GH-2009-04 Knaak voor telefoonnummer 1
Ad Otten
Wijlen Jan Corstens vertelde me dat zijn vader (Henri Corstens) in 1926 op de veiling van de inventaris van de kort tevoren overleden mevrouw Fientje Verschure een heel bijzonder artikel kocht. En dat was: telefoonnummer één! Fientje Verschure was een rijke madam, met ondermeer een butler en een koetsier in dienst, zij was de presidente van de Vereeniging tot bescherming van rooms-katholieke meisjes, en zij woonde in het pand dat nu dienst doet als gemeentehuis. Op 5 november 1925 kwam zij te overlijden en de gemeente Gemert besloot na enige tijd om het grote herenhuis aan te kopen om te dienen als gemeentehuis. De aan de textielfabrikantenfamilie Prinzen verwante familie Verschure besloot intussen een groot deel van de inventaris van wijlen Fientje in het openbaar te verkopen. En daarbij was ook het telefoonnummer. Dat kreeg de gemeente bij de aankoop van het kapitale pand er niet zomaar voor niks bij. En daar was toch wel belangstelling voor, want zeg nou zelf, wat is er nou mooier dan dat het gemeentehuis in een plaats ook telefoonnummer één heeft in die plaats. Maar, zoals gezegd, voor het exclusieve telefoonnummer één moest apart betaald worden. En wat bleek? De gemeente was niet de enige met belangstelling voor dat unieke nummer. Henri Corstens, koffiebrander, theehandelaar, tabaksfabrikant, grossier in koloniale waren, en al jarenlang ook raadslid, bood maar liefst een knaak voor Fientjes telefoonnummer. En dát was de gemeente toch al te gortig. Henri Corstens verwierf zo het telefoonnummer één in Gemert. En het toeval wil dat jaren nadat zoon Jan dit verhaal over zijn vader vertelde dat er plotseling een advertentiefolder van Henri Corstens komt bovendrijven met een niet mis te verstane bevestiging. Telefoonnummer 1, dat was ook reclame!
Bekijk PDF
GH-2009-04 Wapen Predikheren
Ad Otten
Aan de voorgevel van Binderseind 2 is een paar maanden geleden een spiksplinternieuw wapenbord gehangen. Iedereen met het Gemertse een beetje vertrouwd zal het meteen beschouwen als iets van ‘het Gemert eigene’. Wit-zwart met een gouden randje, dat staat toch immers voor de kleuren van Gemert? Ja, dat wel, maar het betreft hier het wapen van de Dominicanen, ook wel bekend als de Predikheren. Zij vestigden op deze locatie in 1639 hun uit ‘s-Hertogenbosch door de Geuzen verdreven klooster met een naar de Markt van Gemert gerichte kloosterkapel. In de roerige periode van de Tachtigjarige Oorlog was Gemert Vrijstaat voor deze kloosterlingen hun vrijhaven.
Zij brachten ook een wonderbaar beeld van Maria met de Rozenkrans mee naar Gemert dat al meteen vele pelgrims trok. In 1643 bestond het klooster behalve een kapel al uit drie huizingen en een brouwerij met hof en boomgaard. Nog hetzelfde jaar kreeg het nieuwe klooster het recht om ook zelf novicen aan te nemen en niets leek een nieuwe bloeiperiode van dit van oorsprong Bossche klooster nog in de weg te staan. Na de Vrede van Munster werd Gemert echter bezet door de Geuzen en werden ook hier kerken en kloosters in beslag genomen en gesloten.
De predikheren vertrokken in 1649 noodgedwongen naar Mechelen en toen Gemert na veertien jaar procederen haar soevereine rechten herkreeg kwamen zij slechts terug als leraren aan de Latijnse School. Hun klooster in Gemert, zo was door de Duitse Orde met Den Haag overeengekomen, werd beschikbaar gesteld voor de Gereformeerde godsdienst en zo kreeg Gemert in haar centrum een ‘Geuzen-eiland’, dat we nu kennen als “d’n Engelenburcht”. Stichting Gemert Vrijstaat bracht het wapen van de Dominicanen terug aan de gevel als herinnering aan een bijzonder stukje Gemertse geschiedenis.
Bekijk PDFGH-2009-04 De groentenkas van het kasteel
Ad Otten
Menigeen zal het zich wel eens hebben afgevraagd. Wat voor bestemming mag toch wel dat aparte gebouwtje, helemaal opgenomen in ‘de moestuinmuur’ van het kasteel hebben
gehad? Niets kan dat duidelijker maken dan foto’s van zo’n zestig tot zeventig jaar geleden. Het blijkt een grote groentekas te zijn geweest en tegen de muur was nog een groentekas en daarvoor lagen ook nog een paar rijen, met glas afgedekte, groentebakken. Tot de vestiging van de Jezuïeten op het kasteel in de jaren 1880-1881 was er nog een directe verbinding van het Hopveld naar het poortgebouw van het kasteel. De Jezuïeten, en later ook de Congregatie van de Heilige Geest, trokken op de seminaries die ze hier vestigden, heel veel priesterstudenten. En al die monden werden gevoed met eigen groenten. De ommuring van de moestuin en de bouw van de groentekas dateert uit die tijd.
Bekijk PDF
GH-2009-04 Gemertse weefnijverheid vergelijkbaar met Tilburg
GEMERTSE WEEFNIJVERHEID VERGELIJKBAAR MET TILBURG
Gerard van Gurp publiceerde vorig jaar in ‘Textielhistorische Bijdragen Jrg.48 (2008)” een uitgebreid artikel van 31 bladzijden over de Gemertse weefnijverheid van weleer onder de titel: ‘Gemerts linnen en de proto-industrie in de Meierij van ‘s-Hertogenbosch tijdens de zeventiende en achttiende eeuw’. Het is in zekere zin een vervolg op het door Gerard in 2004 gepubliceerde boek: “Brabantse stoffen op de wereldmarkt”, met als ondertitel: “Proto-industrialisering in de Meierij van ‘s-Hertogenbosch. 1620-1820”.
In deze nieuwe publicatie komt Van Gurp tot een conclusie waarin hij de productiecapaciteit van Gemert vergelijkbaar acht met die van Tilburg en iets kleiner inschat als die van Helmond. Het bevestigt het belang van Gemert als weversplaats. Hierna volgt de complete conclusie van de auteur:
De vrije Rijksheerlijkheid Gemert, een neutraal gebied buiten de Republiek, blijkt tijdens de zeventiende en achttiende eeuw een belangrijke rol te hebben gespeeld in de proto-industriële handel van de Meierij van ‘s-Hertogenbosch met de Republiek en de wereldmarkt. Hoewel het in politiek opzicht gescheiden was van de Republiek en van Staats-Brabant, met uitzondering van de periode 1648 tot 1662 toen de Staten-Generaal de soevereiniteit uitoefenden, was de linnennijverheid er economisch wel mee verbonden. Deze linnennijverheid die als proto-industrie gekenmerkt kan worden, was sterk georiënteerd op Eindhoven en Helmond. Fabrikeurs uit Gemert transporteerden hun producten naar deze twee steden en maakten op clandestiene wijze gebruik van de vrijheid van in- en uitvoerrechten van deze steden met de Republiek. Zij heeft een substantiële bijdrage geleverd aan de proto-industrie van de Meierij en daarmee aan de economie van de Republiek. Het is moeilijk gebleken de omvang van de linnenproductie en van de handel daarin kwantitatief vast te stellen, hiervoor ontbreken bronnen. Wel kon met behulp van boedelinventarissen schattingen worden gemaakt over het aantal weefgetouwen en dus over de productiecapaciteit in Gemert. Uit die schattingen blijkt dat deze productie vergelijkbaar was met die in Tilburg, maar wat kleiner dan die in Helmond. Ook de organisatie van de proto-industrie vertoonde overeenkomsten met die in de Eindhoven-Helmond regio. In het begin van de zeventiende eeuw vond handel plaats met Spanje, later vooral met Eindhoven en Helmond en via deze steden met andere gebieden en met Haarlem. Ook werd er direct naar Holland linnen uitgevoerd. Tijdens de achttiende eeuw was er commissionnaire nijverheid voor kooplieden in Haarlem. Ook was in de achttiende eeuw sprake van enige export naar Caribisch gebied. Zo blijkt dat buiten de grenzen van de Republiek een textielnijverheid tot bloei kon komen die nauw verbonden was met de Meierij van ‘s-Hertogenbosch.
Aan het eind van de achttiende eeuw en gedurende de Bataafs-Franse Tijd liep de bedrijvigheid in de textielnijverheid sterk terug, net als in de Meierij, maar na 1813 nam deze weer toe. De Gemertse linnen- en katoenproductie bleef voor een deel afhankelijk van de textielnijverheid in Helmond en Eindhoven. Dit was waarschijnlijk een van de oorzaken van het achterblijven van de industrialisatie in Gemert.
(Red. – AO)
Bekijk PDF
GH-2009-04 Eindhoven huurde Gemertse meester 1602-1605
EINDHOVEN HUURDE GEMERTSE MEESTER 1602-1605
MEESTER WILLEM MAES [MASIUS VAN GEMERT]
Johan Melssen
In het jaar 1602 zit de stad Eindhoven vrij plotseling zonder Latijnse ‘meester’. De stad geeft voerman Cornelis Aelberts 2 gulden om de pastoor en mr. Peter Rythovius (secretaris) naar Gemert te brengen om daar ‘den Latijnse schoolmeester te huren.’ Volgens aantekening van de stadssecretaris gebeurde dat op 3 december 1602. Een dag later brengt een bode de pastoor het bericht van de Latijnse schoolmeester dat de pastoor meteen doorzendt naar Aert van Hoeffve.1 Daarop komt de pastoor met schepenen en mr. Willem ‘Masius’, ‘aankomende schoolmeester’, op 9 december bijeen om een akkoord te sluiten.2
Op 29 december 1602 is Masius weer ten huize van Van Hoeffve ‘om de school te bedienen’, dus dit keer om zijn contract te tekenen; overigens is hij voordien al in Eindhoven geweest om de school te bezien.
Het contract met Maes stelt dat het ‘stedeken Eyndhoven’ door het vertrek van heer Aert Christoffels geen schoolmeester meer had, tot groot nadeel van de jeugd en de jonkheid. De magistraat sluit daarop ’tot instructie van die jonkheid’ eind december 1602 een akkoord met mr. Willem Maes, die het schoolmeestersambt binnen de stad aanneemt voor een periode van 6 jaar. Na drie jaar kan afstand worden gedaan van dit ambt als een van beide partijen dat zou willen, met inachtneming van een opzegtermijn van een half jaar.
Mr. Willem krijgt daarvoor jaarlijks 100 gulden, te weten van de stad en van de H. Geest samen 70 gulden en van het kapittel 30 gulden, en verder 1 mud rog van de stad, 1 mud van de H. Geest en 1 mud van de deken der stad. Bovendien zal hij vrij zijn van alle stadslasten en accijnzen en krijgt hij van iedere klerk of student jaarlijks 30 stuivers.
Het contract gaat in te St. Jansmis midzomer, dat is 24 juni 1603, en Masius wordt na verloop van tijd beloond3 en zal daarnaast als blijk van dank van de stad een ton bier (of daarvoor 6 gulden) ontvangen tot ‘de intrek van de dienst’4 en van de heren van het kapittel jaarlijks nog eens vier gulden.5
Dat hij ook werkelijk vrij was van de stadslasten blijkt onder meer uit de schouwlijst van 1604, waar bij ‘meester Willem schoelmeester’ wordt aangetekend ‘niet ontvangen’.6
Met Kerst 1603 is sprake van uitbetalingen door de borgemeesters aan mr. Willem Maes van 35 gulden voor zijn verdiend loon als schoolmeester van de stad Eindhoven, van 6 gulden voor de waarde van een ton bier, hem ex favore vergund, van 9 gulden en 18 stuivers voor de waarde van een mud rog en 1 gulden en 5 stuivers van bodenloon van Gemert op Eindhoven. Bovendien betalen de borgemeesters aan de accijnsmeesters 3 gulden en 16½ stuiver voor bieraccijns van het door mr. Willem gebruikte bier, omdat ‘het kapittel en de suppoosten daarvan vrij zijn’ (1602/3) of omdat de magistraat hem bij zijn aanstelling vrijdom van de bieraccijns had beloofd c.q. omdat hij ‘vrij is met het kapittel’ (1603/4).
Ook per Kerst 1604 krijgt hij 36 gulden en 9 gulden als waarde van 1 mud rog uitgekeerd. Per St. Jansmis 1605 krijgt hij 22-10-0 voor zowel het geld als de rog7, wat inhoudt dat dit een half jaarsalaris is. Masius van Gemert stapte per St. Jan 1605 dus weer uit de Eindhovense dienst.
NOTEN:
1. Van Hoeffve zal toen de president-schepen van Eindhoven zijn geweest.
2. Nog [8 december 1602] heeft de schoolmeester, van Breda komende, verteerd wat de borgemeesters en schepenen met de pastoor hebben afgesproken 1-4-0. Onduidelijk is of deze post met de schoolmeestersposten in Eindhoven verband houdt, of met de gevangenschap van de pastoor van Eindhoven in Breda eerder in 1602.
3. Dus achteraf.
4. Bij het aangaan van de betrekking.
5. Regionaal Hist. Centrum Eindhoven (RHCe), Rechterlijk archief Eindhoven, invnr. 1551, aktenr. 148, 28 december 1602. Stuk getekend door Joannes Keutsius namens het kapittel, Wilhelm Maess, P. Rythovius (secretaris); L.G.Houben, Geschiedenis van Eindhoven I (Turnhout, 1889), 310 lijkt zijn benoeming op 26 april 1601 te dateren.
6. RHCe, Archief van de stad Eindhoven 1437-1810, inv.nr. 501, Bijlage borgemeestersrekening 1603/4, Rekening schouwgeld.
7. Op een andere plaats is sprake van 6 vaten ter waarde van 6 gulden per 25 juni 1605.
Bekijk PDFGH-2009-04 Bommen op centrum Gemert
BOMMEN OP CENTRUM GEMERT
Ruud Wildekamp
In het eerste deel van “Sporen van de oorlog” berichtten we in Gemerts Heem 2008 (nr.1) over drie kogelgaten in de zijmuur van het huidige hotel ‘De Hoefpoort’. Die gaten zijn het resultaat van een vuurgevecht in de ochtend van 11 mei 1940 tussen de Duitse invallers en het geniedetachement ‘Frets’ dat de nacht op het kasteel had doorgebracht. Deze beschadigingen zijn echter niet de enige aan de gebouwen aan het Ridderplein, dat in die tumultvolle dagen nog Borretplein heet. Ook aan het gemeentehuis, dat in 1941 werd heropend, zijn sporen van de oorlog te vinden. In de zijgevel van dat gebouw, rechts van de huidige hoofdingang, zijn hoog in de muur twee diepe gaten te zien. Nog opvallender zijn de gaten in de hardstenen omlijsting bij het gemeentewapen boven de toenmalige hoofdingang. Opvallend is vooral de beschadiging recht boven het gemeentewapen. Op de foto’s van het gebouw die bij de opening zijn genomen zijn deze gaten nog niet aanwezig. We zien ze pas op foto’s die na de bevrijding van Gemert zijn gemaakt…
Bedoelde gaten zijn het resultaat van een tweetal Duitse bommen die om 04.50 in de ochtend van 5 oktober 1944 op het Borretplein ontploften.¹ Heel het kasteel trilde en veel ruiten vlogen aan stukken. Grote paniek onder de paters en fraters en snel schoot eenieder enkele kledingstukken aan. Zouden nog meer bommen volgen? De fraters van het kasteel vroegen zich in hun dagboek af of de bommen voor hun huis waren bedoeld. Pater Loffeld meldde dat hij eerst een vliegtuig enkele malen laag over had horen cirkelen en daarop vallende voorwerpen waarnam. Direct daarop volgden de explosies en vlogen ook de vensters van zijn kamer aan diggelen. Een inventarisatie door de Gemertse luchtbeschermingsdienst leerde al snel dat er geen gewonden waren, maar dat de materiële schade groot was.
Het toeval wil dat, juist de dag tevoren, de Royal Mechanical and Electrical Engineers, van het 2e Bataljon van het East Yorkshire Regiment als een deel van de 8th Infantry Brigade, hun werkplaatsen op het plein hadden ontruimd. De Yorkshires, die vanaf 27 september in Gemert waren geplaatst, werden hier afgelost door de 44th (Lowland) Infantry Brigade, een deel van de 15th Scottish Infantry Division. Deze divisie werd in het gebied Helmond-Bakel-Gemert gelegerd. Na een verblijf van twee dagen in Helmond vestigde de divisiestaf, onder de boomlange Major General Colin M. Barber, zich in het poortgebouw van het Gemertse kasteel. Korte tijd later, maar pas na die 5de oktober, startten ook de Engineers van deze Schotse brigade hun werkzaamheden op het plein. Het mag dus een wonder heten dat, op het moment van de explosies, zich geen Britse troepen op het Borretplein bevonden. Een aanwezige wachtpost op het plein was met de schrik vrijgekomen. Naar Annie van de Kimmenade-Beekmans boek ‘Kasteel bezet – kasteel bevrijd’ was de lantaarn die hij bij zich droeg verdwenen. Alleen het hengsel had hij nog in zijn hand. Bij het poortgebouw zou een bomscherf dwars door een munitiewagen zijn gevlogen. Mocht de wagen zijn geëxplodeerd dan had zich in het centrum van Gemert waarschijnlijk een ramp voltrokken.
Alle gebouwen en woningen rond het plein hadden schade opgelopen. Nauwelijks een raam was nog heel, praktisch alle deuren en vensters waren ontzet en talloze dakpannen lagen aan diggelen op de grond. Het woonhuis van de familie Woolderink, juist naast het gemeentehuis, was zwaar beschadigd. Bomscherven waren door ramen en deuren gevlogen en hadden ook de nodige vernielingen aan beddengoed aangericht. Ook van het karakteristieke pand van Reijnen (nu café ‘De Veldwachter’) lagen alle ruiten eruit, waren vensters uit de sponningen gelicht en gaten in de gevel geslagen. Uit het pas gerenoveerde gemeentehuis was al het glas verdwenen en ook daar: gaten in de gevel. Bij het kasteel waren alle ruiten aan de pleinzijde kapot, had de nieuwe hoektoren schade aan de dakspits, en in het park waren enkele bomen ontworteld.
De bom die de grootste krater veroorzaakte had ook de waterleiding getroffen, waardoor de krater al snel vol liep met water, en een deel van het centrum van Gemert enige dagen zonder water kwam te zitten.
De uit leden van het voormalig verzet bestaande Orde-Dienst [OD], die zich had opgeworpen als een soort van hulppolitie, zette Gemertse NSB-ers en andere geïnterneerden aan het werk om de kraters dicht te gooien. Onder het toeziend oog van een of meerdere OD-ers en veel kijklustige dorpsgenoten, werd in een rustig tempo doorgewerkt. Soms zelfs, maar dat hing van de bewaker af, werden er rookpauzes ingelast.
Welk Duits vliegtuig en welke Duitse eenheid de nachtrust van de paters en fraters, maar ook die van de bewoners van het centrum van Gemert, verstoorde, is een niet eenvoudig te beantwoorden vraag. De Luftwaffe had in 1944 zware verliezen geleden maar was, in deze periode van de oorlog, nog lang niet verslagen. Dat ze nog in staat was om zware bombardementen uit te voeren had Eindhoven in de nacht van 19 september ervaren, al was dit wel een van de laatste aanvallen met zware bommenwerpers. De bommen in Gemert waren echter niet van een groep bommenwerpers maar, naar het verslag van Loffeld te oordelen, afgeworpen door één toestel dat nog enkele malen heeft rondgevlogen alvorens de bomlading te lossen. Dit feit en het tijdstip sluiten een aanval van een Messerschmitt Me 262 straalvliegtuig uit. Dit toestel werd wel geregeld tegen geallieerden ingezet als bommenwerper, maar alleen bij daglicht. Door de grotere snelheid was het ook niet in staat om rondjes te draaien. Meer voor de hand liggend is een jachtbommenwerper van een “Nachtschlagd-Einheit”. Later in oktober 1944 zijn deze in de nachtelijke uren ook geregeld ingezet tegen troepenconcentraties rond Deurne en Helmond. Een recent verschenen boek over deze eenheden brengt uitkomst. In de nacht van 4 op 5 oktober werden meerdere nachtelijke aanvallen gevlogen tegen het Amerikaanse front in de omgeving van Geilenkirchen. Nachtschlagd-Gruppe 2, uitgerust met bommenwerpers van het type Junkers Ju 87D, vloog met zeventien toestellen de laatste aanval van die nacht naar doelen in België en Noord-Frankrijk. Niet alle Junkers vonden hun doel in het nachtelijke duister en dan was het toegestaan om gelegenheidsdoelen aan te vallen. Waarschijnlijk is het één van deze toestellen geweest die zijn bommen op het asteel richtte. Een niet onlogisch doel! Geallieerde legers, en ook de Duitse, brachten vaak de staven van grotere eenheden onder in grote gebouwen. Kastelen hadden dikwijls de voorkeur van hooggeplaatste generaals. Dat het kasteel in Gemert moest worden aangevallen werd niet vermeld, evenmin het centrum van Oss, waar deze nacht ook enkele bommen vielen. Voor een Ju 87 spreekt ook het bomkaliber. Een lading van een 250 kg bom onder de romp en 50 kg bommen onder de vleugels was voor dit toestel niet ongewoon.²
1) Het dagboek van de Fraters spreekt van drie gevallen bommen en ook meester Derks uit De Mortel heeft het in zijn dagboek over drie bommen. Het dagboek van de 15th Scottish Infantry Division meldt twee bommen en Annie van de Kimmenade in ‘Kasteel bezet – kasteel bevrijd’ schrijft over twee kraters, één van acht en één van twee meter doorsnede. De foto’s die Loffeld na het gebeuren op het Borretplein maakte laten slechts een grote en een kleinere krater zien. De kraterdiameters komen overeen met de vuistregel van het Explosieven OpruimingsCommando [EOC] voor bommen van 250 resp. 50 kg.
2) De Junkers Ju 87, ook wel bekend als “Stuka” of Sturzkampfflugzeug (duikbommenwerper) was een vliegtuig dat in de beginjaren van de oorlog heeft bijgedragen tot de successen van het Duitse leger. In een steile duikvlucht was het in staat, met haar bommen (een van 250 kg onder de romp en vier van 50 kg, twee onder elke vleugel), hindernissen voor het front op te ruimen. Maar in 1944 was het toestel intussen veel te traag om nog in die rol te kunnen worden ingezet. Daarom kregen deze verouderde toestellen een rol als lichte nachtbommenwerper. Het in een duik afleveren van de bommen was er in de nacht niet meer bij, dat gebeurde dan tijdens een normale horizontale vlucht. Daar waar in 1940 alle bommen in één worp werden losgelaten, kon dit nu met de bommen onder de vleugel in paartjes. Dat slechts een kleine krater op het Borretplein werd gevonden kan betekenen dat meester Derks en het dagboek van de Fraters het bij het verkeerde eind hadden. Toch is het niet gebruikelijk dat slechts één 50 kg bom werd afgeworpen. Mogelijk is een bom blijven hangen en mee terug naar Duitsland gevoerd.
BRONNEN:
– Gemeentearchief Gemert-Bakel, Dagboeken van de Fraters van het kasteel te Gemert. Schooljaren 1943-1945.
– The National Archives, WO 171/466, War Diary 15th Scottish Infanty Dvision.
– Möller, C. Die Einsätze der Nachtschlachtgruppen 1, 2, und 20 an der Westfront von September 1944 bis Mai 1945. Aachen, 2008: 177.
– Kimmenade-Beekmans, J.M.v.d., Gemert bezet – Gemert bevrijd. Gemert, 1994: 185.
– Kimmenade-Beekmans, J.M.v.d., Kasteel bezet – kasteel bevrijd. Gemert, 2005: 109.
– “Het dagboek van meester Derks”. De Streek, 17 oktober 1979: 8.
Bekijk PDF
GH-2009-04 Grote aflaat met Gemert kermis
GROTE AFLAAT MET GEMERT KERMIS
Ad Otten
‘Aflaat’ is een woord dat geheel in onbruik is geraakt en lang duurt het niet meer of alleen senioren kunnen nog tot op zekere hoogte antwoord geven op de vraag: Wat is een aflaat? In het algemeen betrof het een gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de gevolgen van bedreven kwaad, zowel van zonden tegen ‘God’, als van misdrijven tegen mensen. In de Katholieke Kerk gold de aflaat in het bijzonder: de kwijtschelding van tijdelijke straffen, die de kerkelijke overheid de zondaren na de vergeving van hun zonden verleende. Dit even vooraf aan de ‘grote aflaat’ die in het verleden met Gemert-kermis was te verdienen.
Petrus Gautius was pastoor in Gemert van 1692 tot 1736. In 1700 kreeg hij van landcommandeur Hendrik van Wassenaar de opdracht om de administratie en het archief van kerk en parochie beter op orde te brengen. Die opdracht heeft geresulteerd in een kostelijk archiefstuk, het zogenaamde Register van Gautius, waarin de pastoor in één boekband, allerhande interessante gegevens en geschiedkundige wederwaardigheden van de Gemertse parochie bijeenbracht. In dat register1 staat ook een “NOTA” die handelt over een te verdienen aflaat met Gemert-kermis. Die kermis werd gevierd op zondag na 9 oktober, de feestdag van de heilige Dionisius, in Gemert bekend als ‘de heilige losbol’. De letterlijke tekst van de ‘nota’ luidt:
Dit segt pastor op den precstoel te Gemert op sondach na Dyonisii alst kerckwijhung is:
Ghij vrienden en naburen ghij sult weten, also op huyden desen dach, als kermis en kercwijhung dach, groten aflaet verleent is te weten 638 jaren ende 55 dagen ende 115 karenen2, voert (lees: verder) op een ieder dach in der octaven 596 jaren aflaets ende 55 dagen ende 73 karenen, dat de kerckm(eeste)rs plegen om te gaen in den kercken na den ouden gebruijc maer nu is in de plaets t heeldom (lees: heiligdom) uijtgeset. Wilt den aflaet verdienen: onsen h(eilige) patroon Jo(ann)es Baptista sal voor u bidden.
Dat wil dus zeggen dat ten tijde van pastoor Gautius met Gemert-kermis ’t heiligdom (dat is een gewijde hostie in een monstrans) in de kerk werd uitgestald en dat bij een bezoek aan dat heiligdom een grote aflaat verleend werd en ook nog (zij het een flink aantal jaren minder kwijtschelding) in het tijdperk van 8 dagen (‘de octaaf’) na de heiligendag van Dionisius. Ergo: er viel met Gemert-kermis en ook in de naviering van de heiligendag van ‘onze’ Losbol nogal wat te verdienen. Vereerde men in die dagen de Gemertse parochiekerk met een bezoek dan kon, om het zo maar eens te zeggen, het vagevuur op een lager pitje….
Er waren dus meerdere redenen om ook van buiten Gemert hier kermis te komen houden. Het was de laatste kermis van het seizoen in de hele regio en bovenop alle kermisvertier viel er ook nog iets te verdienen voor de eeuwige zaligheid…
NOTEN:
1. Gemeentearchief Gemert-Bakel – AG 040 invnr.7 folio 20.
2. karene = aflaat van 40 dagen, die wordt verkregen na 40 dagen vasten. Een aflaat van 115 karenen is dus 115 x 40 dagen = 4600 dagen.
Bekijk PDFGH-2009-04 De Broekstraat van weleer (5)
DE BROEKSTRAAT VAN WELEER (5)
OUDE TIJDEN KEREN NIET WEER
Adriaan van Zeeland en Simon van Wetten
Er is iets geheimzinnigs aan de hand met de Broekstraat. Het lijkt wel of die aloude randweg van Gemert steeds langer wordt. Dachten we vorige keer vast en zeker het keerpunt op Boekent te halen, nu zijn we blij als we dít keer nabij Hagelkruis en Blauwe Kei onze hakken in het zand van de Broekstraatberm kunnen zetten en met een sierlijke pirouette – hoewel je dat op je tenen schijnt te moeten doen – de koers 180º gaan verleggen.
De boerderij van Harrie Verkampen, dáár waren we gebleven. Ooit zaten de buren van die hoeve in het klooster…
Het Clooster
Het niet meer bestaande pand ‘het Clooster’ stond op de plaats waar nu achter het struikgewas de containers van Van de Biggelaar staan. Het is in 1918 afgebrand en niet meer opgebouwd. De naam ‘Het Clooster’ intrigeert natuurlijk wel. Pastoor Poell schreef er een artikeltje over in zijn ‘Kerkklökske’ (maart 1936). Toen hij in 1915 in Gemert kwam trof hij er boven de deur in ’n niske ’n beeldje van Sint Augustijn, dat na de brand “naar Den Bosch zou zijn verkocht”. Poell suggereert dat het pand de woning is geweest van de enige bekende Augustijner koorheer uit de Gemertse geschiedenis, een zekere Joannes Impens die tot 1670 conrector was van de Latijnse School, maar daarvoor geeft hij geen enkele bron. Meer houvast biedt het gegeven dat het pandje werd gebouwd op een perceel dat evenals de zogeheten ‘Begijnhoeve’ eigendom was van het Klooster Soeterbeek.1 De nonnen van Soeterbeek waren reguliere kanunnikessen levend volgens de regel van de H. Augustinus.2
Broekstraat 62, “Huize Mir”
Een tamelijk modern huis markeert de plaats waar twee, en na een aanbouw zelfs drie weverswoningen stonden. De families Van Moorsel, Martens en De Bruin bevolkten dit rijtje, totdat de huisjes in 1963 zijn afgebrand, vlak nadat ze
alle drie waren gekocht door Gerrit van Dinter. Het nieuwe huis is door hem gebouwd.
Theo van den Elsen en zijn vrouw Wouda zijn er in 1971 komen wonen, net toen in dit huis de eerste gasaansluiting in de straat tot stand kwam, dus ze zaten er meteen al warmpjes bij. Qua nutsvoorzieningen was en is het daar
sowieso een hotspot, want hun naaste buur is het PNEM-huisje. Daar is de gevel nog eens uitgeknald, op het moment dat Theo en Wouda in een sneeuwrijk land van de wintersport genoten. Bij hun terugkeer dachten zij aanvankelijk dat de afzetlinten en oranje dekzeilen een versiering waren om hun thuiskomst op te luisteren.
Boven de deur van dit huis prijkt de schone Russische naam “Mir”, vrede. Dat heeft alles te maken met de windwijzer op het dak, want die toont het Mir-ruimtestation en ook de Spoetnik die om de aarde draaien. Theo laat de kosmos dus net boven zijn dak beginnen. Hij werd destijds geïnspireerd door het gepassioneerde commentaar van Henk Terlingen alias Apollo-Henkie. “U ziet hem nú overkomen”, riep Terlingen enthousiast, en dan zág je de ruimtecapsule ook echt.
Nadat Theo weer van het dak af was, vervaardigde hij ook nog de geknoopte lantaarnpaal die voor het huis de aandacht staat te trekken. Als je goed kijkt, blijkt de kap van de lantaarn een UFO te zijn, maar dan wel een geïdentificeerde.
Wouda is een echte Broekstraatse. We komen haar nog tegen als we haar geboortehuis passeren, maar ook met het volgende huis heeft zij een binding, want in haar jonge jaren hielp zij daar in de huishouding en, als dat nodig was, in de winkel.
De Spilkörf
Een huis dat er niet meer is vormt de linkerflank van ons keerpunt: De Spilkörf. Daar was de smederij van de in 1964 overleden Karel de Fost gevestigd. ‘ne Skonne mèns, die Karel de Fost. Een bezige mens ook. Een smederij, een winkeltje in huishoudelijke artikelen waar zelden iemand kwam, een hele goeie houtsnijder, en Karels zieke zuster Mietje, die na een mislukte operatie jarenlang in een zijkamertje te bed lag, door hem liefdevol verzorgd. Ook was Karel een erkend jager. Zo nodigde hij de buurt op de haas. Vader Verkampen en vader Van Zeeland zaten óók aan de dis. Na de maaltijd vroeg Karel nog eens uitdrukkelijk of het gesmaakt had. Ja, nou, dè waor goeje kaost. Waarop Karel droog mededeelde dat ze geen haas, maar een dakhaas hadden verorberd. Tja, van de Broekstraat de Kromstraat in, loop je na een paar honderd meter al op de Helmondse pad.
Keerpunt op Boekent
Een zeer oude splitsing van wegen. Boekent was altijd een gehuchtje op zich, gedrapeerd rond het knooppunt dat wordt gevormd door de Broekstraat, Kromstraat, Schenkstraat, Oudestraat en Boekent. In de moderne tijd bovendien voorzien van een eeuwenoud symbool, een hagelkruis dat niet alleen de hagelbuien boven Boekent weghoudt, maar ook de windrichtingen vermeldt en St. Bonifatius op 14 mei het houvast geeft om als laatste der IJsheiligen zijn naamdag, Bonman, juist dáár te komen vieren.3 Een prima keerpunt in onze Broekstraat-queeste, want we kunnen meepesant een snelle blik werpen op de prachtige boerderij “d’n Blauwe kei”, volgens de muurankers gebouwd in 1734 en dus 275 jaar oud, maar wel met de voordeur in de Kromstraat… De elf pagina’s die bewoner Jan Timmers in 1984 heeft besteed aan de beschrijving van de geschiedenis van dit monument, zijn inmiddels óók al weer een kwart eeuw oud.4 Wat ons brengt op de beschouwende gedachte dat de wat vroegere jaargangen van “Gemerts Heem” al aardig antiquarisch beginnen te worden, en dat het gevaar dreigt dat zelfs aflevering 1 van “De Broekstraat van weleer” die status heeft tegen de tijd dat we terug op de Heuvel zijn. We keren derhalve de volgende keer met gezwinde spoed terug op onze schreden!
NOTEN:
1. Zie aflevering 2 van ‘De Broekstraat van weleer’.
2. Ad Otten: ‘Het begijnhof aan de Broekstraat’ in GH nr. 60 (herfst 1975).
3. Simon van Wetten: ‘Het Gemertse Hagelkruis’ (Gemert, 2004).
4. In Gemerts Heem 1984/4 wikt en weegt Jan Timmers de benaming Blauwe Kei, onder de vragende titel: ‘Tweehonderdvijftig jaar Blauwe Kei?’
Bekijk PDFGH-2009-04 De betekenis van veldnaam ‘Bleek’ volgens Torrentinus
DE BETEKENIS VAN DE VELDNAAM “BLEEK” VOLGENS TORRENTINUS
Jan Timmers
In Noord-Brabant komt in veel gemeenten het toponiem “De Bleek” voor, soms in één plaats zelfs meerdere malen. Algemeen wordt deze naam verklaard als bleekweide of bleekveld: een perceel grasveld, waarop linnengoed werd uitgespreid om bloot te stellen aan zonlicht om het te bleken. Het bleken van linnen gebeurde vroeger inderdaad veelvuldig en veel huishoudens hadden een bleekveld. Daarnaast kwam het ook voor dat de bewoners in de dorpen gebruik maakten van een gezamenlijk bleekveld. In dorpen met veel textielnijverheid zijn misschien ook wel meerdere bleekvelden nodig geweest. Toch lijkt de verklaring voor het veelvuldig voorkomen van het toponiem “bleek” niet de enige.
Wanneer je op kaarten opzoekt waar de naam “bleek” voorkomt, valt het op dat het in veel gevallen gaat om gebieden op grote afstand van de dorpen. In veel gevallen is bij een bleek-naam ook geen bebouwing in de directe nabijheid. Verder valt het op dat in sommige gevallen de naam “bleek” betrekking heeft op een uitgestrekt gebied van soms meerdere hectaren groot. Een voorbeeld daarvan is het gebied De Bleken tussen Vinkel en Loosbroek met een oppervlakte van minstens een paar honderd hectare.1 Dat is wel erg groot voor een bleekveld. De grote aantallen bleek-namen, de uitgestrektheid van de gebieden met zo’n naam en de grote afstand tot de bewoningskernen maakt een verklaring als bleekveld in deze gevallen op zijn minst onwaarschijnlijk. Maar wat is het dan wel?
Toponiem met daarin Bleek, Blek of Blik worden in veel plaatsen aangetroffen. Een korte zoektocht levert de volgende plaatsen op.2
Aalst, Asten, Beek en Donk, Best, De Mortel, Deurne, Erp, Helmond, Hilvarenbeek, Hoge Mierde, Liempde, Maarheze, Moergestel, Nistelrode, Nuenen, Oerle, Ravenstein, Reusel, Someren, Son en Breugel, Tilburg, Tongelre, Valkenswaard, Veghel, Vlierden, Vught, Waalre, Wintelre, Zeelst. |
De meeste bleek-namen blijken verbonden te zijn aan laagliggende, tamelijk natte weidegebieden. In de voormalige Astense Peel tussen Heusden en Liessel liggen een vijftal bleken, Ossenbleek, Schaapsbleek, Hermansbleek, Goorkensbleek en Jan Haringsbleek, die op de topografische kaart van ca. 1840 opgenomen zijn als vennen. Nog natter is niet mogelijk. In het Middelnederlands Woordenboek3 treffen we aan: “Blec”: land dat slechts even boven water uitsteekt. En in het Woordenboek van de Nederlandse Taal4 is opgenomen: “Blik/Blek/Blekke/Blekland: benaming voor land dat afsteekt bij hetgeen er omheen ligt, hetzij voor zanderige plekken in kleigrond, hetzij voor platen in zee die even boven het water uitsteken, hetzij voor plassen in heideveld die ’s zomers uitdrogen”. De eerste betekenissen zullen voorkomen in het Nederlandse kleigebied. De laatste betekenis komen we in Brabant ook tegen. Een bleek hangt kennelijk samen met een nat gebied, soms zelfs open water in de vorm van een ven. De betekenissen in de aangehaalde woordenboeken zijn wel erg algemeen gesteld. Er zijn veel laagliggende, natte weidegebieden die niet de naam ‘bleek’ hebben gekregen. Een bleek is kennelijk niet zo maar een vochtig weidegebied of een ven. Er moet iets meer aan de hand zijn.
Vloeiweiden
Een mogelijke verklaring voor ‘bleek’ wordt genoemd in een rapport over traditionele vloeiweiden.5 Bij vloeiweiden gaat het om het min of meer kunstmatig bevloeien (onder water laten lopen) van weiland. Het aanleggen en gebruiken van vloeiweiden kwam al in de middeleeuwen voor. Wat precies het doel van vloeiweiden was, is afhankelijk van de situatie. Vloeiweiden kunnen meerdere doelen hebben gehad. Een mogelijk doel zou bemesting kunnen zijn. Door het laten overstromen van weiland blijft er fijn, mineraalhoudend (en dus vruchtbaar) slib op de weide achter. Bevloeien van weiland in de winter en het vroege voorjaar kan ook als doel hebben om ervoor te zorgen dat de ondergrond niet te veel bevriest. Op die manier werd schade door vorst aan de graszode voorkomen en tegelijkertijd werd hierdoor bereikt dat het gras zich in het voorjaar sneller herstelde en eerder ging groeien. De winst kon oplopen tot een extra snee gras in het voorjaar. Vloeiweiden zijn in Noord-Brabant al lang niet meer in gebruik. In de 19de eeuw was er nog een korte opleving, in navolging van de aanleg van kunstmatige vloeiweiden in de Belgische Kempen.6
Uit de studie naar vloeiweiden door Baaijens c.s. komt het volgende citaat: “Een zeer opvallend toponiem zijn blek-, bleek-, en bliknamen. Het zijn aanduidingen voor kalkmoerassen. (…..) Kalkmoerassen werden landbouwkundig hoog gewaardeerd en konden met geringe inspanningen, lichte ontwatering, tot productiever grasland worden omgevormd.” Vervolgens wordt door Baaijens c.s. uiteengezet dat het water uit deze kalkmoerassen bij voorkeur werd gebruikt als water voor bevloeiing. Immers kalkrijk water voorkomt verdere verzuring van het weiland. In het verlengde van deze redenering legt Baaijens een directe relatie tussen de betekenis van ‘bleek’ en het voorkomen van een vloeiweide. Helaas is in de publicatie van Baaijens niet verder onderbouwd hoe hij tot de conclusie komt dat ‘bleek’ de betekenis heeft van kalkmoerassen of vloeiweiden. Verder dan de hierboven genoemde veronderstelling komt hij niet. Dat ‘bleek’ de betekenis van vloeiweide heeft is dus nog maar de vraag. We komen immers ook toponiemen tegen die veel directer wijzen op vloeiweiden, namelijk alle toponiemen met daarin elementen zoals vloe(d)t, vloei en vleut. We kennen de Vleut in Best (vroeger Vloet en Vloeten), de Vleuj in Uden, het Vloeieind in Vlierden en Hoge Mierde en de Vloet in Deurne, Volkel en Gemert. In nagenoeg alle plaatsen van de voormalige cijnskring Helmond komt de naam “vloet” of samenstellingen daarvan voor.7
Met deze laatste naam “De Vloed” moeten we wel oppassen. De naam wordt op veel plaatsen gebruikt voor het spaarbekken bij watermolens. In de molenvloed, stroomopwaarts van de watermolen, werd water opgestuwd en verzameld. Zodra er in dit “stuwmeer” voldoende water aanwezig was kon de watermolen weer in gang gezet worden. Kleine watermolens waren vaak alleen in de winterperiode in bedrijf, als er voldoende water verzameld kon worden. Het is waarschijnlijk dat de molenvloed in de zomer als weiland in gebruik was en dus tegelijkertijd ook als vloeiweide beschouwd kan worden. In Gemert en Deurne is bij het toponiem Vloet sprake van een situatie met een watermolen. In Volkel en misschien ook in andere plaatsen kan een watermolen verondersteld worden. Het aantal vloet-namen is echter zo groot dat een relatie met een watermolen niet in alle gevallen aanwezig zal zijn. Daarom is het waarschijnlijk dat een vloet-naam eveneens kan wijzen op overstromende weilanden of vloeiweiden.
Torrentinus
Om nog een stap te zetten in de richting van de oplossing van het bleek-probleem maken we een zijsprong naar Laurentius Torrentinus. Hij leefde van 1500 tot 1563 en was befaamd boekdrukker in Florence. Hij werkte als huisdrukker voor Cosimo de Medici, hertog van Florence. In die tijd was het gebruikelijk voor internationaal werkende personen om een Latijnse of Griekse naam aan te nemen. Laurentius Torrentinus kwam uit Gemert en heette daar gewoon Van den Bleek. Laurens van den Bleek vertaalde zijn familienaam in Torrentinus. Het laatste deel van die naam (-inus) betekent dat het gaat om een verkleinwoord, in dit geval een verkleinwoord van torrens. Het Latijnse torrens heeft meerdere betekenissen. Een ervan is “bruisende bergstroom” wat in onze omgeving overeenkomt met “beek” of “stromend water”. Het verkleinwoord “torrentinus” mogen we dan vertalen in “een beetje stromend water” of “zwak stromend water”. Omdat Laurens die naam koos heeft men lang gedacht dat hij eigenlijk Van Beek heette in plaats van Van den Bleek, wat onomstotelijk zijn echte familienaam is.8 Laurens moet echter zelf heel goed geweten hebben wat de betekenis van het woord ‘bleek’ was. Als Torrentinus is uitgegaan van het Latijnse woord voor “zwak stromend water”, dan zullen we daar dus de betekenis moeten zoeken van “bleek”. De relatie met vloeien en vloeiweiden lijkt dan toch zo gek nog niet.
Relatie met Wijst en Sprenk?
Behalve de betekenis van zwak stromend water zou “bleek” ook samenhangen met kalkmoerassen, plaatsen waar kalkhoudend water uit de ondergrond naar boven komt in de vorm van sterke kwel. Bij een bleek moet de kwel dan zo sterk zijn dat er stromend water ontstaat. In dat opzicht lijkt een bleek veel op een wijstgebied. Wijst wordt ook
gekenmerkt door sterke kwel, veroorzaakt door een tektonische breuk in de ondergrond. Door een geologische breuk stagneert de ondergrondse waterstroom en wordt het water naar het oppervlak gedwongen. Door dit zogenaamde wijst-verschijnsel ontstaat een moerassig gebied waar veel kleine beken hun oorsprong hebben. Dit verschijnsel komt in Noord-Brabant voor in een smalle strook pal langs de Peelrandbreuk en sommige begeleidende geologische storingen. In het noordelijk deel van het gebied van de Peelrandbreuk (van Oss tot in Gemert) wordt hiervoor de term “wijst” gebruikt. In Heesch komt de naam voor bij de gehuchten Hoge en Lage Wijst. In Nistelrode en Uden komt de naam wijst voor als perceelnaam.9 Daarvan afgeleid is ook de familienaam Van der Wijst. In het zuidelijk deel van de Peelrandbreuk, van Gemert tot voorbij Deurne, wordt het wijstverschijnsel aangeduid met de term spreng, sprenk of sprink.10 De oorspronkelijke betekenis van spreng is “bron” en dat is precies wat er in een wijstgebied plaatsvindt.
Opvallend is de ligging van het toponiem De Bleek in De Mortel. Het ligt pal langs de Peelrandbreuk en pal langs het toponiem De Sprenk. De Bleek en De Sprenk vormen samen het brongebied van het riviertje De Rips. Het vlak naast elkaar voorkomen van beide namen is treffend en roept tegelijkertijd de vraag op wat ze verschillend maakt. Wijst en Spreng komen voor in combinatie met een tektonische breuk in de ondergrond die sterke kwel veroorzaakt en de twee termen hebben een verschillend verspreidingsgebied. Samenhang tussen wijst en vloeiweiden is nergens duidelijk aanwezig. Wijstwater lijkt gezien de samenstelling ervan ook niet zo geschikt voor bevloeiing. Bleek komt in beide gebieden voor naast de woorden wijst of spreng. Dat maakt het niet waarschijnlijk dat ze dezelfde betekenis hebben. “Bleek” als naam voor een sterk kwelgebied met zwak stromend water en vloeiweiden is toch niet zo overtuigend als het misschien lijkt.
Nogmaals Torrentinus
We gaan er van uit dat Torrentinus goed thuis was in de Latijnse taal. In Latijnse woordenboeken komen we als betekenis van ’torrens’ niet alleen “stromend water” tegen. Er is nog een andere betekenis. Het bijvoeglijk naamwoord ’torrens’ is ontleend aan het werkwoord ’torrere’ met als betekenis: drogen, roosteren, braden, schroeien, gloeien, ontvlammen. Misschien is dat wel de betekenis die Torrentinus gebruikte. Dat doet meteen denken aan veldnamen zoals De Brand, die ook verspreid over Brabant voorkomen. De meest voorkomende verklaring voor dit toponiem is dat het gaat om gebieden waar brand (=brandstof) werd gehaald, met name turf en heideplaggen.11 Analoog hieraan zou volgens Torrentinus de betekenis van ‘bleek’ aan het eind van de middeleeuwen kunnen samenvallen met ‘plaats waar men brandstof haalde’. En dan niet zo zeer brandstof die zorgde voor een laaiend haardvuur, maar brandstof die juist werd gekenmerkt door het wat zwakkere gloeien en smeulen, turf dus.
Opvallend in dit verband is het veelvuldig voorkomen met name in midden Brabant van de term ‘blekkeling’. Dit begrip staat voor een slechte kwaliteit turf. Chris Buiks schrijft daarover: “De turf werd in allerlei groepen ingedeeld. (…). Heiturf was de slechtste kwaliteit. (…) Dergelijke turf werd ook wel blekkeling of brekeling genoemd.”12
Archiefvermeldingen van de term ‘blekkeling’.
“Van kavels blekkeling, groes of steekturf in het Broek onder Gilze en Rijen”, 1807-1808 en 1810 (Inventaris van het archief van de Nassause Domeinraad) “een moerbeemd en blekkeling velt, genaamd Buijten Lissert, 4 lopen, te Udenhout” Schepenbank Oisterwijk, inventarisnummer 439, 27-7-1804 “zwarte en grauwe turf of bleckeling” Inventaris van het archief van het Dorpsbestuur van Dongen, 1369 – 1811. “aanhoorende landerijen, weijdens, hout gewassen en heijboodems, bleckeling velde, moer en uijtgesteeken put-ten groot tesamen 80 L 32 R onder Enschot aan het Baenent” Notariële archieven Oisterwijk, 1594 – 1915, Regestenlijst van inv.nr. 122, akten van notaris Johannes Jacobus Heuvel, 1795. “een parceel soo bleckelingvelt als uijtgesteecken putten groot samen vier L ter plaetse int broeck genaemt het Houtlaer, west de Lantscheijdinge ” (1736)] Tilburgse toponiemen in de 16e eeuw: http://www.historietilburg.nl/tbr/PDF/Deel II – H.pdf |
Blekkeling dus als een slecht soort turf en een blekkeling-veld is de plaats waar die turf werd gewonnen. Een blekkeling-veld gaat samen met moervelden en uitgestoken turfputten. De uitgang –ling van het woord blekkeling is vrij algemeen, zodat we mogen concluderen dat het eerste deel ‘blekke’ de kern van de betekenis is. ‘Blekke’ duidt daarmee op een soort turf. Hiervoor is al aangehaald dat de betekenis van woorden zoals bleek, blek en blik in veldnamen sterk samenhangen. Feitelijk hebben we met hetzelfde woord te maken dat afhankelijk van het gebruikte dialect soms wat langer en soms wat korter werd uitgesproken. Onze naam ‘bleek’ en het eerste deel van ‘blekkeling’ mogen we daarom als gelijkwaardig beschouwen. Daarmee komen we tot de conclusie, mede dankzij Torrentinus, dat de laatmiddeleeuwse betekenis van ‘bleek’ te maken heeft met turf als brandstof en dat de veldnaam aangeeft dat op die plaats voorheen turf gewonnen werd. In de 19de eeuw en ook nu nog kwam de naam ‘bleek’ vaak voor als (voormalig) ven. We mogen ervan uitgaan dat die vennen in vroeger tijden turf hebben bevat, die als brandstof is gewonnen, waardoor een open ven ontstond.
Samenvatting
Naast de betekenis van ‘bleek’ als bleekveld voor de witte was, komt die naam ook voor in een andere betekenis. Op zoek naar die tweede laatmiddeleeuwse betekenis zijn we uitgegaan van de vertaling van de naam Van den Bleek in de Latijnse variant Torrentinus, gebaseerd op een verkleinwoord bij ’torrens’, dat twee verschillende betekenissen kan hebben. Vanuit de betekenis ‘stromend water’ hebben we een verband gezocht met vloeiweiden en kwelgebieden en met toponiemen als vloed, wijst en spreng. Een duidelijke conclusie voor de betekenis van ‘bleek’ is daaruit niet te trekken. Dat is wel het geval met de andere betekenis van ’torrens’ die in verband gebracht kan worden met turf als brandstof. De midden Brabantse term blekkeling voor een slechte kwaliteit turf geeft daarbij de doorslag. Een ‘bleek’ is een plaats waar voorheen turf gewonnen werd. Een aantal ‘bleken’ veranderden na het ‘leegsteken’ in open vennen, waarbij de oorspronkelijke naam gehandhaafd bleef.13
NOTEN:
1. Historische atlas van Noord-Brabant 1836-1843 (Tilburg 2008)
2. Er is gebruik gemaakt van: H.Beijers en G.v.Bussel, Van d’n Aabeemd tot de Zwijnsput (Helmond 1996); A.P.de Bont; Dialekt van Kempenland deel III, geografische namen (Assen 1969); H.E.M.Mélotte en J.Molemans, Noord-Brabantse plaatsnamen (Valkenswaard 1979); R.v.Berkom, Voorlopige lijst van toponymen in Nistelrode en Vorstenbosch (Nistelrode 1988); W.H.Cornelissen, Toponiemen Veghel; http://www.henkbeijersarchiefcollectie.nl/toponymie,
http://www.historietilburg.nl/ en www.bhic.nl
3. Middelnederlands woordenboek
4. Woordenboek van de Nederlandse Taal
5. G.J.Baaijens, F.H.Everts, A.P.Grootjans; Traditionele bevloeiing van grasland; Expertisecentrum LNV (Wageningen 2001)
6. J.Burny, Bijdrage tot de historische ecologie van de Limburgse Kempen (Maastricht 1999)
7. H.Beijers, G.v.Bussel; Van d’n Aabeemd tot de Zwijnsput (Helmond 1996)
8. Frans Slits, Laurentius Torrentinus, Bijdrage tot de geschiedenis van Gemert nr 19 (Gemert 1995). De auteur legt overigens geen relatie tussen de naam Torrentinus en de naam Van den Bleek. De Gemertse familie Van den Bleek is genoemd naar een Middeleeuws goed Ten Bleek, waarvan de familie eigenaar geweest moet zijn. In Gemert komt die naam niet voor. Bij het gebied De Bleek in De Mortel bestond in de middeleeuwen nog geen hoeve met die naam. Middeleeuwse goederen met de naam Ten Bleek treffen we wel aan in Tongelre, Son en Breugel, Liempde en Beek en Donk. (zie H.Beijers, G.v.Bussel; Van d’n Aabeemd tot de Zwijnsput (Helmond 1996)
9. R.v.Berkom; Voorlopige lijst van toponymen in Nistelrode en Vorstenbosch (Nistelrode 1988)
10. J.Timmers, Cultuurhistorische aspecten van wijstgronden, in: Gemerts Heem jrg 45 (2003) nr 3.
11. Zie bijv. Beijers en Van Bussel en andere publicaties, genoemd in noot 2.
12. Chr. Buiks, Laatmiddeleeuws landschap en veldnamen in Baronie van Breda.
13. Met dank aan Bart Beex, Lauran Toorians en Frans Slits voor hun opmerkingen bij een eerdere versie van dit artikel.
Bekijk PDF