelijk dik in perkament ingebonden “Historie van het oud en nieuw testament met christelijke en stichtbaere bemerkingen getrokken uyt de Heylige Vaders en andere geestelijke schrijvers”. De druk (Brepols, Turnhout) moet dateren uit 1816 en in datzelfde jaar moet een Gemertenaar of liever gezegd Handelnaar het boek al hebben gekocht. Dat althans kan men concluderen uit wat in handschrift heel dunnetjes is neergepend op de blanco pagina tussen omslag en titelblad:

“Joannes Jansen van den Broek hoort dit boek toe en al die het vind gevet het hem wederom, en al die het niet en doet, bit voor elke letter eenen Roozenhoed. Haandel gelegen onder Gemert den 12 Dezember 1816.

De prijs is 1 1/5 Gulden. Joannes van den Broek geboren den 2 september 1794.” Peter Lathouwers uit Handel, bewoner van “Huis Bloemendaal”, het pand waar tot 1742 de Penitenten van Huize Padua woonden, wist ’t meteen: “Joannes van den Broek uit Handel? Die woonde in ons huis. Zijn vader kocht in 1797 Huis Bloemendael van de Penitenten. Dat boek moet je dus maar gauw aan mij geven want anders bende gij de rest van ‘w leven nog ‘bízzeg’ met rozenhoedjes bidden….”

 

 

 

 

Bekijk PDF

GH-2010-01 De Broekstraat van weleer (6)

Oude tijden keren niet weer

 

Adriaan van Zeeland en Simon van Wetten

We wenden de steven. We gaan terug! Het eerste huis dat we ter linkerzijde tegenkomen, is gloednieuw. Het heeft derhalve een toepasselijke naam, en toch is die naam al eeuwenoud.

Hoeve Nieuwenhuis

Johan van de Wijngaard verkocht op 14 juni 1904 ‘huis met erf, tuin, bouwland en weiland, sectie H nummers 649, 650 en 651, groot 1 ha, 21 a’ aan Martinus Verkampen. Martinus heeft de boerderij vervolgens in 1905 gesloopt. In de verkoopakte wordt als één der op de boerderij drukkende jaarlijkse lasten genoemd “twee brooden, gereduceerd tot 2010-1 broek1

zestig cent, met Pasen en met Kerstmis verschuldigd aan het Pastoreele Register”. Dit zijn doorgaans heel erg oude lasten die vaak dateren van vele eeuwen terug. Niettemin wilde Martinus Verkampen er vanaf en kocht die brodenlast op 3 februari 1905 voor het bedrag van 12 gulden af.

Pieter & Annemiek Schoone hebben op deze plaats recentelijk hun ‘nieuwenhuis’ gebouwd.

Dwèrshuis en Hutsenhuis

Dwarsliggen is niet altíjd negatief. Op de weg terug door de Broekstraat, nog steeds stug naar links kijkend, komen we eerst nog een nieuw ‘huis’ op oude grond tegen, maar we verkiezen dat te behandelen samen met het eerstvolgende huis mét een zichtbaarder geschiedenis. De boerderij met het voorhuis ‘dwèrs’ op de straat. Vandaar de naam Dwèrshuis, maar het had ook Hutsenhuis kunnen heten. Want ongeacht de op dat moment gevoerde achternaam: sinds 1906 wordt elke hoofdbewoner van dit pand ‘Huts’ genoemd. Vóór 1906 stond op deze plaats een 2010-1 broek2kortgevelboerderij. De grootmoeder van onze zegsman Martien Kuijpers, namelijk Bets Huts (insiders weten dat Bets eigenlijk ‘Van den Elsen’ heette), zou daar introuwen, maar vond de boerderij niet veel soeps. “Ik wil wél trawe, már nie in die aaw knip,” zo schijnt ze met een flinke dosis onverbiddelijkheid in haar stem gezegd te hebben. Piet, haar aanstaande, die trouwens óók Van den Elsen heette, bewees dat zijn romantische gevoelens díép gingen en bouwde voor zijn lief een helemaal nieuwe boerderij met het statige voorhuis dwèrs op het stalgedeelte. Het eerste kindje van het echtpaar Van den Elsen-Van den Elsen is geboren toen de stukadoor z’n werk nog moest doen. Het jongbakken gezin woonde zolang in het bakhuis. Piet, die als jongeman nog luisterde naar de bijnaam Piet Bloks, werd nu Piet Huts. Hij erfde die naam van de bewoners van het oude, niet-veel-soeps huis, zijn ooms aan moederskant, die al bijna vergeten waren dat ze eigenlijk ‘Van den Berg’ heetten, omdat iedereen sprak van ‘de Hutsen’.

Piet en Bets kregen vijf kinderen. Cato was de jongste. Zij trouwde in 1945 met Jan Kuijpers – die daardoor ook de eretitel ‘Huts’ verwierf – en van hun tien kinderen (één is er als zuigeling al gestorven) was het de al genoemde Martien die later het bedrijf en de boerderij overnam en het huis inmiddels in drieën heeft gedeeld: zijn zoon Rob woont in het dwèrse deel, Martien zelf in het midden, zijn dochter Simone aan de andere zijde. Voorlopig nog geen ‘onthutsing’ derhalve…

2010-1 broek32010-1 broek4

Martien, een echte Huts dus, vertelt dat het gezin van zijn grootouders het zwaar te verduren heeft gehad. Zo is zijn ome Jan jong gestorven aan tbc, en ome Harrie, die priester was geworden, woonde tijdens de oorlog in Amsterdam en heeft de Hongerwinter niet overleefd. De brieven die hij in het laatste oorlogsjaar naar huis schreef, kwamen niet door en werden pas in de Broekstraat bezorgd toen Harrie al geruime tijd was overleden. Ome Jup boerde samen met zijn jongste zus Cato, en toen de laatste trouwde is Jup in komen wonen, totdat hij eind jaren ’50 verhuisde naar zijn andere zus, naar Dina op de Doonheide.

In 1924 kwam de oude boerderij te koop die, vanaf Boekent gezien, nog vóór het Dwèrshuis stond tígge d’n Hoggen 2010-1 broek62010-1 broek5

Èkker. Oma Bets heeft het van de kinderen Van der Asdonk gekocht. Eén van de vrijgezelle broers van die familie, een skon mènneke dat aan afbidden en waarzeggen deed en als bijnaam ‘Boertje’ had, mocht er tot zijn dood toe – in 1955 – in blijven wonen. Enige jaren daarna is het boerderijke letterlijk omgewaaid en werd het vroegere erf van ‘Boertje Van der Asdonk’ deel van het ‘dwèrse’ Hutsenhuis .

Martien heeft het huis in 1974 overgenomen en er een varkensbedrijf van gemaakt. In 1976 trouwde hij met Anja Scheepers. Hij heeft dus alzelaëve in de Broekstraat gewoond. Hij weet nog van het uurste mèlkmesien en van de reserves die daar in de Broekstraat en elders tegen bestonden. De eerste telefoon in de straat? Die rinkelde bij Hendrik Tielemans, in d’n Eik.* Die had trouwens ook als eerste Broekstrater een auto, een Ford Taunus, die slechts bij hoge uitzondering onder de deken waarmee het vehikel afgedekt was, vandaan kwam. Tielemans had zo’n beetje alles het eerst, ook voor het woensdagse kinderuurtje op t.v. dienden de kinderen van de Broekstraat naar D’n Eik te gaan!

2010-1 broek4Martien wijst, terwijl hij zulke herinneringen ophaalt, op de breuk met het verleden: zijn vader pakte bijna alles net zo aan als diens vader, enzovoorts. Maar dat is nu wel anders. En daarbij komt dan ook nog eens de schaalvergroting in de veehouderij. Daar zet hij zijn vraagtekens bij: “Hoe goedkoper ’t wordt, hoe meer de boeren ‘r gaan houden. Het gaat om veel te grote aantallen.” Wijze woorden om mee af te sluiten en de sprong naar de volgende statie te wagen!

* Zie aflevering 3 van deze reeks.

 

 

Bekijk PDF

GH-2010-01 Duitse oorlogsgraven in Gemert (1)

 

Toon Verbakel en Ruud Wildekamp

In het boek “Gemert bezet – Gemert bevrijd” van Annie van de Kimmenade-Beekmans staat op bladzijde 225 een foto van molen “De Volksvriend” aan de Oudestraat met op de voorgrond de graven van negen Duitse militairen. Natuurlijk is hieraan een verhaal verbonden, want ieder graf – en zeker een oorlogsgraf – heeeft zijn eigen geschiedenis. Hieronder een uiteenzetting over: De negen Duitse graven bij molen “De Volksvriend” aan de Oudestraat.

Op vrijdagmorgen 22 september 1944 beginnen vanuit Gemert sterke Duitse legereenheden een aanval op “de Corridor”, de smalle en kwetsbare geallieerde toevoerlijn vanaf de Belgische grens achter Valkenswaard naar het frontgebied bij Arnhem. Het was de kort daarvoor samengestelde Kampfgruppe Walther, naar Duitse gewoonte genoemd naar de commandant van de eenheid. Het krachtigste deel van de aanval liep via Erp naar Veghel en in mindere mate via Boekel naar Mariaheide en Uden. Van vrijdagmiddag tot zaterdagavond woedde een verbeten strijd.

Vele Duitse gesneuvelden bleven achter in het gebied tussen Erp en Veghel. Hun gewonden werden afgevoerd naar “(Haupt)Verbandplätzen” in Venlo en in Gemert. In Gemert waren daarvoor tijdelijke hospitalen gevestigd in café Versteegden op de hoek Deel/Kruiseind en in Hotel de Keizer aan het Ridderplein; gelet op het aantal sterfgevallen in dit laatste lazaret werden kennelijk hier de zware “gevallen” opgenomen. Het hospitaal was ondergebracht in de nog altijd bestaande zaal achter het café-restaurant van De Keizer. Zes militairen waren reeds overleden toen zij bij De Keizer aankwamen, twee militairen bezweken er aan de opgelopen verwondingen, alle acht kregen in Gemert een tijdelijke rustplaats in een veldgraf. Een negende bezweek weliswaar elders, doch werd bij deze acht begraven.

2010-1 duits1De negen werden begraven bij molen “De Volksvriend” van Hub van Roy aan de Oudestraat. Er zijn geen aanwijzingen hoe men (het op dat moment optredende Gemertse burgergezag en/of de Duitsers) tot de keuze van deze plek is gekomen. Het kan gewoon op toeval berusten. Vast staat echter, dat molenaar Hub van Roy de gesneuvelden heeft begraven. Misschien daartoe aangewezen door de burgerlijke dan wel de militaire autoriteiten of gewoon omdat de Duitsers, besloten hebbende tot begraven op zijn grond, hem daartoe dwongen.

Op zaterdag 23 september werden de eerste vijf begraven. Op zondag de 24ste – het betrof twee officieren en een onderofficier – kreeg mulder van Roy assistentie van een aantal Duitse militairen en deze begrafenis ging ook met enig eerbetoon gepaard. Tenslotte op maandagvoormiddag 25 september 1944, slechts een paar uur voordat hier de eerste Britse tanks passeerden, werd hier de negende Duitse militair begraven door zijn eigen eenheid. De eerste acht voorzien van een naam, de laatste als onbekende. De drie van zondag werden in dekens gewikkeld begraven; de overigen in hun uniform.

De vijf graven van zaterdag 23 september zijn waarschijnlijk direct van een kruis voorzien, wellicht het zgn. Wehrmachtkruis uit Duitse voorraden. Daarop werden de namen en rangen aangetekend. Voor de drie op zondag was niet direct een kruis beschikbaar en deze werden later, via de gemeente, alsnog geplaatst met daarop alleen aangetekend hun rang en achternaam. De onbekende van maandag 24 september moest het, gedurende de gehele periode dat hij daar lag, stellen met het kale paaltje dat zijn eenheid plaatste na zijn begrafenis.

De volgorde van de graven was die zoals op de hierbij geplaatste foto van rechts naar links en genummerd van 1 t/m 9 (foto uit de collectie van pater Loffeld C.S.Sp.). De drie rechtse kruisen zijn duidelijk afwijkend van de volgende vijf. Het paaltje staat helemaal links.

Saillant detail wat betreft de eerste drie: wegens het ontbreken van kruisen waarop de persoonlijke gegevens van de ter aarde bestelden kon worden aangebracht besloten de Duitse militairen, die bij deze begrafenis aanwezig waren, om op een bijzondere wijze een latere identificatie eenvoudiger te maken. Zij stopten per graf de identificatiegegevens/-papieren in een fles en plaatsten die in het betreffende graf. De weduwe van de gesneuvelde Leutnant Schönemann (zie hieronder) werd hieromtrent einde 1944 geïnformeerd door een collega-officier. Later werden de flessen teruggevonden.

Met brieven van 1 juni 1945 en 30 januari 1946 verstrekte de gemeente de eerder gevraagde opgave van deze negen Duitse graven aan het Nederlandse Rode Kruis respectievelijk het Ministerie van Oorlog. In de brief aan het departement werd de ligging van de graven nog uitvoeriger vermeld, namelijk “op perceel, kadastraal bekend gemeente Gemert, Sectie E 988.”. In de brieven werd gezegd, dat de gegevens van de begravenen waren “verzameld uit de opschriften op de kruizen en verder ingewonnen inlichtingen”.

Het waren:

1. Hauptmann Friedrich Wilhelm Lüneburg, * 17-06-1905 Rostock, † 23-09-1944 Erp;

2. Leutnant Heinrich Schönemann, * 09-01-1914 Tinnum/Sylt, † 24-09-1944 Gemert;

3. Feldwebel Jasper Gülck, geboren * 30-05-1908 Hemdingen, † 22-09-1944 Gemert;

4. Oberfeldwebel Erich Hammermeister, * 02-12-1914 Neustettin, † 22-09-1944 Erp-Veghel;

5. Unteroffizier Gustav Waldmann, * 19-02-1915 Wüstrow, † 23-09-1944 Erp-Veghel;

6. Grenadier Karl Friedrich Lorenzen, * 29-08-1926 Bredstedt, † 23-09-1944 Erp-Veghel;

7. Gefreiter Ernst de Vries, * 07-11-1914 Leer – Ostfriesland, † 23-09-1944 Erp-Veghel;

8. Unteroffizier Richard Niehuus, * 05-04-1912, † 23-09-1944 Erp-Veghel;

9. Onbekende, in eerste instantie aangemerkt als:

Gefreiter Helmut Gäbel, * 04-11-1921 Krumhermsdorf, † 23-09-1944 Erp-Veghel.

Recent gewijzigd in:

Gefreiter Joachim Schaffrinna, * 18-01-1926 Köningsberg, † 23-09-1944 Boerdonk.

De namen van de gesneuvelden in de graven 3, 5, 6 en 8 waren in de brieven aan het Rode Kruis enigszins onjuist opgegeven, namelijk als Guick, Maldman, Lorenza en Nierhardt.

De gesneuvelden in de graven 1 t/m 8 behoorden tot het Grenadier Ersatz und Ausbildungs Bataillon 16 van het Grenadier Ersatz Regiment 22. De gesneuvelde in graf 9 behoorde tot het I./Flieger-Regiment 93.

Hauptmann Lüneburg was de commandant van het Bataillon 16 en Leutnant Schönemann was lid van zijn staf. Zij hadden in de morgen van vrijdag de 22e hun hoofdkwartier gevestigd in de boswachterswoning van Marinus v.d. Laar, in de bossen op Heuvelberg, langs de weg van Erp naar Gemert. Beiden raakten zwaar gewond toen zij op zaterdagnamiddag 23 september betrokken raakten in een vuurgevecht met de inzittenden van een Amerikaans Waco-zweefvliegtuig. Dit had juist buiten de bossen in het Hurkske een noodlanding gemaakt. Lüneburg overleed al snel, maar werd toch nog naar de Keizer overgebracht. Schönemann overleed de volgende nacht in de Keizer ten gevolge van een schot door borst en longen.

Vermeldenswaard is nog de identificatie van de onbekende in graf 9.

Zoals boven vermeld werd ervan uitgegaan dat het Gefreiter Gäbel was. Kennelijk had men bij de identificatie daarvoor voldoende bewijzen gevonden. In het graf L.6-134 elders op de Duitse begraafplaats te Ysselsteyn zou hebben gelegen, de vanuit Erp overgebrachte, Schaffrinna. Deze was te Boerdonk zwaar gewond geraakt toen hij een hoofdschot opliep. Niet bekend is waarop de tijdelijke grafligging te Erp was gebaseerd, maar dit kwam een van de schrijvers van dit artikel (veel onderzoek naar het “Erpse” gedaan hebbende) als onmogelijk voor, mede gelet op het dienstonderdeel van de gesneuvelde. Na herhaald aandringen bij de Duitse Dienststelle te Berlijn om eens nadere onderzoeken in te stellen kwamen uiteindelijk ‘de bewijsstukken’ boven water, namelijk de “Namentliche Verlustmeldung” van het onderdeel, waarin werd medegedeeld dat men Schaffrinna op de Hauptverbandplatz Gemert had achtergelaten en nadien een ander bericht, dat hij door het eigen onderdeel was begraven bij de molen op Boekent te Gemert. Zijn grafsteen op de begraafplaats Ysselsteyn moet overigens nog worden verplaatst of aangepast.

In de Duitse stukken wordt de ligging van alle graven aangeduid met: “Gartenanlage bei der Mühle in Boekend”.

Alle stoffelijke overschotten werden door de Dienst Identificatie en Berging van het Ministerie van Oorlog op 23-09-1947 opgegraven en op 3 oktober 1947 herbegraven te Ysselsteyn in de graven vak BJ, rij 8, nrs. 179 t/m 187 (in dezelfde volgorde als zij in Gemert bij de molen lagen).

Wordt vervolgd met een algemene beschrijving over oorlogsgraven en die van de andere oorlogsgraven in Gemert.

2010-1 duits2

Opmerking: De zoon van Leutnant Schönemann, die zijn vader nooit heeft gekend, heeft gedurende lange jaren onderzoek gedaan naar de omstandigheden waaronder zijn vader is omgekomen. Bij dit onderzoek werd ook het gemeentearchief van Gemert-Bakel bezocht. Daar werd ook kennisgemaakt met de, bovengenoemde foto in het boek ‘Gemert bezet – Gemert bevrijd’. Toen, bij een recente inventarisatie van de fotocollectie van pater Loffeld, nog drie foto’s van de graven bij de Volksvriend opdoken was zoon Schönemann er als de kippen bij om deze te bekijken. Hem werden kopieën meegegeven waarop, na enige manipulatie in een laboratorium, de namen op de eerste kruisen nog leesbaar waren.

2010-1 duits3

Bekijk PDF

GH-2010-01 Sint Severus en de duif

 

Ad Otten

Severus: Wie kent hem niet? Eén van de pilaarheiligen in onze ouwe Sint Jan. De bisschop met de duif op zijn schouder. In heel Europa bekend als de patroon van de wevers. En nog elk jaar vieren in Gemert de leden van het Sint Severusgilde zijn patroonfeest. Rond 1900 telde Gemert nog tien in verschillende café’s gevestigde weversgezelschappen. Elk café had een beeld of een schilderij van de heilige in de gelagkamer. Gemert staat van oudsher bekend als weversdorp en heet in carnavalstijd daarom ook ‘drumknaauwersrijk’. Drum (garenafval) is de kauwgum van de wever.

Gemert Vrijstaat vatte het idee op, om in het centrum van Gemert tenminste de herinnering aan de oude weverscultuur zichtbaar te maken. En waar kon dat beter dan in de Weversstraat? Henny van Gemert van het op de hoek Nieuwstraat-Weversstraat gevestigde Schildersbedrijf G&K, en gesproten uit een vermaard Gemerts weversgeslacht, was meteen akkoord. In één van de dichtgemetselde nissen van de zijgevel van Henny’s pand hangt sedert april 2009 een muurplaat met een schildering van Sint Severus, gemaakt door Piet van Gerwe, Henny’s oude schoolmakker van de Boxtelse Lucas-Academie. Piet schilderde Severus met de duif niet op zijn schouder maar op zijn hoofd, naar een klassiek Italiaans voorbeeld.

Severus was zo’n 1700 jaar geleden, wever in Ravenna. Hij had een gezin, maar werd gekozen tot bisschop omdat er bij de in het openbaar gehouden bisschopsverkiezing een duif op zijn hoofd landde. Dat was voor iedereen een teken van de Heilige Geest. Na hevige discussies was juist in die tijd door de Kerk de Heilige Drieëenheid aanvaard, terwijl het bisdom Ravenna tot dan toe altijd aanhangers van het Arianisme, die volstonden met het geloof in God de Vader en God de Zoon, had gekozen tot bisschop. Maar sinds het 1e Concilie van Nicea (325 n. Chr.) gold ‘niet geloven in de Heilige Geest’ als ketterij. En in het tot dan arianistische Ravenna bepaalde dus de heilige Geest zelf de keuze van de nieuwe bisschop. Severus de Wever met de op zijn hoofd gelande duif was de uitverkorene.

2010-1 sint1Bij de Gemertse weversgezelschappen kan elk jaar bij de Severusviering nog het verhaal beluisterd worden waarom die duif indertijd op het hoofd van Severus landde. Kort tevoren moet hij zo’n heftige ruzie met zijn vrouw hebben gehad dat die laatste een pan rijst op zijn hoofd ‘omkieperde’. En op rijst waren duiven verzot…

Curieus is ook, en niet alleen in Gemert maar in heel Noord-Brabant, dat het patroonsfeest van Sint Severus op de verkeerde dag wordt gevierd. Lang geleden moet iemand de feestdagen van Severus (bisschop van Ravenna) en Severinus (bisschop van Keulen) hebben verwisseld. Van de eerste is de patroondag 1 februari, van de tweede 23 oktober en niet omgekeerd. Maar in Gemert heeft niemand zich daar ooit druk over gemaakt. Wist u trouwens dat St. Severus behalve patroon van de wevers ook patroon van de politie is? Ja, echt waar, en dat is dan weer voortgekomen uit het feit dat de naam ‘Severus’ uit het Latijn stamt en ‘ernstig’ en ‘streng’ betekent.

Bekijk PDF

GH-2010-01 De Schortenfabriek van Roelofs

 

Anny van de Kimmenade-Beekmans

2010-1 schort1

In de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw was er voor jonge meisjes na de leerplichtige leeftijd weinig keuze op de arbeidsmarkt. De schortenfabriek van Roelofs bood dan ook een welkom alternatief voor hen die niet als meid bij een boer of als dienstmeid in de huishouding werkzaam wilden zijn. Gedurende decennia hebben vele Gemertse meisjes en jonge vrouwen – later ook uit de omliggende dorpen – de tijdspanne tussen de schoolbanken en het huwelijksbootje bij Roelofs gewerkt. Tot ver in de jaren zestig was het gebruikelijk dat gehuwde vrouwen stopten met werken buitenshuis.

Toon Roelofs en Cisca Kalkhoven

Anthonius Wilhelmus Roelofs werd op 30 september 1901 in Gennep geboren. Na de lagere school volgde hij de Handelsschool in Nijmegen. Vervolgens werkte hij als volontair op het gemeentehuis in Gennep. Begin jaren twintig jaren kwam hij naar Gemert omdat hij hier als ambtenaar op de gemeentesecretarie promotie kon maken. Pendelen tussen Gemert en Gennep was indertijd tamelijk tijdrovend, vandaar dat Toon Roelofs in Gemert een kosthuis zocht. Hij vond dat bij Mevrouw C.M. Kalkhoven-Duikersloot, die met haar dochters Cisca en Line woonde aan het Stereind in een dubbele huizenblok.1 Mevr. Kalkhoven was sedert jaren weduwe.2 De oudere kinderen waren uitgevlogen en om haar geringe inkomen aan te vullen, nam ze kostgangers in huis.

Toon was dus een van hen en zo leerde hij zijn toekomstige vrouw Cisca Kalkhoven kennen. Cisca was op 10 juli 1902 geboren. Na het doorlopen van de lagere school aan de Nazarethschool volgde ze er ook de zevende en achtste klas. Daarna bezocht ze een soort huishoudschool bij de nonnen van de Choorstraat in Den Bosch.

De weg naar zelfstandig ondernemer

Het werk op de gemeentesecretarie kwamen kennelijk onvoldoende tegemoet aan de handelsgeest van Toon. In het begin van de jaren twintig ging hij namelijk in de kerkdorpen rond Gemert al de boer op met stropdassen, die hij betrok via een Duitse vriend Heinz Bretthal, zoon van een stropdassenfabrikant. Die vriendschap was tot stand gekomen toen Heinz kort na de Eerste Wereldoorlog tijdelijk bij de familie Roelofs in Gennep werd opgenomen om aan te sterken.

De handel in stropdassen was een eerste voorzichtige stap op de weg naar een zelfstandig onderneming in de textiel. Het was vooral zijn oudere broer Herman, die Toon aanspoorde een schortenfabriek te beginnen. Eerder was hijzelf met succes in Doesburg een tricotagefabriek (ondergoed) begonnen en daarnaast runde hij er een grote textielwinkel.

Toon Roelofs volgde het advies van zijn broer op. Rond 1925 werd in het woonhuis van de familie Kalkhoven aan het Stereind op bescheiden schaal begonnen met het naaiatelier en werden er de eerste schorten gemaakt. Medewerksters van het eerste uur waren Cisca en Line Kalkhoven en Nelly Janssen die op het Hopveld woonde. Nelly was kort daarvoor afgestudeerd als onderwijzeres aan de Veghelse kweekschool. Omdat ze geen baan kon vinden maar wel haar studieschuld moest afbetalen, nam Toon Roelofs haar in dienst. Behalve voornoemde dames, behoorden Johanna Brouwers, Nelly van Berlo, Dina van den Eijnde en de zusjes Sien en Bertha Goossens korte tijd later ook tot de vaste werkneemsters.

Naast de fabricage van schorten was een geregelde afzet ervan minstens zo belangrijk. In de beginjaren nam Toon Roelofs die taak zelf voor zijn rekening. Op zijn motorfiets reisde hij de wijde omgeving af op zoek naar de betere manufacturenwinkels om er de schorten van zijn A.W.R. Schortenindustrie onder de aandacht te brengen. Om er zeker van te zijn, dat alles op en top was verzorgd, streek hij voor vertrek eigenhandig de schorten die als showmodel dienden.

Van het Stereind naar het Binderseind

Op 2 juli 1928 trouwden Toon Roelofs en Cisca Kalkhoven. Ze kochten en betrokken het huis van de Gemertse oud-gemeentesecretaris Schafrath die in Boekel was benoemd tot burgemeester. Deze woning gelegen in de bocht van het Binderseind, tegenover het ‘keske’ beschikte over meer ruimte en vanaf die tijd was ook hier het naaiatelier ondergebracht.

2010-1 schort2In de jaren die volgden maakte het atelier een gestage groei door. De afzet nam toe evenals 2010-1 schort3het aantal werkneemsters. Door beter onderwijs – in 1934 ging op de Nazarethschool de ‘naaischool’ van start – waren de nieuwkomers al enigszins voorbereid op de werkzaamheden in het atelier. Ook werd de productie gevarieerder. Naast serveer- jas- en bandschorten werden er ook kinderschorten gemaakt. Modellen hiervoor werden betrokken van een modellenbureau uit Duitsland. De stoffen werden ingekocht bij Van Vlissingen in Helmond en bij twee fabrieken in Duitsland, dat gold eveneens voor het kantwerk voor de serveerschorten.

En niet onbelangrijk, in die jaren werden ook hun twee kinderen geboren. Zoon Chris, de latere mededirecteur in februari 1931 en dochter Kea volgde in maart 1936. Omdat Cisca haar man in het atelier vaak terzijde stond, werd Toos de Groot eind 1936 als dienstbode voor dag en nacht in de huishouding aangenomen.

Verhuizing naar de Oudestraat

O2010-1 schort4p den duur bood ook het pand aan het Binderseind onvoldoende ruimte. In 1936-1937 liet de familie Roelofs aan de Oudestraat een nieuw woonhuis bouwen. Gelijktijdig werd achter het woonhuis een nieuw atelier met magazijnen gebouwd. Het geheel was naar de eisen van die tijd modern ingericht en tevens berekend op eventuele groei. Na de plechtige inzegening door pastoor Kuijte gevolgd door een uitstapje voor alle medewerkers – op dat moment rond de dertig – werd het nieuwe atelier op dinsdag 8 juni 1937 in gebruik genomen.3

Door de enorme inzet van Toon Roelofs waren in de voorliggende jaren de producten en de goede naam van A.W. Roelofs’ Schortenindustrie reeds in grote delen van Nederland bekend. Door het aanstellen van twee vertegenwoordigers, de heren Barten en Ter Horst, vond een verdergaande expansie en naamsbekendheid plaats. Beide heren die over auto’s beschikten, hadden respectievelijk Noord- en Zuid-Nederland als werkterrein. Voor het voeren van de administratie werd Johan Verhoeven uit Elsendorp aangesteld.

Werken bij Roelofs

2010-1 schort5

In Gemert was veel animo om bij Roelofs te werken. Het kwam dan ook vaak voor dat jonge meisjes werden aangenomen terwijl ze nog leerplichtig waren. Bij controle van de Arbeidsinspectie moesten ze snel hun werkplek verlaten en het toilet opzoeken. Net voor de oorlog was er de 48-urige werkweek en tot in de zestiger jaren werd er ook op zaterdagvoormiddag gewerkt.

Er werd gewerkt op basis van stukloon. Eind dertiger jaren kregen de naaisters voor een eenvoudig model schort tien cent, voor een meer ingewikkeld model – bijvoorbeeld een jasschort – ontvingen ze twaalf cent. Iedere naaister had haar eigen nummer. Bij de afwerking van ieder schort werd het nummer van de maakster in de band mee ingenaaid. Zo kon per naaister het aantal afgewerkte schorten worden bijgehouden. Tevens diende het nummer voor kwaliteitsbewaking. Johanna Brouwers zwaaide de scepter over de zogeheten nakijktafel waar de productie werd beoordeeld. Ook Toon Roelofs voerde regelmatig deze controle uit. Toon Roelofs was een goede werkgever, sociaal maar streng. Het veelvuldig breken van naalden wekte zijn ergernis.

2010-1 schort6Hoe meer schorten de naaisters maakten, hoe hoger het weekloon. Aanvankelijk lukte het Mientje Verhagen, die eind 1938 in dienst trad om een weekloon van zes gulden te vergaren. Naarmate ze meer handigheid kreeg en haar weekproductie toenam, steeg haar weekloon tot negen gulden of soms zelfs enkele dubbeltjes daarboven. Welk model schort er werd geproduceerd, hing af van de opgegeven bestellingen van de vertegenwoordigers. In die jaren stond Martha Bos aan de snijtafel. Zij zorgde ervoor dat er steeds grote hoeveelheden schorten met benodigde onderdelen voorhanden waren voor de naaisters.

De naaimachines stonden in rijen opgesteld. Ze werden in serie door middel van riemen met een elektromotor aangedreven. Dat aandrijfsysteem was tamelijk storingsgevoelig.

2010-1 schort7

Als bij een van de naaimachines de riem eraf liep, lag die machine stil. Zo snel mogelijk werd Theo van Kessel, een Gemertse monteur erbij gehaald. Om de aandrijfriem van die ene machine weer op zijn plaats te zetten, moesten de overige machines van dezelfde lijn tijdelijk worden stilgelegd. Later werd Theo van Kessel als onderhoudsmonteur en klusjesman in vaste dienst aangenomen.

2010-1 schort8Op het atelier heerste een prettige en ongedwongen werksfeer, met muziek op de achtergrond. De meisjes en jonge vrouwen maakten onderling veel plezier en de saamhorigheid was groot. Het hoogtepunt vormde de jaarlijkse uitstapjes. In de zomer van 1938 met de bus naar het strand van Scheveningen. Het jaar daarop naar Königswinter in Duitsland. Lekker eten, een boottocht op de Rijn en de beklimming van de Drachenfels. Mientje Verhagen, de jongste medewerkster mocht deze tocht per ezel maken. Wat haar toen aan de Rijn al opviel en tevens beangstigde, was de aanwezigheid van grote aantallen militairen en militaire voertuigen. Een voorbode van wat nog komen ging.

De bezettingsjaren

Tijdens de Duitse bezetting bleef de schortenfabriek draaiende. De aankoop van stoffen bij Van Vlissingen bracht in die tijd weinig beperkingen met zich mee en ook was er een gering verloop van personeel. Wel werden er voor het eerst behalve schorten ook andere kledingstukken zoals overhemden en jurken gemaakt.

Omdat tripjes met een bus niet meer mogelijk waren, zocht men de jaarlijkse uitstapjes dichter bij huis. Het zomerhuisje van de Roelofsen in de Mortelse bossen bood hiervoor een geschikte gelegenheid. De dames van het atelier werden er getrakteerd op ranja en beschuiten met oranje muisjes. Twee inderhaast gevormde damesvoetbalteams namen het dan tegen elkaar op, terwijl Toon Roelofs en vertegenwoordiger Ter Horst de goals verdedigden.

Men bleef niet alleen dichter bij huis, de uitstapjes kregen ook een serieuzer karakter. Zoals een retraite – met inbegrip van een overnachting – bij de Kruisheren in Uden. Of jaarlijks op 19 maart een gezamenlijke pelgrimage naar De Smakt, een bedevaartsoord gewijd aan St. Jozef, de patroonheilige van de timmerlui voor wie de Roelofsen een bijzondere verering hadden. Indertijd gingen ongehuwde vrouwen in dit genadeoord bidden voor een geschikte huwelijkspartner.

Meteen na de bezetting was Toon Roelofs sterk anti-Duits. In het atelier gaf hij daar voorzichtig blijk van. Als een tamelijk milde vorm van verzet koos hij ervoor schorten met oranje biesjes te verfraaien. Ook stond hij te stralen als hij de meisjes anti-Duitse liedjes hoorden zingen, die ze opgepikt hadden van de Engelse zender of van ‘Radio Oranje’.

In het verborgene was het echtpaar Roelofs zeer nauw bij het verzet betrokken. Ze boden hulp aan onderduikers, geallieerde piloten of anderszins. Om te voorkomen dat hij voor zijn verzetsdaden verantwoording moest afleggen, dook Toon Roelofs eind oktober 1943 op de pastorie van St. Anthonis onder.4

Omdat de boekhouder contact met hem onderhield, kon Roelofs vanuit zijn onderduikadres bedrijfsmatig mede de vinger aan de pols houden.

De voormalige Gemertse chefveldwachter Samuel Kerkhove, die hand- en spandiensten verleende aan de Sicherheitsdienst was erop gebrand Roelofs te arresteren. Hij zette Cisca Roelofs onder druk zodat ze zou vertellen waar haar man was. Hij concludeerde dat Roelofs niet voor de bezetter produceerde en dreigde ermee beslag te laten leggen op het atelier.

Cisca liet zich niet aftroeven door Kerkhove en bestreed koelbloedig diens bewering. Ze ‘bewees’ dat ter plekke. Ervan uitgaande dat Kerkhove de Duitse taal niet machtig was pleegde ze in zijn aanwezigheid een telefoontje met ‘iemand in Duitsland aan wie ze regelmatig goederen leverden’. Waarschijnlijk voerde Cisca in het Duits een gesprek met een familielid in Duitsland. Hoe dan ook. Dit gesprek overtuigde Kerkhove van het tegendeel en werd inbeslagname verijdeld.

De naoorlogse periode

De jaren direct na de bevrijding stonden in het teken van opleving en groei. Mede door het gebrek aan kleding in de achterliggende jaren, werd de productie meer gevarieerd. Naast de verschillende modellen schorten voor volwassenen werden er nu ook damesblousen, meisjes-, en kinderjurkjes gemaakt. Later, in 1951 werd het modernere halve schortje voor de huisvrouw aan het assortiment toegevoegd.

2010-1 schort9Aanvankelijk bleef het aantal personeelsleden nagenoeg ongewijzigd. Vertegenwoordiger Barten werd vervangen door de heer Beuker. De boekhouder Johan Verhoeven, die oktober 1951 op 33-jarige leeftijd overleed, werd opgevolgd door Doortje van Rooij. Ze werkte al een poosje bij Johan op kantoor. Op de ULO was ze goed in boekhouden. Op eigen initiatief nam ze de gehele boekhouding over. Ook al had ze geen praktijkdiploma boekhouden, ze bleek die klus goed aan te kunnen.

Aan het begin van de vijftiger jaren was de productiecapaciteit van het atelier volledig benut. Om te kunnen blijven voldoen aan de gestegen vraag moest het bedrijf wel uitbreiden. In 1954 werd het atelier naar achter uitgebouwd en voorzien van nieuwe en meer geavanceerde machines. Op het oude deel van het atelier verrees een verdieping waarin een showroom, tekenkamer, kniptafelruimte en kantoor werd ondergebracht. De productie van het schortenatelier kende eind vijftiger en begin zestiger jaren een hoogtepunt. Er waren toen ongeveer zestig dames werkzaam. Daarna begon de kentering. De vraag naar damesschorten liep terug en in relatie daarmee, het aantal personeelsleden.2010-1 schort10

In 1955 werd zoon Chris mededirecteur. Anders dan zijn vader, had hij wel een vakopleiding genoten. Na afronding van de textielschool in Tilburg, volgde hij aan de Amsterdamse modevakschool van Charles Montaigne een cursus modeontwerpen en modellentekenen. De verbouwing van 1954 hing nauw samen met het feit dat Chris als mededirecteur binnen het bedrijf een eigen afdeling beheerde voor de vervaardiging van damesjurken. Om zijn producten in de markt te zetten, bezocht Chris de grote modebeurzen. Als nieuwkomer lukte het hem echter niet hierin een naam te vestigen en succes te boeken.

In 1965 schakelde Chris Roelofs daarom over op de productie van bedrijfskleding voor grote supermarkten, zoals Albert Hein en Edah. Toon Roelofs was toen 64 jaar. Die zette een punt achter zijn werkzame leven. In 1966 werd de fabriek gesloten en de machines verkocht en daarmee kwam een einde aan de schortenfabriek van A.W. Roelofs. In zijn woonhuis aan de Oudestraat ging Chris nog vele jaren in sterk afgeslankte vorm door. Daar werd nog uitsluitend de bedrijfskleding geknipt, die elders op een naaiatelier werd vervaardigd.

Uit het oog, maar niet uit het hart. Op zondagmiddag 23 april 2006 organiseerden Maria van de Burgt-van Berlo, en Sjannie Berens-van de Vondevoort bij zaal Verhappen in Gemert een reünie voor alle oud-medewerkers van Roelofs confectieatelier. Het was een gezellige en drukbezochte bijeenkomst, waarbij ook familieleden van Roelofs aanwezig waren. Er werden herinneringen uitgewisseld en oude vriendschapsbanden aangehaald.

Met dank aan: medewerkers Gemeentearchief Gemert, Toos Vilé-de Groot, Mien Verhagen-Bressers, Kea Hermans-Roelofs en Doortje van Rooij-van de Burgt.

NOTEN:

1. In het ene deel woont nu ‘out-of-art’ kunstenaar Gerard van Lankveld.

2. J.M. van de Kimmenade-Beekmans, De Handelse hoofdonderwijzer Ad Kalkhoven, Gemerts Heem: 2006/1.

3. J.M. van de Kimmenade-Beekmans, Gemert bezet – Gemert bevrijd, Gemert, 1994, blz. 143-146.

4. Gemertsche Courant, zaterdag 12 juni 1937.

2010-1 schort11

Bekijk PDF