GH-2009-03 De Broekstraat van weleer (4)

 DE BROEKSTRAAT VAN WELEER (4)

OUDE TIJDEN KEREN NIET WEER

Adriaan van Zeeland en Simon van Wetten

Op weg naar het keerpunt: dat hebben we in de vorige aflevering beloofd. Maar of we dat keerpunt ook daadwerkelijk halen, is gezien het zeer interessante laatste traject ter linkerzijde, nog maar de vraag. Het wordt trouwens ’n bietje ’n politieke aflevering…

2009-3 broek1

Broekstraat 48: De Van Zeeland-hoeve

De tennisbaan van Krol hebben we vorige keer links laten liggen. Ons nieuw uitgangspunt wordt de boerderij die al ruim een eeuw in het bezit is van de familie Van Zeeland, en gezien het feit dat de helft van de auteurs van deze serie regelmatig zijn grootouders in deze boerderij bezocht, begrijpt u dat het ons aan illustratiemateriaal en documentatie rond deze hoeve niet ontbreekt.

Het was Adrianus van Zeeland die de boerderij in 1907 kocht. Een druk baasje, die Janus. Bestuurslid van de Gemertse NCB-afdeling, lid van de in 1910 opgerichte Kiesvereniging Gemerts Belang, later van de Boerenstandspartij, bestuurslid van de Coöperatieve Zuivelfabriek De Eendracht, lid van de Grüjn Skut én van Onze Lieve Vrouwebroederschap. Daarbij ook nog drie keer getrouwd, en een hele schare kinderen op te voeden, bij tijd en wijle alléén.

2009-3 broek2

Zijn eerste vrouw, Catharina Slits, overleed in 1896, vijf dagen na de geboorte van haar eerste kind, Twee jaar later hertrouwde Janus met Antonia van de Laar. Bij het ter wereld brengen van een tweeling, stierf Tonia en ook de tweeling. Dit keer bleef Janus met zeven kinderen achter, we schrijven het jaar 1909. Zeven jaar later hertrouwde Janus wederom, met Nel van Deursen, en kreeg met haar nóg vier kinderen.

2009-3 broek3In het rampjaar 1909 schoot Jup, de toen nog ongehuwde jongere broer van Janus die nog een tijd voor priester had gestudeerd, zijn broer en diens gezin-in-nood te hulp. Maar een rampjaar bleef het, want Jup kreeg als pakhuismeester van de Boerenbond ruzie met het bestuur van de Gemertse NCB-afdeling en werd ontslagen. Janus, nota bene bestuurslid van de NCB, was solidair met Jup, trok zich terug als bestuurslid en zegde zelfs zijn lidmaatschap op. Hij sloot zich aan bij de alternatieve boerenbond in Gemert van ‘den antichrist’ Peerke Slits en werd zo ook kandidaat van ‘Gemerts Belang’ voor het raadslidmaatschap in 1911. Het ging erop en ertegen in die dagen. Het Gemertse politieke klimaat kende toen al heftige opwarmingsverschijnselen! Er verscheen zelfs een complete verkiezingskrant, waarin stemmen op Janus van Zeeland ‘warm’ werd aanbevolen.1

Janus is in 1951 overleden. Zijn zoon Jan Willem had de boerderij een jaar eerder al overgenomen. Hij heeft de boerderij toen een jaar of twaalf verpacht aan Willem & Cato (zijn zus) Penninx-van Zeeland, die daar gingen wonen met een gróót gezin. Eén van de elf kinderen was Jan Penninx, die wij allen kennen omdat Jan heel lang gemeenteraadslid is geweest.

Daarna namen de Van Zeelandjes het heft weer in handen. Martien van Zeeland trouwde in 1969 met Toos van Berlo en bouwde de schuur van de boerderij om tot kalvermesterij. Ook kwam er een nieuwe stal voor de teelt van champignons, en eind jaren ’70 werd er schuin achter de boerderij ook nog een nieuw huis gebouwd. Kort geleden is Martien begonnen aan een opknapbeurt van de oude boerderij.

Broekstraat 52: De Verkampen-hoeve

De bouwdatum van deze boerderij is feitelijk de verbouwdatum: in 1877 is een huis van twee woningen onder één kap op deze locatie verbouwd en flink uitgebreid tot een langgevelboerderij. In 1904 kocht Martinus Verkampen uit Volkel deze hoeve, om zich zo een Gemerts bestaan te verschaffen, hij trouwde immers met Theodora Slits uit Gemert.

Martinus is tamelijk jong gestorven. De vader van Harrie Verkampen, Johan, was toen pas vijf jaar. Johan groeide op2009-3 broek4 in deze boerderij en trouwde in 1941. Het leven ging blijkbaar in die eerste oorlogsjaren nog gewoon door. De rest van de familie verhuisde toen naar D’n Eik.2 Later begon de oorlog wel degelijk een rol te spelen in het dagelijks leven. Zo waren er in 1944 her en der in de Broekstraat Duitsers ingekwartierd. Toen zij in september ’44 de aftocht bliezen, werden ze door de Broekstraatbewoners nagekeken. U kunt zich wel voorstellen wat er onder het volk – toen onze oosterburen eenmaal uit zicht waren – gezegd werd. “Hé”, riep toen iemand, “ze komme wír trug.” Was dat verschieten! Maar het waren heel andere soldaten, Engelsen om precies te zijn. De Duitsers waren voor de kerk in de Mortel links afgeslagen, de Peel in, de Engelsen kwamen vanaf de Hoge Aarle. Ze hadden elkaar net gemist…

Voor de Verkampens veranderde op die dag niet veel, alleen de voertaal. Dat werd Gímmerts-Engels, want ook de Engelsen werden in de boerderij ingekwartierd. Ach, het had ook z’n voordelen, want de rijplaten van hun tanks hebben bij die van Verkampen nog 35 jaar dienst gedaan als oprij-planken op de mestvaalt. En ook het Engels gaas was welkom: het heeft nog heel lang als ondergrond voor de hooi-opslag gediend. De zuster van Harrie, Cato, anderhalf jaar in die ‘Engelse’ tijd, werd door de Tommies ‘Kitty’ genoemd, en die naam hebben ze in de familie toen maar angehaawe.

Wat voor een boerenbedrijf hadden ze destijds bij Verkampen? Een stuk of tien koeien, ongeveer 15 zeugen, een aantal kippenkooien met zo’n 500 hennen totaal, en verder werd er ook veel aan akkerbouw gedaan. In 1970 heeft Harrie de boel overgenomen, met op zak een diploma van de landbouwschool én als een van de eersten met ervaring aangaande de aspergeteelt. Harrie heeft de asperges bij hem thuis geïntroduceerd, en mocht van pa experimenteren met dat witte goud in het achterland van de Broekstraat. Dáár loopt de Peelrandbreuk, dáár is een meter hoogteverschil in het land, en de hoge kant was bij uitstek gestikt voor het telen van asperges.

Volgens Harrie was de generatie Verkampen vòòr hem wars van gezag. Dat gold voor zijn vader, dat gold voor zijn ome Toon, die ergens in een haven werkte en toch nog de puf had om zich in zijn vrije tijd allerlei vechtsporten eigen te maken.

2009-3 broek5

Ja maar, waarin uitte zich dan dat “wars van gezag” zijn? In ieder geval ligt hier de bakermat van Harrie’s politieke carrière, want pa Verkampen had een gruwelijke hekel aan bestuursvergaderingen. En zodra dat ook maar een beetje kon – Harrie was 15 – ging Harrie in zijn plaats, want, zo zegt Harrie: “Ik von dè skon!”

Een van de eerste vergaderingen die Harrie op die manier meemaakte, was er een van het Veefonds. We schrijven de barre winter van 1963. Er was meteen al een ruzie gaande. Voorzitter Jan van de Sande was in een stevige dialoog verwikkeld met Jantje Smits (uit Gemert, wel te verstaan), het ging over een in prijs te laag getaxeerde koe. De opkomst van de leden was niet hoog, eigenlijk even laag als de buiten heersende temperaturen, en zodoende kon er fiks getrakteerd worden. “Ja Jantje”, zei voorzitter Jan, “as ik zo’ne gewèldige kop ha as gaj dan ha’k ’t bítter gedon.” “Awwe kop is anders grot zat”, was de repliek van Jantje. Harrie Verkampen voelde zich van meet af thuis in het bestuurswerk…2009-3 broek6

Tussendoor, het was immers die ijskoude winter van ’63, trainde Harrie en zijn kameraden op de kasteelgracht, want zij wilden meedoen aan de Elfstedentocht. Tachtig, hooguit negentig rondjes op de gracht achter de paters aan, dat moest als voorbereiding voldoende zijn, dachten ze. Het probleem was meer hoe in Friesland te komen. Louter het feit dat Verkampen c.s. nog nooit met de trein hadden gereisd en zulks ook niet voor deze speciale gelegenheid aandurfden, maakte dat Reinier Paping die roemruchte aflevering van de tocht der tochten won, door Harrie en zijn makkers bij mulder Van Roij, toen al in het gelukkig bezit van een tv-toestel, gadegeslagen.

Pa Verkampen, nog steeds wars van gezag, verzette zich in die dagen tegen het voornemen van wethouder Jaspers (“onze” Toon Jaspers)3 om in het kader van de werkgelegenheid allerlei landbouwwegen te gaan verharden, óók de Broekstraat. Pa Verkampen wilde dat niet, zag vooral op tegen de nieuwe breedte van de weg. Vijf meter! Ze rijden er de deur bij ons uit, dacht hij, en hij verzamelde handtekeningen in het grootste deel van de Broekstraat. Dat hij de boerderij van Jaspers oversloeg, tekent het politieke talent in de Verkampen-genen. De actie sorteerde effect en wethouder Jaspers was gruwelijk boos: overal had zijn project succes, behalve in zijn eigen Broekstraat. Als compromis werd de weg uiteindelijk smaller én hield de verharding op bij het pad langs de Verkampenhoeve. Het laatste stuk Broekstraat is nog een paar jaar langer een zandweg geweest.

Bij de aanleg van de waterleiding ging het precies andersom. In 1941 was die aanleg onderwerp in de gemeenteraad. De fractie van de Boerenbond (Jaspers sr, van den Elsen, van Erp) was tegen. Gevolg: de waterleiding reikte gezien vanuit Boekent slechts tot De Eik (dus vooral niet tot en met de boerderij van Jaspers), en in de Kromstraat, waar Van den Elsen woonde, en op de Lodderdijk, waar Van Erp woonde, werd er helemaal geen waterleiding aangelegd.

Later, veel later, toen de tweede generatie Jaspers er mee ophield, moest er gestemd worden over een nieuwe lijstvolgorde bij de Boerenbondfractie. Harrie Verkampen had de sportclub van de KPJ, waar hij voorzitter van was, gevraagd om na afloop van het sporten méé te komen stemmen. Dat was in 1974, Harrie’s politieke carrière begon vaart te krijgen, want hij won.

En zo stond Harrie dan in de raadszaal, om als gloednieuw raadslid de eed af te leggen. Burgemeester Hein de Wit nam die eed af. Je kon kiezen tussen “Zo waarlijk helpe mij God Almachtig” (alle raadsleden zeiden dat) of “Dat beloof ik” (in Gemert door niemand gebezigd). Maar Harrie stotterde in die tijd enorm en vond “Dat beloof ik” korter en meer uitspreekbaar. Van de weeromstuit zei het volgende te beëdigen raadslid hetzelfde. Een nieuwe tijd was begonnen…

NOTEN:

1. Zie ook Ad Otten ism Adriaan van Zeeland: Van Zeeland van Gemert, 1400-heden, Gemert 1998.

2. Zie ook aflevering 3 van deze serie.

3. Zie de eerste en tweede aflevering van deze serie.

Bekijk PDF

GH-2009-03 Het goed nieuwenhuis op Milschot

HET GOED NIEUWENHUIS OP MILSCHOT

Jan Timmers

Het zuidwesten van Gemert, eigenlijk het zuidwesten van De Mortel, van Milschot tot en met Tereyken, was aan het eind van de middeleeuwen grotendeels in bezit van de Duitse Orde 1. Vermoedelijk werd het gebied vanaf de 13de eeuw, maar vooral in de 14de eeuw ontgonnen. De ontginning begon op Milschot. Al in 1379 is Jan Ansems van Middelscoit één van de schepenen van Gemert. Gezien zijn naam en functie kan hij in verband gebracht worden met belangrijk bezit op Milschot, waarvan de oude schrijfwijze ‘Middelscote’ luidt 2. Daarnaast kennen we Willem van Middelscoet, die van 1385 tot 1395 president-schepen was. Of deze personen een familieband hadden is niet direct duidelijk, maar ze zullen allebei eigenaar geweest zijn van een hoeve met bijbehorende landerijen op Milschot 3. Het is ook mogelijk dat beide personen pachters waren van de Duitse Orde op Milschot, want behalve particuliere personen had de Orde op Milschot een belangrijke hoeve in vol eigendom. In de registers van de Orde is het bezit bekend als Hoeve Milschot. Vanwege deze naam, maar ook omdat de hoeve midden tussen particulier grondbezit ligt, mogen we ervan uit gaan dat de hoeve behoort tot de oudste ontginningen op Milschot. Opvallend is dat het particulier grondbezit in de omgeving nagenoeg allemaal zogenaamd cijnsplichtige percelen zijn. Hoe de Orde in het bezit kwam van de hoeve Milschot en van de cijnzen in de omgeving is vooralsnog niet in de archieven teruggevonden. Het is mogelijk dat de hoeve behoorde tot de schenkingen van leden van de familie Van Gemert 4.

Verder naar het westen bezat de Duitse Orde nog drie hoeven: het goed Nieuwenhuis, De Nieuwe Hoeve Milschot (ook Berkes Hoeve genoemd) en het goed Ter Eyken. Deze drie hoeven maken onderdeel uit van een groot aaneengesloten grondgebied, dat in zijn geheel eigendom van de Orde was. De Nieuwe Hoeve Milschot of Berkes Hoeve is het meest recent ontstaan. Deze hoeve komt nog niet voor in de registers van de Orde in de periode vóór 2009-3 mil1.png

1600, maar moet als zodanig gesticht zijn vóór 1700. De landerijen die behoren tot Berkes Hoeve vormen samen een lange strook grond tussen het goed Nieuwenhuis en de hoeve Ter Eyken, die beide al veel eerder voorkomen in de administratie van de Orde 5.

Eigen ontginningen van de Duitse Orde

Het goed Ter Eyken lag aanvankelijk helemaal rondom in onontgonnen gebied, de zogenaamde gemeint. De gemeint was gebied dat nog niet in cultuur gebracht was en gemeenschappelijk gebruikt werd door de Gemertse hoevenaars. De gemeint was aanvankelijk eigendom van de familie Van Gemert, de heren van de heerlijkheid Gemert. In 1326, toen de grens werd vastgelegd tussen het rechtsgebied van Diederik van Gemert en het rechtsgebied van De Duitse Orde, had de Orde in elk geval rechten op delen van de gemeint van Gemert, maar vermoedelijk al eerder. Dat was in ieder geval zo na 1366, toen Diederik van Gemert zijn gehele heerlijkheid inclusief de gemeint overdroeg aan de Orde.2009-3 mil2

De stichting van het goed Nieuwenhuis zal waarschijnlijk hebben plaatsgehad na verwerving van de gemeint door de Duitse Orde. Het gaat immers om een ontginning van de gemeint aansluitend bij landerijen die al eerder in cultuur gebracht waren. Uit de naam Nieuwenhuis mogen we wellicht afleiden dat het de eerste eigen stichting van de Duitse Orde in Gemert geweest is. De stichting van de hoeve Ter Eyken zal iets later plaats gehad hebben. In 1386 wordt deze hoeve door de Duitse Orde verpacht aan Marcelis Alantszoon Timmerman voor een periode van 9 jaar. Marcelis overlijdt voor die tijd, want in 1391 wordt Ter Eyken in erfpacht uitgegeven aan Melis Weltken Johan Maeszoon van Gemert. Hadewich, de weduwe van Ceel Timmerman moet dan de hoeve ‘onbetimmert’ (dat is onbebouwd) achterlaten. In de loop van de eeuwen daarna wordt de hoeve Ter Eyken bij erfdelingen steeds verder opgesplitst in meerdere boerderijen. In 1716 was een cluster of gehucht van 5 boerderijen ontstaan, allemaal aan de noordkant van de weg gelegen. Pas in de 19de eeuw werd ook aan de zuidkant van de weg gebouwd.

2009-3 mil3

De Hoeve Milschot en het goed Nieuwenhuis bleven in de loop der eeuwen volledig eigendom van de Duitse Orde en werden steeds in zijn geheel verpacht. Het gevolg daarvan is dat het grondbezit bij elkaar bleef en niet onder meerdere eigenaars werd verdeeld. Hoeve Milschot en het goed Nieuwenhuis bleven daardoor in zijn oorspronkelijke vorm bestaan tot in de 20ste eeuw.

Het kampenlandschap Milschot-Tereiken

De afzonderlijke stichtingen hebben geleid tot het ontstaan van een zogenaamd kampenlandschap. Losstaande hoeven werden gesticht, elk met hun eigen hoofdgebouw en bijgebouwen, een eigen (huis)akker en bijbehorende weilanden en beemden. De akker wordt aangelegd op het hoogste en droogste deel van het grondgebied en de boerderij wordt daar zo dicht mogelijk bij gebouwd. De akker is een relatief groot en open perceel met aan de rand ervan een houtwal als begrenzing om te voorkomen dat vee vanuit de gemeint en de weilanden op de akker kon komen. Deze (omwalde) akkers worden vaak aangeduid met de term ‘kamp’. De weilanden liggen in de lagere en nattere delen en zijn daarom kleinschalig en omgeven door perceelrandbegroeiing, waardoor een gesloten landschapsdeel ontstaat. Juist de afwisseling van open huisakkers met gesloten weilanden en verspreide boerderij-plaatsen zijn de kenmerken van een kampenlandschap. Het karakter van de kampontginning is bij Ter Eyken het meest verdwenen. De verschillende landschapsdelen zijn niet meer herkenbaar, omdat alle perceelrandbegroeiing van de oude weilanden, maar ook de houtwal om de huisakkers tijdens de ruilverkaveling verdwenen zijn. Omdat ook de akker als weiland in gebruik genomen is, rest nu alleen een groot open grasland.

Bij de Hoeve Milschot zien we een soortgelijke ontwikkeling. Ook daar is de kamp als zodanig verdwenen en is een open graslandgebied ontstaan. Bij het goed Nieuwenhuis is de oude huisakker nog wel herkenbaar aanwezig.

Nieuwenhuis

Het goed Nieuwenhuis wordt voor het eerst vermeld in het jaar 1421, tegelijkertijd met vier andere hoeven die de Duitse Orde in eigen bezit had op dat moment. Omdat de hoeve steeds in handen van de Duitse Orde bleef is het bijbehorend grondbezit nauwelijks gewijzigd in de loop der eeuwen. Alleen aan de noordzijde werden enige percelen woeste grond ontgonnen en toegevoegd. Ook de plaats van het hoofdgebouw van het goed Nieuwenhuis bleef ongewijzigd. De boerderij werd in de 20ste eeuw verbouwd tot stal, nadat een nieuw woonhuis werd toegevoegd. Van het oude gebouw resteert nu nog de brandgevel tussen voormalig woongedeelte en stalgedeelte. De wanden van de schuur bleven op nagenoeg dezelfde plaats. Bij het vervangen van de buitenmuren zijn nog een tweetal resten van de 2009-3 mil5oude houten funderings- of constructiepalen teruggevonden. Dit geeft aan dat op diezelfde plaats een gebouw aanwezig was dat dateert uit de tijd dat boerderijen nog gebouwd werden door houten stijlen in de grond in te graven. Na de middeleeuwen was het de gewoonte om de houtconstructie niet meer in te graven, maar te funderen op stenen poeren. De teruggevonden paalresten zijn dendrochronologisch onderzocht, maar het bleek jammer genoeg niet mogelijk om de datering te bepalen. Gezien de gebruikte bouwwijze mogen we er wel vanuit gaan dat het gaat om restanten van het oorspronkelijke gebouw uit de 14de eeuw.

 

 

 

De huisakker van het goed Nieuwenhuis

Een ander belangrijk element van Nieuwenhuis is de huisakker. Op de topografische kaart van ca 1900 is de akker nog in zijn geheel duidelijk aanwezig, inclusief de hakhoutbegroeiing aan de rand ervan. Ook nu nog bestaat de akker, maar de houtwal waarmee de akker destijds geheel omgeven was, is voor een deel verdwenen. De huisakker was (zoals alle oude akkers) volledig onbegroeid en er waren geen zichtbare perceelsscheidingen in de vorm van greppels aanwezig. De akker werd in de loop van de eeuwen opgehoogd zodat een dikke eerdlaag ontstond. Aan de randen van de akker is dat nog deels zichtbaar door het aanwezig zijn van steilranden ter plaatse. Of de gehele akker destijds omgeven was met steilranden is niet duidelijk, maar mag wel worden verwacht op basis van de topografische kaart van ca 1900. Alle randen van de akker zijn daar identiek weergegeven. Op de plaatsen waar een steilrand aanwezig was wordt deze beschermd tegen erosie door het aanwezige hakhout, die de grond op zijn plaats houdt waardoor de steilrand in stand blijft. Op de oude topografische kaart is de hogere en bol liggende vorm van de akker duidelijk zichtbaar.

Niet alleen was de akker geheel omgeven door een hakhoutwal, maar tegelijkertijd was er rondom de akker ook een zandweg aanwezig pal langs de hakhoutwal. De zandweg aan de noordoostzijde van de akker was aan beide zijden voorzien van een hakhoutwal en vormde de grens met het lager gelegen weidegebied van de hoeve Nieuwenhuis.

2009-3 mil4

De zandweg aan de westkant van de akker is de Helmondse Pad. Dat is de oude verbindingsweg van Gemert en Helmond. Deze pad volgde de grens van de huisakker van Nieuwenhuis. De hakhoutwal langs de Helmondse Pad is nog grotendeels aanwezig en in de hakhoutwal is op een aantal plaatsen ook de steilrand van de oude akker zichtbaar.

Aantastingen en bedreigingen van de huisakker

Een aantal wijzigingen rond de huisakker van Nieuwenhuis hebben zich de laatste 50 jaren voorgedaan. Op de eerste plaats werd de zandweg met de begroeiing aan de noordoostgrens van de akker tijdens de ruilverkaveling in 1985 verwijderd, waardoor de begrenzing van de akker aan die zijde minder duidelijk zichtbaar is. Op die plaats is nog wel een zichtbaar hoogteverschil aanwezig in het terrein.

Een andere wijziging betreft de verschuiving van de Helmondse Pad in de zuidwestelijke hoek van de akker. Aanvankelijk liep de pad aan de westzijde van de houtwal. Tijdens de ruilverkaveling werden twee gaten in de wal aangebracht en werd ter hoogte van Berkeshoeve de Helmondse Pad over de akker gevoerd, om de bewoners van de Berkeshoeve meer privé terrein te kunnen geven. Een onvoorzien gevolg hiervan is dat het stuk houtwal tussen de twee ‘gaten’ min of meer als privé bezit gezien werd van de bewoners van Berkes Hoeve en die bewoners hebben de vrijheid genomen om dat stuk van de houtwal te verwijderen met uitzondering van een paar eikenbomen. Ook nieuwe aanplant ter plaatse is weer verwijderd. Door het verleggen van de Helmondse Pad en het verdwijnen van de houtwal ter plaatse is ook minder duidelijk dat de houtwal voorheen één geheel vormde met de nog aanwezige houtwal aan de zuidzijde van de akker.

Een derde wijziging betreft de verbreding van de houtwal langs de Helmondse Pad. Bij de ruilverkaveling werden brede houtsingels aangelegd ter compensatie van het verwijderen van begroeiing en heggen op veel perceelsscheidingen. Om die reden is de bestaande houtwal langs de Helmondse Pad verbreed door aan de zijde van de akker ook een strook van de akker te beplanten. Het gevolg daarvan is dat de aanwezige steilrand, die voorheen de echte akkerrand vormde, nu midden in de houtwal ligt.

Een laatste bedreiging is het restant van de begroeide steilrand aan de zuidzijde van de akker. Door een aangrenzende bewoner wordt de begroeiing steeds verder aangetast, waardoor ook de aanwezige steilrand gaat eroderen en langzaam verdwijnt.2009-3 mil6

2009-3 mil7De huisakker van Nieuwenhuis is in zijn geheel nog aanwezig, maar de oorspronkelijke akkerrand in de vorm van een hakhoutwal en deels steilranden is gedeeltelijk verdwenen en het restant van dit landschappelijk monument wordt bedreigd.

Aanleg landgoed

Er bestaan plannen om op de voormalige hoeve Nieuwenhuis een landgoed aan te leggen. In het algemeen wordt dan een belangrijk gedeelte van de gronden aangeplant en ingericht als natuurterrein. Voor de hoeve Nieuwenhuis zou dat een aantasting kunnen betekenen van de oude huisakker. Het cultuurhistorische karakter van de akker en de nog aanwezige houtwal als akkerrand verdienen waardering en bescherming. Aanplanten van oude akkers is ongewenst. Wijzigingen in het gebied zouden gericht moeten zijn op het herstel van de oude akker en met name zijn oude begrenzing. Het inrichten van het beemdengebied ten noordoosten van de akker en aanleg van een hakhoutwal op de oude plaats, inclusief een zandpad zal bijdragen aan het historisch karakter van de hoeve. Herstel van de hakhoutwal in de zuidwesthoek is ook zeer wenselijk. Aanplanten van de oude akker zelf is zeker niet gewenst.

NOTEN:

1. Het grondbezit was zo groot dat het de inmiddels achterhaalde vraag opriep of het hier wellicht de bakermat van de Duitse Orde in Gemert betrof. Ad Otten, Gebied tussen Boekent en Milschot:bakermat van de Duitse Orde in Gemert? Gemerts Heem, nr 58, 1975, blz 6-14

2. Voor de oudste schrijfwijzen en de betekenis van Milschot: Jan Timmers, Twee verschillende “millen” bij Milschot en Milheeze, Gemerts Heem jrg 46 (2004) nr 4

3. Een lijst met schepenen van Gemert is opgenomen in de Inventaris archief van de gemeente Gemert (1271) 1409-1794.

4. Voor de vele cijnsplichtige percelen op Milschot zie het oudste cijnsregister van de Commanderij. Een transcriptie is aanwezig op www.heemkundekringgemert.nl

5. Peter van den Elsen, Goederen van de Duitse Orde deel 1 en 2 in Gemerts Heem jrg 22 (1980) nrs 2 en 3.

6. BHIC, archief van de Kommanderij van de Duitse Orde te Gemert, inv nr 658

7. BHIC, archief Commissie van Breda inv nr 430 f19v-f21

8. Met dank aan de huidige eigenaar Huub Smits, die de houten restanten voor onderzoek beschikbaar stelde. BAAC voerde het onderzoek uit, maar kon geen datering vaststellen.

9. De schatting is te vinden in BHIC, archief Commissie van Breda inv nr 430 f83

Bekijk PDF

GH-2009-03 De Gemertse Weverskanarie

DE GEMERTSE WEVERSKANARIE

Ad Otten

In de kersteditie 1899 van “De Zuid-Willemsvaart” (de Helmondse Courant van die tijd) publiceert de correspondent van Gemert een artikel onder de kop ‘Echte Gemertsche Kanaries’. Hij hekelt het feit dat men het doorgaans heeft over ‘echte Saksische kanarievogels’ wanneer “de schoonste, de beste onder onze gevederde kamerzangers” ter sprake komen. Naar de mening van de schrijver past daarop zo onderhand beter het etiket van ‘echte Gemertsche kanaries’. Hij schrijft: “Dat er hier in de gemeente jaarlijks duizenden van die vogels gefokt worden is van algemeene bekendheid, geen plaats misschien in Nederland vanwaar er meer verzonden worden dan van Gemert, maar dat er hier ook dergelijke zangers gekweekt worden, vogels die voor de beste niet behoeven onder te doen, is misschien van minder algemeene bekendheid. En toch is dat zoo.”

De correspondent brengt meteen ook onder de aandacht waarop hij zijn mening baseert. In de week daaraanvoorafgaand ging kanariekweker Karel Orth uit Gemert de Duitse concurrentie aan met vier ingezonden kanaries op een grote tentoonstelling in Mönchen-Gladbach. De Gemertenaar viel met al zijn kanaries in de prijzen terwijl “heel het zangerige Germanië” slechts één 1e prijs kon worden uitgereikt….1

Nu zijn er na het lezen van het bovenstaande misschien wel lezers geneigd om de schouders op te halen over de Gemertse kanariekwekers en het geschrijf van de Gemertse correspondent op één der laatste dagen van de negentiende eeuw eenvoudig af te doen met ‘chauvinisme’. Maarrr… sinds er uit datzelfde jaar 1899 een uitgebreid artikel is komen bovendrijven uit het landelijk verschijnende Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift onder de titel “Het 2009-3 kan12009-3 kan2kweeken van kanarievogels” (met dank aan Ben van den Berg uit Venraij) kun je daar niet meer mee wegkomen.2 Het is een auteur uit Delft die de Gemertsche Kanarie in het gezaghebbende Elsevier opvoert als een begrip in ‘kanarieland’… En laten we daarbij niet vergeten dat de Gemertse kanariekwekers van vandaag de dag nog steeds ‘wereldkampioenen’ kweken. De laatste is van Wim Egelmeers in 2008. Het wordt dus tijd om eens te duiken in de historische achtergrond van de Gemertse kanariekwekerij.

De ‘echte’ raszuivere kanaries in 1899

Hier volgt een samenvatting van het tien bladzijden tellende artikel uit Elsevier: Al omstreeks 1500 brachten Hollandse zeelieden enige ‘canario’s ‘ van de Canarische eilanden naar ons land waar zij de aandacht trokken door hun welluidend gezang en glanzend grauw-groen gevederte. Vooral bij rijke dames vielen de suikervogeltjes zoals ze toen genoemd werden, erg in de smaak, waardoor er in heel Europa een markt voor ontstond. Aanvankelijk grauw-groen ondergingen de canario’s in gevangen staat een hele verandering, zowel in postuur als in kleur. Door het Europese klimaat, voeder en vooral door de onvermoeide zorgen van de kwekers bij de keuze van de vogels waarmee zij de canario’s deden paren, ontstond de bekende gele kanarie. Een Europese huisvogel die met de wilde canario van de Canarische Eilanden, met de saffraanvink uit Brazilië, de Kaapsche kanarie of met de ‘Piet’ uit Transvaal nog nauwelijks iets gemeen had. De auteur onderscheidt vijf “echten” oftewel “raszuiveren” zogezegde Europese huiskanaries: 1) edelzangers uit het Harzgebergte 2) gekleurde Engelse vogels uit Norwich 3) ‘gefriseerden’ uit Parijs, Roubaix en Lille 4) lange smalle en kromme Brusselaars of Gentsche postuurvogels uit België, en tenslotte uit eigen land 5) speciaal uit Gemert, Helmond, Boxmeer enz.

De auteur geeft allerhande wetenswaardigheden de kanariekweek betreffende. Kanaries kunnen zich in gevangen staat verbazend vermenigvuldigen. Eén paartje geeft in het voorjaar soms wel dertig jongen. Ook kun je de vogeltjes vanalles leren, dat wil zeggen de kanariemannen, want anders is alle moeite tevergeefs. Indien men de melodieën niet te lang maakt en er twee maanden geduld voor over heeft kun je door ‘voorspelen’ een kanarieman een volstrekt eigen melodietje aanleren en door het toedienen van een paar hennepzaadjes kun je een kanarie zelfs laten zingen op commando. Geen wonder: “In den goeden ouden tijd behoorde het bij de dames tot den bon ton dat zij bij receptiën of feestelijke gelegenheden ten hunnen huize verschenen met een kanarievogel op den wijsvinger waarmede zij zich ook meermalen door bekwame kunstschilders lieten afbeelden.”

Uitgebreid staat de auteur vervolgens stil bij de van elkaar verschillende “echten” en hoe te werk te gaan bij het kweken. De ‘Harzer’ of ‘Saks’, in de regel lichtgeel van kleur en hoofdzakelijk gezocht om de bijzonderheid van zijn zang, heeft duidelijk zijn voorkeur als ‘stamvogel’ ook omdat hij zeer vruchtbaar is. In Andreasberg een stadje van 4000 inwoners in het Harzgebergte houdt tweederde van de bevolking, veelal de vrouwen en meisjes, zich bezig met de kanariekwekerij en het maken van kooien. De jaarlijkse productie van dit stadje beloopt 50.000 vogels en de totale waarde van mannen en poppen taxeert hij daar op 100.000 gulden. Ook Norwich schrijft hij eenzelfde productie toe maar daar liggen de prijzen een stuk hoger. Voor Engelse wijfjes wordt 4 tot 50 en voor mannetjes 6 tot 100 gulden betaald. Ook “de Parijschen” zijn dure vogels en gecharmeerd is de auteur ook van de kanariekwekerij in buurland België: “gansch glad in de veeren, zeer slank van gestalte, hoog op de beenen en voor ’t oog krachtig en prachtig, tot eene waarde van 100 tot 400 franken het paar.” Tenslotte belandt hij bij de kanarie uit eigen land (Gemert, Helmond, Boxmeer). Daar ziet hij vogels “door bekwame kweekers gefokt, van vorm en kleur ongeveer gelijk aan de Harzer vogels.” Het spijt hem dat de kanarie uit eigen land niet bepaald te duiden is als een meer specifieke Hollandsche kanarie zoals er die rond 1700 nog wel zou zijn geweest. Hij constateert dat de oud-Hollandse kanarie in 1899 wordt gekweekt in Roubaix en dat in het buitenland de Hollandse kanarie, want die benaming wordt wel gebruikt, regelmatig aanleding geeft tot discussie. “Bedoelt men Oud-Hollandsche? Hollandsche uit Roubaix? Of Hollandsche uit Gemert?” Daaraan wijt hij ook voor de kanarie uit eigen land de ten opzichte van met name Engelse en Franse kanaries relatief lage prijs van 1,50 tot 3 gulden per stuk. Hij weet dat er ook in onze streken een behoorlijke winst wordt gemaakt op de kanariekwekerij maar toch geeft hij een paar bladzijden met aanbevelingen waardoor ons land “weder spoedig in bezit mag zijn van de schoonste kanarievogels ter wereld” en dat die kanarievogels dan “ook als fokras aftrek zullen vinden op de wereldmarkten.”

Weven en kanariekweken

2009-3 kan3Het waren met name de wevers van Gemert, de mannen van het Hoog Ambacht, die naast het weven als extra bijverdienste kanaries kweekten. Zo is er ook een foto bewaard gebleven van zo’n honderd jaar geleden die een inkijkje biedt in de weefkamer van thuiswever Bert de Boer op de Heuvel. Jaren en jaren geleden werd er al gewezen op de vogelkooien in de weefkamer die dienden voor het kweken van ‘kanariemannen’. De foto werd gepubliceerd in 1914 in het Rapport “Onderzoekingen naar de toestanden in de Nederlandse huisindustrie”.

De in de aanhef van dit artikel genoemde Karel Orth was het weven evenmin vreemd. Hij was rond 1900 bedrijfsleider van de Machinale Stoomweverij Prinzen in De Hoef en president van het weversgezelschap ‘Arbeid Adelt’, één van de grootste Gemertse Severusgilden. Na zijn actieve leven als weversbaas wordt Orth caféhouder, eerst achter het keske aan het Stereind en daarna in het bekende Café De Zoete Moeder aan de uitvalsweg naar Beek en Donk-Helmond. Maar zijn naam is door het hele land bekend als keurmeester van duiven, hoenders, en vooral van zangkanaries. In de Gemertsche Courant van 12 april 1931 wordt uitvoerig aandacht besteed aan het vijftigjarig jubileum van Karel Orth als keurmeester. Hij is dan 78 jaar. Een maand later verhuist hij naar Valkenburg. Deze Karel Orth moet voor het hoge peil waarop in Gemert de kanariekwekerij bedreven werd een heel belangrijk man zijn geweest zoveel wordt uit het artikel wel duidelijk, maar de kanariekwekerij bestond al vóór Orth daarin actief werd. Hoe ver het kweken van kanaries in Gemert terug gaat is vooralsnog de vraag. In een krantenknipsel uit 1909 lezen we dat zekere C. de Groot in een open landauer door de Gímmerse Straot werd gevaren omwille van het feit dat hij 40 jaar lid was van Kanarievereeniging Het Geduld. Deze vereniging, een soort organisatie van kanariekwekers, moet dus tenminste al in 1869 hebben bestaan. Het bericht uit 1909 meldt dat de leden van ‘deze bloeiende vereeniging’ deelden in het feest van hun oudste medelid en dat bij hem in de landauer voor twee ouderlingen (J.v.d.Bichelaer en M.v. Hout) alsook voor de voormalige president van de club, te weten zekere Antoon Pennings een plaats was ingeruimd.3 Van deze Antoon Pennings weten we dat hij in 1891-1892 in Gemert commissionair was van de Eindhovense textielfabrikant De Heer. Pennings was toen de tussenpersoon voor zo’n 70 tot 80 Gemertse thuiswevers die allemaal weefden voor de Firma De Heer, toen de buurman van de Firma Philips & Co aan de Eindhovense Emmasingel.4

Fabriek van vogelkooitjes en broedmachines

Buiten zijn weefagentschap blijkt Antoon Pennings nog wel wat meer om handen te hebben gehad. Hij woonde in het Haageijk in het pand waarin thans al meer dan een halve eeuw wordt gekapt en geknipt (Haageijk 6-8). Rond 1890 dreef daar Antoon Pennings met zijn vader (Johan P., eerder ‘katoenfabrikeur’) er een winkel. Op hetzelfde adres is in het bevolkingsregister van Gemert ook een broer (Willem Pennings) ingeschreven met als beroep ‘vogelhandelaar’. Met deze en mogelijk nog een andere broer moet Antoon Pennings in een aanbouw op deze lokatie in 1879 een fabriekje zijn begonnen van ‘vogelkooien en broedmachines’ dat later (in welk jaar is niet bekend) verhuisde naar de Eindhovense Bleek (nu: Vestdijk). Maar op 28 juli 1911 was er in elk geval nog steeds een vestiging van de gebroeders Pennings in het Haageijk want op die dag werd ‘de vogelhandel’ van de gebroeders door brand geheel vernield. Een krantenbericht in De Zuid-Willemsvaart maakt er gewag van: Op genoemde dag ontstond ’s middags rond één uur brand in de schuur van buurman Johan Verstappen. De vlammen sloegen over op onder meer het pand van de firma Gebr.Pennings, waar onder andere een grote partij kanarievogels – maar liefst zo’n 800 kooitjes – door de brand werd vernield. Hoeveel kanaries daarbij omkwamen wordt niet vermeld. Een kooi kan één kanarie hebben gehuisvest maar in het artikel van Elsevier lezen we ook van broedkooien van wel 15 kanaries. Gelet op de prijzen voor Gemertse kanaries in hetzelfde artikel moet de schade alleen aan kanaries de prijs van een gemiddeld woonhuis uit die tijd in elk geval flink hebben overschreden.

Kennelijk bleef het woonhuis van Pennings gespaard. Dat althans kan worden afgeleid uit ansichtkaarten van vóór en na de brand. Buurman Adriaan van Doornik (nu: Schildersbedrijf Van den Heuvel – Haageijk 10) ging daarentegen wel met woonhuis en achtergelegen stallingen helemaal in vlammen op. In Gemert heeft het hele Haageijk die middag urenlang in angst gezeten, zo besloot het krantenbericht.

Uit de totnogtoe bekende gegevens lijkt het erop dat de fabrieksactiviteit al voor de brand naar Eindhoven was overgeplaatst maar mogelijk is het pas de brand geweest die voor de gebroeders Pennings aanleiding was om hun fabriekje niet in Gemert op te bouwen maar aan de Eindhovense Vestdijk. Hoe het ook zij: twintig jaar later wordt in het Eindhovense briefhoofd van de Firma Pennings nog steeds herinnert aan het feit dat hun fabrieksactiviteit in vogelkooien en broedmachines ooit in Gemert begon.

2009-3 kan4

’t Is kermis: de kanarievogels zijn geleverd….

Opmerkelijk en kostelijk is het onderstaande krantenbericht.

Gemert, zaterdag 14-10-1899. De lang verwachte week is eindelijk aangebroken, ’t is kermis. Reeds zijn de kanarievogels geleverd, de kleine aardappels verkocht en de spaarpotten stukgeslagen: noodzakelijkheden om deze dagen waardig te vieren.

Tot besluit

De kanariekwekerij van Gemert is met dit artikel alvast een historische achtergrond gegeven. Maar er moet nog een vervolg komen want de kanariekweek is hier gebleven en er zijn in Gemert nog heel wat liefhebbers te interviewen die over de ontwikkeling sedert zegmaar 1910 nog veel wetenswaardigs kunnen vertellen. Het kweken van kanaries was voor velen én een liefhebberij én tegelijk een aardige bijverdienste. De prijs in 1899 voor een kanarie van 1,50 tot 3 gulden moet je afzetten tegen het gemiddelde weekloon van een wever dat een 6 à 7 gulden zal hebben bedragen. Je kunt je dan voorstellen dat er wevers waren die met het kweken van kanaries meer verdienden dan met weven en er dus hun beroep van maakten….

NOTEN:

1. “De Zuid-Willemsvaart” rubriek ‘Provinciaal Nieuws’ zaterdag 23 december 1899; zie ook: Peter Lathouwers, Gemerts Nieuws 1880-1900, Gemert 1981, blz. 111.

2. H. van Holk, Het kweeken van kanarievogels, in: Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift, jaargang 1899, blz. 71-80.

3. Floris van Einatten, Kanarievereeniging “Het Geduld” GH 1986, nr. 2, p.47-49; Meijerijsche Courant 22 juli 1909.

4. Ad Otten, De verdiensten in de thuisweverij in 1892, in: Aan de Arbeid, Gemert 1989, p.5-10

Bekijk PDF

GH-2009-02 Commanderij van Gemert ook in Vught

 

2011-4 kap0

 

Ad Otten

met dank aan Wim Jaegers

In een verkoopakte van 1 november 1781 berustend in het oud-rechterlijk archief van Vught1 vond Wim Jaegers iets heel intrigerends.

De verkoop betrof een onroerend goed met de intrigerende naam “De Commanderije van Gemert, nu ZionsBurght”. De complete omschrijving van dit onroerend goed luidt: een buijtenplaats met heerenhuijsinge, stallinge, koetshuijs, tuijnmanswooninge, binnen en buijte tuijnen met de broeijbacken, raamen en matten, tuijngereetschappen, tuijnbanken, stoelen, ladders en bloemstocken, niets daarvan uijtgezonderd en voorts aangeleege landerijen, plantages van opgaande boomen en schaarhout met verdere regten en toebehoorten vandien, vanouds genaamd De Commanderije van Gemert, nu ZionsBurght, groot volgens het quohier der verpondingen, 33 loopense 79 roeden ofte soo groot en klijn allen ’t selve geleegen is binnen dese Heerlijkheijd Vught.

Het was dus ook zeker niet zomaar een huis in Vught, maar het restant van de voormalige Commanderije Vught van de Duitse Orde die gedurende de Tachtigjarige Oorlog werd verwoest en uiteindelijk na de Vrede van Munster werd opgeheven. In 1603 werd na de belegering van Den Bosch door Prins Maurits de onder patronaat van de Duitse Orde gestelde parochiekerk St.Lambertus door het terugtrekkende Staatse leger in brand gestoken. Het commandeurshuis lag toen al in as. In 1615 was de kerk weliswaar hersteld maar de commandeurswoning van Vught niet. De commandeur verbleef van dan af in het refugiehuis van de Commanderij Vught binnen de wallen van ‘s-Hertogenbosch. Zoals bekend werd in 1629 Den Bosch veroverd door Prins Frederik Hendrik en werden niet lang daarna alle geestelijke goederen in de Meierij van Den Bosch gevorderd. Dat uiteraard onder protest van de Duitse Orde maar dat mocht vooralsnog niet baten. De Vrede van Munster in 1648 deed evenmin recht aan de rechten van de Duitse Orde. De St.Lambertuskerk werd door de Hervormden in bezit genomen en de goederen van de 2009-2 kap4

Commanderij Vught zouden niet uit de verbeurdverklaring worden ontslagen of zij moesten verkocht worden aan ‘een vertrouwd dienaar der Staten’. De Duitse orde besloot daarop tot opheffing van de Commanderij Vught en de commandeur van Gemert werd in 1662 in opdracht van de landcommanderij Alden Biesen belast met de verkoop van de onroerende bezittingen. Op 22 december 1663 kwam het ook tot een daadwerkelijke verkoop. Maar niet alle bezittingen werden overgedragen. Zo bleef de Duitse Orde de tienden behouden en zo blijft er zelfs tot in de negentiende eeuw een lid van de Duitse Orde als pastoor fungeren. De laatste (te weten Andries Wilhelm Nobelen uit Maastricht) sterft in Gemert in 1829 ten huize van de familie Borret aan het Binderseind (later verbouwd tot klooster Nazareth).

Volgens JCA Hezenmans (De Commanderij der Duitsche Orde te Vucht, ‘s-Hertogenbosch 1887, blz. 44) zou op de grondslagen van het vroegere commandeurshuis te Vught een landhuis zijn opgetrokken dat de naam Sionsburg ontving. Ingevolge de tijdelijke onder beheerstelling van de opgeheven Commanderij Vught onder de Commanderij Gemert zal dat dus in Vught de naam hebben gekregen van de beheerder te weten: ‘De Commanderij Gemert”.

NOOT: 1. ORA Vught invnr.56

Bekijk PDF

GH-2009-02 Gemert, geen stadje, maar een staatje

GEMERT GEEN STADJE MAAR EEN STAATJE

Ad Otten

Een dikke dertig jaar geleden werd Gemert aangemerkt als “historische stadskern” op grond van een zogenaamde algemene maatregel van bestuur d.d. 26 november 1973, en dat als uitvloeisel van de Financiële Verhoudingswet 1960. Met die wet en die specifieke maatregel werd met extra financiën tegemoet gekomen aan de bijzondere problematiek waarmee historische stadskernen toen ‘worstelden’. Het ministerie van Financiën had normen vastgesteld waaraan voldaan moest worden. Wilde je aanspraak maken op de extra financiën dan gold niet de aantoonbaarheid van stadsrechten uit een ver verleden maar dat je als ‘stad’ was aangeduid op tenminste twee van negen met name genoemde historische kaarten uit een periode liggende tussen 1602 en 1833. Gemert was spijtig genoeg maar op één van die kaarten aangetekend als ‘stadje’.1 Maar… toen na enige jaren bleek dat twee gemeenten (Schagen en Thorn) die ook maar op één kaart voorkwamen, na aanlevering van andere kaarten, toch in aanmerking kwamen voor genoemde uitkering, ging men in Gemert natuurlijk ook op onderzoek. En jawel hoor, oud-gemeentesecretaris Jacques van den Broek vond in een antiquariaat in ‘s-Hertogenbosch zo’n alternatief: een kaartje van Judocus Hondius uit 1630 waarop Gemert was aangeduid als stad. De raad van gemeentefinanciën sputterde nog wel wat tegen met argumenten dat het bedoelde kaartje niet authentiek zou zijn, maar uiteindelijk zwichtte toch ook de staatssecretaris van Financiën. Gemert kreeg een nabetaling van 2,8 miljoen gulden en nog jarenlang een jaarlijkse uitkering van een bedrag tussen de 4 en 5 ton.2

Het toeval wilde dat terwijl het gemeentebestuur van Gemert nog zo ijverde voor de toekenning uit het ‘Fonds 2009-2 gemert1Historische Stadskernen’, de PTT in 1978 juist een poststempel invoerde met de tekst ‘Gemert-dorp’. Burgemeester De Wit schreef meteen een brief-op-poten naar de directie van de PTT en in 1979 werd het nieuwe poststempel al vernietigd.3

Of Gemert hiermee nu definitief ‘stad’ werd? Nee natuurlijk niet! Gemert werd niet voor niks op een aantal kaarten aangeduid als stad. Het was in feite veel meer dan een stad. Het was een staatje. Maar hoe geef je dat aan op zo’n kaartje. Het gemakkelijkste is – zo moeten een stel cartografen uit het verleden geoordeeld hebben – om Gemert aan te duiden als ‘stad’. Na de kaart van Majer uit 1747 en die van Hondius uit 1630 drukken we hierbij een kaart “Brabantiae” af van Henricus Naegele van rond 1580 en ook daarop zien we Gemert aangeduid als ‘stad’. Het is wel even puzzelen want er staat een stadaanduiding zonder naam erbij zo lijkt het, maar… bij nader inzien kan die ‘stad’ boven de naam Taxandria alleen maar slaan op ‘Gemert’ dat op deze kaart onder de naam Taxandria terecht is gekomen, maar er is een streepje dat heel subtiel door Taxandria heen naar Gemert wijst….

2009-2 gemert2

Maar veel en veel interessanter, en correcter ook, zijn de kaarten waarop Gemert de status van een apart landje heeft gekregen. Zo’n kaart drukken we hier als toetje bij af en wie weet komt er misschien in regeringskringen nog eens iemand op het idee om voor een klein voormalig staatje als de Vrije en Soevereine Landsheerlijkheid Gemert met een of andere ‘maatregel van bestuur’ ook nog eens wat extra geld uit te trekken. Het zou ten behoeve van de restauratie van de residentie van onze vroegere ‘vrijheren’ uitstekend van pas kunnen komen….

NOTEN:

1. Een kaart van T. Majer uit 1747

2. Vgl. L. Rouppe van der Voort, De Vrije Neutrale Grondheerlijkheid Gemert. Stad? Stadsrechten? Historische Stadskern? In: Gemerts Heem 1979 blz. 78-86.

3. Ad Otten, Gemert en de post, Gemert 1988, p.64

2009-2 gemert3

Bekijk PDF

GH-2009-02 Landmeer verklaard

LANDMEER VERKLAARD

Jacques van der Velden

De Landmeerse loop is één van de Gemertse toponiemen, waarvoor in mijn ogen nog geen bevredigende verklaring is gevonden. Vooral het element meer veroorzaakt hoofdbrekens. Een artikel over het Belgische Meerbeke zette mij aan het denken.1 Niet alleen vanwege het element meer, maar vooral omdat het 2009-2 land1om een grensbeek ging. Meerbeke, een beek op de grens van het oude Brabant en de Landmeerse loop een beek op de grens met het Land van Ravenstein (zie figuur 1). Meer zou de betekenis hebben van ‘paal’ of ‘grens’.

Het verwarrende is dat in de Gemertse protocollen landmeer en landweer door elkaar worden gebruikt.2 In de Duitse gemeente Bruchköbel is het gehucht Landmehr gelegen ‘An der Landwehr’-straat. Op de grens van Erp en Veghel heeft aan de Veghelse kant vroeger een landweer gelegen. In een Erpse bron wordt melding gemaakt van ‘een parceel gemeente aan den Dijck genaamt den Landmeer’, dat aan de Erpse kant was gelegen.3 Dit doet mij denken aan twee verschillende begrippen, die op een bepaalde manier soms samenvallen.

2009-2 land2

Hoe zijn deze woorden ontstaan? Uit mere, meer ‘paal, grenspaal’ werd het verzamelwoord gemere, gemeer ‘grens’ gevormd. Verder bestaat ook de samenstelling met land- zoals landgemere, landgemeer ‘grens van een grondgebied’.4 Met maar één letter verschil hebben zich ook de woorden were, weer, gewere, geweer, landgewere, landgeweer ‘verdedigingswerk van een grondgebied’ ontwikkeld.5 Het ge- voorvoegsel lijkt in landmeer, landweer, landmehr en landwehr verdwenen te zijn. Dit verlies is ook te zien in oude schrijfwijzen van tijt, getide, iaerghetijden, iaertijden.6 Soms is een tussenstadium van het voorvoegsel in de vorm van ‘a’, ‘e’ of ‘i’ blijven bestaan, zoals in jaeritide, landimar, landemer en landamære.7 In een database met Oudengelse oorkonden vond ik ongeveer 400 vermeldingen van het woord landgemaero ‘landgrenzen’ in de periode 700-1100. Hiervan had 8% het voorvoegsel verloren.8 Alhoewel ik het bewijs niet kan leveren, lijkt het mij toch aannemelijk dat het voorvoegsel in het toponiem de land(ge)meerse loop wel bestaan heeft.

Landweer ‘verdedigingswerk’ en landmeer ‘grensscheiding’ zijn verschillende begrippen. Verwarring ontstaat pas wanneer een verdedigingswerk aan een grensscheiding is gelegen. Het wordt nog lastiger wanneer in het middelnederlands [mnl], dat is in de periode 1200-1500, de betekenis van landmeer volledig wordt overgenomen door landweer ‘verdedigingswerk tevens dienende tot grensscheiding’.9 Deze overname is begrijpelijk, want vooral in die periode werden aan de grenzen landweren gebouwd (zie figuur 2). Een paar eeuwen later was dat niet meer actueel bijgevolg dat landmeer weer werd gebruikt.10 De loop op de grens met Boekel heeft waarschijnlijk onderdeel uitgemaakt van de landweer, want bestaande landschapselementen zoals waterlopen werden zoveel mogelijk gebruikt.11 Het is dan logisch dat zoiets als de Landweerse loop kon ontstaan. De vermeldingen van landweer en landmeer verwijzen niet zozeer naar de loop, maar naar belendingen met termen als ‘(be)neven de’ en ‘aan de’. Volgens mij is de naam landmeerse loop nooit weg geweest.

Toch begrijpt niemand meer dat landmeer ‘landgrens’ betekent. Dit komt volgens mij omdat men andere woorden is gaan gebruiken voor meer ‘grens’. Een van die woorden is limiet ‘grenslijn, grens’ dat in het mnl. uitsluitend gebruikt werd voor natuurlijke grenzen.12 Pas in de periode 1500-1700, het vroegnieuwnederlands [vnnl], is dit woord overgenomen door het Nederduitse leenwoord grens.13 Landmeters tekenden eind 18e eeuw limietscheidingskaarten waarop de palen ‘grenspalen’ en paalsteden ‘plaats waar grenspalen staan’ in kaart werden gebracht.14 Deze palen hadden namen zoals in Gemert de Rytse Paal, Paal Agter Sant, Steebergse Paal enz. (zie figuur 3). In de paelbrieve van 1326 staat hoe de verdeling was van het Gemerts grondgebied tussen de Heren van Gemert en de Duitse Orde.15 In oude stukken wordt gezegd dat er drie Hertogspalen hebben gestaan in de Aa, op het punt waar de grens ligt tussen Boekel en Gemert op Esdonk.16 Het lijkt erop dat meer ‘paal of grens’ verdrongen is door paal ‘kunstmatige grens’ en limiet ‘natuurlijke grens’. Mogelijk heeft eerder al het Oudnederlandse [onl] woord marka ‘grens(teken)’ hierbij een rol gespeeld. Hieruit is namelijk het woord landgemerke ontstaan, in het middelnederlands [mnl] nog landmerke, dat mogelijk landgemere heeft verdrongen.17

Als mijn verhaal waar is, dan moeten er nog meer toponiemen of plaatsnamen te vinden zijn. Misschien voldoen de volgende twee voorbeelden hieraan. Boxmeer heette aanvankelijk Mere en pas later Boxmeer wat waarschijnlijk terug te voeren is op Jan Buc, die in 1271 heer van Mere was. Deze plaatsnaam wordt door sommigen verklaard met ‘paal, grenspaal’.18 Op een 18e-eeuwse kaart van Dinther werd de Leijgraaf aangeduid met ‘De Meer of Leygraaf’. Hier is geen sprake van een meer ‘binnenwater van enige omvang’. Beide voorbeelden liggen net als de Landmeerse loop in het grensgebied van het Land van Ravenstein en het Land van Cuijk. De Meerdijk in2009-2 land3 Waalwijk op de grens met Loon op Zand vormt een restant van de oude omdijking van de Grote of Zuidhollandse Waard en markeerde hier deels ook de grens tussen Brabant en Holland. Ik hoop dat dit verhaal een nieuw licht werpt op de betekenis van het toponiem de Landmeerse loop ‘de grensbeek van een grondgebied’. Naar mijn mening is dit de enige juiste naam voor deze beek. Landweren zijn hier pas gebouwd in de periode 1350 en 1450, terwijl het begrip landmeer vermoedelijk al veel eerder werd gebruikt. Hiermee is landmeer als ‘grens van een grondgebied’ in mijn ogen voldoende verklaard.

AFKORTINGEN:

EWN = Etymologisch woordenboek van het Nederlands, onder hoofdredactie van M. Philippa, F. Debrabandere en A. Quak; EWN hfdstk 2b, Taalperioden en Taalvarianten:

MHV = Middelnederlandsch handwoordenboek, Verdam.

GH = Gemerts Heem.

mnl = middelnederlands [1200-1500]

vnnl = vroegnieuwnederlands [1500-1700]

oe = oud-engels [voor 1100]

on = oud-noors [voor 1500]

ozw = oudzweeds [voor 1500].

NOTEN:

1. -http://nl.wikipedia.org/wiki/Meerbeke.

2009-2 land42. Ad Otten, Landweer van Gemert, thans: landmeerse loop, in: GH1977 (nr.66),p.14-16; Peter vd Elsen, Esdonk, Geschiedenis van een kapelgehucht, p.75; Jan Timmers, De Walgraaf en de Snelle Loop, in GH2008.03, p.17; Gemertse protocollen, R96 akte 423 ‘beneven die landweer’ 20.12.1478, R127 akte 412 ‘aan den Landtmeer’ 8.11.1714; R129 akte 55 ‘neven de Landtmeer’ 7.2.1720; R143 akte 65 ‘aan de landweer’ 26.2.1749.

3. http://www.viamichelin.com, Bruchköbel deelstaat Hessen. (25 km van Frankfurt am Main). -Toponiemen Veghel, W.H. Cornelissen, lemma Landweer, Gelegen omtrent der lantweren [1384; GVIE2]; de landweer [kad. 1832; C 373,374]; BHIC toegangsnr. 7687, Dorpsbestuur Erp, 1342 – 1814, Invnr 72, Akten betr. verkochte nieuwe erven [1802]. Landmeer.

4. Jacob Grimm, Kleinere Schriften 2. ISBN 3487010445, 9783487010441, p.34. ags. sind mêre, gemêre, landgemêre, und noch heute english meer beides sumpf und grenze, das verbum meer abgrenzen; mnl. meer grenze, meeren limitare.

-EWN Ke – R, lemma meren ‘een schip vastleggen’. Ozw. Landamære ‘grens, streek’ (nzw. Landamären mv. ‘streek’). Uit pgm. *mairō- ontstond o.a. mnl. meer ‘grensafscheiding’ [1240; Bern.], in Die pale, ogte meere sette ‘wie palen of grensmarke zou plaatsen’. Hierbij hoort ook de homonieme afleiding mnl. meeren ‘begrenzen’ [1240; Bern.], zoals in gemeert ende gepaelt ‘begrensd en afgepaald’ [1378; MNW].

-EWN Ke – R, lemma muur 1 ‘wand’; ook ontleend zijn: en in het Germaans mnl.

mere, meere ‘paal, grenspaal’, on. mæri in landamæri ‘grensgebied’, oe. (ge)mære ‘grens’ < pgm. *ga-mairja-, met een betekenisverschuiving van versterkte begrenzing’ naar ‘grens’ en ‘gebied’.

5. EWN, lemma geweer ‘handvuurwapen’ mnl. ghewere ‘verdediging, tegenweer, strijd’ in lichte in orloghe ende in gewere ‘vaardig in oorlog en strijd’ [1300-25; MNW-R].

-MHV, lemma were, weer, ware, werre en wer(?) ‘Verdediging, afweer’.

-http://www.sebastiaansgilde.be/nl/default.dhtml ‘ze waren vrijgesteld van belastingen, karwijen en wacht, maar moesten steeds paraat staan bij het landgeweer of de heervaart’. -Deutsches Rechtswörterbuch – DRW: Lemma: Pilger, m, Pilgrim, m, II. wegen der landwehre. daroff ist der stad antwort, daz der rait eine landgewere in ire stad fryheit und burgbanne gemacht habe, paffen und leyen und alle manne pilgerin, kauffluden, frembden und heymschen, die in soliche landgewere mit iren liben und gutte koment, zu befriedunge und offenthaldunge ires lybes und guttes. 1434 Schaab,Städtebund II 432

6. EWN F – Ka, lemma getij(de) ‘eb en vloed; breviergebed’. Mnl. getide ‘breviergebed’ [1236; CG I, 25], seven ghetiden . . sijn seven jaer ‘zeven tijdsperioden, te weten zeven jaar’ [1285; MNW], lemma jaar ‘de periode waarna een kalender zich herhaalt’, jaargetijde ‘seizoen’, ‘jaarlijkse sterfdagherdenking’. Mnl. jaerghetide slechts in de betekenis ‘jaarlijks terugkerende herdenkingsdag’ [iargetide 1240; Bern.], dan ook iaerghetijden, iaertijden ‘jaarlijks terugkerende perioden, seizoen’ [1599; Kil.].

7. Taal in stad en land, Noord-Hollands, J. Berns i.s.m. S.Steusel. Hoofdstuk 3. Woorden en woorddelen, pagina 45, Het tussenstadium i- vindt men b.v. bewaard in mvla. (owvla.) igaen (vgl. ook buiten het participium b.v. inas ‘genas’, jaeritide), op dezelfde wijze als b.v. in ’t oudere Engels yclad ‘gekleed’.

-An etymological dictionary of the Scottish language: Lemma Landimar. A march or boundary of landed property, Aberdeen.

-In Rutherglen Schotland viert men elk jaar Landemer dag. Google naar: Rutherglen +Landemer +”David I”

-EWN Ke – R, lemma meren ‘een schip vastleggen’. Ozw. Landamære ‘grens, streek’ (nzw. Landamären mv. ‘streek’).

8. -LangScape, The language of landscape: Reading the Anglo-Saxon countryside. http://www.langscape.org.uk/jsp/getKWIC.jsp?format=HTML&limit=2000&KWICSizeSelect=5&sortType=all§ionTypeSelect=1&glossaryKey=1885. Of Google met ‘landgemere +landmere’ en selecteer “KWIC Search”.

-LangScape, Lijnnr. 663.0.00 “þis sindon þa landgemæro þæs geburlandes to Abbendune [.. ],” [A° 956]. Dit zijn de grenzen van de landerijen van de vrije (volledige) eigenaars te Abingdon [..]. (Abingdon in Berkshire).

9. MHV, lemma Lantwere, -weer 2) verdedigingswerken; ook de ter verdediging opgeroepen manschap; het dijkleger; een verdedigingswerk tevens dienende tot grensscheiding, barrière.

10. Gemertse protocollen, R127 akte 412 ‘aan den Landtmeer’ 8.11.1714. [p. 401-2]. R129 akte 55 ‘neven de Landtmeer’ 7.2.1720

11. http://nl.wikipedia.org/wiki/Landweer_(vestingwerk) .

12. EWN, lemma limiet

13. EWN, lemma grens.

14. Op de kaart gezet Hendrik Verhees, politicus, kaartenmaker en waterstaatkundige 1744-1813, Kaart figuratief van de limietscheiding, pagina 219 en 252.

15. Ad Otten, Gebied tussen Boekent en Milschot: bakermat van de Duitse Orde in Gemert? In: GH 1975,nr.58( p. 6-14).

16. -Van d’n Aabeemd tot de Zwijnsput, toponiemen in de cijnskring Helmond vóór 1500 in naamkundig en nederzettingshistorisch perspectief. Lemma: Geweer, p. 98.

17. Hugo F. van Heussen, Oudheden en gestichten van Zeeland, behelzende de oudheden, opkomsten; Gepubl. door C. Vermey, 1722, p. 23, Stichtingsbrief 1398.

18. G. van Berkel, K. Samplonius, Nederlandse plaatsnamen herkomst en historie, lemma Boxmeer, 1271 Mere, 1459 Boxmeer; heette tot in de 14e eeuw kortweg Mera (met verlatijnste uitgang –a), dwz. Meer, een woord dat in het mnl. behalve ‘meer, waterplas’ misschien ook ‘paal, grenspaal’ betekende. De toevoeging Box/Boks- gaat waarschijnlijk terug op Jan Buc, die in 1271 heer van Mere was

Bekijk PDF

GH-2009-02 De Broekstraat van weleer (3)

DE BROEKSTRAAT VAN WELEER (3)

Oude tijden keren niet weer

Adriaan van Zeeland en Simon van Wetten

In de Broekstraat heeft rechts voorrang. En toch blijven we, verkramping van de nekspieren ten spijt, ook tijdens deze derde etappe stug naar links kijken. Op die manier hebben we café De Zoete Moeder, de Van de Weijer-boerderij, de boerderij van Jaspers, het huis van de familie Vissers en de Begijnenhoeve van de Van de Laars aan ons voorbij zien komen. U, de lezer, passeert nu de psychologische grens die wordt gevormd door de Groenendaal. Nee, terug naar het dorp kan nu niet meer. We gaan dóór!

2009-2 broek1

De Eik

Op de hoek van de Groenendaal en de Broekstraat staat een boerenhuis met schuur van oudsher bekend als “de Eik”. Hoe oud is niet bekend.1 Bij de invoering van het kadaster in 1832 boerde er Peter de Groot. In 1877 is een verbouwing geregistreerd en sedert 1980 na een volledige herbouw heeft het de huidige woonbestemming. Tussen 1920 en 1930 was Tuinbouwvereniging Sint Medaar eigenaar.2 Geen eiken, maar kersen-, peren- en appelbomen vormden de skyline van dit fruitig stukske Gemert.

In 1930 kocht Harrie Francissen het huis, maar hij ging er nog niet wonen. Hij was getrouwd met Theodora Slits, weduwe van de jong gestorven Martinus Verkampen. Dora was in 1916 met vijf kinderen achtergebleven in de 2009-2 broek2boerderij waar nu onze wethouder Harrie Verkampen woont. Na haar hertrouwen met Francissen kreeg Dora nóg twee kinderen, Martinus, die later Norbertijn werd, en Anna, onze zegsvrouwe. Anna bracht haar jeugd door op de Verkampen-hoeve. Ze was twintig toen één van haar halfbroers trouwde en in het stamhuis een eigen gezin wilde stichten. De nog thuiswonende kinderen verhuisden daarom naar De Eik. Moeder Dora was toen al overleden.

Anna ha d’n aard nie in De Eik. Het was er naar haar gevoel té klein, té beperkt. Het was ook geen echte boerderij, “feitelijk een tuinderij geweest”. Anna was een echte boerin, wilde breder, ruimer, ruiger. Twee koeien, een paard, wat hennen, dat was te weinig. Ze heeft er vier jaar gewoond, samen met haar vader en haar oudste halfbroer Jan. Broer Martien was toen al Norbertijn. Anna was blij toen zij vier jaar later trouwde en als mevrouw Bouw naar de Doonheide kon verhuizen.

Net als bij de geïnterviewden in de vorige afleveringen staan de eerste oorlogsdagen Anna nog helder voor de geest. Vooral de verwarring van de 11e mei 1940 weet ze goed onder woorden te brengen: Wel of niet evacueren? Per se thuis willen blijven! Sommige oude onwillige lieden werden toch met stoel en al op een kar gezet en naar de Hoge Aarle of Tereiken gereden. Ergens in de slootkant bivakkeren, anderen die zich in het (nog niet al te hoge) korenveld verscholen, vliegtuigen die over vlogen, het was warm weer, een papaplu als parasol. Elsendorpse boeren die met hun koeien via de Broekstraat op weg waren naar De Donk, Duitsers die ingekwartierd werden, hun commandant in de beddekoets. De pèèrd van de soldaten stonden op het erf, en Anna moest er water voor pompen…

2009-2 broek3Toen Anna in 1941 in De Eik kwam wonen, ging er een familie Verkampen uit. Antonius, de op één na oudste zoon van de al genoemde Martinus en Dora Verkampen-Slits, was er na zijn huwelijk met Johanna Maria van der Lee gaan wonen. Zij kregen vijf zonen, waarvan de oudste, Martinus, maar enkele weken oud werd. Dáárom is Toon, geboren in 1930, de oudste. Hij vertelt dat na hem wéér een Martinus werd geboren. Een driftig mènneke, volgens Toon. Hij trok bijvoorbeeld op de bewaarschool bij de zusters een non de kap van het hoofd. Toon: “Ik zat aan de andere kant van het lokaal, bij de grotere jongens, en zag het gebeuren. Ik heb trouwens nog nooit zoiets skons gezien, een zuster zonder kap. Maar ik moest evenzogoed m’n broertje kalmeren door er schrijlings bovenop te gaan zitten, zo boos was ie.” Nog in hetzelfde jaar is Martien aan de stuipen gestorven, nog maar vijf jaar. Toon herinnert zich nog dat het kistje thuis stond, op twee stoelen. En – na al die jaren – vol emotie: “Ik ben toen op een andere stoel geklommen en heb geprobeerd weer leven in onze Martien te krijgen. Èn óns moeder skrùwde driej álleng daog.”

Er kwamen nog twee broertjes, Willem en Theo.

Toon ging veel naar Jaspers, omdat moeder met fruit en kroesels (kruisbessen) – de naweeën van Sint Medaar – op de mèrt stond. Bij Jaspers hadden ze een hele grote staande klok. Tijdens een zwaar onweer, waar vooral Mietje Jaspers heel bang voor was, zijn zij en Toon in die grote, staande klok gekropen. Efteling in de Broekstraat!3

2009-2 broek4

De vader van Toon ging – het was in de crisisjaren en er moest wat worden bijverdiend – naar Beek en Donk om schepen te lossen. Vaak deed hij dat alléén, een boot van 150 ton, over een wiebelende loopplank, met zakken slakkenmeel en ander zwaar spul op zijn schouder. ’s Avonds bestond die schouder, aldus Toon, nog slechts uit “rauw vlees”.

En de jongens moesten ook van alles aanpakken. Hout sprokkelen in De Mortel, stro en rogge halen, in de kánniedasse klimmen en er het dood hout uit kappen, en meepesant ook de eksternesten uithalen. Toon had sowieso geen last van hoogtevrees. Toen hij in de mobilisatietijd een parachutist naar beneden had zien komen, was Toontje daardoor zó geïnspireerd, dat hij twee lakens uit moeders linnenkast nam en op de nok van het dak klom. Dat hij zijn korte vlucht zeventig jaar later nog kan navertellen, is te danken aan het feit dat de aangebouwde schuur net was afgebroken, en de grond eronder diep was omgeploegd. Dat verzachtte de landing.

Op bijgaande grote familiefoto staan ook wat geestelijken. Toon herinnert zich nog het raadsel dat één van die Norbertijnenpaters tijdens het opstellen voor de foto aan de kinderen opgaf: “Ge komt door één straat binnen, en ge gaat er door twee weer uit.” Juist ja: de Broekstraat!

In 1953 kocht Hendrikus Tielemans, getrouwd met Dina Verkampen, De Eik. De volgende eigenaar werd Jos van den Bosch, architect van beroep. In 1980 sloopte hij het pand en herbouwde het in dezelfde vorm. De familie Tielemans die er nu woont, geen familie van de eerder genoemde familie, kocht in 1990 ‘de (nieuwe) Eik’ van de familie Van den Bosch.

Broekstraat 44

“De Lindelaar” staat er boven de voordeur van deze langgevelboerderij, tegenwoordig de woonstee van de familie Krol. Een nieuwe naam maar wel toepasselijk voor een boerderij met linden aan de voorgevel in een gebied van oudsher bekend als ‘de Laar’. De rijpere Gemertenaren kennen dit pand als de Van Dooren-boerderij. Een halve eeuw lang heeft immers deze familie de boerderij bewoond, een hele eeuw lang heeft zij de boerderij bezeten. Het echtpaar Johannes van Dooren en Anna Maria Wassenberg, getrouwd in 1881, vormde de voorhoede.

2009-2 broek4a

2009-2 broek6Acht kinderen kregen zij, en ze hadden ook nog een neefje en een nichtje in huis. Zoon Driek en dochter Ant hebben, na het overlijden van hun ouders en het uit het huis wegtrouwen van hun broers en zusters, de boerderij nog lang bestierd. Na de Tweede Wereldoorlog zijn ze in de straot gaan wonen, de Oudestraat in dit geval, in het huis nabij de rotonde dat nu al zo heel lang, achter steeds dichter wordend struikgewas, leeg staat.

De boerderij in de Broekstraat werd eerst een jaar of twaalf gepacht door een Van Kessel, en vervolgens streek Ties Kuijpers er met zijn groeiend gezin neer. In de jaren tachtig werd de boerderij verkocht aan paardenhouder Biemans, maar die heeft er nooit gewoond, want enkele weken na de aankoop brandde de boerderij af!2009-2 broek5

Vervolgens heeft de familie Krol zich over de ruïne ontfermd en er weer een prachtige boerderij van gemaakt, inclusief een heuse tennisbaan. Op de plek waar ooit de Van Doorens d’ èrpel aojt dínne, klinkt nu het fifteen-love. Puberliefde of tennisstand, de tijd staat hoe dan ook niet stil, óók niet in de Broekstraat.

 

2009-2 broek7De volgende aflevering gaan we op weg naar het keerpunt op Boekent!

NOTEN

1. In het gebied tussen Heuvel en Broekstraat is al uit de middeleeuwen de naam “Gebor(n)de Eik” bekend maar of hier een relatie mee bestaat is niet zeker.

2. De naamdag van de Heilige Sint Medardus is 8 juni. Een spannende dag, want: Regent het met Sint Medaar, is dat na veertig daag pas klaar.

3. Voor de boerderij van de familie Jaspers, zie Gemerts Heem 2009 nr.1.

Bekijk PDF

GH-2009-02 Town Major Drake – deel 2

TOWN MAJOR DRAKE – deel 2

Ruud Wildekamp

De 1e januari 1945 betekende niet alleen een nieuw, en hopelijk laatste, oorlogsjaar maar ook een sterk verhoogde luchtactiviteit van Duitse zijde. De Luftwaffe lanceerde die dag een grote luchtaanval op de geallieerde vliegvelden in Noord-Frankrijk, België en ons land. Talloze Duitse jachtvliegtuigen werden neergeschoten waarbij veel ervaren piloten het leven lieten of gevangen werden genomen. Deze datum betekende ook dat de 129 Town Major (dat is ‘onze’ Cecil Edward Drake) onder bevel werd gesteld van het 1st Canadian Army.8 Voor Drake persoonlijk betekende dit zijn promotie tot majoor. Eind januari en begin februari 1945 brachten grote troepenverplaatsingen met zich mee ter voorbereiding van de oversteek van de Rijn. De 21e januari 1945 woonde Drake, samen met zijn collega, de 131 Town Major, Captain McCollum van Uden, een conferentie bij in de Generaal de Bonskazerne te Grave. Doel van de bespreking was het onderbrengen, op korte termijn, van de 51st Highland Division in de regio. De divisie ging op rust en moest opnieuw van verse troepen en materiaal worden voorzien. Wapens, uitrusting en de munitievoorraden dienden te worden aangevuld en de troepen een warm bad en ontspanning geboden. Daarnaast zou het een komen en gaan worden van militairen met verlof. Om dit alles voor Gemert en omgeving in goede banen te leiden werden zo’n 250 militairen van het 205th Corps Reception Camp in de nieuwbouw van het Gemertse kasteel ondergebracht. De militairen van het 4th Rest Camp, die de terugkeer van frontsoldaten begeleidden, namen intrek in het hoofdgebouw. Alle beschikbare ruimten in Gemert werden weer bezet door militairen. Voor Gemert betekende de aanval die, op 8 februari vanuit de omgeving Nijmegen van start ging, het vertrek van veel van de troepen naar het nieuwe front. Het offensief had als doel het Reichswald en het land tussen de Maas en de Rijn te veroveren (operatie Veritable). De rust was echter van korte duur. Nieuwe troepen, nu op rust na hun verblijf aan dit front, namen de vrijgekomen kwartieren weer in. Voor Drake waren dit weer drukke dagen om iedereen een geschikt onderdak te bezorgen. 2009-2 town1Meerdere gebouwen, schuren en kamers die al waren vrijgegeven, werden opnieuw gevorderd. In de nacht van 23 op 24 maart 1945 startte eindelijk de lang verwachte Rijn-oversteek (operatie Plunder). Naarmate de geallieerden dieper in Duitsland doordrongen kwam Gemert almaar verder van het front te liggen en werd het rustiger. Eind maart was het aantal troepen in Gemert zover gedaald dat zelfs aan andere zaken dan inkwartieringen en recreatieprogramma’s kon worden gedacht. De gemeente vroeg de Town Major een stuk terrein, dat lange tijd als parkeerplaats was gebruikt, om dit uit te geven als volkstuinen. Hierdoor zou enige verbetering in de, toch wel karige, voedselvoorziening van de inwoners kunnen worden gebracht. In maart ook kreeg een inwoner van Gemert het aan de stok met Drake. Groentenboer Bekkers had grote stukken uit een veldtelefoonleiding geknipt om er zijn stokbonen mee op te binden. De verbindingsdienst klaagde en de betrokken Gemertenaar kreeg een donderpreek van Drake over zich uitgestort. Hij was overigens niet de enige. Ook Gemertse kinderen hadden ontdekt dat de veldlijnen sterk genoeg waren om er prachtige schommels van te maken. Intussen waren er in de gezagsverhoudingen tussen de burger en militaire besturen veranderingen opgetreden. De Britse legerleiding gaf geen rechtstreekse opdrachten meer aan de Town Majors maar deed dit nu, via het Militair Gezag, als vertegenwoordiger van de Nederlandse overheid. Het Militair Gezag stuurde daarop de burgemeesters aan en deze overlegden, als het militaire zaken betrof, met de Town Major. Dat de Town Major toch nog wel enige macht bezat mag blijken uit het feit dat, op zijn initiatief, in Gemert en Beek en Donk 2009-2 town2door de gemeentepolitie en de Britse militaire politie samen huiszoekingen werden gehouden. Men was op zoek naar wapens, munitie, uniformen, dekens, voedsel, sigaretten en andere zaken van militaire oorsprong. De grote hoeveelheden die werden aangetroffen vormden voor de Militaire Commissaris van Oost-Brabant de aanleiding om een vrijwillige inlevering te organiseren. Daarbij werden padvinders ingeschakeld om ‘jerry cans’, olieblikken, dekens, kleding, munitie en veldlijnen en dergelijke, in te zamelen op een centraal punt bij het gemeentehuis. Drake regelde de afvoer met militaire vrachtwagens.

Na de bevrijding van heel Nederland op 5 mei 1945 verschoof zijn taak meer en meer van het onderbrengen van troepen naar het begeleiden van vertrekkende troepen. Scholen, zalen en gemeenschapsruimten werden weer vrijgegeven voor de oorspronkelijke bestemmingen en families moesten afscheid nemen van hun kwartiernemers. Vriendschappen zijn in die dagen ontstaan die tot ver na de oorlog voortduurden. Toch was het niet altijd Pais en Vrede. Drake zorgde nog voor een conflict tussen de gemeenten Bakel & Milheeze en Gemert. Zijn toezegging aan de gemeente Gemert dat een deel van de straatklinkers van de voormalige ‘Duitse weg’ in De Rips, opgehaald mocht worden voor verbeteringen aan wegen in het Gemertse buitengebied, viel in Bakel & Milheeze niet in goede aarde. Het Militair Gezag moest er aan te pas komen om vrede te stichten tussen beide kemphanen.9

Slechts zelden richtte Drake zich, via de Gemertse Courant, direct tot de bevolking. Doorgaans liet hij dat over aan de burgemeester. Op 16 februari 1945 klaagde hij echter over het verkeersgedrag van de gemiddelde Gemertenaar. Het militaire verkeer ondervond ernstige hinder door willekeurig geparkeerde voertuigen, fietsers die in rijen van drie of vier naast elkaar reden en voetgangers die de gehele straat nodig hadden. De klacht werd vermoedelijk ook in Eindhoven gelezen want in de week daarop publiceerde het Militair Gezag een stuk waarin deze klachten ook naar voren kwamen en instructies aan de bevolking werden gepresenteerd, hoe het dan wel moest.

Nationale bevrijding en vertrek

Op 7 mei 1945, tijdens de viering van de nationale bevrijding in Gemert, woonde Drake de dankdienst in de kerk bij en stond hij naast burgemeester Stevens en de heer Ypenburg, voorzitter van het Oranjecomité, op het bordes van het gemeentehuis. Daar keken de genodigden naar de optocht van de Gemertse schoolkinderen en hun aubade. Twee dagen later stond hij opnieuw op dit bordes. Nu om de bevrijdingsoptocht en -festiviteiten bij te wonen. Veel indruk maakte de strakke en gedisciplineerde houding van de militairen tijdens het spelen van de volksliederen. Op donderdag 31 mei trok de eerste naoorlogse sacramentsprocessie door het dorp. Daarbij trad Drake persoonlijk op als verkeersregelaar.

Town Major Drake bleef tot 12 november 1945 in Gemert. Per die datum werd ook de 129 Town Major opgeheven. Tijdens een buitengewone vergadering van Burgemeester en Wethouders werd op het gemeentehuis afscheid van hem genomen. Daarbij werd hij uitgebreid bedankt door de burgemeester die, namens de Gemertse bevolking, stil stond bij zijn grote verdienste voor de naoorlogse Gemertse gemeenschap. Als dank en herinnering bood de burgemeester hem een fraaie oorkonde aan die was gemaakt door de Zusters van het Heilig Bloed te Aarle-Rixtel. Daarna kreeg Ypenburg het woord. Namens de bevolking bood hij hem een fotoalbum aan met foto’s, gemaakt gedurende de periode van zijn verblijf in Gemert. In zijn afscheidstoespraak dankte Drake de Gemertse inwoners voor het ‘charter’ en het fotoalbum. Hij prees de mensen voor de wijze waarop was gereageerd op de vele verzoeken van het geallieerde hoofdkwartier die hij doorgaf en vooral de samenwerking met de verschillende gemeentelijke instanties. Verder uitte hij zijn tevredenheid over de houding van de Gemertenaren ten opzichte van de geallieerde zaak. Daags daarop vertrok Drake naar Helmond waar hij, nog tot 29 mei 1946, dienst deed bij de 85 Town Major van de British Army of the Rhine.10 Van daaruit behartigde hij, in nauwe samenwerking met de 13 Claims and Hirings Office te Eindhoven, o.m. de Britse militaire belangen in de gemeente Gemert en de financiële afhandeling van de 2009-2 town3inkwartieringen en de, door militairen aangerichte, schadegevallen. Na enkele maanden in Helmond te hebben gewerkt werd hij verplaatst naar Osnabrück in Duitsland. Uiteindelijk werd hij nog bij een staf in Egypte gestationeerd en volgden enkele plaatsingen in het Verenigd Koninkrijk. Op vijftigjarige leeftijd werd hem eervol ontslag uit de militaire dienst verleend. Na zijn pensionering trok hij zich terug in het dorpje Bishopthorpe ten zuiden van York in het graafschap North Yorkshire.

Vijftig jaar later

Zomer 1994 ontving Drake, op dat moment nog steeds woonachtig in Bishopthorpe, een uitnodiging van B&W van Gemert voor het bijwonen van de feestelijkheden ter gelegenheid van vijftig jaar bevrijding op 24 en 25 september 1994. Per brief van 12 september liet hij echter weten niet in staat te zijn om aan de uitnodiging gevolg te geven. Hij was inmiddels 91 jaar, had een zwak hart en problemen met zijn onderbenen waardoor hij slecht liep. Hij stelde voor om zich te laten vertegenwoordigen door mevrouw Johanna Bijvoet, zijn voormalige tolk, die in ‘s-Hertogenbosch woonde. Op de 24e september belde hij burgemeester Van Maasakkers op en wenste daarbij de gehele Gemertse bevolking twee mooie en fijne dagen toe. Per brief deed de burgemeester hem in november verslag van de activiteiten en feestelijkheden die in het dorp hadden plaatsgevonden.

NOTEN:

[8] De indeling bij het Canadese leger was het gevolg van een hergroepering van troepen die eind nov. 1944 al was begonnen. De Britse troepen werden overwegend in het oosten van Noord-Brabant en noord-Limburg geplaatst ter voorbereiding van een offensief naar en over de Rijn. Het Canadese leger werd langs de Maas gelegerd en geconcentreerd in het gebied tussen Eindhoven, Oss en Nijmegen. Dit ter voorbereiding van het vrijmaken van het gebied tussen de Maas en de Rijn en de oversteek van deze laatste rivier.

[9] De ‘Duitse weg’ was in De Rips de plaatselijke aanduiding voor de Hazenhutseweg. Ze vormde de verbinding tussen de weg Milheeze-De Rips en de Jodenpeel. Juist voor de brug over het Defensiekanaal (nu Peelkanaal) hadden de Duitsers een radarstation aangelegd voor de bestrijding van binnendringende geallieerde bommenwerpers. De weg naar dit station was door hen met klinkers van een wegdek voorzien en was de enige verharde weg in de verre omgeving. Gemert diende het verwijderen van de klinkers te stoppen maar mocht de stenen die al waren opgehaald houden.

[10] Na de Duitse capitulatie werd het Britse leger, voordien in ons land British Liberation Army geheten, in Duitsland een bezettingsleger met de aanduiding British Army of the Rhine [BOAR].

 

BRONNEN:

-Archief Gemert-Bakel, AG004, Gemeentesecretarie, mappen 140-141, Notulen B&W 1940-1945; mappen 798-799 Gemeentelijke brandweer; mappen 1443-1449 Geallieerde vorderingen en inkwartieringen; Gemertana 1308;

-UK National Archives, WO 171/3517, War Diary 129 Town Major en WO 171/7657, War Diary 131 Town Major, WO 373/25, Military Cross recommendation.

-Kimmenade-Beekmans, A. van de, Gemert bezet – Gemert bevrijd. Gemert, 1994.

-Kimmenade-Beekmans, A. van de, Kasteel bezet – kasteel bevrijd. Gemert, 2005.

-Kimmenade-Beekmans, A. van de, “Engelsen in “De Kroon” tijdens bezetting.” Dl 1, Gemerts Heem, 2008.02: 16-25; Dl 2. Gemerts Heem, 2008.03: 1-13.

-Möller, C. Die Einsätse der Nachtschlagtgruppen 1, 2 und 20 an der Westfront von September 1944 bis Mai 1945. Aachen, 2008: 212.

-Smith, J.R. & E.J. Creek Beale, N. Kampfflieger Teil 4, Bombers of the Luftwaffe Summer 1943 – May 1945. Hersham, 2005.

-Gemertse Courant 17 nov. ’44, 24 nov. ’44, 16 mrt. ’45 en 24 feb. ’45.

-Dagboeken Fraters 2, 04-09-43 tot 21-01-45.

-www.globalsecurity.org/military/library/report/other/us-army_germany_1944-46_ch02.html.

-www.bbc.co.uk/ww2peopleswar/stories/77/a5844477.shtml.

-www.pegasusarchive.org/arnhem/war_84med.html.

Met dank aan: Annie van de Kimmenade-Beekmans, Bakel; Ad Otten, Gemert; Antoon Verbakel, Uden; Documentatiegroep Volkel

Bekijk PDF

GH-2009-02 Kristus van Esdonk skruwt nie mir

KRISTUS VAN ÉSDÓNK SKRÙWT NIE MÍR

Peter van den Elsen

2009-2 kr1Tijdens de Esdonkse Markt van 1981 vond Theo Sonnemans uit Sint-Oedenrode het een gepaste gelegenheid om in een knotwilg een gezicht te gutsen. Hij nam het hoofd van Onze Lieve Heer uit het kepèlleke als voorbeeld. En zo was Esdonk jarenlang een (natuur)monument rijker.

Niet lang nadat Sonnemans zijn werk had geklaard, begon het beeld aan één oog te tranen. Het was een tranenstroom die niet ophield. Sommigen zagen hierin een teken: ‘Kristus skrùwt’, en ze voegden hier meteen aan toe, ‘wat wil je met al die ellende in de wereld.’

Veel fietsers hielden even stil als ze langs de knotwilg kwamen, gewoon, om even te kijken of hij nog steeds ‘skrùwde’. Met enige regelmaat kwam het echter ook voor dat iemand zijn zakdoek te voorschijn haalde en al knielend op de zakdoek voor de ‘skrùwende Kristus’ enkele Onze Vaders en Weesgegroeten bad. Een nieuwe religieuze 2009-2 kr2plek leek te ontstaan.

In de avondschemer, als een koplamp van een auto op de knotwilg scheen en een duidelijk gezicht te ontwaren viel, riep het ook iets spookachtigs op. Het leek wel alsof de Germanen uit hun graven waren opgestaan.

Nog elk jaar horen we op Esdonk de vraag: ‘Wor is de skrùwende Kristus geblívve?’ Helaas, door al dat ‘skrùwe’ is het gezicht gaan rotten en een flinke vorst heeft er vervolgens voor gezorgd dat het hele beeld aan gruzelementen viel. Theo Sonnemans heeft later, als troost, enkele vluchtige gezichtscontouren gemaakt aan de gezonde kant van de knotwilg.

Tot slot nog een anekdote uit de tijd van de ‘skrùwende Kristus’:

Ónze vádder góngk ‘ne kaër ’t kepèlleke slaojte. “t Wás al dónker èn toew ie trugkwamp van ’t kepèlleke zaot ‘r ‘ne mèns in ’t gras, óp z’n kniejs. Ónze vádder verskoot ‘r van. Haj daocht dè die mèns iejt mekeerde. Már toew ie dichterbaj kwamp, toew zág ie dè die mèns zaot te bidde vùr die skrùwende Kristus. Ónze vádder zín: “Naw zitte ze al vùr ‘nen bom te bidde, wor gí ’t hín?” Látter zaoten steeds dikker mènse te bidde vùr die skrùwende Kristus.

Bekijk PDF

GH-2009-01 De Student

2011-4 kap0

De Student

2009-1 kap1Bij de viering van het 100-jarig bestaan van de Firma Wijn in oktober 2007 verraste de jubilerende firma ‘onze’ Stichting Gemert Vrijstaat met hun cadeautip ‘die bestemd zou worden in het kader van Gemert vrijstaat’. Dat resulteerde in de opdracht aan kunstenares Lia Krol uit Buren (Erichem) voor een bronzen beeld van “De Student” aan de entree naar de Latijnse School. Lia heeft een bijzondere band met Gemert. Haar vader komt van hier en hier wonen ook nog heel wat familieleden. Op 17 oktober 2008 werd het beeld onthuld. Lennert de zoon van de kunstenares ‘zat’ model.

De historische achtergrond die heeft geleid om te kiezen voor een student: Gemert kreeg in 1587, midden in de roerige jaren van de Tachtigjarige Oorlog, een Latijnse School die elk jaar maar liefst 12 studiebeurzen te vergeven had. Dat was in die periode niet niks. Aan het einde van de Tachtigjarige Oorlog was de Latijnse School van Gemert in het Nederland van toen, nog zo ongeveer de enige plaats waar je katholiek middelbaar onderwijs kon volgen. De Duitse Orde zorgde er bovendien voor dat er in het verlengde van de studie in Gemert, ook nog eens 12 studiebeurzen beschikbaar waren voor de universiteit van Leuven of Keulen. Het is daarom niet verwonderlijk in Leuven in vroeger eeuwen een heuse studentenvereniging aan te treffen van louter Gemertse studenten: de Congregatio Municipii Gemertanii. De ‘eeuwige’ student op het stoepje voor de Latijnse School’ zal – met dank aan de firma Wijn – tot in lengte van dagen blijven herinneren aan deze bijzondere omstandigheid uit Gemerts verleden.

Ad Otten

Bekijk PDF