GH-2009-01 Anni van Bokhoven

Ton Thelen

Landschappelijke beelden sieren de omslag van het tijdschrift dit jaar. In Gemert is Anni bij velen bekend als de maakster van de grote vogel (1985), die jarenlang in de hal van het gemeentehuis naar de bezoekers ‘prikte’. Met de verbouwing van het gemeentehuis was er geen plaats meer voor dit markante object. Ook van andere bedrijven heeft zij opdrachten gekregen om daar de ruimte met een kunstobject te verlevendigen. Meer dan haar objecten kenmerkt haar kunst zich door de schilderkunstige verbeelding van het landschap. Landschap niet als een natuurlijk gegeven, maar als de uitdrukking van ervaringen, belevingen en betekenissen. Het zijn denkbeeldige landschappen, die tal van herinneringen en voorstellingen met elkaar verbinden. Opvallend is de afwezigheid van de mens. Dit is echter schijn. Op intrigerende wijze veronderstelt elk landschapsbeeld zijn aanwezigheid, als de waarnemer en betekenisgever. Zij creëren een innerlijke ruimte, waarin bewustzijn en onderbewustzijn met elkaar verbonden zijn in een zowel aanwezige, voorstelbare werkelijkheid, als in een verborgen wereld. Het landschap ontstaat uit een innerlijke stroom die zichtbaar wordt gemaakt als een te beleven werkelijkheid, toegankelijk want herkenbaar, maar tegelijkertijd ook verborgen als uitdaging voor de beschouwer. Zijn zoektocht volgt op eigen wijze de zoektocht van de kunstenaar, waardoor het verbeelde landschap een weidsheid van beleving en betekenis krijgt, zich openbaart als een onbegrensde en grenzenloze werkelijkheid . Elke ogenschijnlijk eenduidige betekenis of beleving verwijst naar de gelaagdheid van het onderbewuste en het verborgene, zowel transparant als versluierd, dat zijn geheimen als het ware nimmer geheel prijsgeeft. Zowel beelden als woorden schieten tekort om die innerlijke werkelijkheid van de landschappelijke verbeelding tot uitdrukking te brengen. Dat maakt de landschappen die Anni schildert zo boeiend; zij nodigen uit om daarin te verwijlen. Een ervaring die nimmer dezelfde is, maar steeds weer anders.

Na enkele jaren gewerkt en de sociale academie gevolgd te hebben, besloot Anni haar kunstzinnige talent de ruimte te geven. In 1978 schreef zij zich in voor de opleiding Plastische Vormgeving aan de Academie voor Kunst en Vormgeving in ‘s-Hertogenbosch, een hele overstap om weer een dagopleiding te volgen. In 1983 studeerde zij af. Daarna volgden vele exposities, in de regio alsook ver daarbuiten: Apeldoorn, Weert, Lage Zwaluwe, Vierlingsbeek. Voorts heeft zij haar werk in de voorbije jaren ondergebracht bij Kunstuitlenen in onder meer ‘s-Hertogenbosch, Eindhoven, Utrecht en Maastricht en thans meer in de regio. Aankopen van haar werk geschiedden door de gemeente Gemert, de Kunstuitleen te Helmond, Utrecht en Maastricht. En naar diverse particuliere collecties in Nederland en België heeft haar kunst zijn weg gevonden. Anni is vaak te vinden in haar atelier, in het voormalig klooster Nazareth.

Bekijk PDF

GH-2009-01 De Student

2011-4 kap0

De Student

2009-1 kap1Bij de viering van het 100-jarig bestaan van de Firma Wijn in oktober 2007 verraste de jubilerende firma ‘onze’ Stichting Gemert Vrijstaat met hun cadeautip ‘die bestemd zou worden in het kader van Gemert vrijstaat’. Dat resulteerde in de opdracht aan kunstenares Lia Krol uit Buren (Erichem) voor een bronzen beeld van “De Student” aan de entree naar de Latijnse School. Lia heeft een bijzondere band met Gemert. Haar vader komt van hier en hier wonen ook nog heel wat familieleden. Op 17 oktober 2008 werd het beeld onthuld. Lennert de zoon van de kunstenares ‘zat’ model.

De historische achtergrond die heeft geleid om te kiezen voor een student: Gemert kreeg in 1587, midden in de roerige jaren van de Tachtigjarige Oorlog, een Latijnse School die elk jaar maar liefst 12 studiebeurzen te vergeven had. Dat was in die periode niet niks. Aan het einde van de Tachtigjarige Oorlog was de Latijnse School van Gemert in het Nederland van toen, nog zo ongeveer de enige plaats waar je katholiek middelbaar onderwijs kon volgen. De Duitse Orde zorgde er bovendien voor dat er in het verlengde van de studie in Gemert, ook nog eens 12 studiebeurzen beschikbaar waren voor de universiteit van Leuven of Keulen. Het is daarom niet verwonderlijk in Leuven in vroeger eeuwen een heuse studentenvereniging aan te treffen van louter Gemertse studenten: de Congregatio Municipii Gemertanii. De ‘eeuwige’ student op het stoepje voor de Latijnse School’ zal – met dank aan de firma Wijn – tot in lengte van dagen blijven herinneren aan deze bijzondere omstandigheid uit Gemerts verleden.

Ad Otten

Bekijk PDF

GH-2009-01 Town Major Drake– deel 1

TOWN MAJOR DRAKE – deel 1

Ruud Wildekamp

Ingeklemd tussen de Burgemeester De Bekkerlaan en de Drossard de la Courtstraat ligt in Gemert de Town Major Drakestraat. Met twee straten vernoemd naar een drossard in de directe omgeving zou men bijna denken dat een Town Major ook een laatmiddeleeuwse bestuursambtenaar was. De twee straatnaamborden aan beide uiteinden geven niet meer informatie dan alleen de naam van de straat. Maar gelukkig, halverwege de straat, aan de gevel van het pand met het huisnummer 27, op de hoek van de Dr. Douvenstraat, bevindt zich nog een straatnaambord. Dit brengt, met het onderschrift: ‘Town Major te Gemert 1944 – 1945’, enige duidelijkheid. Gezien de jaartallen en de Engelse omschrijving lijkt de functie ‘Town Major’ iets met de oorlog van doen te hebben. Inderdaad, Captain Cecil Edward Drake een Brits militair, kwam op dinsdag 24 oktober 1944 aan in Gemert om de functie van Town Major op zich te nemen.

De functie van Town Major kwam alleen binnen de geallieerde legers voor en was vergelijkbaar met de Duitse Ortskommandant tijdens de bezetting. Na de verovering, in juli 1943, van delen van het Italiaanse eiland Sicilië bleek het burgerbestuur van veel plaatsen en steden ineengestort. Vroegere fascistische burgemeesters waren of gevlucht of uit hun functie gezet. Het was dus aan de geallieerde veroveraars om deze leemten te vullen. Zowel de Britse als de Amerikaanse strijdkrachten richtten scholen op waar officieren, op vrijwillige basis, een opleiding kregen om op te kunnen treden als stadsbestuurder, of daar waar het bestuur nog functioneerde, dit te assisteren. Maar vooral diende de Town Major de geallieerde militaire belangen ter plaatse zeker te stellen. Meerdere Britse officieren en onderofficieren werden opgeleid aan de British Civil Affairs School te Wimbledon of het Civil Affairs Training Centre te Shrivenham om te kunnen fungeren als militairbestuurder of de assistent daarvan. Men leerde daar hoe om te gaan met plaatselijke burgerbestuurders en hoe hen te gebruiken voor de militaire zaak. Vooral het onderbrengen van grote groepen militairen zou een prioriteit binnen de werkzaamheden worden. Daarnaast werd veel aandacht besteed aan 2009-1 town1het bevorderen van de publieke veiligheid, de gezondheidszorg en het welzijn van burgers. Maar vooral diende het militaire belang voorop te staan door het zeker stellen van de plaatselijke communicatiemiddelen, openbare nutsbedrijven, industrie, handel en voedselvoorziening. Het organiseren en inzetten van civiele werkkrachten en middelen van transport ten behoeve van het militaire apparaat zou eveneens een belangrijke taak van de toekomstige militaire bestuurders worden. Een cursus aan de school duurde doorgaans zes weken en werd gevolgd door een examen. Daarna werd men weer teruggezonden naar het eigen onderdeel in afwachting van een plaatsing in een dorp of stad als Town Major of, ten behoeve van de administratie van en salariëring van de ingezette burgerwerkkrachten, bij een Civil Affairs (burgerzaken) detachement.

Naar Gemert

Voordat Captain Drake als Town Major in Gemert kwam, had Major Hudson, commandant van het 217th Civil Affairs detachement, de geallieerde militaire belangen in Gemert behartigd. Hij was twee dagen na de bevrijding naar Gemert gekomen waar zijn eerste taak was het ondervragen van gevangengenomen Duitsers. Daarnaast diende hij zich ook bezig te houden met het behartigen van de Britse belangen in Gemert en de bevolking te helpen bij problemen met de militairen. Bij zijn vertrek uit Gemert werd Hudson, tijdens de vergadering van Burgemeester en Wethouders van 17 november 1944, bedankt voor zijn diensten. Buiten het gemeentehuis stonden de Gruun en de Rooj Schut aangetreden om hem een vendelgroet te brengen. Helaas kwam die, door het slechte weer, niet al te goed uit de verf. Hij werd als commandant van het detachement Civil Affairs opgevolgd door Major Lamb.

Voor zijn aanstelling in Gemert had Captain Drake, als officier van de Royal Artillery, deelgenomen aan de gevechten in Libië, de slag bij El Alamein en in Tunesië in Noord-Afrika. Daarna werd zijn regiment ingezet in Italië en nam het deel aan de landingen in Normandië en de, daarop volgende, bevrijding van Brussel. Na acties aan het Albertkanaal in België werd zijn onderdeel, de 251 Battery van het 84th (Sussex) Medium Regiment ingezet bij operatie Market Garden, de luchtlandingen die de bevrijding van het zuiden van ons land inluidden. 2009-1 town2Tijdens deze operatie verbleef de batterij enige tijd in Malden. Van daaruit werden Duitse posities bij Nijmegen beschoten. Op 20 september 1944 gaf Drake’s batterij, vanuit het Nijmeegse sportpark, ondersteunend vuur aan de Britse parachutisten in Oosterbeek. Half oktober werkte zijn regiment nauw samen met het 658 Squadron. De lichte Auster verkenningsvliegtuigjes van dit squadron voerden artillerieverkenningen uit boven het Reichswald. Twee weken voordien hadden deze Austers nog geopereerd vanaf de vliegstrip in de Paashoef. Op 16 oktober ging Drake’s regiment op rust en vertrok naar Brussel.

Voor zijn inzet in Tunesië had Drake, toen nog luitenant, op 19 augustus 1943 het Military Cross, een hoge Britse onderscheiding voor getoonde dapperheid voor landmachtmilitairen, ontvangen.1

Cecil Edward Drake was op 21 juli 1903 in Londen geboren. Na de lagere school bezocht hij het gerenommeerde katholieke Xaverian College te Mayfield in het graafschap Sussex. Op 25-jarige leeftijd huwde hij de tien jaar jongere Moss Lear. Samen kregen ze een kind, Cathleen, dat in 1928 werd geboren.

Op vrijdag 20 oktober 1944 ontving Drake in Brussel het bericht zich gereed te houden om op korte termijn te kunnen vertrekken. In de avond van de 21e kwam het bericht dat hij naar Eindhoven diende af te reizen en zich daar bij de Town Major te melden. Met zijn dienstauto, voorzien van de aanduiding ´Town Major´, vertrok hij de volgende morgen en meldde zich in de middag bij het hoofdkwartier van 10th Garrison (het 10e garnizoen) in Eindhoven. Daar kreeg hij een onderdak toegewezen en de opdracht zich de volgende ochtend weer te melden. Colonel Montague, de commandant, instrueerde hem wat er van hem werd verwacht en gaf hem de opdracht zijn kantoor, het hoofdkwartier van de 129 Town Major, in Gemert te vestigen. Het hem toegewezen werkgebied zou bijna dertienhonderd vierkante kilometer bedragen met als noordgrens de Maas en als oostgrens de frontlijn. Tot dit werkgebied van de Gemertse Town Major behoorden 41 toenmalige gemeenten. Daarbinnen zou Gemert de positie van Army Rest Centre, rustcentrum voor het landleger, vervullen.2 Direct na zijn aankomst in Gemert nam hij contact op met burgemeester J.L.A. Stevens. Daarna meldde hij zich bij 271 Civil Affairs-detachement waar hij door Majoor Hudson werd geïnstrueerd over de lopende zaken binnen het kantonnement Gemert. Direct ook ging hij op zoek naar onderdak en kantoorruimte. Het eerste vond hij bij kleermaker Smulders in de Nieuwstraat. De benodigde kantoorruimte werd gevonden in het pand van de smid G. Hendriks, Molenstraat B 105 (nu St. Annastraat 39). Samen met Hudson bezocht hij daarop de Deputy Assistant Adjudant Quartermaster General 3 van het Rear Headquarters 4 van het VIIIth Army Corps (8e Legerkorps) die in Boekel zetelde. Deze bracht hem op de hoogte welke onderdelen binnen zijn werkgebied waren gelegerd en welke zaken er speelden. Enkele dagen na zijn aankomst kreeg Drake assistentie van Captain Taylor van de afdeling Claims & Hirings 5 die de tweede man en zijn plaatsvervanger werd binnen zijn staf. Zijn verdere staf bestond nog uit een korporaalschrijver. De gespannen personeelssituatie binnen het 2nd Army (2e Britse leger) liet het niet toe om nog verdere militaire stafleden toe te wijzen. Hiervoor in de plaats konden burgerkrachten worden ingehuurd. Een kok, Hendrik Goossens uit de Kerkstraat, was snel aangenomen. Goed tweetalig personeel was echter moeilijk te vinden en het duurde tamelijk lang voordat een betrouwbare tolk was gevonden in de persoon van juffrouw Johanna W.M. (Nono) Bijvoet. Nono liet hem, na verloop van tijd, niet geheel onberoerd en hij heeft, tijdens zijn verblijf, getracht haar het hof te maken. Door de grote hoeveelheid werk werd de ruimte in de Molenstraat al snel te klein, ze lag te ver van het centrum en was niet representatief genoeg. Dus moest worden omgezien naar een andere kantoorruimte. Per 20 november werden twee ruimere vertrekken betrokken in het gemeentehuis, waarvoor de gemeente een maandelijkse vergoeding van twintig gulden kreeg.

2009-1 town3Van 26 tot 31 oktober oriënteerde Drake zich in de omgeving waarbij hij verschillende plaatsen bezocht die onder hem ressorteerden. Veel problemen ondervond hij tijdens deze tocht met de taal. Er was nog steeds geen officiële tolk-schrijver aan zijn staf toegewezen. Tijdens deze bezoeken merkte hij dat de Nederlanders graag troepen in hun huis onderdak wilden geven. Het leverde een extra inkomen op, maar vooral profiteerden de kwartiergevers van de voor hen luxe zaken van het leger als sigaretten, chocolade, zeep en rantsoenen. “Siggerèt for papa, sjoklat for mama”, was voor de plaatselijke jeugd het enige Engels geworden dat ze in die dagen kenden.

 

 

Drukke baan

Voor de ontspanning van de militairen in de omgeving richtte Drake een comité op, het Committee for Entertainment of Allied Troops, dat bestond uit hemzelf, kapelaan A.J.J. van Haeren, mevr. C.J. Laming-Haslinghuis, F.C. Bazelmans, J.J.Y. Ypenburg, juffr. R. Vrins en juffr. M. Corstens. Het comité organiseerde dansavonden waarvoor plaatselijke schonen van ‘nette huize’ werden uitgenodigd. Daarnaast werden toneelavonden en door de ENSA (Entertainments National Service Association), de Welzijnszorg van het Britse leger, filmvertoningen en cabaretuitvoeringen georganiseerd. Tevens werden voetbalwedstrijden gehouden tegen teams uit de omgeving en werden militaire kantines in Gemert en Handel ingericht. Vooral Adèle Laming, door haar huwelijk Britse, maakte zich bijzonder verdienstelijk binnen dit comité. Kapelaan Van Haeren hield het geestelijke en morele welzijn in het oog. Doordat het comité kon rekenen op de steun van alle militaire commandanten rond Gemert, was het recreatieprogramma vanaf het begin een succes. Speciaal voor de ontspanning van de militairen werd in november 1944 in de achterzaal van Hotel de Keizer een ruimte met podium in gereedheid gebracht voor het geven van concerten, cabaret of voor toneelvoorstellingen. Sommige uitvoeringen werden ook in de aula van het kasteel gegeven. Op dringend verzoek van de Overste van de Paters van de Heilige Geest en met medewerking van de Town Major, bleef het kasteel echter verboden gebied voor het vrouwelijke geslacht.

Een groot probleem voor de Town Major vormde het enorme aantal evacués in de gemeente. In oktober waren er al ruim 800, afkomstig uit Arnhem, Elst, Nijmegen, Groesbeek, Boxmeer en Overloon. Maar er werden er nog meer verwacht, mogelijk wel zo’n 1500 tot 2000.

2009-1 town4

Begin december 1944 klaagde Drake dat de ruimten die hij voor het onderbrengen van geallieerde militairen wilde gebruiken, steeds door het gemeentelijke Evacuatiebureau was bezet met evacué’s. De klacht werd, via Civil Affairs, bij de hogere Britse legerautoriteiten en via hen bij het Militair Gezag, onder de aandacht gebracht. Vergezeld met het verzoek om 2 à 400 evacués uit Gemert te verplaatsen naar andere gemeenten. In deze kwestie werd weinig medewerking ondervonden van het evacuatiebureau en Drake oordeelde de samenwerking veel minder goed dan die hij in Frankrijk en België had gezien. Op 15 januari stelde hij het evacuatiebureau een ultimatum. Vóór 22 januari moest voor deze mensen alternatieve accommodatie worden gevonden anders zou hij over gaan tot het vorderen van de ruimten voor de Britse troepen. De kwestie werd nog verergerd door een uitbraak van mond- en klauwzeer op een boerderij. Om verspreiding van de veeziekte te voorkomen werden de troepen uit de getroffen boerderijen en die in de ruime omgeving daarvan, verplaatst. Dat sommigen hier een slaatje uit wilden slaan bleek uit de controle van de ingediende rekeningen voor de inkwartieringen. Enkelen claimden al vergoeding vanaf tijdstippen nog voordat Gemert was bevrijd. Op de 26e november werden zeven huizen in Gemert op de zwarte lijst geplaatst. Hier mochten geen militairen meer inkwartiering krijgen omdat de bewoners leden van de NSB waren geweest. Drake verzocht de gemeentepolitie de bewoners onder huisarrest te plaatsen of te arresteren. Twee woningen werden tot ‘verboden gebied’ verklaard omdat daar geslachtsziekten zouden heersen. Het aantal beschikbare adressen voor inkwartiering verminderde daardoor opnieuw. Vorderingen van accommodaties in de kerkdorpen en de omringende gemeenten konden het probleem tijdelijk verhelpen.

In december, na de uitbraak van een difterie-epidemie in Gemert vroeg Drake direct toestemming om militaire artsen in te mogen zetten ter ondersteuning van hun burgercollega’s. Mede hierdoor werd voor veel Gemertse kinderen erger voorkomen maar zo werd ook verhinderd dat Britse militairen door de ziekte werden getroffen. Deze snelle actie maakte hem geliefd bij de plaatselijke bevolking. De verhouding tussen Drake en de plaatselijke clerus verkoelde echter aanmerkelijk toen hij hun verzoek afkeurde om de katholieke schoolgebouwen weer vrij te geven voor het onderwijs. Ondermeer ondervond de juist opgerichte Willibrordus-MULO veel hinder van de ´jacht´ op ruimten door het Britse leger. Telkens als de leerlingen gedwongen waren naar een andere lokaliteit te verhuizen, reed een militair op een fiets achter de, met meubilair sjouwende, leerlingen aan, om te zien waar ze onderdak hadden gevonden. Dit met het doel om ook dit direct te confisqueren.

Op 16 en 21 december 1944 raakten woningen in het dorp in brand. De plaatselijke brandweer was door gebrek aan materieel niet in staat om de brand meester te worden en de hulp van de militaire brandweer werd ingeroepen. Drake verleende direct toestemming en met gezamenlijke kracht werd voorkomen dat het vuur oversloeg naar naburige woningen. Dit waren overigens niet de enige gevallen dat Britse militairen assisteerden bij branden in de gemeente. Hier mag echter niet onvermeld blijven dat Britse militairen, door onvoorzichtigheid met het stoken in hun inkwartieringsvertrekken, dikwijls de oorzaak waren van de branden.

Half december waren de Duitsers in België het zogenaamde ‘Ardennenoffensief’ gestart. Hoewel dit voor ons land geen directe gevechtshandelingen betekende, waren de Britten, ook in Gemert, toch uitermate nerveus en verkeerden in de hoogste staat van paraatheid. Berichten over verhoogde activiteiten van de Luftwaffe, de Duitse luchtmacht, gaven voedsel aan geruchten over bomaanvallen en landingen van parachutisten in de ruime omgeving. En niet ten onrechte! Rond tien uur in de ochtend van de 18e december vloog een Duits vliegtuig6 met hoge snelheid over Gemert en liet een tweetal bommen van waarschijnlijk 250 kg vallen. Deze explodeerden in een boomgaard achter De Haag. Vijf dagen later was de Luftwaffe terug boven Gemert. Ditmaal werden er vijf 250 kg en twintig 10 kg-brisantbommen afgeworpen. Daar geen van de bommen explodeerde was er geen schade. De blindgangers werden, op aanvraag van de Town Major, door een Britse ‘Bomb Disposal unit’ (explosievenruimers) onschadelijk gemaakt. Ditmaal was het een Junkers [Ju 88] bommenwerper geweest die de aanval uitvoerde.7 Veel tijd en mankracht ging in deze periode verloren met het uitzenden van patrouilles om te zoeken naar gelande vijandelijke agenten die in werkelijkheid niet bestonden. Diverse verdachte personen werden door de plaatselijke politie opgebracht en overgedragen aan de Britse militairen. Nader onderzoek toonde veelal aan dat het slechts evacué’s betrof die niet door de autochtone bevolking waren herkend. Achter elk vreemd gezicht kon een mogelijke spion of saboteur schuilen zo dachten velen. De verhoogde staat van paraatheid van de militairen leidde in Gemert nog tot een conflict tussen de Civil Affairs en burgers in dienst van het Britse leger. De extra lange werkdagen die voor de militairen golden, werden ook van hen verlangd. Dit werd niet begrepen en hiervoor werd een financiële compensatie geëist. Daar deze niet werd gegeven ontstond nog meer onbegrip. Evenmin werden de vele extra controles van de papieren bij de talloze wegblokkades gewaardeerd. Drake moest dientengevolge meerdere malen bemiddelen tussen burgerwerknemers en hun militaire commandanten. Naarmate het Duitse offensief verflauwde werden ook de controles minder streng, maar de geruchten over Duitse luchtaanvallen en geïnfiltreerde agenten hielden aan. Voor Gemert betekende het Ardennenoffensief ook, dat op last van Drake, een permanente bewaking van de textielfabriek Raymakers werd ingesteld. Dit omdat de fabriek een deel van Gemert van stroom voorzag. De bewaking werd geleverd door Bewakingstroepen van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten, voorheen de verzetsgroepen Ordedienst (OD) en Knokploeg (KP), en het eigen bedrijfspersoneel. Deze stonden wel onder leiding van Britse militairen. Ondanks de gespannen situatie zag Drake kans om een aantal films uit Brussel te bemachtigen en de bewoners van het kasteel hierop te trakteren. Door de paters werd deze avond zeer op prijs gesteld aldus het dankwoord van de overste.

(wordt vervolgd)

NOTEN:

[1] Drake kreeg de Military Cross voor een actie op 29 april 1943 bij Enfidaville (nu An Nafïdha), in Tunesië, zo’n 80 km ten zuiden van de hoofdstad Tunis. Drake was toen 1e luitenant, met de tijdelijke rang van kapitein. Hij was ingedeeld bij 58th (Sussex) Field Regiment Royal Artillery. Die dag was hij artilleriewaarnemer bij de 169th Infantery Brigade tijdens hun aanval op ‘heuvel 141’ en de daaropvolgende terugtocht. Bij een vijandelijke tegenaanval wist hij zijn waarnemingspost te behouden en onder zwaar mortiervuur, het tegenvuur van zijn regiment te leiden. De infanterie was toen in staat, zonder zware verliezen, zich terug te trekken.

[2] Ook Helmond was in die dagen een Army Rest Centre, waarbij Gemert doorgaans de opvang van de troepen verzorgde waarvoor in Helmond geen plaats was. Eindhoven vervulde een zelfde functie voor de Britse Royal Air Force.

[3] De plaatsvervangende assistent vd materiaalofficier van het VIIIe Britse Legerkorps.

[4] Plaatsvervangend hoofdkwartier. Dit kon lopende zaken overnemen van het echte hoofdkwartier mocht dit worden uitgeschakeld door bombardement of overval. Afdelingen personeel, materieel en burgerzaken waren bij het Rear Headquarters ondergebracht.

[5] De administratieve eenheid voor de financiële afhandeling van schadegevallen, schulden en het inhuren van burgerpersoneel en materieel voor het leger en regelen van de vorderingen van gebouwen ten behoeve van de legering van de militairen.

[6] Waarschijnlijk betrof het hier een Messerschmitt Me 262, het eerste Duitse operationele straalvliegtuig. Deze ochtend had de eenheid, I./KG 51 (1e Groep van het 51e Bomeskader) twintig van deze uiterst moderne toestellen uitgezonden met de opdracht geallieerde concentraties ten noorden van Hasselt en Neerpelt aan te vallen. Daarop vielen vier van deze toestellen het vliegveld in aanleg bij Helmond aan. Een ging er vermoedelijk naar Gemert, maar zonder speciale opdracht het dorp of het kasteel aan te vallen. Voor de Me 262, die slechts een beperkte last kon vervoeren, was een lading van twee SC 250 of SD 250, bommen van 250 kg, niet ongewoon.

[7] Gedurende de nacht naar, en in de vroege ochtend van deze dag, vlogen Junkers Ju 88’s bommenwerpers van LG 1 (1e Schooleskader) en I./KG 66, in opdracht van Gefechtsverband Hallensleben, enkele nachtmissies. Deze betroffen in hoofdzaak aanvallen op het front in de Ardennen. Enkele toestellen vlogen ook stooraanvallen in de ruime omgeving van Venlo. Vermoedelijk heeft een van deze toestellen deze bommen bij Gemert afgeleverd. Het Gefechtsverband Hallensleben was een tijdelijke samenstelling van verschillende eenheden bommenwerpers die, aan het einde van 1944, tegen geallieerde troepen werd ingezet. Ze was genoemd naar haar commandant, Oberleutnant Rudolf Hallensleben.

Bekijk PDF

GH-2009-01 Van ne Watterspawer in De Heeg

VAN ‘NE WÁTTERSPAWER IN DE HÉÉG

 Ad Otten

In Gímmert in De Haog stí ’n héég. Èn in die héég – ge zaalt ’t nie gelaojve – dor zit ‘ne wátterspawwer. Zón bild, wítte wél, dè nermaol gesprooke boove hééngt án grooëte kéérke èn kattedraole um te vùrkòmme dè ’t wátter óvver de muure no beneeje spierst. Want, dè snapte wél, dè’s zeeker vùr kérkmuure nie zo béést. Baj kéérke is d’n afvoewr van wátter veul moejleker dan baj heus, umdè die baj ’n flinke raëgenbèùj in ínne kaër ‘nen hille grooëten hooëp wátter af moete voewre. Dorrem hébbe ze daor dik gekozze vùr wátterspawers, die ‘nen hooëp wátter iníns, ’n ánd van de muuren af, no beneeje klètse in pláts van dè allemol dur raëgenpejpe zuutjesán no beneeje te laote stroome. Zo zit dè!

Dan weelde gállie naw netuurlek ok weete worrem wátterspawers aald van die aorege duuvelskòppen hébbe? In ’n antiek ‘Beknopt Kerkelijk Handwoordenboek van A tot en met Z’ héé’k ’t ópgezaocht. Van ‘waterspuier’ wiejr ik verweeze no ’n vrímd woord: ‘gargouille’. Èn baj ‘gargouille’ laësden ik: “draken-, leeuwen-, monsterkop als waterloozer, spuier of spuwer aan een kerkgevel: symbool der uitgeworpen ketterijen.” Dorrem dus!

De Gímmerse kéérk hé án ’t kléén torrentje óp ’t priesterkoor ok ’n pár wátterspawers èn in de Heemkaomer van2009-1 van1 Gímmert hebbe ze ok nòg ‘nen hawtere bewaord, die ze ’n twánteg, meskien wél dárteg jaor geleeje oojt hébbe vervange. Már hoe kömt zonne wátterspawer naw in die héég in Gímmert? De verklaoreng is simpel. Die héég stí óp d’n hoek van’t perseel van De Haog, haojsnummer 49 èn dor woonen Toon èn Stannie Grassens. Toon is bíldhaawer èn haj hé óvveral bílde ston. Zèlfs in Japan èn in Brazilië èn Toon is z’n kárriejèère laang geleeje begonnen óp de Sint Jan van D’n Bos èn zooë is ’t ok nie verwónderlek dè ze Toone ok vroegen um ‘ne wátterspawer te maoke vùr ’t Laand van Oojt. ’t Moes ‘ne goeje stívvege worren èn Toon mákten ‘m van betón mí glasveezel. Kèèj èn kèèjhárd èn toen Toon vèrreg waor, mákten ie ‘r nòg ínne. Mal èn alles stonne nòg vèrreg èn haj zal nòg wél ‘nen hooëp spíssie hebben óvvergehad, ok nòg ok, ok nòg. Már haj ha vùr d’n ánmaok van diejen dòbbele wátterspawer ok ’n spísjaol reeje. Toon waor pas krèk ingeheusd in ’n boerderééj. Alles ópgeknapt èn ok ’t höfke veur. Már mí dien hòf ha Toon ’n prebleem. Die laog tíggenóvver d’n inrit van ’t waëffebriek van Rajmaokers èn grooëte vráchtwaoges reeje deeger óppernèèjt d’n hoek aojt z’n héég. Toon hé toen diejen twídde wátterspawer in z’n héég geplant èn dor hé gínnen ínne vráchtwaoge nòg oojt iejt kepòt gereeje. Èn zooë zit dè dus mí die wátterspawer in de héég ín Gímmert. Intussen is ’t febriek van Rajmaokers al laang geleejen afgebrooke, már de wátterspawer is bliejve ston. As vólstrékt uuniek verskejnsel.

(met dank aan Wim Vos voor de omspelling in NGS)

Bekijk PDF

GH-2009-01 De Broekstraat van weleer (2)

DE BROEKSTRAAT VAN WELEER (2)

Oude tijden keren niet weer

Adriaan van Zeeland en Simon van Wetten

We wandelen verder. Het startschot hebben we in de vorige aflevering gelost bij café De Zoete Moeder, op de hoek van de Heuvel en de Broekstraat, en we hebben uitgebreid de Van de Weijer-boerderij besproken. Weliswaar met een bijgaand foto-onderschrift waarin we Jan van de Weijer in het stoelkussen hadden gelegd en Alphons van der Velden nonchalant leunend op de leuning van diezelfde stoel hadden gesitueerd, terwijl dit toch echt andersom moest. Maar dat is bij deze rechtgezet en we wandelen naar de boerderij waar ruim een eeuw lang de koeien hun staart en de leden van de familie Jaspers de scepter zwaaiden.

Boerderij Broekstraat 26

Al in 1869 verwierven Antonius Thomas Jaspers en zijn vrouw Petronella Slits deze boerderij. Rond 1880 hebben zij huis en schuur vrijwel compleet herbouwd. De gevelsteen naast de voordeur, met de tekst 4 M 1878, herinnert aan die ingrijpende operatie.2009-1 broek1

De bekendste bewoners zijn ongetwijfeld de vrijgezelle broers Toon en Dries Jaspers, kleinzonen van genoemde Antonius en Petronella. We hebben in aflevering 1 in het café van De Zoete Moeder al kennis met hen gemaakt. Dat dóóroefenen met de organist-kastelein, zelfs na de officiële repetities van het kerkkoor, leverde de gebroeders meer dan een halve eeuw later een pauselijke onderscheiding op voor hun 60-jarig lidmaatschap van het kerkkoor. Ook de Oranje lintjesregen is ooit op hun boerderij neergedaald. Ja, je kunt wel aan de rand van het dorp wonen, en er toch middenin staan. Dries als muzikant, Toon als voorzitter van zowat de helft van alle verenigingen die Gemert rijk was. De Rooms-katholieke boerenjeugd, de harmonie, de Boerenbond, de ruilverkaveling, de fokpaardendag, het gilde Sint Antonius en Sint Sebastiaan, en niet te vergeten de gemeente, alles en iedereen in Gemert heeft op de één of andere manier de leidende hand van wethouder Jaspers ervaren. Foto1 Negenentwintig jaar is Toon de loco-burgemeester van Gemert geweest en hij was in die hoedanigheid zelfs de gastheer van prins Bernhard toen die in 1949 Gemert bezocht, gelukkig nog net voor de Greet Hofmans-affaire. U ziet het, ook al wonen ze naar N.A.P.-maatstaven aan de laagste kant van Gemert, Broekstraatbewoners bewegen zich met gemak op het hoogste niveau!

2009-1 broek2

Van de vijf zusters van Toon en Dries zijn er nog drie in leven. Met de oudste, de 95-jarige Nel (die je hooguit 70 schat, fantastisch) en met Miet (89) hebben we zitten mijmeren over lang vervlogen dagen. Op zo’n moment blijkt dat met name de eerste oorlogsdagen in het geheugen zijn verankerd! Op 11 mei 1940 vluchtte het hele gezin Jaspers naar de boerderij van Van Dommelen, op Tereiken. Deze kleine emigratie geschiedde met de platte kar, en pa Jaspers had het geldkistje en de belangrijkste papieren meegenomen om ergens bij de derde steeg te begraven. Het gat was al gegraven en vader stond, de onzekere tijden nog eens overpeinzend, lang met het kistje in zijn handen. Uiteindelijk draaide hij zich om, keerde mét het kistje terug naar de platte wagen en deelde zijn gezin mee dat “geld in de grond stoppen” niet meer van deze tijd was.

Er zijn ook onderduikers in huis geweest, “twee uit Delft en één uit Volkel.” Wat de gezusters Jaspers óók niet zijn vergeten, is het gebrek aan emancipatie in hun jonge jaren. Daar waar zij, de dochters, met een klein melkkarretje te voet naar Tereiken moesten, de koeien melken, daar waar zij bij andere boeren dienden te gaan helpen om wat bij te verdienen, daar werden hun broers steeds ontzien, want tja “die waren overal bij” en dat was een goed excuus om alle karweitjes maar aan hun zusters over te laten.

Miet, de jongste van de twee, woont in het huis dat ze in 1956 – toen zij met HasVissers trouwde – op de gronden van de ouderlijke boerderij mocht bouwen. Dit huis en de foto waarop Nel zich als dienstmeid ontfermt over het kroost van de volgende buurman, Harrieke de Booij alias Van de Laar, én het Jaspers-verhaal dat als je bij Harrieke bij wijze van spreken een riek ging lenen, je er een uitleg van een kwartier bij kreeg over hoe dit gereedschap te gebruiken, vormen de tussenstations voor onze sprong naar alweer zo’n skon boerderij ter linkerzijde.

Boerderij Broekstraat 36

2009-1 broek5Die boerderij heeft niet altijd ter linkerzijde gestaan. Aanvankelijk aan de overzijde van de weg gelegen, getooid met de schone naam “Begijnhoeve” 1, kraaide er op 18 mei 1895 de rode haan. De herbouw vond plaats op de plek waar de Begijnhof nu staat.

De niet zo berooide eigenaar, hij kon wel tegen een stootje, was Everard Hugo Scheidius. Het echtpaar Roijakkers-De Louw was als pachter misschien wel méér berooid. Maar de familie verhuisde mee naar de andere kant van de weg en boerde verder. Dochter Miet trouwde met Harrie van de Laar, en nadat het jonge echtpaar aanvankelijk in Aarle-Rixtel een bestaan en een gezin had opgebouwd, keerde de familie in 1940 terug naar de Broekstraat om de Begijnhof van de ouders van Miet over te nemen.2 Toen zoon Henk in 1941 geboren werd, ging vader Harrie dat trots bij de buren Jaspers aanzeggen. “We hebben er een schapenboer bij gekregen”, zei hij, 2009-1 broek3doelend op de spierwitte haren waarmee kleine Henk gezegend was. Een beetje nomen est omen (“de naam is een voorteken”- red.) was dat wel, want vijftien jaar later begaf Henk zich met paard en kar naar Ezzing om er z’n eerste schaap te kopen. En als er één schaap over de dam is: Henk heeft er ooit honderd tegelijk gehad. Nog weer later begaf Henk zich in de plaatselijke politiek, en heeft er zo aan bijgedragen dat de Broekstraat bovengemiddeld veel wethouders heeft voortgebracht.3

2009-1 broek4

2009-1 broek6

2009-1 broek7

In de naoorlogse jaren was de Broekstraat levendig en saamhorig. De levendigheid werd veroorzaakt doordat er veel jeugd van dezelfde leeftijd opgroeide, de saamhorigheid was vooral gestoeld op de verwantschap van veel families, maar ook op het gegeven dat de gronden van de diverse boerderijen dwars door elkaar heen lagen. En dan moet je niet dwars gaan liggen… De uitwisseling van de paarden (als je grasland moest scheuren had je er twéé nodig en de meeste boeren hadden er maar één) zorgde eveneens voor een wij-gevoel. Stond er een koe op kalven, dan kwamen de geburen bijeen om de geboorte af te wachten, en na afloop werd er een goeie sigaar opgestoken.4 Wij, als niet-rokers, verlaten wat eerder deze dampkring en treffen elkaar volgende keer aan de overzijde van de Groenendaal.

Wordt (dus) vervolgd.

NOTEN:

1. “Begijnhoeve” herinnert aan dat het ooit bezit was van nonnenklooster Soeterbeek te Deursen bij Ravenstein (zie: A.Otten, Begijnhof in de Broekstraat, Gemerts Heem nr.60, 1975). In 1834 kocht Van Riemsdijk de hoeve. Net als bij het kasteel waren in opeenvolging de families Van Riemsdijk, Lüps en Scheidius, eigenaar.

2. Jan en Bart van de Laar zijn in Aarle-Rixtel geboren, Henk, Marietje, Truus en Sjef in de Broekstraat. De bij de boerderij horende gronden lagen niet zó versnipperd, allemaal in de driehoek Daalhorst-Broekstraat-Galgeveldseweg tot aan de eerste steeg. Het was een gemengd bedrijf: negen of tien koeien, jongvee, wat zeugen met biggen en een paar honderd hennen. Graan, suikerbieten en aardappels (die in de Straot werden uitgevent) completeerden deze boerenbedoening.

3. Vier wethouders maar liefst! Naast Henk van de Laar waren dat de al eerder genoemde Toon Jaspers, diens vader is óók wethouder geweest, en later op onze wandeltocht komen we nog ene Harrie Verkampen tegen.

4. Andere Van de Laars woonden in de boerderij met de schone naam De Stinckert, en er woonde nóg een familie Ro(o)ijakkers in de boerderij waar nu de Van Bommels wonen. En die (o) tussen haakjes is omdat binnen dezelfde familie er verschillende schrijfwijzen van de achternaam worden gehanteerd.

Bekijk PDF

GH-2009-01 Adellijke hoeve Beverdijk

ADELLIJKE HOEVE BEVERDIJK

Ad Otten

Door de bebouwing van Molenbroek en meer nog door de aanleg van de Vondellaan verdween in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, ‘de beverdijk’, tot dan toe één der meest bekende binnendoortjes van Gemert. Het was een grotendeels éénsporig pad van Haageijk naar Deel-Boekelseweg. Toen in 1983 de gemeentelijke commissie straatnaamgeving zich boog over een nieuwe straatnaamgeving voor de resterende en van oudsher bewoonde delen van de aloude Beverdijk en pleitte voor handhaving van de naam aan de kant van Deel en invoering van de nieuwe naam ‘Watermolen’ aan de kant van Haageijk, rezen er allerhande vragen.2009-1 adel1 Voor de doorsnee-Gemertenaar begon de Beverdijk in het centrum en van een Watermolen daar ter plaatse had men nooit gehoord. Desalniettemin werd het advies van de straatnamencommissie door het gemeentebestuur overgenomen. De argumenten, dat een uit de middeleeuwen daterende Hoeve Beverdijk was gelegen aan de Deel en een watermolen in de hoek Haageijk-Molenstraat waren daarbij doorslaggevend. Vijftien jaar later werden onder het tracé van de nieuwe ‘Watermolen’ de fundamenten blootgelegd van de rond 1600 reeds stilgelegde watermolen op het riviertje De Rips. Sedertdien is ‘Watermolen’ in het Gemertse helemaal ‘ingeburgerd’.

Ook de oude uit de middeleeuwen daterende Hoeve Beverdijk aan Deel verdient echter de aandacht. Deze hoeve gold als één der belangrijkste leengoederen van de Duitse Orde in Gemert en haar leenmannen waren tot circa 1600 ook van adel. Het belang van dit leengoed moge ook blijken uit het gegeven dat in het oudst bewaard gebleven leenregister (opgemaakt op 24 juni 1387) de Guede ten Beverdike, wordt genoemd meteen na de leengoederen van (jonker) Diederich van Ghemert (te weten ’t Hooghuys en ’t Guet Esdonk).1 Als leenman van Beverdijk staat daar te boek: (jonkheer) Lucas Meuwszoon van (Aarle)Beek, die we uit andere archiefstukken kennen als schout van Gemert (lees: ‘burgemeester’). Lucas is vermoedelijk in de voetsporen van zijn vader Meus getreden die we in 1366 al aantreffen onder de zegelende getuigen bij de overdracht van de heerlijkheid Gemert aan de Duitse Orde. Meus van Beke sneuvelde in de slag van Baesweiler in 1371 in dienst van de hertog van Brabant. Hoe het ook zij, als leenmannen van de Duitse Orde verkeren zij in goed gezelschap. Na Diederik van Gemert en Lucas van Beke, wordt in 1387 Gerard van Amstel, de stamvader van de Gemertse Van Amstels genoemd als derde leenman van de Kommanderij. Van Lucas is verder bekend dat hij naast zijn wettige vrouw Mechteld ook ‘verkeerde’ met Katelijn, een (bastaard)dochter van Heer Gerard van Havert, lid van de Duitse Orde. Van de eerste won hij 7 kinderen, van de tweede vier.2

Het leenmanschap van de Guede ten Beverdike blijft in de wettige familie Van Beek. Na schout Lucas wordt leenman diens zoon Johan van Beke (een priester), die het goed in 1443 overdraagt aan zijn broer jonker Arnt Vrient van Beke.3 Het leenregister dat loopt tot 1512 omschrijft het leengoed als “huysinge metter hofstat, een mudsaets lants ende derden halven buenre (= 2½ bunder) eusels daeraen gelegen, metter eenre sijden neven erfenisse (jonker) Goyarts van Lanckvelt, mitter ander sijden erfenisse Hanrick Donkers kynderen (erf aan de Hei/Doonhei), d’een eyndt neven der Heeren erve (= Molenbroek), dander eyndt neven die straet (=Deel)”.4 Uit deze omschrijving wordt duidelijk dat de hoeve gelegen was tussen aan de ene kant het adellijk Huis Lankvelt (het latere Slotje in de Deel) en aan de andere kant erven ‘aan de Hei’. De hoeve was geweegd aan de Deel en de landerijen strekten zich uit tot aan het de Duitse Orde toebehorende Molenbroek.

In 1484 blijkt het leenmanschap van Arnt Vrient van Beke te zijn overgegaan op schoonzoon jonker Dirk Dirks van Driell (uit Mill), man van jonkvrouw Beel van Beke.5 Zo’n 45 jaar later wordt deze Dierk van Driel in de Gemertse schepenprotocollen genoemd als de bezitter aan wie de hoeve Ten Beverdijk ‘plech toe te behoren’.6 Kennelijk is het de leden van de Gemertse schepenbank op dat moment niet duidelijk wie er nu precies de eigenaar/leenman is van de hoeve. De gebezigde omschrijving maakt wel duidelijk dat Dirk van Driel zal zijn overleden en dat zijn bezit (in dit geval de hoeve Beverdijk) dan nog onverdeeld in de familie is, en dat de op naam gestelde vererving en nieuwe leenverheffing nog moet plaatsvinden. Een directe bron daarvoor is niet gevonden hetgeen naar alle waarschijnlijkheid moet worden toegeschreven aan het feit dat de nieuwe leenman, met o.a. veel bezittingen in het Land van Cuijk, niet in Gemert verblijft. Dankzij een testamentaire beschikking van zo’n 40 jaar later, komen we toch achter de naam van de nieuwe leenman(nen) van het Goed ter Beverdijk.7 Het is op 20 december 1570 dat jonker Henrick Creil een handtekening zet onder “sijnen uijterste wille” ten overstaan van verschillende getuigen waaronder zijn neef en biechtvader, de heer en meester Adriaan Lucassen, pastoor te Blaerthem. Hij vermaakt daarbij aan zijn echtgenote Joffrouwe (lees: jonkvrouw) Anna van Steenhuijs, “alle sijne goeden hoedanige dieselvige mochte weesen, zoe waele sijne leengoeden als andere haeffelijke ende unruerlijke goeden, thijnsen ende gelt, pachten ende coerenpachten, egheene van alle sijne goeden uijtgescheijden”.8

Leenman Beverdijk (bijna) bankroet

De bedoeling van het kort voor zijn overlijden door Hendrick Creil opgemaakte testament was om zijn vrouw (en indirect hun beider kinderen) in de gelegenheid te stellen, vrij over zijn nalatenschap te kunnen beschikken. En dat had een speciale reden. Jonker Creil had bij verschillende personen grote schulden uitstaan, waardoor zijn erfgenaam na zijn dood gedwongen zou worden om tenminste een deel van de bezittingen te verkopen. En het verkopen van 2009-1 adel2leengoederen dat kon niet zomaar. In de daarover opgemaakte archiefstukken wordt gewag gemaakt van de oorzaak van de door Jonker Creil opgelopen schuldenlast, die zou zijn ontstaan “doer bankeroeten ende ander verlies van sijnen goeden door inundatien van den water”. Wat betreft die inundatie past hier de veronderstelling dat die waarschijnlijk niet zijn goederen in Gemert zal zijn overkomen maar goederen elders. Vermoedelijk moet de door inundatie opgelopen schade geplaatst worden op het conto van het krijgsbedrijf tijdens de zogeheten Gelderse Oorlogen, waarbij met name het Land van Cuijk veel schade opliep. Jonker Creil taxeerde zijn schade op zo’n tienduizend gulden en het was reeds in 1554 dat hij daarom aan keizer Karel V, tevens hertog van Brabant, toestemming vroeg (en kreeg) om zijn leengoederen in Brabant te mogen verkopen en ook alle goederen die hij in leen had van de zogeheten Brabantse Smalheren.9 Hoe het ook zij Henrick Creil heeft het nog ruim 16 jaar kunnen uitzingen zonder over te moeten gaan tot verkoop van zijn leengoederen te Gemert. Maar toen hij zijn dood voelde naderen heeft hij zijn vrouw en gezin niet willen belasten met een schuldenlast die toen nog ruim “sesse duijsent guldens” bedroeg. De verkoop van de leengoederen te Gemert, in casu ’t Goet ten Beverdijk, moest uitkomst bieden. Maar nu deed zich een probleem voor. De in 1554 van keizer Karel V verkregen toestemming om over te gaan tot verkoop van leengoederen gold niet voor leengoederen van de Commanderij Gemert. Daarvoor moest hij te biecht bij de Vrijheer van Gemert, en die liet zich niet beschouwen als een van de Brabantse hertog afhankelijke ‘smalheer’, zoals die van het Land van Cuijk, Land van Ravenstein of het Graafschap Megen.

2009-1 adel3Vóór zijn overlijden slaagde Hendrik Creijl er niet meer in om van de Vrijheer van Gemert toestemming te krijgen om tot verkoop van het leengoed over te gaan. In opdracht van Jonkvrouw Anna van Steenhuijs, inmiddels weduwe van wijlen Henricus Creil, wordt op 16 mei 1571 ten overstaan van de te Gemert gevestigde notaris Laurens Eyndhouts een aan de landcommandeur gericht verzoek daartoe opgesteld.10 Kennelijk is daarop gunstig beschikt (met behoud van het leenheerschap van de Commanderij Gemert) want een jaar later blijkt de leenhoeve Beverdijk ook daadwerkelijk verkocht. In de Gemertse schepenprotocollen wordt in 1572 althans aangetekend dat de kinderen van Jonkvrouw Anna van Steenhuijs, later wanneer ze volwassen zijn, de verkoop van de hoeve Beverdijk nog zullen moeten ‘lauderen’.11

 

 

Nawoord en Conclusie

Daar verder onderzoek naar de opeenvolging van leenmannen van de hoeve Beverdijk niet direct nieuwe namen opleverde moet vooralsnog worden volstaan met de tot dusver gegeven reconstructie.

2009-1 adel5

De bronnen in onder meer schepenprotocollen met vermelding van ‘beverdijk’ 2009-1 adel6zijn na 1572 niet meer eenduidig. Tot laatstgenoemd jaar behoren de leenmannen van de hoeve Beverdijk tot de Brabantse landadel. Het is duidelijk dat in de roerige zestiende eeuw met zijn uitloop in de Tachtigjarige Oorlog, de laatste bekende adellijke leenman van Beverdijk in financiële problemen geraakte en uiteindelijk heeft moeten besluiten tot verkoop van de hoeve Beverdijk. De uitstraling van het leengoed zal dat niet ten goede zijn gekomen. Mogelijk heeft dat ook geleid tot een opsplitsing van het leengoed. Uit de achttiende eeuw zijn tot dusver géén en uit de achttiende twee niet-adellijke leenmannen bekend van de hoeve Beverdijk.12 Op het minuutplan van het kadaster (1832) zien we overigens op de locatie waar de Beverdijk uitmondt op de Deel nog altijd een flinke hoeve (met een hoekwoning) en een kennelijke binnenplaats. Deze hoeve brandt in 1866/1867 tot de grond toe af. Datzelfde lot treft in 1954 ook de op de oude locatie nieuw opgetrokken boerderij. Sedertdien valt hier van een historisch interessante bebouwing in feite nauwelijks nog iets te bespeuren. De van de oude kern van Gemert wat afgescheiden buurtschap van het laatste stuk van de Deel – nu met het St.Tunniskapelleke gelegen tegen Vondellaan-Boekelseweg – heeft wel het aparte karakter van een op zichzelf staaan buurtschap behouden. Het fundament daarvan ligt in de middeleeuwen bij de oud-adellijke leenhoeve Beverdijk. Een bijzonder gegeven, ook al werd deze hoeve, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het Huis Lankveld, misschien wel nooit door adellijke personen bewoond. Vanaf 1366 valt er dankzij aanvullende genealogische bronnen13 tot 1572 wel een complete lijst van de adellijke leenmannen te reconstrueren.

DE ADELLIJKE LEENMANNEN OP EEN RIJ

Meus van Beke,

Bartholomeus kortweg Meus van Beke is in 1366 bij de overdracht van de heerlijkheid Gemert aan de Duitse Orde een zegelende getuige. Hij was gehuwd met Beel dochter van Lucas van Erp. Gesneuveld in de slag bij Baesweiler 1371.

Lucas Meus van Beke,

vermeld vanaf 1374, overleden ca. 1413, gehuwd met Mechteld. Genoemd als schout in Gemert, 1391, 1394.

Heer Jan van Beke,

priester en rector van het OLV altaar in de Beekse kerk. Hij overlijdt ca 1451 zonder wettige kinderen.

Arnt Vrient van Beke,

broer van Heer Jan van Beke, gehuwd met Geerborg, dochter van Jan Balijart.

Dirk van Driel man van Jkvr. Beel van Beke,

Jkvr. Beel, dochter van Arnt Vrient van Beke, erft Goed Ter Beverdijk. Zij is gehuwd met Dirk Dirks van Driel uit Mill. Het echtpaar is kinderloos.

Joost van Eynthouts man van Jkvr. Lucia van Beke,

Lucia zuster van Beel van Beke trouwt ca. 1470/1475 Joost van Eyndhouts. Zij (met hem) erft Goed Ter Beverdijk van haar zuster. Weduwnaar Joost van Eynthouts hertrouwt met Heylwich van den Broeck; hij overlijdt vóór 22-8-1528.

Reynier Creyl man van Gherberghe van Eynthouts,

Gherberghe, dochter van Joost Eynthouts en Lucia van Beke, trouwt Reynier Creyl, de volgende leenman.

Hendrik Creyl,

De zoon van Reynier en Gherberghe van Eynthouts trouwt Anna van Steenhuys, dochter van de heer van Oploo.

NOTEN:

1. BHIC ‘s-Hertogenbosch, Archief Kommanderije vd Duitse Orde Gemert [AKDOG] inv.nr. 43.

2. Met dank aan Jan Timmers en Hans Vogels. Hun mij toegezonden genealogieën van de ‘Van Beke’s’ zijn opgeborgen in het dossier ‘Genealogie Van Beke’ in de Heemkamer te Gemert.

3. BHIC ‘s-Hertogenbosch, AKDOG Inventaris Hfdst.X invnr.8.

4. BHIC ‘s-Hertogenbosch, Commissie van Breda invnr. 430; Vgl.: Peter vd Elsen, Goederen van de Duitse Orde dl.3 (de feudale goederen), in: GHeem 1980, p. 120-125.

5. BHIC ‘s-Hertogenbosch, AKDOG invnrs. 45, 46; id. Bossche Protocollen 1483/1484 f.198.

6. Gemeentearchief Gemert-Bakel, Rechterl. Archief Gemert R102 dd 9.8.1529. Vgl. S.v.Wetten, Transcripties Gemertse Schepenprotocollen, R102 akte 524.

7. Tussen de hier genoemde leenman Henrick van Creil en de eerder genoemde Dirk van Driel, zijn uit genealogische bronnen door Hans Vogels en Jan Timmers nog de namen aangereikt van Joost Eynthouts en Reinier Creyl. Zie lijst van elkaar opvolgende leenmannen.

8. BHIC ‘s-Hertogenbosch, AKDOG invnr. 47: Het betreft een codicil op een eerder met echtgenote Anna van Steenhuys gemaakt testament bij mr. Peter van Laer (de Lovanio) te Antwerpen.

9. BHIC ‘s-Hertogenbosch, AKDOG invnr. 48; BHIC ‘s-Hertogenbosch, AKDOG invnr. 47: In akte uit 1554 betreffende de leengoederen van keizer Karel V als hertog van Brabant staat letterlijk: “hetzij leengoeden, zoe van ons, als vanden smaelen heeren desselfs ons lants te leenen gehouden”.

10. BHIC ‘s-Hertogenbosch, AKDOG invnr. 48.

11. Gemeentearchief Gemert-Bakel – Rechterlijk Archief R109 dd. 8.2.1572; 20.6.1572; 20.6.1572; Vgl. S.v.Wetten, Transcripties Gemertse Schepenprotocollen – R109 akten 627, 628, 629.

12. Peter vd Elsen noemt in ‘Goederen van de Duitse Orde dl 3’ (GHeem 1980, p.123) Antoni Haubraken en Laurens Haesboudt uit resp. 1721 en 1723.

13. Met dank aan Hans Vogels (Helmond) en Jan Timmers. Zie ook noot 2.

Bekijk PDF

GH-2009-01 Voor een knaak naar grootvader

ZALIG NIEUWJAAR EN ALVAST …. EEN ZALIG PASEN

Peter van den Elsen

Ieder jaar opnieuw ontspint zich in mijn omgeving de discussie tot hoe lang je anderen mag verblijden met een nieuwjaarswens. Zijn daar regels of etiketten voor tot hoe lang dat eigenlijk mag? Elkaar een Zalig, Gelukkig en Gezond Nieuwjaar wensen is een traditionele gewoonte die ver teruggaat in de tijd, maar ook een traditie die tijdgevoelig is. Bovendien is deze traditie de laatste decennia onderhevig aan verandering.

Ook de vorm is niet hetzelfde gebleven. De wens kan worden overgebracht met de hand, met een advertentie in de krant, met een brief of met een (eigen gemaakte) kaart, en de laatste jaren gaat de hand steeds vaker vergezeld met één of drie kussen.

Het sturen van kerst- en nieuwjaarskaarten is een betrekkelijk nieuw verschijnsel, dat vanaf 1950 steeds meer ingang vond. Aanvankelijk stond op deze kaarten alleen de tekst: Zalig Nieuwjaar of Gelukkig Nieuwjaar. Uit mijn jeugd kan ik me nog goed herinneren dat nagenoeg alle kaarten pas na 1 januari in de bus vielen. In veel culturen is het ongepast om een wens te vroeg te brengen. Iemand feliciteren voordat hij/zij jarig is, is het onheil over deze persoon afroepen. In het oude jaar iemand al een Gelukkig Nieuwjaar wensen is het noodlot tarten en dien je feitelijk op ‘onbewerkt hout’ af te kloppen.

Vanuit economisch gewin kwam op de kaart ook een Zalig Kerstmis te staan en kaarten met kerstafbeeldingen vonden gretig aftrek. Het woord Zalig zie je trouwens nauwelijks meer en heeft het veld moeten ruimen voor Prettig. Door kerstmis bij de Nieuwjaarswens te betrekken, is het tijdstip van het versturen van de kaarten ook gaan verschuiven. Werden de kaarten aanvankelijk nog net voor de kerst verstuurd, nu zijn de eerste kaarten al eind november in de brievenbus te vinden. Zoals onze huidige maatschappij in alles een grote pluriformiteit laat zien, zo zie je dat ook terug bij het versturen van de kerst- en nieuwjaarskaarten. Sommigen leven zich er helemaal in uit en halen alle creativiteit uit zichzelf. Het andere uiterste is dat men zich volledig afzijdig houdt en geen kaarten verstuurt onder het mom dat dit de grootste ‘bezigheidstherapie’ van Nederland is en bovendien een enorme verspilling van energie en kostbare natuur.

De commercialisering van de kerst heeft er tevens voor gezorgd dat het tijdstip dat de voorbereidingen die voor kerstmis worden getroffen, ook steeds vroeger komt te liggen. De zwembroeken zijn amper de winkel uit, of de eerste kerstballen en pieken liggen al uitgestald. Van oudsher werd de kerstperiode ingeluid met de adventsperiode, nu de vier zondagen voor kerstmis, van oorsprong 40 dagen voor kerstmis, zoals in de Oosters-orthodoxe kerken nog steeds het geval is. De eerste dag viel op Sint Maarten ofwel 11 november. De kerstperiode duurde tot 2 februari ofwel Maria Lichtmis, precies 40 dagen na kerstmis. Tot in de jaren zestig was het gebruikelijk dat de kerststal in de kerk tot Maria Lichtmis bleef staan. Overigens, in vele huisgezinnen is tegenwoordig alleen nog de ‘heidense’ kerstboom te zien en wordt er geen kerststal meer gezet.

Nieuwjaarsgeschenken

Het was gebruikelijk om op Nieuwjaarsdag de ‘eigen’ familie persoonlijk de Nieuwjaarswensen over te brengen. In mijn jeugd ging de hele familie bij opa en oma op bezoek, met een doos ‘goej’ sigaren van Willem II of bolkenaks van Hofnar onder de arm. Na mijn opa Nieuwjaar gewenst te hebben, kreeg ik, evenals ieder ander kleinkind, een gulden. Antoon van Erp (1924) uit de Oudestraat vertelde me dat hij, in de jaren dertig van zijn grootvader, Dries Verhofstad, ieder jaar eveneens een gulden kreeg. Antoon: ‘Mar de gróttere krigge zelfs ‘ne knaak (= rijksdaalder of 2 gulden 50 cent), zoas Antoon Jaspers, Dries van den Elzen en onze Martien. Opa zaat dan op z’n stoewél, ’t leek wel ‘ne troon, achter ’n staopel boeke en krante in de vurste kaomer. Ge gaaft ‘m dan ’n haant en déént oewe gulden in oew tés en dan moeste subiet nor de keuke. Ge zaagt d’n hille middég oewe opa nie mér!’

In de weken na Nieuwjaarsdag kwamen de verdere familieleden (en buurtgenoten) aan de beurt, die allemaal persoonlijk Nieuwjaar werden gewenst. Afhankelijk van de grootte van de familie kon dit zo tot een eind in het jaar doorgaan. Mijn vader, Sjef van den Elsen (1915) memoreerde eens dat hij samen met zijn vader bij Janusoom (Adrianus van Zeeland in het Zwarte Water) soms nog in maart Nieuwjaar ging wensen en de avond verder doorbracht met kaarten. Sjef: ”t Was toew ok nie zo hendig. Ge moest ovveral te voewt hinne. As ge dan immel baj femiellie waort, dan blééfde d’n ollinge aovent want anders waor ’t de moeite van ’t gon nie wert.’

Voor de oorlog en in sommige streken van Zuid-Nederland tot in de jaren zestig, was het gebruikelijk om een Nieuwjaarsbrief te schrijven, gericht aan de ouders en grootouders. De brief schrijven was een onderdeel van het lesprogramma op de Lagere School. In België is dit nog steeds een gebruik en krijgen de kinderen een voorbeeldtekst aangereikt door de meester van de Lagere Schoolklas, inclusief mooi versierd briefpapier, dat overigens ook in de kantoorboekhandels te koop is.

2009-1 knaak1

De brief wordt meestal in rijmvorm geschreven. In de boeken van Louis Paul Boon en Hugo Claus (o.a. Verdriet van België) zijn daarvan nog voorbeelden terug te lezen. In België is het gebruikelijk om de Nieuwjaarsbrief behalve aan opa en oma, de eigen ouders, ook te schrijven en voor te lezen aan de peetoom en peettante. Als dank krijgt de Nieuwjaarwenser cadeaus die in grootte en omvang de Sinterklaascadeaus evenaren. Het kost dan ook weinig moeite om de kinderschaar op die dag mee te krijgen naar opa en oma.

Zalig Pasen

2009-1 knaak2

Het schrijven van Nieuwjaarsbrieven stamt uit de 15de eeuw en was toen voorbehouden aan vorsten en hoge geestelijken, er kon immers nog bijna niemand schrijven. In de 16de en 17de eeuw werd dit gebruik ook in de gegoede burgerij een traditie. In de 18de en 19de eeuw breidde het schrijven van Nieuwjaarbrieven zich verder uit en werd het gemeengoed.

In het familiearchief van Van den Elsen (vanaf 1836) zit een groot aantal Nieuwjaarsbrieven, wat vooral het gevolg is van het grote aantal religieuzen in de familie die elkaar en de eigen familie een (persoonlijke) Nieuwjaarsbrief schreven. Geen enkele brief is gedateerd van voor 1 januari. De meeste brieven werden in januari en februari geschreven, een enkeling in maart en zelfs één begin april. In een brievenboek trof ik een brief aan van Ambrosius Thomas van den Elsen, provinciaal der Dominicanen (1844-1924), gericht aan zijn heerneef Gerlacus Godefridus van den Elsen, de boerenapostel (1853-1925) van begin april. Pater Ambrosius begint zich te verontschuldigen door te vertellen dat hij al veel Nieuwjaarsbrieven had moeten schrijven en dat hij vervolgens bevangen was door een zware ongesteldheid (priesters werden toen ook ongesteld, maar dan in de betekenis van ‘ziek’), maar daar weer goed van was opgeknapt en nu eindelijk de tijd gevonden had om zijn heerneef een Zalig, Gezond en Godvruchtig Nieuwjaar te wensen, ook al was het jaar al een eind gevorderd. Hij wenste zijn heerneef (de zoon van zijn broer Cornelis) tevens een Zalig Pasen en een godvruchtige Paasbede, want het zou weldra Pasen zijn.

Nieuwjaar wensen mag volgens de hiervoor beschreven traditie vanaf 1 januari tot Maria Lichtmis, ofwel 2 februari, ofwel de veertig dagen die de kerst- en Nieuwjaarsperiode omvatte. Stellingen dat een Nieuwjaarswens tot 6 januari (Driekoningen) of de hele maand januari mag, lijken recente verzinsels en aanpassingen aan een verschuivende, zich in de tijd vervroegende traditie. Te laat of niet, goede wensen zijn altijd welkom, zeker als het uit een goed hart komt!

 

NOTEN:

Archief Abdij van Heeswijk, Brievenboek Gerlacus van den Elsen, C2 – C64; zegslieden: Antoon (Antonius Josephus) van Erp (19 maart 1924), Sjef (Josephus Waltherus) van den Elsen (19 maart 1915) en algemene informatie uit verschillende encyclopedieën en sites o.a. Wikipedia: Nieuwjaar en Nieuwjaarsdag; Nelly Haelterman, Nieuwjaarsbrieven van 1746 tot nu; www.Nieuwjaarsbrieven.be

Bekijk PDF