GH-2009-03 Molen De Volksvriend
Ad Otten
In vervolg op het kapittelstokje “Stem voor de Volksvriend” in het vorige nummer: onze molen werd spijtig genoeg niet genomineerd voor de provinciale stemwedstrijd om een verrommelde Brabantse locatie op te knappen. De argumenten daartegen behelsden het risico op een ‘Europees’ verwijt van staatssteun omdat de inschrijving van ‘De Volksvriend’ een combinatie zou zijn van het ‘wegkopen’ van een bedrijf en (later) het restaureren van de molen. Oneerlijke concurrentie!? Er kon niet over gediscussieerd worden. Dat was pas balen! Al het mogelijke in Gemert was (met groot enthousiasme) in stelling gebracht. De uiteindelijke winnaar haalde slechts een 5.000 stemmen. De Volksvriend zou daar gegarandeerd ver overheen zijn gegaan…
En wat nu? We mogen de hoop niet opgeven! De Volksvriend, molen met de in onze provincie op één na grootste vlucht van 27,5 meter, was per slot van rekening al bijna gered… daarom: (wordt vervolgd)
Bekijk PDFGH-2009-03 Kasteelboter van De Eendracht
Ad Otten
In 1939 moet directeur Wintermans van Coöperatieve Zuivelfabriek ‘De Eendracht’ erin zijn geslaagd om voor ‘zijn’ boter het handelsmerk ’t Casteel’ te deponeren. En pater Loffeld van het kasteel zal hebben bemiddeld voor een illustratie op het boterwikkel. In één van zijn albums althans werd bijgaande illustratie aangetroffen.
GH-2009-03 Land van Belofte
Floris van Einatten
In de eerste week van februari van dit jaar werd op het nieuwe pand vooraan in de Virmundtstraat ter hoogte van de vroegere ‘bakkerij Van Daal’ een nieuw huisnaambord aangebracht met de intrigerende naam ‘Land van Belofte’ anno 1500. Dit vraagt om een verklaring. In de 18de eeuw was die naam nog algemeen bekend in Gemert. Tot 1726 zou toen iedereen gewezen hebben naar het huis in de Kerkstraat van Theodorus Plaum, de zwager van pastoor Gautius. Het was het tweede huis van de hoek met de toen geheten Vloeyendijk (nu Virmundtstraat). Op 15 november van genoemd jaar verkocht hij namelijk dat huis met aangelag aan zekere Adam Blankaert (Rechterlijk Archief Gemert R175 dd 15.11.1726). Bedoeld pand had een diepe hof tot aan het Gelind en was geweegd via de Vloeyendijk. De eigenaar van het Land van Belofte moest daarom ook meebetalen aan het onderhoud van die (zand)straat alsook aan het hek en de slagboom die die weg afsloot. Daarvoor in ruil kreeg hij wel “het eeuwigdurend gebruik om daar te mogen drijven, rijden, varen en leiden”. Het bevreemdt misschien om een huis naar een “Land (van Belofte)” te noemen, maar daarvan zijn, met uiteenlopende historische achtergronden, de voorbeelden te over. Wel is het zo dat we terug moeten naar de zestiende eeuw om op deze locatie in Gemert nog geen bebouwing aan te treffen. In 1500 was zelfs de hele oostkant van de Kerkstraat nog onbebouwd en toen was dat hele gebied in alle opzichten nog een “Land van Belofte”.
Bekijk PDFGH-2009-03 Dingbank aan de plaatse bij het kasteel
DINGBANK AAN DE PLAATSE BIJ HET KASTEEL
Ad Otten
Het is niet bekend hoe de omgeving van de Gemertse kasteelgebouwen er uit heeft gezien in de periode voor de bouw van het poortgebouw aan de Kasteellaan. Het gracieuze gebouw met de ons bekende Maria Theutonica boven de ophaalbrug dateert van 1607. Gebouwd derhalve midden in de Tachtigjarige Oorlog. Gemert was weliswaar neutraal gebied en als zodanig ook gerespecteerd door beide elkaar bevechtende partijen maar toch had Gemert regelmatig te lijden van muitende dan wel rondtrekkende legerbendes. Dat moet de Duitse Orde hebben doen besluiten om het kasteel van Gemert een extra beveiliging te geven met een buitengracht en een poortgebouw. Daartoe werd toen ook het riviertje de Beek, dat we nu kennen als de (kasteel)Rips, gekanaliseerd of beter gezegd verlegd, terwijl tegelijk de bovenloop van dat riviertje van meer water werd voorzien door een verbinding te graven met de (echte) Rips. Jan Timmers schetste daarvan in ons tijdschrift een overtuigend beeld onder de titel ‘De Rips en de Beek – historisch watermanagement in het dorp’.1 In de periode vóór de aanleg van de buitengracht moeten de grachten om kasteel en voorburcht meer rechtstreeks met water zijn gevuld uit genoemde Beek. Voor een exacte reconstructie zullen we echter moeten wachten op eventuele resultaten van archeologisch onderzoek in kasteelpark, Ridderplein en/of de omgeving van de Ridder Rutgerlaan.
Archiefstukken van vóór 1607 leveren wel allerhande gegevens die de fantasie prikkelen hoe het er in het centrum van Gemert van vóór die tijd moet hebben uitgezien. Denk maar eens aan vermeldingen van bijvoorbeeld ‘de hamei’ en van ‘de dingbank’ aan de Plaatse oftewel Merckte van Gemert? Onder een hamei wordt doorgaans verstaan een poort met een valhek, als afsluitbare toegang tot een kasteel, stad of vesting. Een dingbank is op zijn minst een nauwkeurig afgebakend ‘perk’ in de open lucht waarbinnen men rechtsgedingen pleegt te houden. Veelal in het centrum van dorp of stad. Vóór de bouw van het kasteel in Gemert moet er zo’n ‘rechtsperk’ zijn geweest dat luisterde naar de naam ‘Prieeleijk’, ergens aan de plaats van het tegenwoordige parkeerterrein op de hoek Molenstraat-Haageijk. De naam Haageijk herinnert zelfs aan de bijzondere functie van deze locatie in het verleden, want toen in de loop van de vijftiende eeuw de dingbank verhuisde naar de omgeving van het kasteel ‘verwilderde’ heel geleidelijk de naam prieeleik tot haageijk. Althans de eerste naam geraakt in de loop van de vijftiende eeuw in onbruik terwijl de tweede voor aanduiding van dezelfde locatie juist opduikt. 2
Dingbank op kasteelbrug
Bij toeval vond de auteur van dit artikel een erg precieze beschrijving van de plek waar in 1483 in Gemert een ‘geding’ werd gehouden. Op 10 mei van dat jaar dient er namelijk een zaak tegen zekere Wouter Cnoep die ‘het vel’ van zijn broer zou hebben gestolen. Voor alle duidelijkheid: met ‘het vel’ van zijn broer is hier bedoeld diens vel(len) leerhuid(en). Hoe het ook zij: Wouter Cnoep bekent de diefstal en de Gemertse schepenen tekenen zijn bekentenis op in het schepenbankregister.3 De aanhef in de daarover opgemaakte akte luidt: “dat voir ons comen is Wouter Cnoep op den brughen vanden Huys van Ghemert buten de porten”. Het geding werd dus gehouden op de brug van het Huis van Gemert buiten de poort. Met het Huis van Gemert is het kasteel bedoeld – dat zal iedereen duidelijk zijn – en ‘buiten de poort’ is vanuit het dorp gezien, gewoon ‘vóór de kasteelpoort’. We mogen er van uitgaan dat er in 1483 zeker al sprake zal zijn geweest van een hoofdburcht en een voorburcht, beide voorzien van een poort en een brug. En laten we maar aannemen dat die voorburcht op dezelfde plaats lag als nu het geval is, al zijn er wel redenen om daaraan op zijn minst te twijfelen. De inscriptie op de poortdoorgang naast het hoekpaviljoen (‘de donjon’) maakt immers duidelijk dat díe poort pas dateert van 1548 en er is geen archiefstuk dat aantoont dat het hier een vervanging betreft van een eerdere poort. Maar dat ter zijde. Voor het houden van een rechtsgeding lijkt de brug naar welke poort van de voorburcht dan ook, in elk geval een meer voor de hand liggende locatie dan de brug naar de hoofdburcht. Maarrr… het kan ook zo geweest zijn dat er in 1483 al een derde brug is geweest. Een brug over de Beek bijvoorbeeld die vanaf ‘de Plaatse van Gemert’ direct voerde naar de in 1548 gereedgekomen poortdoorgang naast de donjon (zie situatieschets). En ‘aan de Plaatse’, lijkt het bovendien een nog geëigender locatie om recht te spreken, want daar zit je exact op de scheiding van de openbare ruimte en het domein van de residentie van de vrijheer van Gemert. Maar het blijft vooralsnog gissen, terwijl er vóór 1548 bovendien op een andere plek een poort in de voorburcht kan zijn geweest.
De situatie aan de Plaatse vanaf 1548
Vanaf 1548 weten we in elk geval exact de plaats van de brug naar de voorburcht. De aanname van een derde slotbrug (in combinatie met een hamei) aan de Plaatse lijkt dan nog meer voor de hand te liggen. En dat past bovendien heel goed bij de verkoop op 10 maart 1549 van een huis, hof en erf, gelegen te Gemert “aen die brugghe tegen die hameye over”.4 Met de brug in dit citaat moet de brug zijn bedoeld over de Beek ergens omtrent de plaats waar nu Binderseind (indertijd geheten Beekstraat) overgaat in Ridderplein (vroeger Plaatse of Merckt).
In de bijgaande plattegrond is een poging gedaan tot reconstructie van een en ander. Het geschetste idee met de drie bruggen past ook met de in diverse archiefstukken uit de tweede helft van de zestiende eeuw genoemde ‘dingbank’ die telkens wordt gelokaliseerd aan de Plaatse of Merckte van Gemert. Het hiervoor besproken huis “aen die brugghe tegen die hameye over” zou wel eens hetzelfde huis kunnen zijn dat in 1563 wordt omschreven als “gelegen tot Gemert ontrent der dingbancke bijde steenen brugge”.5 In beide akten blijkt Peter de Cock de eigenaar van het huis, en de stenen brug is zonder twijfel de brug die Beekstraat/Binderseind over de Beek heen verbindt met de Merckt van Gemert. Kwam men in Gemert over de brug dan stootte men ‘op de Plaatse’ op de dingbank en dat kan naar mijn gevoel niet ver zijn geweest van de plek waar in 1483 Wouter Cnoep bekende dat hij het vel van zijn broer had gestolen….
Locatie dingbank van vóór en na 1607
Zoals in de aanhef van dit artikel geschreven, ontstaat rond 1607 een nieuwe toegang tot het kasteelcomplex. KasteelRips, Kasteellaan, buitengracht en poortgebouw zijn nieuwe onderdelen op de plattegrond van de Commanderij. Hamei en dingbank ben ik na 1607 als toponiem in het dorp niet meer tegengekomen, terwijl de dingbank toch tot in de achttiende eeuw blijft bestaan. Een verklaring daarvoor zou kunnen zijn dat door de aanleg van kasteellaan, buitengracht en de (kasteel)Rips, zegmaar de nieuwe toegang tot het kasteel, men besloten heeft om de dingbank gelegen bij de oude kasteeltoegang aan de Merckt wat op te schuiven waardoor die is komen liggen aan de andere kant van de gracht op het kasteelterrein in plaats van eerder tegen het kasteelterrein. Nota bene ook de schepenbank in Gemert had officieel te vergaderen op het kasteel.
Op een achttiende-eeuwse plattegrond van het kasteelcomplex kun je aan de binnenzijde van de buitengracht een naar de Merckt gekeerd ‘perkje’ ontwaren. De prent van Romein de Hooghe uit 1700 maakt dat plekje nog intrigerender. Het is overdekt en het lijkt wel een flink uit de kluiten gewassen prieel!? Zou dat de Gemertse dingbank kunnen zijn van na 1607? Als dat bevestigd zou kunnen worden dan lijkt het er op dat die dingbank vanaf de middeleeuwen, of in elk geval vanaf 1548, is blijven liggen op nagenoeg dezelfde locatie. Daar, ter hoogte van bushalte en patatten-terras tegenover de gildenbeelden op het Ridderplein, zullen we dan ook moeten zoeken naar de hamei oftewel de vroegere toegang tot het kasteel…. Opmerkenswaard is zeker ook dat vlakbij deze locatie, maar dan aan de marktkant van de gracht in 1696 een met leien overdekte (schand)kaak werd gebouwd met een gouden windvaan op het dak. En deze ‘kaek’ werd tegelijk onderhouden met ‘de leene lanxt het graft’ oftewel de leuning langs de (buiten)gracht.6
Tot besluit geef ik hier nog een argument om de vroegere bedding van de Beek te situeren langs de straat (zie situatieschets) op de plaats van de vroegere buitengracht. De tegenover de huidige ‘oude kerk van Gemert’ gelegen ‘olde kercke’ had blijkens de zogenaamde Paalbrief uit 1326 een omgrachting7 en waar zou die anders water vandaan gehaald moeten hebben dan van de Beek?
NOTEN:
1. Jan Timmers, de Rips en de Beek – historisch watermanagement in het dorp, Gemerts Heem 2008 nr.1 p.10-17.
2. Ad Otten, Haageijk: Gerecht in Prieeleik, in: Gemerts Heem 2001 nr.2 p.27 e.v.
3. Gemeentearchief Gemert-Bakel – schepenprotocollen Gemert R96 f.118 verso, d.d. 10.5.1483.
4. id. Gemert R105 dd. 10.3.1549
5. id. Gemert R107 f.174 dd. 16.8.1563
6. Maria van de Vossenberg-Lorteije & Ad Otten, Gemertse kaak met leien gedekt, in: Gemerts Heem 2005 nr.3 p. 1-3.
7. BHIC – Archief van de Kommanderij van de Duitse Orde te Gemert 1249-1795, invnr. 8; zie ook: Ad Otten, ‘In den Pellicaen’ en ‘In die Olde Kerke’, Gemerts Heem 2005 nr.3 p.16-24.
Bekijk PDFGH-2009-03 De Broekstraat van weleer (4)
DE BROEKSTRAAT VAN WELEER (4)
OUDE TIJDEN KEREN NIET WEER
Adriaan van Zeeland en Simon van Wetten
Op weg naar het keerpunt: dat hebben we in de vorige aflevering beloofd. Maar of we dat keerpunt ook daadwerkelijk halen, is gezien het zeer interessante laatste traject ter linkerzijde, nog maar de vraag. Het wordt trouwens ’n bietje ’n politieke aflevering…
Broekstraat 48: De Van Zeeland-hoeve
De tennisbaan van Krol hebben we vorige keer links laten liggen. Ons nieuw uitgangspunt wordt de boerderij die al ruim een eeuw in het bezit is van de familie Van Zeeland, en gezien het feit dat de helft van de auteurs van deze serie regelmatig zijn grootouders in deze boerderij bezocht, begrijpt u dat het ons aan illustratiemateriaal en documentatie rond deze hoeve niet ontbreekt.
Het was Adrianus van Zeeland die de boerderij in 1907 kocht. Een druk baasje, die Janus. Bestuurslid van de Gemertse NCB-afdeling, lid van de in 1910 opgerichte Kiesvereniging Gemerts Belang, later van de Boerenstandspartij, bestuurslid van de Coöperatieve Zuivelfabriek De Eendracht, lid van de Grüjn Skut én van Onze Lieve Vrouwebroederschap. Daarbij ook nog drie keer getrouwd, en een hele schare kinderen op te voeden, bij tijd en wijle alléén.
Zijn eerste vrouw, Catharina Slits, overleed in 1896, vijf dagen na de geboorte van haar eerste kind, Twee jaar later hertrouwde Janus met Antonia van de Laar. Bij het ter wereld brengen van een tweeling, stierf Tonia en ook de tweeling. Dit keer bleef Janus met zeven kinderen achter, we schrijven het jaar 1909. Zeven jaar later hertrouwde Janus wederom, met Nel van Deursen, en kreeg met haar nóg vier kinderen.
In het rampjaar 1909 schoot Jup, de toen nog ongehuwde jongere broer van Janus die nog een tijd voor priester had gestudeerd, zijn broer en diens gezin-in-nood te hulp. Maar een rampjaar bleef het, want Jup kreeg als pakhuismeester van de Boerenbond ruzie met het bestuur van de Gemertse NCB-afdeling en werd ontslagen. Janus, nota bene bestuurslid van de NCB, was solidair met Jup, trok zich terug als bestuurslid en zegde zelfs zijn lidmaatschap op. Hij sloot zich aan bij de alternatieve boerenbond in Gemert van ‘den antichrist’ Peerke Slits en werd zo ook kandidaat van ‘Gemerts Belang’ voor het raadslidmaatschap in 1911. Het ging erop en ertegen in die dagen. Het Gemertse politieke klimaat kende toen al heftige opwarmingsverschijnselen! Er verscheen zelfs een complete verkiezingskrant, waarin stemmen op Janus van Zeeland ‘warm’ werd aanbevolen.1
Janus is in 1951 overleden. Zijn zoon Jan Willem had de boerderij een jaar eerder al overgenomen. Hij heeft de boerderij toen een jaar of twaalf verpacht aan Willem & Cato (zijn zus) Penninx-van Zeeland, die daar gingen wonen met een gróót gezin. Eén van de elf kinderen was Jan Penninx, die wij allen kennen omdat Jan heel lang gemeenteraadslid is geweest.
Daarna namen de Van Zeelandjes het heft weer in handen. Martien van Zeeland trouwde in 1969 met Toos van Berlo en bouwde de schuur van de boerderij om tot kalvermesterij. Ook kwam er een nieuwe stal voor de teelt van champignons, en eind jaren ’70 werd er schuin achter de boerderij ook nog een nieuw huis gebouwd. Kort geleden is Martien begonnen aan een opknapbeurt van de oude boerderij.
Broekstraat 52: De Verkampen-hoeve
De bouwdatum van deze boerderij is feitelijk de verbouwdatum: in 1877 is een huis van twee woningen onder één kap op deze locatie verbouwd en flink uitgebreid tot een langgevelboerderij. In 1904 kocht Martinus Verkampen uit Volkel deze hoeve, om zich zo een Gemerts bestaan te verschaffen, hij trouwde immers met Theodora Slits uit Gemert.
Martinus is tamelijk jong gestorven. De vader van Harrie Verkampen, Johan, was toen pas vijf jaar. Johan groeide op in deze boerderij en trouwde in 1941. Het leven ging blijkbaar in die eerste oorlogsjaren nog gewoon door. De rest van de familie verhuisde toen naar D’n Eik.2 Later begon de oorlog wel degelijk een rol te spelen in het dagelijks leven. Zo waren er in 1944 her en der in de Broekstraat Duitsers ingekwartierd. Toen zij in september ’44 de aftocht bliezen, werden ze door de Broekstraatbewoners nagekeken. U kunt zich wel voorstellen wat er onder het volk – toen onze oosterburen eenmaal uit zicht waren – gezegd werd. “Hé”, riep toen iemand, “ze komme wír trug.” Was dat verschieten! Maar het waren heel andere soldaten, Engelsen om precies te zijn. De Duitsers waren voor de kerk in de Mortel links afgeslagen, de Peel in, de Engelsen kwamen vanaf de Hoge Aarle. Ze hadden elkaar net gemist…
Voor de Verkampens veranderde op die dag niet veel, alleen de voertaal. Dat werd Gímmerts-Engels, want ook de Engelsen werden in de boerderij ingekwartierd. Ach, het had ook z’n voordelen, want de rijplaten van hun tanks hebben bij die van Verkampen nog 35 jaar dienst gedaan als oprij-planken op de mestvaalt. En ook het Engels gaas was welkom: het heeft nog heel lang als ondergrond voor de hooi-opslag gediend. De zuster van Harrie, Cato, anderhalf jaar in die ‘Engelse’ tijd, werd door de Tommies ‘Kitty’ genoemd, en die naam hebben ze in de familie toen maar angehaawe.
Wat voor een boerenbedrijf hadden ze destijds bij Verkampen? Een stuk of tien koeien, ongeveer 15 zeugen, een aantal kippenkooien met zo’n 500 hennen totaal, en verder werd er ook veel aan akkerbouw gedaan. In 1970 heeft Harrie de boel overgenomen, met op zak een diploma van de landbouwschool én als een van de eersten met ervaring aangaande de aspergeteelt. Harrie heeft de asperges bij hem thuis geïntroduceerd, en mocht van pa experimenteren met dat witte goud in het achterland van de Broekstraat. Dáár loopt de Peelrandbreuk, dáár is een meter hoogteverschil in het land, en de hoge kant was bij uitstek gestikt voor het telen van asperges.
Volgens Harrie was de generatie Verkampen vòòr hem wars van gezag. Dat gold voor zijn vader, dat gold voor zijn ome Toon, die ergens in een haven werkte en toch nog de puf had om zich in zijn vrije tijd allerlei vechtsporten eigen te maken.
Ja maar, waarin uitte zich dan dat “wars van gezag” zijn? In ieder geval ligt hier de bakermat van Harrie’s politieke carrière, want pa Verkampen had een gruwelijke hekel aan bestuursvergaderingen. En zodra dat ook maar een beetje kon – Harrie was 15 – ging Harrie in zijn plaats, want, zo zegt Harrie: “Ik von dè skon!”
Een van de eerste vergaderingen die Harrie op die manier meemaakte, was er een van het Veefonds. We schrijven de barre winter van 1963. Er was meteen al een ruzie gaande. Voorzitter Jan van de Sande was in een stevige dialoog verwikkeld met Jantje Smits (uit Gemert, wel te verstaan), het ging over een in prijs te laag getaxeerde koe. De opkomst van de leden was niet hoog, eigenlijk even laag als de buiten heersende temperaturen, en zodoende kon er fiks getrakteerd worden. “Ja Jantje”, zei voorzitter Jan, “as ik zo’ne gewèldige kop ha as gaj dan ha’k ’t bítter gedon.” “Awwe kop is anders grot zat”, was de repliek van Jantje. Harrie Verkampen voelde zich van meet af thuis in het bestuurswerk…
Tussendoor, het was immers die ijskoude winter van ’63, trainde Harrie en zijn kameraden op de kasteelgracht, want zij wilden meedoen aan de Elfstedentocht. Tachtig, hooguit negentig rondjes op de gracht achter de paters aan, dat moest als voorbereiding voldoende zijn, dachten ze. Het probleem was meer hoe in Friesland te komen. Louter het feit dat Verkampen c.s. nog nooit met de trein hadden gereisd en zulks ook niet voor deze speciale gelegenheid aandurfden, maakte dat Reinier Paping die roemruchte aflevering van de tocht der tochten won, door Harrie en zijn makkers bij mulder Van Roij, toen al in het gelukkig bezit van een tv-toestel, gadegeslagen.
Pa Verkampen, nog steeds wars van gezag, verzette zich in die dagen tegen het voornemen van wethouder Jaspers (“onze” Toon Jaspers)3 om in het kader van de werkgelegenheid allerlei landbouwwegen te gaan verharden, óók de Broekstraat. Pa Verkampen wilde dat niet, zag vooral op tegen de nieuwe breedte van de weg. Vijf meter! Ze rijden er de deur bij ons uit, dacht hij, en hij verzamelde handtekeningen in het grootste deel van de Broekstraat. Dat hij de boerderij van Jaspers oversloeg, tekent het politieke talent in de Verkampen-genen. De actie sorteerde effect en wethouder Jaspers was gruwelijk boos: overal had zijn project succes, behalve in zijn eigen Broekstraat. Als compromis werd de weg uiteindelijk smaller én hield de verharding op bij het pad langs de Verkampenhoeve. Het laatste stuk Broekstraat is nog een paar jaar langer een zandweg geweest.
Bij de aanleg van de waterleiding ging het precies andersom. In 1941 was die aanleg onderwerp in de gemeenteraad. De fractie van de Boerenbond (Jaspers sr, van den Elsen, van Erp) was tegen. Gevolg: de waterleiding reikte gezien vanuit Boekent slechts tot De Eik (dus vooral niet tot en met de boerderij van Jaspers), en in de Kromstraat, waar Van den Elsen woonde, en op de Lodderdijk, waar Van Erp woonde, werd er helemaal geen waterleiding aangelegd.
Later, veel later, toen de tweede generatie Jaspers er mee ophield, moest er gestemd worden over een nieuwe lijstvolgorde bij de Boerenbondfractie. Harrie Verkampen had de sportclub van de KPJ, waar hij voorzitter van was, gevraagd om na afloop van het sporten méé te komen stemmen. Dat was in 1974, Harrie’s politieke carrière begon vaart te krijgen, want hij won.
En zo stond Harrie dan in de raadszaal, om als gloednieuw raadslid de eed af te leggen. Burgemeester Hein de Wit nam die eed af. Je kon kiezen tussen “Zo waarlijk helpe mij God Almachtig” (alle raadsleden zeiden dat) of “Dat beloof ik” (in Gemert door niemand gebezigd). Maar Harrie stotterde in die tijd enorm en vond “Dat beloof ik” korter en meer uitspreekbaar. Van de weeromstuit zei het volgende te beëdigen raadslid hetzelfde. Een nieuwe tijd was begonnen…
NOTEN:
1. Zie ook Ad Otten ism Adriaan van Zeeland: Van Zeeland van Gemert, 1400-heden, Gemert 1998.
2. Zie ook aflevering 3 van deze serie.
3. Zie de eerste en tweede aflevering van deze serie.
Bekijk PDFGH-2009-03 Het goed nieuwenhuis op Milschot
HET GOED NIEUWENHUIS OP MILSCHOT
Jan Timmers
Het zuidwesten van Gemert, eigenlijk het zuidwesten van De Mortel, van Milschot tot en met Tereyken, was aan het eind van de middeleeuwen grotendeels in bezit van de Duitse Orde 1. Vermoedelijk werd het gebied vanaf de 13de eeuw, maar vooral in de 14de eeuw ontgonnen. De ontginning begon op Milschot. Al in 1379 is Jan Ansems van Middelscoit één van de schepenen van Gemert. Gezien zijn naam en functie kan hij in verband gebracht worden met belangrijk bezit op Milschot, waarvan de oude schrijfwijze ‘Middelscote’ luidt 2. Daarnaast kennen we Willem van Middelscoet, die van 1385 tot 1395 president-schepen was. Of deze personen een familieband hadden is niet direct duidelijk, maar ze zullen allebei eigenaar geweest zijn van een hoeve met bijbehorende landerijen op Milschot 3. Het is ook mogelijk dat beide personen pachters waren van de Duitse Orde op Milschot, want behalve particuliere personen had de Orde op Milschot een belangrijke hoeve in vol eigendom. In de registers van de Orde is het bezit bekend als Hoeve Milschot. Vanwege deze naam, maar ook omdat de hoeve midden tussen particulier grondbezit ligt, mogen we ervan uit gaan dat de hoeve behoort tot de oudste ontginningen op Milschot. Opvallend is dat het particulier grondbezit in de omgeving nagenoeg allemaal zogenaamd cijnsplichtige percelen zijn. Hoe de Orde in het bezit kwam van de hoeve Milschot en van de cijnzen in de omgeving is vooralsnog niet in de archieven teruggevonden. Het is mogelijk dat de hoeve behoorde tot de schenkingen van leden van de familie Van Gemert 4.
Verder naar het westen bezat de Duitse Orde nog drie hoeven: het goed Nieuwenhuis, De Nieuwe Hoeve Milschot (ook Berkes Hoeve genoemd) en het goed Ter Eyken. Deze drie hoeven maken onderdeel uit van een groot aaneengesloten grondgebied, dat in zijn geheel eigendom van de Orde was. De Nieuwe Hoeve Milschot of Berkes Hoeve is het meest recent ontstaan. Deze hoeve komt nog niet voor in de registers van de Orde in de periode vóór
1600, maar moet als zodanig gesticht zijn vóór 1700. De landerijen die behoren tot Berkes Hoeve vormen samen een lange strook grond tussen het goed Nieuwenhuis en de hoeve Ter Eyken, die beide al veel eerder voorkomen in de administratie van de Orde 5.
Eigen ontginningen van de Duitse Orde
Het goed Ter Eyken lag aanvankelijk helemaal rondom in onontgonnen gebied, de zogenaamde gemeint. De gemeint was gebied dat nog niet in cultuur gebracht was en gemeenschappelijk gebruikt werd door de Gemertse hoevenaars. De gemeint was aanvankelijk eigendom van de familie Van Gemert, de heren van de heerlijkheid Gemert. In 1326, toen de grens werd vastgelegd tussen het rechtsgebied van Diederik van Gemert en het rechtsgebied van De Duitse Orde, had de Orde in elk geval rechten op delen van de gemeint van Gemert, maar vermoedelijk al eerder. Dat was in ieder geval zo na 1366, toen Diederik van Gemert zijn gehele heerlijkheid inclusief de gemeint overdroeg aan de Orde.
De stichting van het goed Nieuwenhuis zal waarschijnlijk hebben plaatsgehad na verwerving van de gemeint door de Duitse Orde. Het gaat immers om een ontginning van de gemeint aansluitend bij landerijen die al eerder in cultuur gebracht waren. Uit de naam Nieuwenhuis mogen we wellicht afleiden dat het de eerste eigen stichting van de Duitse Orde in Gemert geweest is. De stichting van de hoeve Ter Eyken zal iets later plaats gehad hebben. In 1386 wordt deze hoeve door de Duitse Orde verpacht aan Marcelis Alantszoon Timmerman voor een periode van 9 jaar. Marcelis overlijdt voor die tijd, want in 1391 wordt Ter Eyken in erfpacht uitgegeven aan Melis Weltken Johan Maeszoon van Gemert. Hadewich, de weduwe van Ceel Timmerman moet dan de hoeve ‘onbetimmert’ (dat is onbebouwd) achterlaten. In de loop van de eeuwen daarna wordt de hoeve Ter Eyken bij erfdelingen steeds verder opgesplitst in meerdere boerderijen. In 1716 was een cluster of gehucht van 5 boerderijen ontstaan, allemaal aan de noordkant van de weg gelegen. Pas in de 19de eeuw werd ook aan de zuidkant van de weg gebouwd.
De Hoeve Milschot en het goed Nieuwenhuis bleven in de loop der eeuwen volledig eigendom van de Duitse Orde en werden steeds in zijn geheel verpacht. Het gevolg daarvan is dat het grondbezit bij elkaar bleef en niet onder meerdere eigenaars werd verdeeld. Hoeve Milschot en het goed Nieuwenhuis bleven daardoor in zijn oorspronkelijke vorm bestaan tot in de 20ste eeuw.
Het kampenlandschap Milschot-Tereiken
De afzonderlijke stichtingen hebben geleid tot het ontstaan van een zogenaamd kampenlandschap. Losstaande hoeven werden gesticht, elk met hun eigen hoofdgebouw en bijgebouwen, een eigen (huis)akker en bijbehorende weilanden en beemden. De akker wordt aangelegd op het hoogste en droogste deel van het grondgebied en de boerderij wordt daar zo dicht mogelijk bij gebouwd. De akker is een relatief groot en open perceel met aan de rand ervan een houtwal als begrenzing om te voorkomen dat vee vanuit de gemeint en de weilanden op de akker kon komen. Deze (omwalde) akkers worden vaak aangeduid met de term ‘kamp’. De weilanden liggen in de lagere en nattere delen en zijn daarom kleinschalig en omgeven door perceelrandbegroeiing, waardoor een gesloten landschapsdeel ontstaat. Juist de afwisseling van open huisakkers met gesloten weilanden en verspreide boerderij-plaatsen zijn de kenmerken van een kampenlandschap. Het karakter van de kampontginning is bij Ter Eyken het meest verdwenen. De verschillende landschapsdelen zijn niet meer herkenbaar, omdat alle perceelrandbegroeiing van de oude weilanden, maar ook de houtwal om de huisakkers tijdens de ruilverkaveling verdwenen zijn. Omdat ook de akker als weiland in gebruik genomen is, rest nu alleen een groot open grasland.
Bij de Hoeve Milschot zien we een soortgelijke ontwikkeling. Ook daar is de kamp als zodanig verdwenen en is een open graslandgebied ontstaan. Bij het goed Nieuwenhuis is de oude huisakker nog wel herkenbaar aanwezig.
Nieuwenhuis
Het goed Nieuwenhuis wordt voor het eerst vermeld in het jaar 1421, tegelijkertijd met vier andere hoeven die de Duitse Orde in eigen bezit had op dat moment. Omdat de hoeve steeds in handen van de Duitse Orde bleef is het bijbehorend grondbezit nauwelijks gewijzigd in de loop der eeuwen. Alleen aan de noordzijde werden enige percelen woeste grond ontgonnen en toegevoegd. Ook de plaats van het hoofdgebouw van het goed Nieuwenhuis bleef ongewijzigd. De boerderij werd in de 20ste eeuw verbouwd tot stal, nadat een nieuw woonhuis werd toegevoegd. Van het oude gebouw resteert nu nog de brandgevel tussen voormalig woongedeelte en stalgedeelte. De wanden van de schuur bleven op nagenoeg dezelfde plaats. Bij het vervangen van de buitenmuren zijn nog een tweetal resten van de oude houten funderings- of constructiepalen teruggevonden. Dit geeft aan dat op diezelfde plaats een gebouw aanwezig was dat dateert uit de tijd dat boerderijen nog gebouwd werden door houten stijlen in de grond in te graven. Na de middeleeuwen was het de gewoonte om de houtconstructie niet meer in te graven, maar te funderen op stenen poeren. De teruggevonden paalresten zijn dendrochronologisch onderzocht, maar het bleek jammer genoeg niet mogelijk om de datering te bepalen. Gezien de gebruikte bouwwijze mogen we er wel vanuit gaan dat het gaat om restanten van het oorspronkelijke gebouw uit de 14de eeuw.
De huisakker van het goed Nieuwenhuis
Een ander belangrijk element van Nieuwenhuis is de huisakker. Op de topografische kaart van ca 1900 is de akker nog in zijn geheel duidelijk aanwezig, inclusief de hakhoutbegroeiing aan de rand ervan. Ook nu nog bestaat de akker, maar de houtwal waarmee de akker destijds geheel omgeven was, is voor een deel verdwenen. De huisakker was (zoals alle oude akkers) volledig onbegroeid en er waren geen zichtbare perceelsscheidingen in de vorm van greppels aanwezig. De akker werd in de loop van de eeuwen opgehoogd zodat een dikke eerdlaag ontstond. Aan de randen van de akker is dat nog deels zichtbaar door het aanwezig zijn van steilranden ter plaatse. Of de gehele akker destijds omgeven was met steilranden is niet duidelijk, maar mag wel worden verwacht op basis van de topografische kaart van ca 1900. Alle randen van de akker zijn daar identiek weergegeven. Op de plaatsen waar een steilrand aanwezig was wordt deze beschermd tegen erosie door het aanwezige hakhout, die de grond op zijn plaats houdt waardoor de steilrand in stand blijft. Op de oude topografische kaart is de hogere en bol liggende vorm van de akker duidelijk zichtbaar.
Niet alleen was de akker geheel omgeven door een hakhoutwal, maar tegelijkertijd was er rondom de akker ook een zandweg aanwezig pal langs de hakhoutwal. De zandweg aan de noordoostzijde van de akker was aan beide zijden voorzien van een hakhoutwal en vormde de grens met het lager gelegen weidegebied van de hoeve Nieuwenhuis.
De zandweg aan de westkant van de akker is de Helmondse Pad. Dat is de oude verbindingsweg van Gemert en Helmond. Deze pad volgde de grens van de huisakker van Nieuwenhuis. De hakhoutwal langs de Helmondse Pad is nog grotendeels aanwezig en in de hakhoutwal is op een aantal plaatsen ook de steilrand van de oude akker zichtbaar.
Aantastingen en bedreigingen van de huisakker
Een aantal wijzigingen rond de huisakker van Nieuwenhuis hebben zich de laatste 50 jaren voorgedaan. Op de eerste plaats werd de zandweg met de begroeiing aan de noordoostgrens van de akker tijdens de ruilverkaveling in 1985 verwijderd, waardoor de begrenzing van de akker aan die zijde minder duidelijk zichtbaar is. Op die plaats is nog wel een zichtbaar hoogteverschil aanwezig in het terrein.
Een andere wijziging betreft de verschuiving van de Helmondse Pad in de zuidwestelijke hoek van de akker. Aanvankelijk liep de pad aan de westzijde van de houtwal. Tijdens de ruilverkaveling werden twee gaten in de wal aangebracht en werd ter hoogte van Berkeshoeve de Helmondse Pad over de akker gevoerd, om de bewoners van de Berkeshoeve meer privé terrein te kunnen geven. Een onvoorzien gevolg hiervan is dat het stuk houtwal tussen de twee ‘gaten’ min of meer als privé bezit gezien werd van de bewoners van Berkes Hoeve en die bewoners hebben de vrijheid genomen om dat stuk van de houtwal te verwijderen met uitzondering van een paar eikenbomen. Ook nieuwe aanplant ter plaatse is weer verwijderd. Door het verleggen van de Helmondse Pad en het verdwijnen van de houtwal ter plaatse is ook minder duidelijk dat de houtwal voorheen één geheel vormde met de nog aanwezige houtwal aan de zuidzijde van de akker.
Een derde wijziging betreft de verbreding van de houtwal langs de Helmondse Pad. Bij de ruilverkaveling werden brede houtsingels aangelegd ter compensatie van het verwijderen van begroeiing en heggen op veel perceelsscheidingen. Om die reden is de bestaande houtwal langs de Helmondse Pad verbreed door aan de zijde van de akker ook een strook van de akker te beplanten. Het gevolg daarvan is dat de aanwezige steilrand, die voorheen de echte akkerrand vormde, nu midden in de houtwal ligt.
Een laatste bedreiging is het restant van de begroeide steilrand aan de zuidzijde van de akker. Door een aangrenzende bewoner wordt de begroeiing steeds verder aangetast, waardoor ook de aanwezige steilrand gaat eroderen en langzaam verdwijnt.
De huisakker van Nieuwenhuis is in zijn geheel nog aanwezig, maar de oorspronkelijke akkerrand in de vorm van een hakhoutwal en deels steilranden is gedeeltelijk verdwenen en het restant van dit landschappelijk monument wordt bedreigd.
Aanleg landgoed
Er bestaan plannen om op de voormalige hoeve Nieuwenhuis een landgoed aan te leggen. In het algemeen wordt dan een belangrijk gedeelte van de gronden aangeplant en ingericht als natuurterrein. Voor de hoeve Nieuwenhuis zou dat een aantasting kunnen betekenen van de oude huisakker. Het cultuurhistorische karakter van de akker en de nog aanwezige houtwal als akkerrand verdienen waardering en bescherming. Aanplanten van oude akkers is ongewenst. Wijzigingen in het gebied zouden gericht moeten zijn op het herstel van de oude akker en met name zijn oude begrenzing. Het inrichten van het beemdengebied ten noordoosten van de akker en aanleg van een hakhoutwal op de oude plaats, inclusief een zandpad zal bijdragen aan het historisch karakter van de hoeve. Herstel van de hakhoutwal in de zuidwesthoek is ook zeer wenselijk. Aanplanten van de oude akker zelf is zeker niet gewenst.
NOTEN:
1. Het grondbezit was zo groot dat het de inmiddels achterhaalde vraag opriep of het hier wellicht de bakermat van de Duitse Orde in Gemert betrof. Ad Otten, Gebied tussen Boekent en Milschot:bakermat van de Duitse Orde in Gemert? Gemerts Heem, nr 58, 1975, blz 6-14
2. Voor de oudste schrijfwijzen en de betekenis van Milschot: Jan Timmers, Twee verschillende “millen” bij Milschot en Milheeze, Gemerts Heem jrg 46 (2004) nr 4
3. Een lijst met schepenen van Gemert is opgenomen in de Inventaris archief van de gemeente Gemert (1271) 1409-1794.
4. Voor de vele cijnsplichtige percelen op Milschot zie het oudste cijnsregister van de Commanderij. Een transcriptie is aanwezig op www.heemkundekringgemert.nl
5. Peter van den Elsen, Goederen van de Duitse Orde deel 1 en 2 in Gemerts Heem jrg 22 (1980) nrs 2 en 3.
6. BHIC, archief van de Kommanderij van de Duitse Orde te Gemert, inv nr 658
7. BHIC, archief Commissie van Breda inv nr 430 f19v-f21
8. Met dank aan de huidige eigenaar Huub Smits, die de houten restanten voor onderzoek beschikbaar stelde. BAAC voerde het onderzoek uit, maar kon geen datering vaststellen.
9. De schatting is te vinden in BHIC, archief Commissie van Breda inv nr 430 f83
Bekijk PDFGH-2009-03 De Gemertse Weverskanarie
DE GEMERTSE WEVERSKANARIE
Ad Otten
In de kersteditie 1899 van “De Zuid-Willemsvaart” (de Helmondse Courant van die tijd) publiceert de correspondent van Gemert een artikel onder de kop ‘Echte Gemertsche Kanaries’. Hij hekelt het feit dat men het doorgaans heeft over ‘echte Saksische kanarievogels’ wanneer “de schoonste, de beste onder onze gevederde kamerzangers” ter sprake komen. Naar de mening van de schrijver past daarop zo onderhand beter het etiket van ‘echte Gemertsche kanaries’. Hij schrijft: “Dat er hier in de gemeente jaarlijks duizenden van die vogels gefokt worden is van algemeene bekendheid, geen plaats misschien in Nederland vanwaar er meer verzonden worden dan van Gemert, maar dat er hier ook dergelijke zangers gekweekt worden, vogels die voor de beste niet behoeven onder te doen, is misschien van minder algemeene bekendheid. En toch is dat zoo.”
De correspondent brengt meteen ook onder de aandacht waarop hij zijn mening baseert. In de week daaraanvoorafgaand ging kanariekweker Karel Orth uit Gemert de Duitse concurrentie aan met vier ingezonden kanaries op een grote tentoonstelling in Mönchen-Gladbach. De Gemertenaar viel met al zijn kanaries in de prijzen terwijl “heel het zangerige Germanië” slechts één 1e prijs kon worden uitgereikt….1
Nu zijn er na het lezen van het bovenstaande misschien wel lezers geneigd om de schouders op te halen over de Gemertse kanariekwekers en het geschrijf van de Gemertse correspondent op één der laatste dagen van de negentiende eeuw eenvoudig af te doen met ‘chauvinisme’. Maarrr… sinds er uit datzelfde jaar 1899 een uitgebreid artikel is komen bovendrijven uit het landelijk verschijnende Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift onder de titel “Het kweeken van kanarievogels” (met dank aan Ben van den Berg uit Venraij) kun je daar niet meer mee wegkomen.2 Het is een auteur uit Delft die de Gemertsche Kanarie in het gezaghebbende Elsevier opvoert als een begrip in ‘kanarieland’… En laten we daarbij niet vergeten dat de Gemertse kanariekwekers van vandaag de dag nog steeds ‘wereldkampioenen’ kweken. De laatste is van Wim Egelmeers in 2008. Het wordt dus tijd om eens te duiken in de historische achtergrond van de Gemertse kanariekwekerij.
De ‘echte’ raszuivere kanaries in 1899
Hier volgt een samenvatting van het tien bladzijden tellende artikel uit Elsevier: Al omstreeks 1500 brachten Hollandse zeelieden enige ‘canario’s ‘ van de Canarische eilanden naar ons land waar zij de aandacht trokken door hun welluidend gezang en glanzend grauw-groen gevederte. Vooral bij rijke dames vielen de suikervogeltjes zoals ze toen genoemd werden, erg in de smaak, waardoor er in heel Europa een markt voor ontstond. Aanvankelijk grauw-groen ondergingen de canario’s in gevangen staat een hele verandering, zowel in postuur als in kleur. Door het Europese klimaat, voeder en vooral door de onvermoeide zorgen van de kwekers bij de keuze van de vogels waarmee zij de canario’s deden paren, ontstond de bekende gele kanarie. Een Europese huisvogel die met de wilde canario van de Canarische Eilanden, met de saffraanvink uit Brazilië, de Kaapsche kanarie of met de ‘Piet’ uit Transvaal nog nauwelijks iets gemeen had. De auteur onderscheidt vijf “echten” oftewel “raszuiveren” zogezegde Europese huiskanaries: 1) edelzangers uit het Harzgebergte 2) gekleurde Engelse vogels uit Norwich 3) ‘gefriseerden’ uit Parijs, Roubaix en Lille 4) lange smalle en kromme Brusselaars of Gentsche postuurvogels uit België, en tenslotte uit eigen land 5) speciaal uit Gemert, Helmond, Boxmeer enz.
De auteur geeft allerhande wetenswaardigheden de kanariekweek betreffende. Kanaries kunnen zich in gevangen staat verbazend vermenigvuldigen. Eén paartje geeft in het voorjaar soms wel dertig jongen. Ook kun je de vogeltjes vanalles leren, dat wil zeggen de kanariemannen, want anders is alle moeite tevergeefs. Indien men de melodieën niet te lang maakt en er twee maanden geduld voor over heeft kun je door ‘voorspelen’ een kanarieman een volstrekt eigen melodietje aanleren en door het toedienen van een paar hennepzaadjes kun je een kanarie zelfs laten zingen op commando. Geen wonder: “In den goeden ouden tijd behoorde het bij de dames tot den bon ton dat zij bij receptiën of feestelijke gelegenheden ten hunnen huize verschenen met een kanarievogel op den wijsvinger waarmede zij zich ook meermalen door bekwame kunstschilders lieten afbeelden.”
Uitgebreid staat de auteur vervolgens stil bij de van elkaar verschillende “echten” en hoe te werk te gaan bij het kweken. De ‘Harzer’ of ‘Saks’, in de regel lichtgeel van kleur en hoofdzakelijk gezocht om de bijzonderheid van zijn zang, heeft duidelijk zijn voorkeur als ‘stamvogel’ ook omdat hij zeer vruchtbaar is. In Andreasberg een stadje van 4000 inwoners in het Harzgebergte houdt tweederde van de bevolking, veelal de vrouwen en meisjes, zich bezig met de kanariekwekerij en het maken van kooien. De jaarlijkse productie van dit stadje beloopt 50.000 vogels en de totale waarde van mannen en poppen taxeert hij daar op 100.000 gulden. Ook Norwich schrijft hij eenzelfde productie toe maar daar liggen de prijzen een stuk hoger. Voor Engelse wijfjes wordt 4 tot 50 en voor mannetjes 6 tot 100 gulden betaald. Ook “de Parijschen” zijn dure vogels en gecharmeerd is de auteur ook van de kanariekwekerij in buurland België: “gansch glad in de veeren, zeer slank van gestalte, hoog op de beenen en voor ’t oog krachtig en prachtig, tot eene waarde van 100 tot 400 franken het paar.” Tenslotte belandt hij bij de kanarie uit eigen land (Gemert, Helmond, Boxmeer). Daar ziet hij vogels “door bekwame kweekers gefokt, van vorm en kleur ongeveer gelijk aan de Harzer vogels.” Het spijt hem dat de kanarie uit eigen land niet bepaald te duiden is als een meer specifieke Hollandsche kanarie zoals er die rond 1700 nog wel zou zijn geweest. Hij constateert dat de oud-Hollandse kanarie in 1899 wordt gekweekt in Roubaix en dat in het buitenland de Hollandse kanarie, want die benaming wordt wel gebruikt, regelmatig aanleding geeft tot discussie. “Bedoelt men Oud-Hollandsche? Hollandsche uit Roubaix? Of Hollandsche uit Gemert?” Daaraan wijt hij ook voor de kanarie uit eigen land de ten opzichte van met name Engelse en Franse kanaries relatief lage prijs van 1,50 tot 3 gulden per stuk. Hij weet dat er ook in onze streken een behoorlijke winst wordt gemaakt op de kanariekwekerij maar toch geeft hij een paar bladzijden met aanbevelingen waardoor ons land “weder spoedig in bezit mag zijn van de schoonste kanarievogels ter wereld” en dat die kanarievogels dan “ook als fokras aftrek zullen vinden op de wereldmarkten.”
Weven en kanariekweken
Het waren met name de wevers van Gemert, de mannen van het Hoog Ambacht, die naast het weven als extra bijverdienste kanaries kweekten. Zo is er ook een foto bewaard gebleven van zo’n honderd jaar geleden die een inkijkje biedt in de weefkamer van thuiswever Bert de Boer op de Heuvel. Jaren en jaren geleden werd er al gewezen op de vogelkooien in de weefkamer die dienden voor het kweken van ‘kanariemannen’. De foto werd gepubliceerd in 1914 in het Rapport “Onderzoekingen naar de toestanden in de Nederlandse huisindustrie”.
De in de aanhef van dit artikel genoemde Karel Orth was het weven evenmin vreemd. Hij was rond 1900 bedrijfsleider van de Machinale Stoomweverij Prinzen in De Hoef en president van het weversgezelschap ‘Arbeid Adelt’, één van de grootste Gemertse Severusgilden. Na zijn actieve leven als weversbaas wordt Orth caféhouder, eerst achter het keske aan het Stereind en daarna in het bekende Café De Zoete Moeder aan de uitvalsweg naar Beek en Donk-Helmond. Maar zijn naam is door het hele land bekend als keurmeester van duiven, hoenders, en vooral van zangkanaries. In de Gemertsche Courant van 12 april 1931 wordt uitvoerig aandacht besteed aan het vijftigjarig jubileum van Karel Orth als keurmeester. Hij is dan 78 jaar. Een maand later verhuist hij naar Valkenburg. Deze Karel Orth moet voor het hoge peil waarop in Gemert de kanariekwekerij bedreven werd een heel belangrijk man zijn geweest zoveel wordt uit het artikel wel duidelijk, maar de kanariekwekerij bestond al vóór Orth daarin actief werd. Hoe ver het kweken van kanaries in Gemert terug gaat is vooralsnog de vraag. In een krantenknipsel uit 1909 lezen we dat zekere C. de Groot in een open landauer door de Gímmerse Straot werd gevaren omwille van het feit dat hij 40 jaar lid was van Kanarievereeniging Het Geduld. Deze vereniging, een soort organisatie van kanariekwekers, moet dus tenminste al in 1869 hebben bestaan. Het bericht uit 1909 meldt dat de leden van ‘deze bloeiende vereeniging’ deelden in het feest van hun oudste medelid en dat bij hem in de landauer voor twee ouderlingen (J.v.d.Bichelaer en M.v. Hout) alsook voor de voormalige president van de club, te weten zekere Antoon Pennings een plaats was ingeruimd.3 Van deze Antoon Pennings weten we dat hij in 1891-1892 in Gemert commissionair was van de Eindhovense textielfabrikant De Heer. Pennings was toen de tussenpersoon voor zo’n 70 tot 80 Gemertse thuiswevers die allemaal weefden voor de Firma De Heer, toen de buurman van de Firma Philips & Co aan de Eindhovense Emmasingel.4
Fabriek van vogelkooitjes en broedmachines
Buiten zijn weefagentschap blijkt Antoon Pennings nog wel wat meer om handen te hebben gehad. Hij woonde in het Haageijk in het pand waarin thans al meer dan een halve eeuw wordt gekapt en geknipt (Haageijk 6-8). Rond 1890 dreef daar Antoon Pennings met zijn vader (Johan P., eerder ‘katoenfabrikeur’) er een winkel. Op hetzelfde adres is in het bevolkingsregister van Gemert ook een broer (Willem Pennings) ingeschreven met als beroep ‘vogelhandelaar’. Met deze en mogelijk nog een andere broer moet Antoon Pennings in een aanbouw op deze lokatie in 1879 een fabriekje zijn begonnen van ‘vogelkooien en broedmachines’ dat later (in welk jaar is niet bekend) verhuisde naar de Eindhovense Bleek (nu: Vestdijk). Maar op 28 juli 1911 was er in elk geval nog steeds een vestiging van de gebroeders Pennings in het Haageijk want op die dag werd ‘de vogelhandel’ van de gebroeders door brand geheel vernield. Een krantenbericht in De Zuid-Willemsvaart maakt er gewag van: Op genoemde dag ontstond ’s middags rond één uur brand in de schuur van buurman Johan Verstappen. De vlammen sloegen over op onder meer het pand van de firma Gebr.Pennings, waar onder andere een grote partij kanarievogels – maar liefst zo’n 800 kooitjes – door de brand werd vernield. Hoeveel kanaries daarbij omkwamen wordt niet vermeld. Een kooi kan één kanarie hebben gehuisvest maar in het artikel van Elsevier lezen we ook van broedkooien van wel 15 kanaries. Gelet op de prijzen voor Gemertse kanaries in hetzelfde artikel moet de schade alleen aan kanaries de prijs van een gemiddeld woonhuis uit die tijd in elk geval flink hebben overschreden.
Kennelijk bleef het woonhuis van Pennings gespaard. Dat althans kan worden afgeleid uit ansichtkaarten van vóór en na de brand. Buurman Adriaan van Doornik (nu: Schildersbedrijf Van den Heuvel – Haageijk 10) ging daarentegen wel met woonhuis en achtergelegen stallingen helemaal in vlammen op. In Gemert heeft het hele Haageijk die middag urenlang in angst gezeten, zo besloot het krantenbericht.
Uit de totnogtoe bekende gegevens lijkt het erop dat de fabrieksactiviteit al voor de brand naar Eindhoven was overgeplaatst maar mogelijk is het pas de brand geweest die voor de gebroeders Pennings aanleiding was om hun fabriekje niet in Gemert op te bouwen maar aan de Eindhovense Vestdijk. Hoe het ook zij: twintig jaar later wordt in het Eindhovense briefhoofd van de Firma Pennings nog steeds herinnert aan het feit dat hun fabrieksactiviteit in vogelkooien en broedmachines ooit in Gemert begon.
’t Is kermis: de kanarievogels zijn geleverd….
Opmerkelijk en kostelijk is het onderstaande krantenbericht.
Gemert, zaterdag 14-10-1899. De lang verwachte week is eindelijk aangebroken, ’t is kermis. Reeds zijn de kanarievogels geleverd, de kleine aardappels verkocht en de spaarpotten stukgeslagen: noodzakelijkheden om deze dagen waardig te vieren.
Tot besluit
De kanariekwekerij van Gemert is met dit artikel alvast een historische achtergrond gegeven. Maar er moet nog een vervolg komen want de kanariekweek is hier gebleven en er zijn in Gemert nog heel wat liefhebbers te interviewen die over de ontwikkeling sedert zegmaar 1910 nog veel wetenswaardigs kunnen vertellen. Het kweken van kanaries was voor velen én een liefhebberij én tegelijk een aardige bijverdienste. De prijs in 1899 voor een kanarie van 1,50 tot 3 gulden moet je afzetten tegen het gemiddelde weekloon van een wever dat een 6 à 7 gulden zal hebben bedragen. Je kunt je dan voorstellen dat er wevers waren die met het kweken van kanaries meer verdienden dan met weven en er dus hun beroep van maakten….
NOTEN:
1. “De Zuid-Willemsvaart” rubriek ‘Provinciaal Nieuws’ zaterdag 23 december 1899; zie ook: Peter Lathouwers, Gemerts Nieuws 1880-1900, Gemert 1981, blz. 111.
2. H. van Holk, Het kweeken van kanarievogels, in: Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift, jaargang 1899, blz. 71-80.
3. Floris van Einatten, Kanarievereeniging “Het Geduld” GH 1986, nr. 2, p.47-49; Meijerijsche Courant 22 juli 1909.
4. Ad Otten, De verdiensten in de thuisweverij in 1892, in: Aan de Arbeid, Gemert 1989, p.5-10
Bekijk PDF