GH-2009-01 Anni van Bokhoven

Ton Thelen

Landschappelijke beelden sieren de omslag van het tijdschrift dit jaar. In Gemert is Anni bij velen bekend als de maakster van de grote vogel (1985), die jarenlang in de hal van het gemeentehuis naar de bezoekers ‘prikte’. Met de verbouwing van het gemeentehuis was er geen plaats meer voor dit markante object. Ook van andere bedrijven heeft zij opdrachten gekregen om daar de ruimte met een kunstobject te verlevendigen. Meer dan haar objecten kenmerkt haar kunst zich door de schilderkunstige verbeelding van het landschap. Landschap niet als een natuurlijk gegeven, maar als de uitdrukking van ervaringen, belevingen en betekenissen. Het zijn denkbeeldige landschappen, die tal van herinneringen en voorstellingen met elkaar verbinden. Opvallend is de afwezigheid van de mens. Dit is echter schijn. Op intrigerende wijze veronderstelt elk landschapsbeeld zijn aanwezigheid, als de waarnemer en betekenisgever. Zij creëren een innerlijke ruimte, waarin bewustzijn en onderbewustzijn met elkaar verbonden zijn in een zowel aanwezige, voorstelbare werkelijkheid, als in een verborgen wereld. Het landschap ontstaat uit een innerlijke stroom die zichtbaar wordt gemaakt als een te beleven werkelijkheid, toegankelijk want herkenbaar, maar tegelijkertijd ook verborgen als uitdaging voor de beschouwer. Zijn zoektocht volgt op eigen wijze de zoektocht van de kunstenaar, waardoor het verbeelde landschap een weidsheid van beleving en betekenis krijgt, zich openbaart als een onbegrensde en grenzenloze werkelijkheid . Elke ogenschijnlijk eenduidige betekenis of beleving verwijst naar de gelaagdheid van het onderbewuste en het verborgene, zowel transparant als versluierd, dat zijn geheimen als het ware nimmer geheel prijsgeeft. Zowel beelden als woorden schieten tekort om die innerlijke werkelijkheid van de landschappelijke verbeelding tot uitdrukking te brengen. Dat maakt de landschappen die Anni schildert zo boeiend; zij nodigen uit om daarin te verwijlen. Een ervaring die nimmer dezelfde is, maar steeds weer anders.

Na enkele jaren gewerkt en de sociale academie gevolgd te hebben, besloot Anni haar kunstzinnige talent de ruimte te geven. In 1978 schreef zij zich in voor de opleiding Plastische Vormgeving aan de Academie voor Kunst en Vormgeving in ‘s-Hertogenbosch, een hele overstap om weer een dagopleiding te volgen. In 1983 studeerde zij af. Daarna volgden vele exposities, in de regio alsook ver daarbuiten: Apeldoorn, Weert, Lage Zwaluwe, Vierlingsbeek. Voorts heeft zij haar werk in de voorbije jaren ondergebracht bij Kunstuitlenen in onder meer ‘s-Hertogenbosch, Eindhoven, Utrecht en Maastricht en thans meer in de regio. Aankopen van haar werk geschiedden door de gemeente Gemert, de Kunstuitleen te Helmond, Utrecht en Maastricht. En naar diverse particuliere collecties in Nederland en België heeft haar kunst zijn weg gevonden. Anni is vaak te vinden in haar atelier, in het voormalig klooster Nazareth.

Bekijk PDF

GH-2009-04 De groentenkas van het kasteel

2011-4 kap0

Ad Otten

Menigeen zal het zich wel eens hebben afgevraagd. Wat voor bestemming mag toch wel dat aparte gebouwtje, helemaal opgenomen in ‘de moestuinmuur’ van het kasteel hebben 2009-4 kap4

gehad? Niets kan dat duidelijker maken dan foto’s van zo’n zestig tot zeventig jaar geleden. Het blijkt een grote groentekas te zijn geweest en tegen de muur was nog een groentekas en daarvoor lagen ook nog een paar rijen, met glas afgedekte, groentebakken. Tot de vestiging van de Jezuïeten op het kasteel in de jaren 1880-1881 was er nog een directe verbinding van het Hopveld naar het poortgebouw van het kasteel. De Jezuïeten, en later ook de Congregatie van de Heilige Geest, trokken op de seminaries die ze hier vestigden, heel veel priesterstudenten. En al die monden werden gevoed met eigen groenten. De ommuring van de moestuin en de bouw van de groentekas dateert uit die tijd.

 

2009-4 kap5

Bekijk PDF

GH-2009-04 Gemertse weefnijverheid vergelijkbaar met Tilburg

GEMERTSE WEEFNIJVERHEID VERGELIJKBAAR MET TILBURG

Gerard van Gurp publiceerde vorig jaar in ‘Textielhistorische Bijdragen Jrg.48 (2008)” een uitgebreid artikel van 31 bladzijden over de Gemertse weefnijverheid van weleer onder de titel: ‘Gemerts linnen en de proto-industrie in de Meierij van ‘s-Hertogenbosch tijdens de zeventiende en achttiende eeuw’. Het is in zekere zin een vervolg op het door Gerard in 2004 gepubliceerde boek: “Brabantse stoffen op de wereldmarkt”, met als ondertitel: “Proto-industrialisering in de Meierij van ‘s-Hertogenbosch. 1620-1820”.

In deze nieuwe publicatie komt Van Gurp tot een conclusie waarin hij de productiecapaciteit van Gemert vergelijkbaar acht met die van Tilburg en iets kleiner inschat als die van Helmond. Het bevestigt het belang van Gemert als weversplaats. Hierna volgt de complete conclusie van de auteur:

De vrije Rijksheerlijkheid Gemert, een neutraal gebied buiten de Republiek, blijkt tijdens de zeventiende en achttiende eeuw een belangrijke rol te hebben gespeeld in de proto-industriële handel van de Meierij van ‘s-Hertogenbosch met de Republiek en de wereldmarkt. Hoewel het in politiek opzicht gescheiden was van de Republiek en van Staats-Brabant, met uitzondering van de periode 1648 tot 1662 toen de Staten-Generaal de soevereiniteit uitoefenden, was de linnennijverheid er economisch wel mee verbonden. Deze linnennijverheid die als proto-industrie gekenmerkt kan worden, was sterk georiënteerd op Eindhoven en Helmond. Fabrikeurs uit Gemert transporteerden hun producten naar deze twee steden en maakten op clandestiene wijze gebruik van de vrijheid van in- en uitvoerrechten van deze steden met de Republiek. Zij heeft een substantiële bijdrage geleverd aan de proto-industrie van de Meierij en daarmee aan de economie van de Republiek. Het is moeilijk gebleken de omvang van de linnenproductie en van de handel daarin kwantitatief vast te stellen, hiervoor ontbreken bronnen. Wel kon met behulp van boedelinventarissen schattingen worden gemaakt over het aantal weefgetouwen en dus over de productiecapaciteit in Gemert. Uit die schattingen blijkt dat deze productie vergelijkbaar was met die in Tilburg, maar wat kleiner dan die in Helmond. Ook de organisatie van de proto-industrie vertoonde overeenkomsten met die in de Eindhoven-Helmond regio. In het begin van de zeventiende eeuw vond handel plaats met Spanje, later vooral met Eindhoven en Helmond en via deze steden met andere gebieden en met Haarlem. Ook werd er direct naar Holland linnen uitgevoerd. Tijdens de achttiende eeuw was er commissionnaire nijverheid voor kooplieden in Haarlem. Ook was in de achttiende eeuw sprake van enige export naar Caribisch gebied. Zo blijkt dat buiten de grenzen van de Republiek een textielnijverheid tot bloei kon komen die nauw verbonden was met de Meierij van ‘s-Hertogenbosch.

Aan het eind van de achttiende eeuw en gedurende de Bataafs-Franse Tijd liep de bedrijvigheid in de textielnijverheid sterk terug, net als in de Meierij, maar na 1813 nam deze weer toe. De Gemertse linnen- en katoenproductie bleef voor een deel afhankelijk van de textielnijverheid in Helmond en Eindhoven. Dit was waarschijnlijk een van de oorzaken van het achterblijven van de industrialisatie in Gemert.

(Red. – AO)

2009-4 tilburg

Bekijk PDF

GH-2009-04 Eindhoven huurde Gemertse meester 1602-1605

EINDHOVEN HUURDE GEMERTSE MEESTER 1602-1605

MEESTER WILLEM MAES [MASIUS VAN GEMERT]

Johan Melssen

In het jaar 1602 zit de stad Eindhoven vrij plotseling zonder Latijnse ‘meester’. De stad geeft voerman Cornelis Aelberts 2 gulden om de pastoor en mr. Peter Rythovius (secretaris) naar Gemert te brengen om daar ‘den Latijnse schoolmeester te huren.’ Volgens aantekening van de stadssecretaris gebeurde dat op 3 december 1602. Een dag later brengt een bode de pastoor het bericht van de Latijnse schoolmeester dat de pastoor meteen doorzendt naar Aert van Hoeffve.1 Daarop komt de pastoor met schepenen en mr. Willem ‘Masius’, ‘aankomende schoolmeester’, op 9 december bijeen om een akkoord te sluiten.2

Op 29 december 1602 is Masius weer ten huize van Van Hoeffve ‘om de school te bedienen’, dus dit keer om zijn contract te tekenen; overigens is hij voordien al in Eindhoven geweest om de school te bezien.

Het contract met Maes stelt dat het ‘stedeken Eyndhoven’ door het vertrek van heer Aert Christoffels geen schoolmeester meer had, tot groot nadeel van de jeugd en de jonkheid. De magistraat sluit daarop ’tot instructie van die jonkheid’ eind december 1602 een akkoord met mr. Willem Maes, die het schoolmeestersambt binnen de stad aanneemt voor een periode van 6 jaar. Na drie jaar kan afstand worden gedaan van dit ambt als een van beide partijen dat zou willen, met inachtneming van een opzegtermijn van een half jaar.

Mr. Willem krijgt daarvoor jaarlijks 100 gulden, te weten van de stad en van de H. Geest samen 70 gulden en van het kapittel 30 gulden, en verder 1 mud rog van de stad, 1 mud van de H. Geest en 1 mud van de deken der stad. Bovendien zal hij vrij zijn van alle stadslasten en accijnzen en krijgt hij van iedere klerk of student jaarlijks 30 stuivers.

Het contract gaat in te St. Jansmis midzomer, dat is 24 juni 1603, en Masius wordt na verloop van tijd beloond3 en zal daarnaast als blijk van dank van de stad een ton bier (of daarvoor 6 gulden) ontvangen tot ‘de intrek van de dienst’4 en van de heren van het kapittel jaarlijks nog eens vier gulden.5

Dat hij ook werkelijk vrij was van de stadslasten blijkt onder meer uit de schouwlijst van 1604, waar bij ‘meester Willem schoelmeester’ wordt aangetekend ‘niet ontvangen’.6

Met Kerst 1603 is sprake van uitbetalingen door de borgemeesters aan mr. Willem Maes van 35 gulden voor zijn verdiend loon als schoolmeester van de stad Eindhoven, van 6 gulden voor de waarde van een ton bier, hem ex favore vergund, van 9 gulden en 18 stuivers voor de waarde van een mud rog en 1 gulden en 5 stuivers van bodenloon van Gemert op Eindhoven. Bovendien betalen de borgemeesters aan de accijnsmeesters 3 gulden en 16½ stuiver voor bieraccijns van het door mr. Willem gebruikte bier, omdat ‘het kapittel en de suppoosten daarvan vrij zijn’ (1602/3) of omdat de magistraat hem bij zijn aanstelling vrijdom van de bieraccijns had beloofd c.q. omdat hij ‘vrij is met het kapittel’ (1603/4).

Ook per Kerst 1604 krijgt hij 36 gulden en 9 gulden als waarde van 1 mud rog uitgekeerd. Per St. Jansmis 1605 krijgt hij 22-10-0 voor zowel het geld als de rog7, wat inhoudt dat dit een half jaarsalaris is. 2009-4 eindhoven1Masius van Gemert stapte per St. Jan 1605 dus weer uit de Eindhovense dienst.

NOTEN:

1. Van Hoeffve zal toen de president-schepen van Eindhoven zijn geweest.

2. Nog [8 december 1602] heeft de schoolmeester, van Breda komende, verteerd wat de borgemeesters en schepenen met de pastoor hebben afgesproken 1-4-0. Onduidelijk is of deze post met de schoolmeestersposten in Eindhoven verband houdt, of met de gevangenschap van de pastoor van Eindhoven in Breda eerder in 1602.

3. Dus achteraf.

4. Bij het aangaan van de betrekking.

5. Regionaal Hist. Centrum Eindhoven (RHCe), Rechterlijk archief Eindhoven, invnr. 1551, aktenr. 148, 28 december 1602. Stuk getekend door Joannes Keutsius namens het kapittel, Wilhelm Maess, P. Rythovius (secretaris); L.G.Houben, Geschiedenis van Eindhoven I (Turnhout, 1889), 310 lijkt zijn benoeming op 26 april 1601 te dateren.

6. RHCe, Archief van de stad Eindhoven 1437-1810, inv.nr. 501, Bijlage borgemeestersrekening 1603/4, Rekening schouwgeld.

7. Op een andere plaats is sprake van 6 vaten ter waarde van 6 gulden per 25 juni 1605.

Bekijk PDF

GH-2009-04 Bommen op centrum Gemert

BOMMEN OP CENTRUM GEMERT

Ruud Wildekamp

In het eerste deel van “Sporen van de oorlog” berichtten we in Gemerts Heem 2008 (nr.1) over drie kogelgaten in de zijmuur van het huidige hotel ‘De Hoefpoort’. Die gaten zijn het resultaat van een vuurgevecht in de ochtend van 11 mei 1940 tussen de Duitse invallers en het geniedetachement ‘Frets’ dat de nacht op het kasteel had doorgebracht. Deze beschadigingen zijn echter niet de enige aan de gebouwen aan het Ridderplein, dat in die tumultvolle dagen nog Borretplein heet. Ook aan het gemeentehuis, dat in 1941 werd heropend, zijn sporen van de oorlog te vinden. In de zijgevel van dat gebouw, rechts van de huidige hoofdingang, zijn hoog in de muur twee diepe gaten te zien. Nog opvallender zijn de gaten in de hardstenen omlijsting bij het gemeentewapen boven de toenmalige hoofdingang. Opvallend is vooral de beschadiging recht boven het gemeentewapen. Op de foto’s van het gebouw die bij de opening zijn genomen zijn deze gaten nog niet aanwezig. We zien ze pas op foto’s die na de bevrijding van Gemert zijn 2009-4 bommen1.pnggemaakt…

Bedoelde gaten zijn het resultaat van een tweetal Duitse bommen die om 04.50 in de ochtend van 5 oktober 1944 op het Borretplein ontploften.¹ Heel het kasteel trilde en veel ruiten vlogen aan stukken. Grote paniek onder de paters en fraters en snel schoot eenieder enkele kledingstukken aan. Zouden nog meer bommen volgen? De fraters van het kasteel vroegen zich in hun dagboek af of de bommen voor hun huis waren bedoeld. Pater Loffeld meldde dat hij eerst een vliegtuig enkele malen laag over had horen cirkelen en daarop vallende voorwerpen waarnam. Direct daarop volgden de explosies en vlogen ook de vensters van zijn kamer aan diggelen. Een inventarisatie door de Gemertse luchtbeschermingsdienst leerde al snel dat er geen gewonden waren, maar dat de materiële schade groot was.

2009-4 bommen2

Het toeval wil dat, juist de dag tevoren, de Royal Mechanical and Electrical Engineers, van het 2e Bataljon van het East Yorkshire Regiment als een deel van de 8th Infantry Brigade, hun werkplaatsen op het plein hadden ontruimd. De Yorkshires, die vanaf 27 september in Gemert waren geplaatst, werden hier afgelost door de 44th (Lowland) Infantry Brigade, een deel van de 15th Scottish Infantry Division. Deze divisie werd in het gebied Helmond-Bakel-Gemert gelegerd. Na een verblijf van twee dagen in Helmond vestigde de divisiestaf, onder de boomlange Major General Colin M. Barber, zich in het poortgebouw van het Gemertse kasteel. Korte tijd later, maar pas na die 5de oktober, startten ook de Engineers van deze Schotse brigade hun werkzaamheden op het plein. Het mag dus een wonder heten dat, op het moment van de explosies, zich geen Britse troepen op het Borretplein bevonden. Een aanwezige wachtpost op het plein was met de schrik vrijgekomen. Naar Annie van de Kimmenade-Beekmans boek ‘Kasteel bezet – kasteel bevrijd’ was de lantaarn die hij bij zich droeg verdwenen. Alleen het hengsel had hij nog in zijn hand. Bij het poortgebouw zou een bomscherf dwars door een munitiewagen zijn gevlogen. Mocht de wagen zijn geëxplodeerd dan had zich in het centrum van Gemert waarschijnlijk een ramp voltrokken.

Alle gebouwen en woningen rond het plein hadden schade opgelopen. Nauwelijks een raam was nog heel, praktisch alle deuren en vensters waren ontzet en talloze dakpannen lagen aan diggelen op de grond. Het woonhuis van de familie Woolderink, juist naast het gemeentehuis, was zwaar beschadigd. Bomscherven waren door ramen en deuren gevlogen en hadden ook de nodige vernielingen aan beddengoed aangericht. Ook van het karakteristieke pand van Reijnen (nu café ‘De Veldwachter’) lagen alle ruiten eruit, waren vensters uit de sponningen gelicht en gaten in de gevel geslagen. Uit het pas gerenoveerde gemeentehuis was al het glas verdwenen en ook daar: gaten in de gevel. Bij het kasteel waren alle ruiten aan de pleinzijde kapot, had de nieuwe hoektoren schade aan de dakspits, en in het park waren enkele bomen ontworteld.

De bom die de grootste krater veroorzaakte had ook de waterleiding getroffen, waardoor de krater al snel vol liep met water, en een deel van het centrum van Gemert enige dagen zonder water kwam te zitten.

De uit leden van het voormalig verzet bestaande Orde-Dienst [OD], die zich had opgeworpen als een soort van hulppolitie, zette Gemertse NSB-ers en andere geïnterneerden aan het werk om de kraters dicht te gooien. Onder het toeziend oog van een of meerdere OD-ers en veel kijklustige dorpsgenoten, werd in een rustig tempo doorgewerkt. Soms zelfs, maar dat hing van de bewaker af, werden er rookpauzes ingelast.

Welk Duits vliegtuig en welke Duitse eenheid de nachtrust van de paters en fraters, maar ook die van de bewoners van het centrum van Gemert, verstoorde, is een niet eenvoudig te beantwoorden vraag. De Luftwaffe had in 1944 zware verliezen geleden maar was, in deze periode van de oorlog, nog lang niet verslagen. Dat ze nog in staat was om zware bombardementen uit te voeren had Eindhoven in de nacht van 19 september ervaren, al was dit wel een van de laatste aanvallen met zware bommenwerpers. De bommen in Gemert waren echter niet van een groep bommenwerpers maar, naar het verslag van Loffeld te oordelen, afgeworpen door één toestel dat nog enkele malen heeft rondgevlogen alvorens de bomlading te lossen. Dit feit en het tijdstip sluiten een aanval van een Messerschmitt Me 262 straalvliegtuig uit. Dit toestel werd wel geregeld tegen geallieerden ingezet als bommenwerper, maar alleen bij daglicht. Door de grotere snelheid was het ook niet in staat om rondjes te draaien. Meer voor de hand liggend is een jachtbommenwerper van een “Nachtschlagd-Einheit”. Later in oktober 1944 zijn deze in de nachtelijke uren ook geregeld ingezet tegen troepenconcentraties rond Deurne en Helmond. Een recent verschenen boek over deze eenheden brengt uitkomst. In de nacht van 4 op 5 oktober werden meerdere nachtelijke aanvallen gevlogen tegen het Amerikaanse front in de omgeving van Geilenkirchen. Nachtschlagd-Gruppe 2, uitgerust met bommenwerpers van het type Junkers Ju 87D, vloog met zeventien toestellen de laatste aanval van die nacht naar doelen in België en Noord-Frankrijk. Niet alle Junkers vonden hun doel in het nachtelijke duister en dan was het toegestaan om gelegenheidsdoelen aan te vallen. Waarschijnlijk is het één van deze toestellen geweest die zijn bommen op het 2009-4 bommen3asteel richtte. Een niet onlogisch doel! Geallieerde legers, en ook de Duitse, brachten vaak de staven van grotere eenheden onder in grote gebouwen. Kastelen hadden dikwijls de voorkeur van hooggeplaatste generaals. Dat het kasteel in Gemert moest worden aangevallen werd niet vermeld, evenmin het centrum van Oss, waar deze nacht ook enkele bommen vielen. Voor een Ju 87 spreekt ook het bomkaliber. Een lading van een 250 kg bom onder de romp en 50 kg bommen onder de vleugels was voor dit toestel niet ongewoon.²

1) Het dagboek van de Fraters spreekt van drie gevallen bommen en ook meester Derks uit De Mortel heeft het in zijn dagboek over drie bommen. Het dagboek van de 15th Scottish Infantry Division meldt twee bommen en Annie van de Kimmenade in ‘Kasteel bezet – kasteel bevrijd’ schrijft over twee kraters, één van acht en één van twee meter doorsnede. De foto’s die Loffeld na het gebeuren op het Borretplein maakte laten slechts een grote en een kleinere krater zien. De kraterdiameters komen overeen met de vuistregel van het Explosieven OpruimingsCommando [EOC] voor bommen van 250 resp. 50 kg.

2) De Junkers Ju 87, ook wel bekend als “Stuka” of Sturzkampfflugzeug (duikbommenwerper) was een vliegtuig dat in de beginjaren van de oorlog heeft bijgedragen tot de successen van het Duitse leger. In een steile duikvlucht was het in staat, met haar bommen (een van 250 kg onder de romp en vier van 50 kg, twee onder elke vleugel), hindernissen voor het front op te ruimen. Maar in 1944 was het toestel intussen veel te traag om nog in die rol te kunnen worden ingezet. Daarom kregen deze verouderde toestellen een rol als lichte nachtbommenwerper. Het in een duik afleveren van de bommen was er in de nacht niet meer bij, dat gebeurde dan tijdens een normale horizontale vlucht. Daar waar in 1940 alle bommen in één worp werden losgelaten, kon dit nu met de bommen onder de vleugel in paartjes. Dat slechts een kleine krater op het Borretplein werd gevonden kan betekenen dat meester Derks en het dagboek van de Fraters het bij het verkeerde eind hadden. Toch is het niet gebruikelijk dat slechts één 50 kg bom werd afgeworpen. Mogelijk is een bom blijven hangen en mee terug naar Duitsland gevoerd.

BRONNEN:

– Gemeentearchief Gemert-Bakel, Dagboeken van de Fraters van het kasteel te Gemert. Schooljaren 1943-1945.

– The National Archives, WO 171/466, War Diary 15th Scottish Infanty Dvision.

– Möller, C. Die Einsätze der Nachtschlachtgruppen 1, 2, und 20 an der Westfront von September 1944 bis Mai 1945. Aachen, 2008: 177.

– Kimmenade-Beekmans, J.M.v.d., Gemert bezet – Gemert bevrijd. Gemert, 1994: 185.

– Kimmenade-Beekmans, J.M.v.d., Kasteel bezet – kasteel bevrijd. Gemert, 2005: 109.

– “Het dagboek van meester Derks”. De Streek, 17 oktober 1979: 8.

2009-4 bommen4

Bekijk PDF

GH-2009-04 Grote aflaat met Gemert kermis

GROTE AFLAAT MET GEMERT KERMIS

Ad Otten

‘Aflaat’ is een woord dat geheel in onbruik is geraakt en lang duurt het niet meer of alleen senioren kunnen nog tot op zekere hoogte antwoord geven op de vraag: Wat is een aflaat? In het algemeen betrof het een gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de gevolgen van bedreven kwaad, zowel van zonden tegen ‘God’, als van misdrijven tegen mensen. In de Katholieke Kerk gold de aflaat in het bijzonder: de kwijtschelding van tijdelijke straffen, die de kerkelijke overheid de zondaren na de vergeving van hun zonden verleende. Dit even vooraf aan de ‘grote aflaat’ die in het verleden met Gemert-kermis was te verdienen.

Petrus Gautius was pastoor in Gemert van 1692 tot 1736. In 1700 kreeg hij van landcommandeur Hendrik van Wassenaar de opdracht om de administratie en het archief van kerk en parochie beter op orde te brengen. Die opdracht heeft geresulteerd in een kostelijk archiefstuk, het zogenaamde Register van Gautius, waarin de pastoor in één boekband, allerhande interessante gegevens en geschiedkundige wederwaardigheden van de Gemertse parochie bijeenbracht. In dat register1 staat ook een “NOTA” die handelt over een te verdienen aflaat met Gemert-kermis. Die kermis werd gevierd op zondag na 9 oktober, de feestdag van de heilige Dionisius, in Gemert bekend als ‘de heilige losbol’. De letterlijke tekst van de ‘nota’ luidt:

Dit segt pastor op den precstoel te Gemert op sondach na Dyonisii alst kerckwijhung is:

Ghij vrienden en naburen ghij sult weten, also op huyden desen dach, als kermis en kercwijhung dach, groten aflaet verleent is te weten 638 jaren ende 55 dagen ende 115 karenen2, voert (lees: verder) op een ieder dach in der octaven 596 jaren aflaets ende 55 dagen ende 73 karenen, dat de kerckm(eeste)rs plegen om te gaen in den kercken na den ouden gebruijc maer nu is in de plaets t heeldom (lees: heiligdom) uijtgeset. Wilt den aflaet verdienen: onsen h(eilige) patroon Jo(ann)es Baptista sal voor u bidden.

Dat wil dus zeggen dat ten tijde van pastoor Gautius met Gemert-kermis ’t heiligdom (dat is een gewijde hostie in een monstrans) in de kerk werd uitgestald en dat bij een bezoek aan dat heiligdom een grote aflaat verleend werd en ook nog (zij het een flink aantal jaren minder kwijtschelding) in het tijdperk van 8 dagen (‘de octaaf’) na de heiligendag van Dionisius. Ergo: er viel met Gemert-kermis en ook in de naviering van de heiligendag van ‘onze’ Losbol nogal wat te verdienen. Vereerde men in die dagen de Gemertse parochiekerk met een bezoek dan kon, om het zo maar eens te zeggen, het vagevuur op een lager pitje….

Er waren dus meerdere redenen om ook van buiten Gemert hier kermis te komen houden. Het was de laatste kermis van het seizoen in de hele regio en bovenop alle kermisvertier viel er ook nog iets te verdienen voor de eeuwige zaligheid…

2009-4 aflaat1

NOTEN:

1. Gemeentearchief Gemert-Bakel – AG 040 invnr.7 folio 20.

2. karene = aflaat van 40 dagen, die wordt verkregen na 40 dagen vasten. Een aflaat van 115 karenen is dus 115 x 40 dagen = 4600 dagen.

Bekijk PDF

GH-2009-04 De Broekstraat van weleer (5)

DE BROEKSTRAAT VAN WELEER (5)

OUDE TIJDEN KEREN NIET WEER

Adriaan van Zeeland en Simon van Wetten

Er is iets geheimzinnigs aan de hand met de Broekstraat. Het lijkt wel of die aloude randweg van Gemert steeds langer wordt. Dachten we vorige keer vast en zeker het keerpunt op Boekent te halen, nu zijn we blij als we dít keer nabij Hagelkruis en Blauwe Kei onze hakken in het zand van de Broekstraatberm kunnen zetten en met een sierlijke pirouette – hoewel je dat op je tenen schijnt te moeten doen – de koers 180º gaan verleggen.

De boerderij van Harrie Verkampen, dáár waren we gebleven. Ooit zaten de buren van die hoeve in het klooster…

Het Clooster

Het niet meer bestaande pand ‘het Clooster’ stond op de plaats waar nu achter het struikgewas de containers van Van de Biggelaar staan. Het is in 1918 afgebrand en niet meer opgebouwd. De naam ‘Het Clooster’ intrigeert natuurlijk wel. Pastoor Poell schreef er een artikeltje over in zijn ‘Kerkklökske’ (maart 1936). Toen hij in 1915 in Gemert kwam trof hij er boven de deur in ’n niske ’n beeldje van Sint Augustijn, dat na de brand “naar Den Bosch zou zijn verkocht”. Poell suggereert dat het pand de woning is geweest van de enige bekende Augustijner koorheer uit de Gemertse geschiedenis, een zekere Joannes Impens die tot 1670 conrector was van de Latijnse School, maar daarvoor geeft hij geen enkele bron. Meer houvast biedt het gegeven dat het pandje werd gebouwd op een perceel dat evenals de zogeheten ‘Begijnhoeve’ eigendom was van het Klooster Soeterbeek.1 De nonnen van Soeterbeek waren reguliere kanunnikessen levend volgens de regel van de H. Augustinus.2

Broekstraat 62, “Huize Mir”

Een tamelijk modern huis markeert de plaats waar twee, en na een aanbouw zelfs drie weverswoningen stonden. De families Van Moorsel, Martens en De Bruin bevolkten dit rijtje, totdat de huisjes in 1963 zijn afgebrand, vlak nadat ze

alle drie waren gekocht door Gerrit van Dinter. Het nieuwe huis is door hem gebouwd.2009-4 broek1

Theo van den Elsen en zijn vrouw Wouda zijn er in 1971 komen wonen, net toen in dit huis de eerste gasaansluiting in de straat tot stand kwam, dus ze zaten er meteen al warmpjes bij. Qua nutsvoorzieningen was en is het daar 2009-4 broek22009-4 broek4

sowieso een hotspot, want hun naaste buur is het PNEM-huisje. Daar is de gevel nog eens uitgeknald, op het moment dat Theo en Wouda in een sneeuwrijk land van de wintersport genoten. Bij hun terugkeer dachten zij aanvankelijk dat de afzetlinten en oranje dekzeilen een versiering waren om hun thuiskomst op te luisteren.

 

 

2009-4 broek5

Boven de deur van dit huis prijkt de schone Russische naam “Mir”, vrede. Dat heeft alles te maken met de windwijzer op het dak, want die toont het Mir-ruimtestation en ook de Spoetnik die om de aarde draaien. Theo laat de kosmos dus net boven zijn dak beginnen. Hij werd destijds geïnspireerd door het gepassioneerde commentaar van Henk Terlingen alias Apollo-Henkie. “U ziet hem nú overkomen”, riep Terlingen enthousiast, en dan zág je de ruimtecapsule ook echt.

Nadat Theo weer van het dak af was, vervaardigde hij ook nog de geknoopte lantaarnpaal die voor het huis de aandacht staat te trekken. Als je goed kijkt, blijkt de kap van de lantaarn een UFO te zijn, maar dan wel een geïdentificeerde.

Wouda is een echte Broekstraatse. We komen haar nog tegen als we haar geboortehuis passeren, maar ook met het volgende huis heeft zij een binding, want in haar jonge jaren hielp zij daar in de huishouding en, als dat nodig was, in de winkel.

2009-4 broek6

De Spilkörf

Een huis dat er niet meer is vormt de linkerflank van ons keerpunt: De Spilkörf. Daar was de smederij van de in 1964 overleden Karel de Fost gevestigd. ‘ne Skonne mèns, die Karel de Fost. Een bezige mens ook. Een smederij, een winkeltje in huishoudelijke artikelen waar zelden iemand kwam, een hele goeie houtsnijder, en Karels zieke zuster Mietje, die na een mislukte operatie jarenlang in een zijkamertje te bed lag, door hem liefdevol verzorgd. Ook was Karel een erkend jager. Zo nodigde hij de buurt op de haas. Vader Verkampen en vader Van Zeeland zaten óók aan de dis. Na de maaltijd vroeg Karel nog eens uitdrukkelijk of het gesmaakt had. Ja, nou, dè waor goeje kaost. Waarop Karel droog mededeelde dat ze geen haas, maar een dakhaas hadden verorberd. Tja, van de Broekstraat de Kromstraat in, loop je na een paar honderd meter al op de Helmondse pad.

Keerpunt op Boekent

Een zeer oude splitsing van wegen. Boekent was altijd een gehuchtje op zich, gedrapeerd rond het knooppunt dat wordt gevormd door de Broekstraat, Kromstraat, Schenkstraat, Oudestraat en Boekent. In de moderne tijd bovendien voorzien van een eeuwenoud symbool, een hagelkruis dat niet alleen de hagelbuien boven Boekent weghoudt, maar ook de windrichtingen vermeldt en St. Bonifatius op 14 mei het houvast geeft om als laatste der IJsheiligen zijn naamdag, Bonman, juist dáár te komen vieren.3 Een prima keerpunt in onze Broekstraat-queeste, want we kunnen meepesant een snelle blik werpen op de prachtige boerderij “d’n Blauwe kei”, volgens de muurankers gebouwd in 1734 en dus 275 jaar oud, maar wel met de voordeur in de Kromstraat… De elf pagina’s die bewoner Jan Timmers in 1984 heeft besteed aan de beschrijving van de geschiedenis van dit monument, zijn inmiddels óók al weer een kwart eeuw oud.4 Wat ons brengt op de beschouwende gedachte dat de wat vroegere jaargangen van “Gemerts Heem” al aardig antiquarisch beginnen te worden, en dat het gevaar dreigt dat zelfs aflevering 1 van “De Broekstraat van weleer” die status heeft tegen de tijd dat we terug op de Heuvel zijn. We keren derhalve de volgende keer met gezwinde spoed terug op onze schreden!

2009-4 broek7

NOTEN:

1. Zie aflevering 2 van ‘De Broekstraat van weleer’.

2. Ad Otten: ‘Het begijnhof aan de Broekstraat’ in GH nr. 60 (herfst 1975).

3. Simon van Wetten: ‘Het Gemertse Hagelkruis’ (Gemert, 2004).

4. In Gemerts Heem 1984/4 wikt en weegt Jan Timmers de benaming Blauwe Kei, onder de vragende titel: ‘Tweehonderdvijftig jaar Blauwe Kei?’

Bekijk PDF

GH-2009-04 De betekenis van veldnaam ‘Bleek’ volgens Torrentinus

DE BETEKENIS VAN DE VELDNAAM “BLEEK” VOLGENS TORRENTINUS

Jan Timmers

In Noord-Brabant komt in veel gemeenten het toponiem “De Bleek” voor, soms in één plaats zelfs meerdere malen. Algemeen wordt deze naam verklaard als bleekweide of bleekveld: een perceel grasveld, waarop linnengoed werd uitgespreid om bloot te stellen aan zonlicht om het te bleken. Het bleken van linnen gebeurde vroeger inderdaad veelvuldig en veel huishoudens hadden een bleekveld. Daarnaast kwam het ook voor dat de bewoners in de dorpen gebruik maakten van een gezamenlijk bleekveld. In dorpen met veel textielnijverheid zijn misschien ook wel meerdere bleekvelden nodig geweest. Toch lijkt de verklaring voor het veelvuldig voorkomen van het toponiem “bleek” niet de enige.

Wanneer je op kaarten opzoekt waar de naam “bleek” voorkomt, valt het op dat het in veel gevallen gaat om gebieden op grote afstand van de dorpen. In veel gevallen is bij een bleek-naam ook geen bebouwing in de directe nabijheid. Verder valt het op dat in sommige gevallen de naam “bleek” betrekking heeft op een uitgestrekt gebied van soms meerdere hectaren groot. Een voorbeeld daarvan is het gebied De Bleken tussen Vinkel en Loosbroek met een oppervlakte van minstens een paar honderd hectare.1 Dat is wel erg groot voor een bleekveld. De grote aantallen bleek-namen, de uitgestrektheid van de gebieden met zo’n naam en de grote afstand tot de bewoningskernen maakt een verklaring als bleekveld in deze gevallen op zijn minst onwaarschijnlijk. Maar wat is het dan wel?

Toponiem met daarin Bleek, Blek of Blik worden in veel plaatsen aangetroffen. Een korte zoektocht levert de volgende plaatsen op.2

Aalst, Asten, Beek en Donk, Best, De Mortel, Deurne, Erp, Helmond, Hilvarenbeek, Hoge Mierde, Liempde, Maarheze, Moergestel, Nistelrode, Nuenen, Oerle, Ravenstein, Reusel, Someren, Son en Breugel, Tilburg, Tongelre, Valkenswaard, Veghel, Vlierden, Vught, Waalre, Wintelre, Zeelst.

2009-4 bleek2De meeste bleek-namen blijken verbonden te zijn aan laagliggende, tamelijk natte weidegebieden. In de voormalige Astense Peel tussen Heusden en Liessel liggen een vijftal bleken, Ossenbleek, Schaapsbleek, Hermansbleek, Goorkensbleek en Jan Haringsbleek, die op de topografische kaart van ca. 1840 opgenomen zijn als vennen. Nog natter is niet mogelijk. In het Middelnederlands Woordenboek3 treffen we aan: “Blec”: land dat slechts even boven water uitsteekt. En in het Woordenboek van de Nederlandse Taal4 is opgenomen: “Blik/Blek/Blekke/Blekland: benaming voor land dat afsteekt bij hetgeen er omheen ligt, hetzij voor zanderige plekken in kleigrond, hetzij voor platen in zee die even boven het water uitsteken, hetzij voor plassen in heideveld die ’s zomers uitdrogen”. De eerste betekenissen zullen voorkomen in het Nederlandse kleigebied. De laatste betekenis komen we in Brabant ook tegen. Een bleek hangt kennelijk samen met een nat gebied, soms zelfs open water in de vorm van een ven. De betekenissen in de aangehaalde woordenboeken zijn wel erg algemeen gesteld. Er zijn veel laagliggende, natte weidegebieden die niet de naam ‘bleek’ hebben gekregen. Een bleek is kennelijk niet zo maar een vochtig weidegebied of een ven. Er moet iets meer aan de hand zijn.

Vloeiweiden

Een mogelijke verklaring voor ‘bleek’ wordt genoemd in een rapport over traditionele vloeiweiden.5 Bij vloeiweiden gaat het om het min of meer kunstmatig bevloeien (onder water laten lopen) van weiland. Het aanleggen en gebruiken van vloeiweiden kwam al in de middeleeuwen voor. Wat precies het doel van vloeiweiden was, is afhankelijk van de situatie. Vloeiweiden kunnen meerdere doelen hebben gehad. Een mogelijk doel zou bemesting kunnen zijn. Door het laten overstromen van weiland blijft er fijn, mineraalhoudend (en dus vruchtbaar) slib op de weide achter. Bevloeien van weiland in de winter en het vroege voorjaar kan ook als doel hebben om ervoor te zorgen dat de ondergrond niet te veel bevriest. 2009-4 bleek3Op die manier werd schade door vorst aan de graszode voorkomen en tegelijkertijd werd hierdoor bereikt dat het gras zich in het voorjaar sneller herstelde en eerder ging groeien. De winst kon oplopen tot een extra snee gras in het voorjaar. Vloeiweiden zijn in Noord-Brabant al lang niet meer in gebruik. In de 19de eeuw was er nog een korte opleving, in navolging van de aanleg van kunstmatige vloeiweiden in de Belgische Kempen.6

Uit de studie naar vloeiweiden door Baaijens c.s. komt het volgende citaat: “Een zeer opvallend toponiem zijn blek-, bleek-, en bliknamen. Het zijn aanduidingen voor kalkmoerassen. (…..) Kalkmoerassen werden landbouwkundig hoog gewaardeerd en konden met geringe inspanningen, lichte ontwatering, tot productiever grasland worden omgevormd.” Vervolgens wordt door Baaijens c.s. uiteengezet dat het water uit deze kalkmoerassen bij voorkeur werd gebruikt als water voor bevloeiing. Immers kalkrijk water voorkomt verdere verzuring van het weiland. In het verlengde van deze redenering legt Baaijens een directe relatie tussen de betekenis van ‘bleek’ en het voorkomen van een vloeiweide. Helaas is in de publicatie van Baaijens niet verder onderbouwd hoe hij tot de conclusie komt dat ‘bleek’ de betekenis heeft van kalkmoerassen of vloeiweiden. Verder dan de hierboven genoemde veronderstelling komt hij niet. Dat ‘bleek’ de betekenis van vloeiweide heeft is dus nog maar de vraag. We komen immers ook toponiemen tegen die veel directer wijzen op vloeiweiden, namelijk alle toponiemen met daarin elementen zoals vloe(d)t, vloei en vleut. We kennen de Vleut in Best (vroeger Vloet en Vloeten), de Vleuj in Uden, het Vloeieind in Vlierden en Hoge Mierde en de Vloet in Deurne, Volkel en Gemert. In nagenoeg alle plaatsen van de voormalige cijnskring Helmond komt de naam “vloet” of samenstellingen daarvan voor.7

Met deze laatste naam “De Vloed” moeten we wel oppassen. De naam wordt op veel plaatsen gebruikt voor het spaarbekken bij watermolens. In de molenvloed, stroomopwaarts van de watermolen, werd water opgestuwd en verzameld. Zodra er in dit “stuwmeer” voldoende water aanwezig was kon de watermolen weer in gang gezet worden. Kleine watermolens waren vaak alleen in de winterperiode in bedrijf, als er voldoende water verzameld kon worden. Het is waarschijnlijk dat de molenvloed in de zomer als weiland in gebruik was en dus tegelijkertijd ook als vloeiweide beschouwd kan worden. In Gemert en Deurne is bij het toponiem Vloet sprake van een situatie met een watermolen. In Volkel en misschien ook in andere plaatsen kan een watermolen verondersteld worden. Het aantal vloet-namen is echter zo groot dat een relatie met een watermolen niet in alle gevallen aanwezig zal zijn. Daarom is het waarschijnlijk dat een vloet-naam eveneens kan wijzen op overstromende weilanden of vloeiweiden.

Torrentinus

2009-4 bleek4Om nog een stap te zetten in de richting van de oplossing van het bleek-probleem maken we een zijsprong naar Laurentius Torrentinus. Hij leefde van 1500 tot 1563 en was befaamd boekdrukker in Florence. Hij werkte als huisdrukker voor Cosimo de Medici, hertog van Florence. In die tijd was het gebruikelijk voor internationaal werkende personen om een Latijnse of Griekse naam aan te nemen. Laurentius Torrentinus kwam uit Gemert en heette daar gewoon Van den Bleek. Laurens van den Bleek vertaalde zijn familienaam in Torrentinus. Het laatste deel van die naam (-inus) betekent dat het gaat om een verkleinwoord, in dit geval een verkleinwoord van torrens. Het Latijnse torrens heeft meerdere betekenissen. Een ervan is “bruisende bergstroom” wat in onze omgeving overeenkomt met “beek” of “stromend water”. Het verkleinwoord “torrentinus” mogen we dan vertalen in “een beetje stromend water” of “zwak stromend water”. Omdat Laurens die naam koos heeft men lang gedacht dat hij eigenlijk Van Beek heette in plaats van Van den Bleek, wat onomstotelijk zijn echte familienaam is.8 Laurens moet echter zelf heel goed geweten hebben wat de betekenis van het woord ‘bleek’ was. Als Torrentinus is uitgegaan van het Latijnse woord voor “zwak stromend water”, dan zullen we daar dus de betekenis moeten zoeken van “bleek”. De relatie met vloeien en vloeiweiden lijkt dan toch zo gek nog niet.

Relatie met Wijst en Sprenk?

Behalve de betekenis van zwak stromend water zou “bleek” ook samenhangen met kalkmoerassen, plaatsen waar kalkhoudend water uit de ondergrond naar boven komt in de vorm van sterke kwel. Bij een bleek moet de kwel dan zo sterk zijn dat er stromend water ontstaat. In dat opzicht lijkt een bleek veel op een wijstgebied. Wijst wordt ook 2009-4 bleek5

gekenmerkt door sterke kwel, veroorzaakt door een tektonische breuk in de ondergrond. Door een geologische breuk stagneert de ondergrondse waterstroom en wordt het water naar het oppervlak gedwongen. Door dit zogenaamde wijst-verschijnsel ontstaat een moerassig gebied waar veel kleine beken hun oorsprong hebben. Dit verschijnsel komt in Noord-Brabant voor in een smalle strook pal langs de Peelrandbreuk en sommige begeleidende geologische storingen. In het noordelijk deel van het gebied van de Peelrandbreuk (van Oss tot in Gemert) wordt hiervoor de term “wijst” gebruikt. In Heesch komt de naam voor bij de gehuchten Hoge en Lage Wijst. In Nistelrode en Uden komt de naam wijst voor als perceelnaam.9 Daarvan afgeleid is ook de familienaam Van der Wijst. In het zuidelijk deel van de Peelrandbreuk, van Gemert tot voorbij Deurne, wordt het wijstverschijnsel aangeduid met de term spreng, sprenk of sprink.10 De oorspronkelijke betekenis van spreng is “bron” en dat is precies wat er in een wijstgebied plaatsvindt.

Opvallend is de ligging van het toponiem De Bleek in De Mortel. Het ligt pal langs de Peelrandbreuk en pal langs het toponiem De Sprenk. De Bleek en De Sprenk vormen samen het brongebied van het riviertje De Rips. Het vlak naast elkaar voorkomen van beide namen is treffend en roept tegelijkertijd de vraag op wat ze verschillend maakt. Wijst en Spreng komen voor in combinatie met een tektonische breuk in de ondergrond die sterke kwel veroorzaakt en de twee termen hebben een verschillend verspreidingsgebied. Samenhang tussen wijst en vloeiweiden is nergens duidelijk aanwezig. Wijstwater lijkt gezien de samenstelling ervan ook niet zo geschikt voor bevloeiing. Bleek komt in beide gebieden voor naast de woorden wijst of spreng. Dat maakt het niet waarschijnlijk dat ze dezelfde betekenis hebben. “Bleek” als naam voor een sterk kwelgebied met zwak stromend water en vloeiweiden is toch niet zo overtuigend als het misschien lijkt.

Nogmaals Torrentinus

2009-4 bleek6

We gaan er van uit dat Torrentinus goed thuis was in de Latijnse taal. In Latijnse woordenboeken komen we als betekenis van ’torrens’ niet alleen “stromend water” tegen. Er is nog een andere betekenis. Het bijvoeglijk naamwoord ’torrens’ is ontleend aan het werkwoord ’torrere’ met als betekenis: drogen, roosteren, braden, schroeien, gloeien, ontvlammen. Misschien is dat wel de betekenis die Torrentinus gebruikte. Dat doet meteen denken aan veldnamen zoals De Brand, die ook verspreid over Brabant voorkomen. De meest voorkomende verklaring voor dit toponiem is dat het gaat om gebieden waar brand (=brandstof) werd gehaald, met name turf en heideplaggen.11 Analoog hieraan zou volgens Torrentinus de betekenis van ‘bleek’ aan het eind van de middeleeuwen kunnen samenvallen met ‘plaats waar men brandstof haalde’. En dan niet zo zeer brandstof die zorgde voor een laaiend haardvuur, maar brandstof die juist werd gekenmerkt door het wat zwakkere gloeien en smeulen, turf dus.

Opvallend in dit verband is het veelvuldig voorkomen met name in midden Brabant van de term ‘blekkeling’. Dit begrip staat voor een slechte kwaliteit turf. Chris Buiks schrijft daarover: “De turf werd in allerlei groepen ingedeeld. (…). Heiturf was de slechtste kwaliteit. (…) Dergelijke turf werd ook wel blekkeling of brekeling genoemd.”12

Archiefvermeldingen van de term ‘blekkeling’.

“Van kavels blekkeling, groes of steekturf in het Broek onder Gilze en Rijen”, 1807-1808 en 1810

(Inventaris van het archief van de Nassause Domeinraad)

“een moerbeemd en blekkeling velt, genaamd Buijten Lissert, 4 lopen, te Udenhout”

Schepenbank Oisterwijk, inventarisnummer 439, 27-7-1804

“zwarte en grauwe turf of bleckeling”

Inventaris van het archief van het Dorpsbestuur van Dongen, 1369 – 1811.

“aanhoorende landerijen, weijdens, hout gewassen en heijboodems, bleckeling velde, moer en uijtgesteeken put-ten groot tesamen 80 L 32 R onder Enschot aan het Baenent”

Notariële archieven Oisterwijk, 1594 – 1915, Regestenlijst van inv.nr. 122, akten van notaris Johannes Jacobus Heuvel, 1795.

“een parceel soo bleckelingvelt als uijtgesteecken putten groot samen vier L ter plaetse int broeck genaemt het Houtlaer, west de Lantscheijdinge ” (1736)]

Tilburgse toponiemen in de 16e eeuw: http://www.historietilburg.nl/tbr/PDF/Deel II – H.pdf

 

Blekkeling dus als een slecht soort turf en een blekkeling-veld is de plaats 2009-4 bleek7waar die turf werd gewonnen. Een blekkeling-veld gaat samen met moervelden en uitgestoken turfputten. De uitgang –ling van het woord blekkeling is vrij algemeen, zodat we mogen concluderen dat het eerste deel ‘blekke’ de kern van de betekenis is. ‘Blekke’ duidt daarmee op een soort turf. Hiervoor is al aangehaald dat de betekenis van woorden zoals bleek, blek en blik in veldnamen sterk samenhangen. Feitelijk hebben we met hetzelfde woord te maken dat afhankelijk van het gebruikte dialect soms wat langer en soms wat korter werd uitgesproken. Onze naam ‘bleek’ en het eerste deel van ‘blekkeling’ mogen we daarom als gelijkwaardig beschouwen. Daarmee komen we tot de conclusie, mede dankzij Torrentinus, dat de laatmiddeleeuwse betekenis van ‘bleek’ te maken heeft met turf als brandstof en dat de veldnaam aangeeft dat op die plaats voorheen turf gewonnen werd. In de 19de eeuw en ook nu nog kwam de naam ‘bleek’ vaak voor als (voormalig) ven. We mogen ervan uitgaan dat die vennen in vroeger tijden turf hebben bevat, die als brandstof is gewonnen, waardoor een open ven ontstond.

Samenvatting

Naast de betekenis van ‘bleek’ als bleekveld voor de witte was, komt die naam ook voor in een andere betekenis. Op zoek naar die tweede laatmiddeleeuwse betekenis zijn we uitgegaan van de vertaling van de naam Van den Bleek in de Latijnse variant Torrentinus, gebaseerd op een verkleinwoord bij ’torrens’, dat twee verschillende betekenissen kan hebben. Vanuit de betekenis ‘stromend water’ hebben we een verband gezocht met vloeiweiden en kwelgebieden en met toponiemen als vloed, wijst en spreng. Een duidelijke conclusie voor de betekenis van ‘bleek’ is daaruit niet te trekken. Dat is wel het geval met de andere betekenis van ’torrens’ die in verband gebracht kan worden met turf als brandstof. De midden Brabantse term blekkeling voor een slechte kwaliteit turf geeft daarbij de doorslag. Een ‘bleek’ is een plaats waar voorheen turf gewonnen werd. Een aantal ‘bleken’ veranderden na het ‘leegsteken’ in open vennen, waarbij de oorspronkelijke naam gehandhaafd bleef.13

NOTEN:

1. Historische atlas van Noord-Brabant 1836-1843 (Tilburg 2008)

2. Er is gebruik gemaakt van: H.Beijers en G.v.Bussel, Van d’n Aabeemd tot de Zwijnsput (Helmond 1996); A.P.de Bont; Dialekt van Kempenland deel III, geografische namen (Assen 1969); H.E.M.Mélotte en J.Molemans, Noord-Brabantse plaatsnamen (Valkenswaard 1979); R.v.Berkom, Voorlopige lijst van toponymen in Nistelrode en Vorstenbosch (Nistelrode 1988); W.H.Cornelissen, Toponiemen Veghel; http://www.henkbeijersarchiefcollectie.nl/toponymie,

http://www.historietilburg.nl/ en www.bhic.nl

3. Middelnederlands woordenboek

4. Woordenboek van de Nederlandse Taal

5. G.J.Baaijens, F.H.Everts, A.P.Grootjans; Traditionele bevloeiing van grasland; Expertisecentrum LNV (Wageningen 2001)

6. J.Burny, Bijdrage tot de historische ecologie van de Limburgse Kempen (Maastricht 1999)

7. H.Beijers, G.v.Bussel; Van d’n Aabeemd tot de Zwijnsput (Helmond 1996)

8. Frans Slits, Laurentius Torrentinus, Bijdrage tot de geschiedenis van Gemert nr 19 (Gemert 1995). De auteur legt overigens geen relatie tussen de naam Torrentinus en de naam Van den Bleek. De Gemertse familie Van den Bleek is genoemd naar een Middeleeuws goed Ten Bleek, waarvan de familie eigenaar geweest moet zijn. In Gemert komt die naam niet voor. Bij het gebied De Bleek in De Mortel bestond in de middeleeuwen nog geen hoeve met die naam. Middeleeuwse goederen met de naam Ten Bleek treffen we wel aan in Tongelre, Son en Breugel, Liempde en Beek en Donk. (zie H.Beijers, G.v.Bussel; Van d’n Aabeemd tot de Zwijnsput (Helmond 1996)

9. R.v.Berkom; Voorlopige lijst van toponymen in Nistelrode en Vorstenbosch (Nistelrode 1988)

10. J.Timmers, Cultuurhistorische aspecten van wijstgronden, in: Gemerts Heem jrg 45 (2003) nr 3.

11. Zie bijv. Beijers en Van Bussel en andere publicaties, genoemd in noot 2.

12. Chr. Buiks, Laatmiddeleeuws landschap en veldnamen in Baronie van Breda.

13. Met dank aan Bart Beex, Lauran Toorians en Frans Slits voor hun opmerkingen bij een eerdere versie van dit artikel.

Bekijk PDF

GH-2009-03 Land van Belofte

 

2011-4 kap0

Floris van Einatten

In de eerste week van februari van dit jaar werd op het nieuwe pand vooraan in de Virmundtstraat ter hoogte van de vroegere ‘bakkerij Van Daal’ een nieuw huisnaambord aangebracht met de intrigerende naam ‘Land van Belofte’ anno 1500. Dit vraagt om een verklaring. In de 18de eeuw was die naam nog algemeen bekend in Gemert. Tot 1726 zou toen iedereen gewezen hebben naar het huis in de Kerkstraat van Theodorus Plaum, de zwager van pastoor Gautius. Het was het tweede huis van de hoek met de toen geheten Vloeyendijk (nu Virmundtstraat). Op 15 november van genoemd jaar verkocht hij namelijk dat huis met aangelag aan zekere Adam Blankaert (Rechterlijk Archief Gemert R175 dd 15.11.1726). 2009-3 kap2Bedoeld pand had een diepe hof tot aan het Gelind en was geweegd via de Vloeyendijk. De eigenaar van het Land van Belofte moest daarom ook meebetalen aan het onderhoud van die (zand)straat alsook aan het hek en de slagboom die die weg afsloot. Daarvoor in ruil kreeg hij wel “het eeuwigdurend gebruik om daar te mogen drijven, rijden, varen en leiden”. Het bevreemdt misschien om een huis naar een “Land (van Belofte)” te noemen, maar daarvan zijn, met uiteenlopende historische achtergronden, de voorbeelden te over. 2009-3 kap3Wel is het zo dat we terug moeten naar de zestiende eeuw om op deze locatie in Gemert nog geen bebouwing aan te treffen. In 1500 was zelfs de hele oostkant van de Kerkstraat nog onbebouwd en toen was dat hele gebied in alle opzichten nog een “Land van Belofte”.

Bekijk PDF

GH-2009-03 Dingbank aan de plaatse bij het kasteel

DINGBANK AAN DE PLAATSE BIJ HET KASTEEL

Ad Otten

Het is niet bekend hoe de omgeving van de Gemertse kasteelgebouwen er uit heeft gezien in de periode voor de bouw van het poortgebouw aan de Kasteellaan. Het gracieuze gebouw met de ons bekende Maria Theutonica boven de ophaalbrug dateert van 1607. Gebouwd derhalve midden in de Tachtigjarige Oorlog. Gemert was weliswaar neutraal gebied en als zodanig ook gerespecteerd door beide elkaar bevechtende partijen maar toch had Gemert regelmatig te lijden van muitende dan wel rondtrekkende legerbendes. Dat moet de Duitse Orde hebben doen besluiten om het kasteel van Gemert een extra beveiliging te geven met een buitengracht en een poortgebouw. Daartoe werd toen ook het riviertje de Beek, dat we nu kennen als de (kasteel)Rips, gekanaliseerd of beter gezegd verlegd, terwijl tegelijk de bovenloop van dat riviertje van meer water werd voorzien door een verbinding te graven met de (echte) Rips. Jan Timmers schetste daarvan in ons tijdschrift een overtuigend beeld onder de titel ‘De Rips en de Beek – historisch watermanagement in het dorp’.1 In de periode vóór de aanleg van de buitengracht moeten de grachten om kasteel en voorburcht meer rechtstreeks met water zijn gevuld uit genoemde Beek. Voor een exacte reconstructie zullen we echter moeten wachten op eventuele resultaten van archeologisch onderzoek in kasteelpark, Ridderplein en/of de omgeving van de Ridder Rutgerlaan.

Archiefstukken van vóór 1607 leveren wel allerhande gegevens die de fantasie prikkelen hoe het er in het centrum van Gemert van vóór die tijd moet hebben uitgezien. Denk maar eens aan vermeldingen van bijvoorbeeld ‘de hamei’ en van ‘de dingbank’ aan de Plaatse oftewel Merckte van Gemert? Onder een hamei wordt doorgaans verstaan een poort 2009-3 ding1met een valhek, als afsluitbare toegang tot een kasteel, stad of vesting. Een dingbank is op zijn minst een nauwkeurig afgebakend ‘perk’ in de open lucht waarbinnen men rechtsgedingen pleegt te houden. Veelal in het centrum van dorp of stad. Vóór de bouw van het kasteel in Gemert moet er zo’n ‘rechtsperk’ zijn geweest dat luisterde naar de naam ‘Prieeleijk’, ergens aan de plaats van het tegenwoordige parkeerterrein op de hoek Molenstraat-Haageijk. De naam Haageijk herinnert zelfs aan de bijzondere functie van deze locatie in het verleden, want toen in de loop van de vijftiende eeuw de dingbank verhuisde naar de omgeving van het kasteel ‘verwilderde’ heel geleidelijk de naam prieeleik tot haageijk. Althans de eerste naam geraakt in de loop van de vijftiende eeuw in onbruik terwijl de tweede voor aanduiding van dezelfde locatie juist opduikt. 2

Dingbank op kasteelbrug

Bij toeval vond de auteur van dit artikel een erg precieze beschrijving van de plek waar in 1483 in Gemert een ‘geding’ werd gehouden. Op 10 mei van dat jaar dient er namelijk een zaak tegen zekere Wouter Cnoep die ‘het vel’ van zijn broer zou hebben gestolen. Voor alle duidelijkheid: met ‘het vel’ van zijn broer is hier bedoeld diens vel(len) leerhuid(en). Hoe het ook zij: Wouter Cnoep bekent de diefstal en de Gemertse schepenen tekenen zijn bekentenis op in het schepenbankregister.3 De aanhef in de daarover opgemaakte akte luidt: “dat voir ons comen is Wouter Cnoep op den brughen vanden Huys van Ghemert buten de porten”. Het geding werd dus gehouden op de brug van het Huis van Gemert buiten de poort. Met het Huis van Gemert is het kasteel bedoeld – dat zal iedereen duidelijk zijn – en ‘buiten de poort’ is vanuit het dorp gezien, gewoon ‘vóór de kasteelpoort’. We mogen er van uitgaan dat er in 1483 zeker al sprake zal zijn geweest van een hoofdburcht en een voorburcht, beide voorzien van een poort en een brug. En laten we maar aannemen dat die voorburcht op dezelfde plaats lag als nu het geval is, al zijn er wel redenen om daaraan op zijn minst te twijfelen. De inscriptie op de poortdoorgang naast het hoekpaviljoen (‘de donjon’) maakt immers duidelijk dat díe poort pas dateert van 1548 en er is geen archiefstuk dat aantoont dat het hier een vervanging betreft van een eerdere poort. Maar dat ter zijde. Voor het houden van een rechtsgeding lijkt de brug naar welke poort van de voorburcht dan ook, in elk geval een meer voor de hand liggende locatie dan de brug naar de hoofdburcht. Maarrr… het kan ook zo geweest zijn dat er in 1483 al een derde brug is geweest. Een brug over de Beek bijvoorbeeld die vanaf ‘de Plaatse van Gemert’ direct voerde naar de in 1548 gereedgekomen poortdoorgang naast de donjon (zie situatieschets). En ‘aan de Plaatse’, lijkt het bovendien een nog geëigender locatie om recht te spreken, want daar zit je exact op de scheiding van de openbare ruimte en het domein van de residentie van de vrijheer van Gemert. Maar het blijft vooralsnog gissen, terwijl er vóór 1548 bovendien op een andere plek een poort in de voorburcht kan zijn geweest.

De situatie aan de Plaatse vanaf 1548

Vanaf 1548 weten we in elk geval exact de plaats van de brug naar de voorburcht. De aanname van een derde slotbrug (in combinatie met een hamei) aan de Plaatse lijkt dan nog meer voor de hand te liggen. En dat past bovendien heel goed bij de verkoop op 10 maart 1549 van een huis, hof en erf, gelegen te Gemert “aen die brugghe tegen die hameye over”.4 Met de brug in dit citaat moet de brug zijn bedoeld over de Beek ergens omtrent de plaats waar nu Binderseind (indertijd geheten Beekstraat) overgaat in Ridderplein (vroeger Plaatse of Merckt).

In de bijgaande plattegrond is een poging gedaan tot reconstructie van een en ander. Het geschetste idee met de drie bruggen past ook met de in diverse archiefstukken uit de tweede helft van de zestiende eeuw genoemde ‘dingbank’ die telkens wordt gelokaliseerd aan de Plaatse of Merckte van Gemert. Het hiervoor besproken huis “aen die brugghe tegen die hameye over” zou wel eens hetzelfde huis kunnen zijn dat in 1563 wordt omschreven als “gelegen tot Gemert ontrent der dingbancke bijde steenen brugge”.5 In beide akten blijkt Peter de Cock de eigenaar van het huis, en de stenen brug is zonder twijfel de brug die Beekstraat/Binderseind over de Beek heen verbindt met de Merckt van Gemert. Kwam men in Gemert over de brug dan stootte men ‘op de Plaatse’ op de dingbank en dat kan naar mijn gevoel niet ver zijn geweest van de plek waar in 1483 Wouter Cnoep bekende dat hij het vel van zijn broer had gestolen….

Locatie dingbank van vóór en na 1607

2009-3 ding2

2009-3 ding3Zoals in de aanhef van dit artikel geschreven, ontstaat rond 1607 een nieuwe toegang tot het kasteelcomplex. KasteelRips, Kasteellaan, buitengracht en poortgebouw zijn nieuwe onderdelen op de plattegrond van de Commanderij. Hamei en dingbank ben ik na 1607 als toponiem in het dorp niet meer tegengekomen, terwijl de dingbank toch tot in de achttiende eeuw blijft bestaan. Een verklaring daarvoor zou kunnen zijn dat door de aanleg van kasteellaan, buitengracht en de (kasteel)Rips, zegmaar de nieuwe toegang tot het kasteel, men besloten heeft om de dingbank gelegen bij de oude kasteeltoegang aan de Merckt wat op te schuiven waardoor die is komen liggen aan de andere kant van de gracht op het kasteelterrein in plaats van eerder tegen het kasteelterrein. Nota bene ook de schepenbank in Gemert had officieel te vergaderen op het kasteel.

Op een achttiende-eeuwse plattegrond van het kasteelcomplex kun je aan de binnenzijde van de buitengracht een naar de Merckt gekeerd ‘perkje’ ontwaren. De prent van Romein de Hooghe uit 1700 maakt dat plekje nog intrigerender. Het is overdekt en het lijkt wel een flink uit de kluiten gewassen prieel!? Zou dat de Gemertse dingbank kunnen zijn van na 1607? Als dat bevestigd zou kunnen worden dan lijkt het er op dat die dingbank vanaf de middeleeuwen, of in elk geval vanaf 1548, is blijven liggen op nagenoeg dezelfde locatie. Daar, ter hoogte van bushalte en patatten-terras tegenover de gildenbeelden op het Ridderplein, zullen we dan ook moeten zoeken naar de hamei oftewel de vroegere toegang tot het kasteel…. Opmerkenswaard is zeker ook dat vlakbij deze locatie, maar dan aan de marktkant van de gracht in 1696 een met leien overdekte (schand)kaak werd gebouwd met een gouden windvaan op het dak. En deze ‘kaek’ werd tegelijk onderhouden met ‘de leene lanxt het graft’ oftewel de leuning langs de (buiten)gracht.6

Tot besluit geef ik hier nog een argument om de vroegere bedding van de Beek te situeren langs de straat (zie situatieschets) op de plaats van de vroegere buitengracht. De tegenover de huidige ‘oude kerk van Gemert’ gelegen ‘olde kercke’ had blijkens de zogenaamde Paalbrief uit 1326 een omgrachting7 en waar zou die anders water vandaan gehaald moeten hebben dan van de Beek?

NOTEN:

1. Jan Timmers, de Rips en de Beek – historisch watermanagement in het dorp, Gemerts Heem 2008 nr.1 p.10-17.

2. Ad Otten, Haageijk: Gerecht in Prieeleik, in: Gemerts Heem 2001 nr.2 p.27 e.v.

3. Gemeentearchief Gemert-Bakel – schepenprotocollen Gemert R96 f.118 verso, d.d. 10.5.1483.

4. id. Gemert R105 dd. 10.3.1549

5. id. Gemert R107 f.174 dd. 16.8.1563

6. Maria van de Vossenberg-Lorteije & Ad Otten, Gemertse kaak met leien gedekt, in: Gemerts Heem 2005 nr.3 p. 1-3.

7. BHIC – Archief van de Kommanderij van de Duitse Orde te Gemert 1249-1795, invnr. 8; zie ook: Ad Otten, ‘In den Pellicaen’ en ‘In die Olde Kerke’, Gemerts Heem 2005 nr.3 p.16-24.

Bekijk PDF