GH-2007-03 Brouwerij “De Driekleur” in het Kruiseind
Ad Otten
In het voorjaar van 1997 plaatste Gemerts Nieuwsblad een oud affiche met daarop een bierflesje met een etiket dat melding maakte van bierbrouwerij ‘De Driekleur’. Plaats(en) van herkomst: Den Haag – Gemert. Een redacteur van het Gemerts Nieuwsblad wilde op die manier wat meer achterhalen van het hem onbekende Gemertse biermerk. In het GN van 11 juli 1997 kwam een antwoord. Gemertenaar Piet Beniers bleek er ‘vanalles’ van te weten. We laten hem daarover graag opnieuw aan het woord:
“De gebroeders Averdieck waren limonadefabrikanten in Den Haag. In 1944 kochten zij de woning met brouwerij van Willem Verbakel in het Kruiseind (sectie K1516) te Gemert. Waarschijnlijk wegens gebrek aan grondstoffen werden er in de oorlogsjaren, in plaats van bierbrouwen, buntbezems gemaakt in de brouwerij. Na aankoop wilden de gebroeders Averdieck er weer bier gaan brouwen, waarbij ze hetzelfde recept wilden toepassen als Willem Verbakel voorheen. De brouwerij kreeg de naam “De Driekleur” waarmee verwezen werd naar de pas verworven vrijheid in ‘Herrijzend Nederland’. Kennelijk was bierbrouwen toch een ander vak dan limonade maken voor de gebroeders, want hun brouwonderneming mislukte. En zo ging de laatste Gemertse brouwerij ter ziele wegens een slecht product. Nadat Kaatje Michels nog lange tijd kippen had gehouden in het pand, werden de percelen in de vroege jaren zestig publiek verkocht in Café ‘Onder de Boompjes’ van Sjef vd Elzen. Volgens bierverzamelaars is het affiche niet uniek, maar wel vrij onbekend omdat het bier van ‘De Driekleur’ bijna niet is gebrouwen.”
Tot zover Piet Beniers. Ons lid Helma Coppens-Snijders wist verder te vertellen dat zij een aantal jaren van haar vroegste jeugd in het brouwershuis heeft doorgebracht omdat haar ouders het pand huurden van Averdieck en dat er in de voormalige brouwerij toen varkens werden gehouden. Ze zal vijf of zes zijn geweest toen ze met haar ouders vanuit het Kruiseind verhuisde naar de juist gereedgekomen huizen op de Berglaren aan de Schout Brouwersstraat, maar de indrukken van het voormalige brouwershuis van ‘De Driekleur’, met een grote ‘gelagkamer’ en een schouw zijn bij haar onuitwisbaar in het geheugen gegrift gebleven.
Bekijk PDFGH-2007-03 Het gevaar van de Zwanegang in het Kruiseind
Ad Otten
Terwijl de Kruiseindse bierbrouwerij en in elk geval Café De Zwaan bij alle Gemertse senioren in de herinnering nog wel bekend is gebleven, is dat niet het geval met een vroeger aldaar bestaand hebbende ‘gang’ die luisterde naar de naam Zwanengang. Deze naam moet, vermoedelijk door een gedeeltelijke afsluiting, al vroegtijdig in onbruik zijn geraakt. Maar in archiefstukken is hij hoe dan ook bewaard gebleven zoals de onderstaande schrifturen onder de bij de burgemeester ‘ingekomen stukken’ uit 1844-1845 duidelijk maken. Het was er zelfs ‘gevaararelijk’ in die Zwanegang:
Aan den heere burgemeester van Gemert
7 dec. 1844 ……..ik gevoel het van mijnen pligt Uwedg. Ter kennis te brengen, dat de gemeente en in ’t bijzonder de Haageijk en Kruiseind tegenwoordig in ’t grootste gevaar verkeeren van door onverhoedsche brand te worden bedreigd, en dat wel door grote onvoorzigtigheid van twee bewooners der Zwanegang Sis Martens en Jan Willems als hebbende zij hunne kagchels zoodanig aangebracht dat de pijpen daarvan over communicatieve zolders lopen en door de buren reeds vlammen zijn bespeurd geworden terwijl de daders aangemaand waren tot voorzigtigheid.
(…)
w.g. (onleesbaar)
Een daarbij in januari 1845 gemaakte notitie:
Ik P. van der Sande verklare dat se bij F. Martens en bij J. Willems in de ZWANEGANK de kaggel stoke in een schoorsteen van strooij en hout en gevaararelijk voor brand.
GH-2007-03 “Dor kömt de Paws án mí z’n staars”
Wim Vos
Bij het invoeren van woorden van een fiche, gedateerd 7 december 1974, kwam ik de volgende notitie tegen over ‘de Paws’ (Bert Baggermans + 11 mei 1940 op 63-jarige leeftijd). Ik heb de informatie van ons moeder Anna Vos-Baggermans (1900-1985) die het weer had van onze Tante Jans (Johanna) Baggermans (1886-1965), een Gemertse, ongetrouwd, ex-pastoorsmeid bij pastoor Knegtel van de (gesloopte) H.Hartkerk in Helmond, die na haar pensionering een tijdlang bij ons inwoonde. De Paws liep (ik denk rond Kerstmis) rond met een ster aan een stok met een touwtje waarmee hij de ster op en neer kon laten gaan (als ik het goed begrepen heb). Volgens Tante Jans riep men dan: “Dor hédde de Paws mí z’n staars” -of- “Dor kömt de Paws án mí z’n staars.” Ons moeder heeft het liedje dat de Paws daarbij zong (eigenlijk meer een “dreun”) en dat ze van Tante Jans gehoord had, op 7 december 1974 voor het nageslacht op een oude envelop genoteerd in haar toen al wat beverig handschrift (maar haar geheugen was nog prima). Hier is het:
Hedde van verre een ster zien blinken?
Sterre, je moet er zo stil niet staan,
Je moet met ons naar Bethlehem gaan,
Bethlehem is die schoone stad
Waar Maria met heur kindeke zat.
Klein was het kindeke, maar groot is God,
Die hemel en aarde geschapen had.
(Spelling van ons moeder, interpunctie en hoofdletters van mij – WV).
Waar de Paws deze tekst vandaan had, weet ik niet. Misschien kent iemand van onze lezers de bron. Het kan een bestaand kerstlied zijn.
Bekijk PDFGH-2007-03 Haanrijden
Ad Otten
In de Tilburgse Universiteitsbibliotheek vond Antoon Vissers uit Deurne een opgetekende Gemertse curiositeit uit de 19de eeuw. Van August Sassen is bekend dat hij erg veel oude volksgebruiken, scheldnamen, kinderrijmpjes, spelen e.d. verzamelde. Hierna volgen zijn notities betreffende het haanrijden in Gemert.
In de eerste helft der negentiende eeuw werd te Gemert gedurende de drie vastenavonddagen nog haangereden. Daartoe werd een levende met zeep besmeerde haan met den kop omlaag opgehangen aan een touw, dat over de straat gespannen was. De medespelers worden dan om beurten op een handkar in snelle vaart onder het beest gevoerd. Hij die den kop afrukte, was overwinnaar en kreeg den haan als prijs. Het spel raakte te Gemert omstreeks 1860 in onbruik.
GH-2007-03 Zeventiende-eeuws Gimmers
Ad Otten
In de zeventiende en de achttiende eeuw bestond er voor het schrijven van het Nederlands nog geen ABN en ook geen officiële spelling. Dat heeft er toe geleid dat men vandaag de dag in verschillende authentieke archiefbronnen soms meteen herkent waar een bepaald archiefstuk is opgemaakt of tenminste uit welke regio het afkomstig is. Dit geldt met name voor de sterk aan een plaats gebonden archiefstukken, met name wanneer die werden opgemaakt door burgers die zich niet bedienden van ambtelijk taalgebruik. Het meer geuniformeerde ambtelijk taalgebruik is al heel oud. Maar er waren ook vroeger al ‘ambtenaren’ die zich weinig gelegen lieten liggen aan wat in ambtelijke kring als gebruikelijk gold. Een voorbeeld daarvan is de borgemeester uit vroeger eeuwen. Hij had een heel andere taak als de huidige burgemeester, die we moeten vergelijken met de schout of drossard van toen. Borgemeester was vroeger de algemeen gangbare benaming voor wat tot voor kort ‘gemeenteontvanger’ werd genoemd. Hij, in vereniging met minstens één compagnon, beheerde de gemeentekas en haalde de belasting op. Borgemeester was een allesbehalve dankbaar baantje en daarom werden elk jaar uit de bevolking weer twee of drie, soms zelfs 4 nieuwe borgemeesters door het gemeentebestuur ‘aangewezen’. Ze werden dan gemeenteambtenaar voor de periode van één jaar en niet langer. Het spreekt voor zich dat het wel personen moesten zijn die de gemeenschap voor de uitoefening van dat ambt capabel achtte. Het ging per slot van rekening over de financiën van de dorpsgemeenschap. En het zijn met name de stukken die in de archieven zijn bewaard gebleven van de financiële verantwoording van deze borgemeesters, waarin men zoveel prachtige voorbeelden kan vinden van het plaatselijk taalgebruik. Het zal niemand echt verbazen dat ook toen al een perd een perd was en geen paard. Dat het meervoud van ‘perd’ niet ‘perden’ maar ‘peerden’ was. En zo is er in de zogeheten ‘borgemeestersrekeningen’ nog heel veel meer oud-Gimmers van eeuwen her overgeleverd. En dan hebben we het nog niet eens over de bijlagen van de borgemeestersrekeningen waaronder de door de verschillende borgemeesters indertijd opgespaarde kwitanties. Voor speurders naar oud plaatselijk taalgebruik een kostelijke bron. En: het blijkt echt niet zo moeilijk om bij de per individu weer verschillende spelling van toen, toch de juiste gebezigde klank te vinden. Want iemand vertrouwd met het dialect van nu, ‘hoort’ bij het lezen van die oude teksten gewoon de Gemertenaren van toen. In de door hen indertijd gebezigde spelling herken je vrij gemakkelijk het huidige dialect en er rest geen andere conclusie dan dat de uitspraak van toen voor heel veel woorden vrijwel identiek moet zijn geweest aan die van nu. In het hiernavolgende volgen daarvan een aantal voorbeelden zoals ondergetekende die uit Gemertse rekeningen van de borgemeesters uit 1627 optekende.
‘Gemmert’ ipv ‘Gemert’
‘Remundt’ ipv ‘Roermond’
‘Summeren’ ipv ‘Someren’
‘Liessent’ ipv ‘Lieshout’
‘Eindoven’ ipv ‘Eindhoven’
‘hum’ ipv ‘hem’
‘knint’ ipv ‘konijn’
‘kninde’ ipv ‘konijnen’
‘vorsse kabbeljauen’ ipv ‘verse’
‘inden Graef’ ipv ‘in Grave’
‘het graft’ ipv ‘de gracht’
de uitdrukking ‘nie ewech konnen commen’
‘hetghenighe’ ipv ‘hetgeen’
‘seuven patrijssen’ ipv ‘zeven patrijzen’
‘gebrocht’ ipv ‘gebracht’
‘gecommen’ ipv ‘gekomen’
‘Heesick’ ipv ‘Heeswijk’
‘Van de Crommenecker’ ipv ‘Van de Crommenakker’
enzovoorts enzovoorts.
Duidelijk is dat de oude borgemeestersrekeningen laten zien hoe oud ons eigenste Gimmertse taalgebruik wel niet is. De rekeningen van de Gemertse borgemeesters verdienen daarom op het vlak van ’taol’ nog een veel uitgebreider onderzoek.
Bekijk PDFGH-2007-03 Landelijke bouwkunst op landgoederen in de Peel
Jan Timmers
Een groot gedeelte van de gemeente Gemert-Bakel is voormalig Peelgebied dat pas in de 20ste werd ontgonnen. De ontginning van de Peel betekent niet alleen de aanleg van nieuwe wegen, het omploegen van de hei of het aanplanten van dennenbos. De agrarische uitbreiding in de Peel betekende ook de nieuwbouw van menige boerderij. In dit relatief moderne deel van de gemeente komen we geen oude, traditionele landelijke bouwkunst tegen. De gebouwen die we daar zien zijn gebouwd in de stijl en volgens methoden en technieken van de 20ste eeuw. We zijn geneigd om deze moderniteiten af te doen als minder waardevolle agrarische gebouwen. Een groot gedeelte van de hedendaagse bebouwing in de Peel is inderdaad minder opvallend en bijzonder, maar dat geld eveneens voor het “oude” gedeelte van de gemeente. Een nadere blik op de landelijke bebouwing in de Peel levert toch een aantal bijzondere dingen op. Voorzover de ontginning en daarmee ook de bouw van boerderijen werd uitgevoerd door boeren uit het dorp of uit de regio, zien we dat de soorten boerderijen die worden gebouwd nauwelijks afwijken van de boerderijbouw in de rest van de gemeente.
Behalve de relatief kleinschalige ontginning van delen van de Peel werden ook grootschalige projecten uitgevoerd. Vermogende fabrikanten uit alle delen van het land investeerden in de Peel Ze kochten vele hectaren heide op en exploiteerden dat bezit hetzij in de vorm van bosbouw, hetzij als landbouw. Met name de exploitatie als landbouwbedrijf leverde relatief grootschalige agrarische bebouwing op. Omdat de opdrachtgevers veelal niet uit Brabant afkomstig waren, hadden ze minder last van de bestaande regionale bouwtradities. Die import levert een aantal bijzondere gebouwen op, die we elders in Noord-Brabant niet vaak tegenkomen.
Landgoed De Dompt
Het meest bekend als grote ontginningshoeve is de Annehoeve in Elsendorp. De Amsterdammer Samuel Constant van Musschenbroek kocht in 1910 het landgoed De Dompt en nog vele kleinere aangrenzende heidepercelen met een oppervlakte van bijna 500 hectare met de bedoeling om de grond te ontginnen tot bouwland en weiland. In datzelfde jaar werd de opdracht gegeven tot de bouw van een grote boerderij. De Gemertse aannemer Janus van Eupen bouwde het pand. Kort erna werden nog bouwvergunningen aangevraagd voor een aantal bijgebouwen en woningen. In 1919 brak er brand uit op de Annehoeve, maar de boerderij werd direct geheel hersteld. Naast een gevelsteen met daarin “Annehoeve” verscheen er een tweede gevelsteen “De Dompt”. Het pand staat inmiddels op de lijst van rijksmonumenten.
Al vóór 1915 kocht S. Dudok van Heel uit Naarden een deel van de gronden van landgoed De Dompt dat nog niet ontgonnen was. In 1918 liet hij daarop boerderij De Pauwenhorst bouwen. Een kop-romp boerderij, waarvan het woongedeelte is voorzien van een mansardekap en waarvan het bedrijfsgedeelte aan beide zijden zijwaarts is uitgebouwd.
Het aantal kop-romp boerderijen in de Peel is opvallend. Vooral bij de grotere boerderijen. Naast De Pauwenhorst is met name de Gertrudahoeve in De Rips een kolossaal voorbeeld. Ook het brede stalgedeelte is daar voorzien van een mansardekap, waardoor de hoeveelheid tasruimte bijzonder groot wordt. Het woongedeelte van de Gertrudahoeve is meerledig, heeft decoratieve elementen en een samengestelde kapconstructie. De naam is met behulp van gekleurde tegels in de gevel aangebracht.
In de directe omgeving van landgoed De Dompt werden ook andere landgoederen als landbouwbedrijf geëxploiteerd. Christiaan Lambrechtsen van Rithem kocht het landgoed Cleefswit, waarop hij naast een boerderij en een tweetal arbeiderswoningen nog vóór 1915 een schuur annex pakhuis bouwde, dat inmiddels een monumentale waarde heeft.
Landgoed De Sijp.
In 1895 kocht Abraham Ledeboer uit Enschede 420 hectare heideterrein genaamd De Sijp in het tegenwoordige Elsendorp. Gedeeltelijk werd bos aangepland, gedeeltelijk werd de heide ontgonnen tot weiland. Het eerste gebouw op landgoed De Sijp werd in 1906 gebouwd als voorwerkerswoning met stallen voor paarden en ossen. Later werd het huis verpacht aan de veehouder/kaasmaker Teunis Oskam uit Nederlangbroek.
Op landgoed De Sijp werden door Ledeboer nog meer bijzondere gebouwen neergezet. In 1927 werd de Augustehoeve gebouwd. Het woonhuis is relatief groot, maar vooral hoog, omdat het geheel onderkelderd is ten behoeve van de kaasmakerij. Tegen het woonhuis aan is het stalgedeelte gebouwd, dat echter een veel lagere nokhoogte heeft dan het woongedeelte: het tegengestelde dus van een kop-romp boerderij.
In 1925 werd de Judith-Geertruihoeve op De Sijp gebouwd. In 1942 afgebrand en in 1943 weer opgebouwd.
In 1924 werd in opdracht van Ledeboer de Marie-Paulinehoeve gebouwd. Het werd in die tijd gezien als een schoolvoorbeeld voor moderne boerderijenbouw. In de uitgave Boerderijen in Nederland van de Nederlandsche Heidemaatschappij in 1941 werd de Marie-Paulinehoeve met foto en plattegrond opgenomen.
Behalve de Marie-Paulinehoeve komen we in het boek van de Heidemij ook de Lelianahoeve tegen, gebouwd op het landgoed De Blaarpeel in De Rips. Pieter Schoen uit Zaandam kocht in totaal ca 200 hectare van de Ripse Heide en bouwde daarop een aantal boerderijen, die verpacht werden. Het meest bijzondere gebouw daarvan is de Lelianahoeve, gebouwd in 1930. De boerderij is bijzonder gaaf gebleven. Alleen de raamindeling van het woongedeelte is gewijzigd.
Terug naar Abraham Ledeboer. Naast De Sijp in Elsendorp had hij in Bakel nog zo’n 800 hectare heide gekocht op de Stippelberg. Dit gebied werd niet geschikt geacht voor ontginning tot weiland en werd op grote schaal bebost. Middenin het gebied bouwde Abraham voor zichzelf een villa met lange oprijlaan, de Ledeboerlaan.
Landgoed Bunthorst en De Vinkepeel Nog verder De Peel in, in De Rips en in het aangrenzende deel van Oploo werd het landgoed Bunthorst/Vinkepeel gesticht door de gebroeders Jan-Berend en Adam Roelvink, directeuren van de Twentse bank en goede kennissen van Abraham Ledeboer. Vanaf 1903 begonnen ze met heidegronden op te kopen. Meteen werd begonnen met het ontginnen van het gebied dat we nu kennen als De Vinkepeel, vernoemd naar de Roelvinken. In de gemeente Oploo kochten de broers de Bunthorst op. Het grootste deel van de Bunthorst werd ingericht als buitenplaats rondom de villa “Grote Slink”, die nu de naam ‘Bronlaak’ heeft, door de landschapsarchitect Leonard Springer. Het landgoed is nu bekend onder de naam Grote Slenk/Bunthorst en is grotendeels eigendom van Brabants Landschap. Een klein deel van De Bunthorst werd ontgonnen en er werd onder architectuur van S. Schaap uit Sneek een Friese stolpboerderij gebouwd, de Christinehoeve in Oploo. In de Vinkepeel onder De Rips verschenen soortgelijke boerderijen: hoeve Honus (1924), Groot Tammel (1925), Plekenpol (1925), Wooldink (1927), naast boerderijen met een iets andere signatuur, zoals de Friese Peel, De Vinkepeel, De Vale Peel, Jan Berendhoeve, De Aarlese Peel, Judith hoeve en Sparrenhof. De Gemertse aannemer Janus van Eupen bouwde de boerderijen.
Naast de vele boerderijen op landgoed Bunthorst en in de Vinkepeel verschenen er ook boswachterswoningen en landarbeidershuizen. De dubbele woning aan de Jan-Berendweg 2-4 staat inmiddels op de monumentenlijst.
Het hele gebied Grote Slenk-Bunthorst-Vinkepeel ademt de sfeer van een landgoed en buitenplaats. Niet alleen het gebied direct rond de villa Bronlaak werd landschappelijk ingericht, maar er was ook aandacht voor de Vinkepeel met zijn lange rechte lanen. Verspreid over het gebied monumentale boerderijen, afgewisseld met voormalige arbeiderswoningen en boswachterswoningen. Centraal de villa Bronlaak en het later afgebrande landhuis Bunthorst en het zomerverblijf van de nazaten van de Roelvinks. Op landgoed Grote Slink vinden we tenslotte het graf met grafzerk van één van de stichters Adam Roelvink en diens echtgenote Christine Willink.
Literatuur en bronnen
Sjang Hoeymakers, Houtvesterij De Peel,
Bijdrage tot de geschiedenis van Gemert deel 12, Gemert 1986.
P.H.M. Thissen, Heideontginning en modernisering, in het bijzonder in drie Brabantse peelgemeenten 1850-1940, uitgeverij Matrijs, 1993
Jan Timmers, Wim van de Vossenberg, Rein van den Broek, Boerderijen kijken in Gemert-Bakel, Gemert in Beeld, deel 10, Gemert 2003.
Sjang Hoeymakers, Over Janus van Eupen, bouwer in de Peel. Gemerts Heem jrg 26 (1984), 4, blz 106-110.
Verder is dankbaar gebruik gemaakt van de bestanden van bouwvergunningen in het gemeentearchief van Gemert en Bakel.
Tenzij anders vermeld zijn de foto’s van de auteur.
GH-2007-03 Het Slotje: adellijk huis Lanckvelt
Jan Timmers
Veel oude kaarten uit de 16de en 17de zijn vaak niet gedetailleerd en bevatten vaak alleen de belangrijkste beken en doorgaande wegen, terwijl de dorpen alleen worden weergegeven als er een kerk of kasteel staat. Dorpen worden dan veelal aangegeven door eenzelfde symbool van een kerk of een kasteel. Bij het dorp Gemert staan op een aantal van dergelijke kaarten niet één, maar twee kastelen aangegeven. Met het ene kasteel wordt ongetwijfeld het Gemertse kasteel van de Duitse Orde bedoeld. Bij het andere kasteelsymbool staat bijgeschreven “huis Lanckvelt” of gewoon “Lankvelt”. Het feit dat het huis Lanckvelt afzonderlijk staat ingetekend op kaarten uit die periode geeft aan dat het niet ging om zomaar een groot huis, maar dat het betreffende gebouw kennelijk het aanzien en het belang had van een kasteel. Voor de eigenaren en bewoners van het huis Lanckvelt zal ook hebben gegolden dat het een voorname familie betrof met veel aanzien en kennelijk ook met de nodige financiële middelen.
Uit de bronnen wordt duidelijk dat de eigenaren tot in de 17de eeuw leden waren van de familie Van Lanckvelt. Meerdere generaties Goyart van Lancvelt zijn achtereenvolgende eigenaren. De meeste Jonkers van Lanckvelt, zoals ze vaak werden aangeduid traden op als schout en hadden naast het huis Lanckvelt nog meerdere bezittingen zowel binnen als buiten Gemert. De familie Van Lanckvelt stierf aan het eind van de 17de eeuw uit, terwijl het huis al enige tijd door andere families werd bewoond. De naam Huis Lanckvelt verdwijnt dan ook uit de bronnen, terwijl tegelijkertijd als aanduiding vanhetzelfde huis de naam Het Slotje zijn intrede deed. Tot in de twintigste eeuw werd deze naam gebruikt voor de plaats waar het oude kasteeltje stond en waar daarna twee boerderijen verschenen. Bij de bouw van de woonwijk Molenbroek werden deze boerderijen gesloopt. Het Slotje is alleen blijven voortleven in een straatnaam in de wijk Molenbroek, die in de buurt van het voormalige Slotje werd aangelegd.
Dat het huis Lanckvelt een aanzienlijk en voornaam gebouw was blijkt niet alleen uit het voorkomen als een kasteel op oude kaarten. A.C. Brock maakte een tekening van het gebouw in de jaren 1820/1825 1. De vorm en de hoogte van het gebouw met de bijbehorende bijgebouwen wijzen duidelijk in de richting van een aanzienlijk bezit, terwijl op dat moment de glorietijd van het huis Lanckvelt al achter de rug is. Op dezelfde tekening is ook duidelijk een stuk van een gracht aanwezig. Op de oudste kadasterkaart van ca 1830 van de omgeving van Het Slotje is eveneens een groot stuk gracht ingetekend. De gracht vormt op dat moment geen omsloten terrein meer, wat voorheen wel het geval is geweest.
De familie Van Lanckvelt
De Jonkers van Lanckvelt waren leden van een adellijke familie, een jongere tak van de familie Van Erp. De familie Van Erp voerde als wapen een van zilver en rood geblokt schuinkruis op een zwart veld. Het huidige gemeentewapen van Veghel is hieraan ontleend. De familie van Lanckvelt voerde hetzelfde wapen, maar voegde er in het schildhoofd een penning of koek aan toe. Wapens van leden van de familie Van Lanckvelt zijn bekend omdat zij als schepen van de stad Den Bosch meerdere schepenacten van hun zegel hebben voorzien.
De familie Van Lanckvelt heeft zijn oorsprong in Erp. De oudst bekende Van Lanckvelt is Leunis van Lanckvelt, zoon van Peter Leunis van Erp. Leunis van Lanckvelt is in 1379 schepen van Den Bosch. Hij is ook leenman van de hertog van Brabant voor het leengoed Lankvelt, dat in Erp ligt. We zien hier het in de middeleeuwen veel voorkomend ver schijnsel dat iemand zijn familienaam ontleent aan het belangrijkste bezit dat hij heeft. Het goed Lanckvelt in Erp was al langer in bezit van de familie Van Erp, maar Leunis was de eerste die zich hiernaar heeft genoemd. Opvolger als leenman van het Erpse Lanckvelt was Leunis’ broer Goyart Peters van Lanckvelt. Ook hij en zijn opvolgers noemden zich naar het leengoed Lanckvelt 2.
De kleinzoon van deze Goyart van Lanckvelt, ook Goyart geheten, huwt met Jenneke van Gemert, dochter van Goyart Diederikszoon van Gemert en komt daardoor in Gemert terecht. Hij blijkt de bouwer te zijn van het huis Lanckvelt in Gemert. Dit huis Lanckvelt in Gemert moeten we dan ook niet verwarren met het leengoed Lanckvelt in Erp.
Samengevat: het leengoed Lanckvelt ligt in Erp en is de naamgever van de familie Van Lanckvelt. De familie Van Lanckvelt bleef tot in de 17de eeuw leenman van dit hertogelijk leengoed. Nadat leden van de familie van Lanckvelt in Gemert een nieuw adellijk huis voor zichzelf bouwden kreeg dit de naam “Huis Lanckvelt”, genoemd naar de familie die het bouwde en bewoonde.
De bouw van het huis Lanckvelt
Goyart van Lanckvelt, de echtgenoot van Jenneke van Gemert, was in veel opzichten de erfgenaam van de Van Gemerts. Van de vier zonen van Diederik van Gemert, die in 1366 de heerlijkheid Gemert overdraagt aan de Duitse Orde, blijft alleen de jongste zoon, Goyart van Gemert, in Gemert actief. Na de ruzies van de Van Gemerts met de Duitse Orde zien we Goyart van Gemert optreden als stadhouder van de commandeur van Gemert. Goyart’s schoonzoon Goyart van Lanckvelt neemt een aantal goederen over van zijn schoonvader 3. In 1453 en 1454 blijkt Goyart van Lanckvelt schepen van de stad Den Bosch te zijn. Goyart van Lanckvelt was dus een belangrijk persoon zowel binnen als buiten Gemert. Bij een belangrijk persoon hoort een belangrijke woning. In 1442 verkoopt Goyart van Lanckvelt, zoon van wijlen Peter, man van Jenneke dochter van Goyart van Gemert, een cijns van 6 mud rogge aan Lodewijk van Helmont, natuurlijke zoon van wijlen heer Jan van Berlaer, heer van Helmond en Keerbergen gaande uit zijn hoeve Ten Hogen Aarle en uit een huis met bijbehorende hof, weiden en akkerland, waarvan de belendenden zijn: Arnt Vrient van Beke, Henrick Arnts en de weg genaamd de Beverdijck 4. Uit latere stukken blijkt dat dat laatste huis later genoemd gaat worden “het huis Lanckvelt”. Immers van het huis Lanckvelt wordt anno 1495 vermeld over de ligging: “neven erfve Dyrck van Driell en erve Teuwen Denis, de Beverdijck en die Deelstraet” 5. Dirk van Driel was leenman van het goed Ter Beverdijck dat aan het huis Lanckvelt grensde. Dirk had het uit de nalatenschap van zijn schoonvader Arnt Vrient van Beek. Toen in 1443 deze Arnt Vrient van Beek het goed Ter Beverdijck in leen kreeg werd Goyart van Lanckvelt vermeldals zijn buurman 6. Uit het bovenstaande blijkt dat in 1442 het huis Lanckvelt al bestond en dat Goyart van Lanckvelt de eigenaar was.
In de lijsten van erfpachtgoederen van de Duitse Orde wordt het huis Lanckvelt ook genoemd. Daaruit blijkt dat de Van Lanckvelts vanwege het bezit van het huis aan de Deelstraat een belangrijk deel van de erfpacht van het goed Ter Watermolen moeten betalen 7.
Hieruit blijkt dat het huis Lanckvelt een afsplitsing is van dit goed. Het goed Ter Watermolen wordt in 1407 door de Duitse Orde in erfpacht uitgegeven aan Gherit Steynken. Bij die uitgifte is nog geen sprake van andere huizen of gebouwen als onderdeel van Ter Watermolen. Het goed Ter Watermolen blijkt op dat moment ook direct te grenzen aan het goed van Lucas van Beek, de vader van de hierboven genoemde Arnt Vrient van Beek, en op dat moment eigenaar en leenman van het goed Ter Beverdijck 8. Het huis Lanckvelt moet dus na 1407 zijn afgesplitst van Ter Watermolen. Gezien de vermeldingen van Goyart van Lanckvelt zal hij tussen 1430 en 1435 zijn gehuwd met Jenneke van Gemert. We mogen aannemen dat de bouw van het huis Lanckvelt in diezelfde periode heeft plaatsgevonden.
De jonkers Van Lanckvelt
Het huis Lanckvelt werd door meerdere generaties Van Lanckvelt bewoond, die opvallend genoeg allen de voornaam Goyart hadden. Het gaat te ver om in het kader van dit artikel de familiegeschiedenis van de Van Lanckvelts te beschrijven. We zullen ons beperken tot de bewoners van het Huis Lanckvelt 9. Eén uitzondering daarop: de Gemertse humanist Georgius Macropedius, in gewoon Nederlands Joris van Lanckvelt, was een kleinzoon van Andries van Lanckvelt, één van de bastaardkinderen van Goyart van Lanckvelt, de bouwer van het Huis Lanckvelt 10.
Goyart Peters van Lanckvelt, de bouwer van het huis Lanckvelt, moet omstreeks 1475 zijn overleden. Zijn zonen Peter en Goyart van Lanckvelt treden kort daarop (begin 1476) op als “bemiddelaar” bij de overdracht van de restanten van het domeingoed van de Van Gemerts, bestaande uit het Hooghuis en het bijbehorende Hofgoed. Samen met andere familieleden kopen zij delen van de kern van dit Gemertse domeingoed op om het daarna in zijn geheel te verkopen aan mede-erfgenaam Henrick Celen. In 1484, na de dood van Henric Celen, gebeurt dat nogmaals. Goyart Goyarts van Lanckvelt koopt de goederen afkomstig van Henrick Celen om ze vervolgens door te verkopen aan Leunis van de Velde 11. Goyart van Lanckvelt was van 1474 tot 1488 schout van Gemert. In 1479 wordt hij eigenaar van het huis Lanckvelt genoemd. In 1505 is hij overleden. Hij had bij Ermgard Jan Wolfs een aantal natuurlijke kinderen, die door een later huwelijk alsnog gewettigd werden. Zijn oudste zoon Goyart Goyarts van Lanckvelt was de derde achtereenvolgende eigenaar van het huis Lanckvelt. Hij was gehuwd met Lucia (Sijke) Willems en overleed in 1531. Zijn zoon Peter van Lanckvelt volgde hem in dat jaar op als leenman van het goed Lanckvelt in Erp en het goed Haenvelt in Veghel. In 1535 overlijdt Peter, waarna zijn broer Goyart leenman wordt12. Na Goyarts dood hertrouwde Sijke Willems met een andere Gemertse notabele, Jan Valks.
De vierde opvolger in het Huis Lanckvelt was jonker Goyart Goyarts van Lanckvelt de Oude. In 1598 treedt hij in de Gemertse schepenprotocollen op als 75 jarige getuige. Hij zal dus ca 1523 zijn geboren. Hij overleed voor 1608 en in 1615 wordt Hilleke Jan Gelis zijn weduwe genoemd. Hij is de vader van nummer vijf: jonker Goyart Goyarts van Lanckvelt de Jonge, die ca 1558 geboren zal zijn. De jonge Goyart blijkt gestudeerd te hebben in Den Bosch, Douai en Luik en is van 1591 tot 1620 schout, superintendent en rentmeester van de heerlijkheid Heeze en Leende13. In die periode woonde hij niet op het Huis Lanckvelt. In 1591 wordt immers in Geldrop geboren “de eerste dochter van onze schout Godefridus van Lankvelt”. Uit de leenverheffing van het Erpse goed Lanckvelt in 1633 blijkt dat hij na zijn schoutsambt toch weer naar Gemert terugkeerde. Dat blijkt ook uit een schepenakte van Heeze uit 1624, wanneer Goyart gevraagd wordt om in zijn voormalige werkomgeving als arbiter op te treden bij een geschil. Er wordt dan expliciet vermeld dat Goyart in Gemert woonachtig is.14. Het Huis Lanckvelt zal na zijn dood niet meer bewoond worden door leden van de familie Van Lanckvelt. De naam Huis Lanckvelt verdwijnt in die periode om plaats te maken voor de benaming Het Slotje.
Maria van Lanckvelt, vrouwe van Milheeze en haar erfgenamen
Goyart Goyarts van Lanckvelt de Jonge huwde met Maria van Eijck. Zij hadden een dochter Maria en een zoon Goyart. Hun zoon Goyart is vroeg gestorven, dochter Maria is de enige erfgename en wordt de volgende eigenaresse van Het Slotje. Maria van Lanckvelt huwde eerst met de Bossche schepen Jacob van de Cammen en na diens dood huwde ze voor de tweede maal in 1631 met haar volle neef Robert de Bever, zoon van Jan de Bever en Arnolda van Eijck. Het echtpaar woonde in Berlicum op het adellijk huis Beekvelt.
De twee zussen Maria en Arnolda van Eijck waren van moederskant erfgenamen van de vermogende familie Pels, die vooral in Berlicum en omgeving vele bezittingen had en onder meer ook de heerlijkheid Milheeze bezat. Door het kinderloos overlijden van de laatste Pels die heer van Milheeze was, werd eerst Johan de Bever en later diens zoon Robert de Bever de volgende heer van Milheeze. Na het overlijden van Robert in 1656 werd zijn weduwe Maria van Lanckvelt vrouwe van Milheeze. Als Maria in 1672 overlijdt worden haar kinderen uit haar eerste huwelijk, Maria, Jacob en Jacqulina van de Cammen, haar erfgenamen. Rogier van Broekhoven, de man van Jacqulina van de Cammen, wordt heer van Milheeze 15. De gezamenlijke erfgenamen verkopen op 12 december 1679 voor schepenen van Gemert “een huijsinge, hof, schuur, land en groes te Gemert in die Dele, genaamd Het Slotje, 37 loopensaten groot” aan Dirck Jansen de Smidt16. Voordien werd het Slotje al verhuurd. Dat blijkt uit het volgende citaat van Gerlacus van den Elsen, als hij een “geuzeninval” in Gemert op 15 mei 1649 beschrijft: “Ook drongen zij in het huis van Jonkheer Robert de Bever, bewoond door Salomon Willems, bij wien zij enige kerkelijke meubelen en kostbaarheden dachten te vinden. Zij braken er alle kasten en kisten open en namen verscheidene meubelen mede”.17
De latere eigenaren
In 1679 koopt, zoals we zagen, Dirck Jan Goorts de Smidt het Slotje van de erfgenamen van Maria van Lanckvelt. Volgens het leggerboek van de Commanderij Gemert is Dirk Jan Goorts de Smidt nog steeds een deel van de erfpacht van het goed Ter Watermolen verschuldigd, als eigenaar van “het Slootje ante Lanckveldt” (het Slotje voorheen Lanckvelt)18. Een beter bewijs dat het huis Lanckvelt later het Slotje werd genoemd kan bijna niet. Dirk was koopman, die in ieder geval een wijnhandel dreef met een behoorlijk grote omzet. Voor het inkopen van wijn bij de Keulse wijnhandelaar Matthijs Gobels heeft hij een schuld gemaakt van maar liefst “twee hondert acht en viertich Rijxdalers”, waarvoor hij op 5 december 1681 het Slotje als onderpand geeft, “gelijck hij deselve tesamentlijck in coop heeft vercregen tegens den heere van Brouckhoven” 19. Ook maakt hij schuld bij de landcommandeur via de zogenaamde Cortenbachse renten. Het lijkt erop dat hij die schulden niet naar behoren heeft kunnen aflossen. Zijn dochters Maria en Jenneke stellen het Slotje in 1715 opnieuw als onderpand en pas op 3 april 1733 wordt de schuld ingelost door Willem Daniel van den Broeck, oud president-schepen van Gemert.20 Hij is dan kennelijk de nieuwe eigenaar geworden en als in 1716 zijn dochter Catharina van den Broek trouwt met meester Gijsbert van Maanen worden zij de volgende eigenaars van het Slotje. In 1753 bestemt Gijsbert van Maanen de inkomsten uit “de goederen genaamd Het Slotje, bestaande uit twee woningen, hoven en aanhorige landerijen omtrent 28 lopense groot, renderende 40 gulden per jaar per woning” voor de priesteropleiding van zoon Arnold. Op 11 november 1779 is de erfdeling van de goederen van mr Gijsbert van Maanen en Catharina Willems van den Broeck. Joseph Verstegen, die getrouwd is met hun kleindochter Catharina Verhofstadt, krijgt “huisinge van ouds genaamd Lankvelt met groes en teulland tussen den Beverdijk en de Deelsestraat”. Op dat moment nog ongeveer 20 lopense groot.21 In het landboek, aangelegd in 1716, staat het huis Lankvelt onder nummer 1117 genoteerd. Daar worden de volgende achtereenvolgende eigenaars vermeld.22
Dirck Jansen den Smidt, huys en aengelagh genaemt het huys te Lanckvelt gelegen tussen de straet en den Beverdijck
Willem van den Broeck, idem
Gijsbert van Maanen, idem
Joseph Verstegen, idem
Bij de invoering van het kadaster in 1832 staat als eigenaar te boek Jan Willem van Lijssel, gehuwd met Maria Anna Verstegen, de dochter van Joseph. Diens dochter Petronella van Lijssel huwde in 1823 Adrianus van Zeeland. Toen hun oudste zoon Godefridus omstreeks 1855 trouwde werd het Slotje gesplitst en verbouwd tot twee boerderijen. Tot de sloop van de gebouwen op Het Slotje in 1969 bleven nakomelingen van Godefridus van Zeeland op het Slotje wonen. De laatste bewoners van de twee boerderijen waren de families Biemans en Slits.23 Een omschrijving geven van het Huis Lanckvelt, zoals het werd gebouwd in de 15de eeuw is een hachelijke onderneming. Duidelijk is dat volgens de toenmalige normen een vooraanstaand adellijk huis werd gebouwd. Daar hoorde een omgrachting bij. Op de kadasterkaart van 1832 zijn ter plaatse twee gebouwen aanwezig met nog deels daaromheen de restanten van een brede gracht. Op de topografische kaart uit ongeveer dezelfde periode herkennen we diezelfde gracht, maar de oostelijke tak van de gracht blijkt verder naar het noorden door te lopen. Bovendien is op de topografische kaart buiten de brede binnengracht nog een smallere buitengracht aangegeven. In 2001 werd op de plaats van Het Slotje een booronderzoek uitgevoerd door de Archeologische Vereniging Kempen en Peelland met als doel de oorspronkelijke loop van de gracht beter in beeld te krijgen. Door de aanwezigheid van de bebouwing en gedeeltelijke verharding van het terrein is dat maar gedeeltelijk gelukt. Wel bleek dat aan de noordkant van Het Slotje ook een gracht gelegen heeft. Dat betekent dat de brede binnengracht een gesloten rechthoekige vorm had, waarbinnen de gebouwen zich bevonden24. Tijdens rioleringswerkzaamheden in de buurt van het terrein kon Jos van Schijndel nog verdere waarnemingen doen. Uit die waarnemingen bleek dat er inderdaad een tweede, smallere gracht aanwezig was in ieder geval aan de zuidzijde en de oostzijde. Of er aan de noordkant en de westkant ook een buitengracht aanwezig was, kon helaas niet worden vastgesteld. Concluderend kunnen we zeggen dat er een rechthoekige (binnen)gracht aanwezig was, waarbinnen de gebouwen waren gelegen. Op iets grotere afstand was er minimaal aan twee zijden een tweede (buiten)gracht aanwezig, die smaller was dan de binnengracht. Als we dat patroon intekenen op de kadasterkaart van 1830 en vervolgens dat geheel projecteren op de huidige situatie, dan krijgen we onderstaand overzicht. Met dikke zwarte lijnen is het grachtenpatroon weergegeven. We zien dat de binnengracht en de gebouwen nagenoeg helemaal op het huidige plantsoen liggen tussen de Louis Couperusstraat, de woningen aan Het Slotje en de Torrentinusstraat. De mogelijkheid dat de buitengracht ook een gesloten rechthoek vormde, helemaal om de binnengracht moeten we echter niet uitsluiten. Uit de 15de eeuw kennen we nog twee andere omgrachte hoeven, die naast een binnengracht ook een (smallere) buitengracht hadden. Eén ervan is de hoeve Ten Hogen Aarle, die eveneens eigendom was van de familie Van Lanckvelt. Zowel binnen als buitengracht vormden daar een gesloten rechthoek. De hoeve Hazeldonk in Gemert was aan drie zijden omgeven door een dubbele gracht. Het aanleggen van een buitengracht was kennelijk niet ongebruikelijk.25
De gebouwen
Van het vroegere huis Lanckvelt is slechts één tekening bewaard gebleven. De tekening moet dateren uit de periode 1820-1825. De afbeelding laat duidelijk een gebouw zien met het uiterlijk van een kasteel of adellijke woning. Hoge bakstenen gevels met een bijzonder vormgegeven topgevel. Het gebouw heeft twee verdiepingen en nog een zolderverdieping, terwijl de aanwezige steunberen wijzen op de aanwezigheid van een kelder. Naast het hoofdgebouw zijn nog twee bijgebouwen weergegeven. Eén ervan lijkt vast tegen het hoofdgebouw te staan. Het andere bijgebouw heeft meer het uiterlijk van een boerderij, maar was wel via een muur verbonden met het hoofdgebouw. Alles bij elkaar lijkt een gesloten hof aanwezig te zijn, bestaande uit een prominent hoofdgebouw en lagere bijgebouwen. Op de voorgrond van de afbeelding is het water van de binnengracht zichtbaar, omzoomd door begroeiing. Op het moment dat Brock zijn tekening maakte was de glorietijd van het huis Lanckvelt al verleden tijd. We zagen al dat in 1753 Het Slotje uit twee woningen bestond met toen nog één eigenaar. Ca 1855 werd het eigendom gesplitst in twee boerderijen. Het oorspronkelijke huis Lanckvelt werd verbouwd en “degradeerde” tot boerderij. Foto’s van de toen ontstane situatie laten zien dat één van de twee boerderijen een bijzonder uiterlijk heeft. Het hoge muurwerk met twee verdiepingen is ongetwijfeld een restant van het voormalige Slotje.
De toekomst
Aan een middeleeuwse adellijke woning met grachten, waarvan momenteel niets meer zichtbaar aanwezig is, is het in het algemeen zinloos om te praten over de toekomst van een dergelijk object. In de reconstructie van de oorspronkelijke plaats van Huis Lanckvelt of Het Slotje valt echter wel op dat het terrein tot op heden onbebouwd is en grotendeels is opgenomen in een plantsoen. Je kunt je afvragen of het destijds wel nodig was om de aanwezige gebouwen te slopen, maar de huidige opvattingen over onze voorgeschiedenis en de waarde van historische objecten is in de loop der jaren fors veranderd. Nieuwe inzichten en nieuwe ontwikkelingen dienen zich aan. Zo is het bij de aanleg van nieuwe woonwijken gebruikelijk om in de wijk gescheiden rioolsystemen aan te leggen met daarbij horende waterpartijen die overtollig regenwater opvangen en vasthouden. De wijk Molenbroek is een bestaande wijk, maar ook daarvoor geldt dat gescheiden rioolsystemen en lokale wateropvang in de toekomst overwogen zullen worden. De grachten rond het Huis Lanckvelt kunnen in die situatie worden gereconstrueerd tot wateropvang. Een mogelijke toekomst van een verdwenen historische plek.
NOTEN:
1. A.C. Brock, De stad en meierij van ‘s-Hertogenbosch of derzelver beschrijving, handschrift ca 1825
2. Raad van Brabant, inv nr 1111, Strickgrefier, f119-121.
3. Goyart van Gemert had drie dochters en een buitenechtelijke zoon Dirk, die later gewettigd werd. Dirk bouwde een carrière op in de Duitse Orde als commandeur van Ramersdorf en Bernissem. Zie verder Hans Vogels, De adellijke familie van Gemert in: A.Thelen, Het Hooghuis te Gemert, Bijdragen tot de geschiedenis van Gemert nr 27, Gemert 2001.
4. Bossche Protocollen (BP) R1213 f191v.
5. Gemert R98 akte 68 dd 29.12.1495
6. leenregister Kommanderij Gemert in archief Commissie van Breda (CvB) inv nr 430, folio 72 t/m 74
7. archief Commissie van Breda inv nr 430 folio 4
8. BHIC, Kommanderij archief van de Duitse Orde Gemert (KADOG) inv nr 685
9. Gegevens zijn grotendeels ontleend aan J. van Lankveld, manuscript genealogie Van Lankveld, collectie heemkundekring en uit de regesten van de Gemertse schepenprotocollen
10. Leven en werken van een Brabantse humanist, Georgius Macropedius; Henk Giebels en Frans Slits; Stichting Zuidelijk Historisch Contact Tilburg, 2005; blz 34.
11. BP 1475/76 f91 en 92, BP 1484/85 f180 dd 30-12-1484 en dd 12-2-1485
12. Raad van Brabant, inv nr 1111, Strickgrefier, f119-121
13. Volgens een schepenakte van Heeze dd 20-1-1612; bron: Geschiedenis van Leende; Dyt gheyt aen der kyrcken van Leendt, hoofdstuk 6, op www.leende.dse.nl. In de Helmondse schepenprotocollen wordt hij in 1620 ook genoemd “superintendent van Heeze en Leende”. Verder: Ad Otten, De academische opleiding van een zestiende eeuwse schout, Gemerts Heem 1986, nr 4, blz 122 e.v.
14. Raad van Brabant inv nr 1130 f67 en Geschiedenis van Leende, hoofdstuk 2
15. Gegevens van de families Van Eijck, Pels, De Bever en verwanten zijn in diverse artikelen in het tijdschrift Taxandria beschreven. De belangrijkste gegevens ook in: De twee kastelen Ter Aa te Berlicum, Wim van der Heijden, Berlicum 2000. Wim van der Heijden duidt Maria van Lanckvelt aan met de naam “van Lengsveld” en haar moeder Maria van Eijck soms met de naam “Van Vechel”. Hij gaat er ook ten onrechte van uit dat deze “Maria van Vechel” geen erfgename van de familie Pels is. Ook in de genealogische fragmenten in het tijdschrift Taxandria over de familie Van Eijck worden de relaties niet altijd goed weergegeven.
16. Gemert R121, regest nr 437. Regesten van de Gemertse schepenprotocollen van de hand van Simon van Wetten bevinden zich in de collectie van de heemkundekring.
17. Geschiedenis van de Latijnse School te Gemert, Gerlacus van den Elsen Ord. Praem., ‘s-Hertogenbosch 1887, blz 168.
18. KADOG inv nr 1056
19. Gemert R121 dd 5-12-1681
20. Gemert R127 dd 9 april 1715
21. Gemert R153 dd 11-11-1779
22. Gemeente Archief Gemert inv nr 414. Een transcriptie van het landboek is ook beschikbaar via www.heemkundekringgemert.nl.
23. zie Ad Otten, De lotgevallen van een Gemertse generaal, Gemerts Heem 1982 nr 3 blz 77 en Peter van den Elsen, Het land van de boerenapostel, Gemert in beeld nr 6, pagina 145 en 146.
24. Ria Berkvens, Booronderzoek Middeleeuwse Hoeven Gemert-Bakel, AVKP rapport, juli 2001.
25. J. Timmers; Omgrachte terreinen in de Middeleeuwen in Gemert; Het Brabants Kasteel vol.19 (1996) nr.2 (November) p.39-51
GH-2007-01 Frans Arts
Ton Thelen
Koperwerk, klokken, schilderijen, lino’s, beeldhouwwerken, computer art, ambachtelijke instrumenten en machines, een veelheid en verscheidenheid van vaardigheden en producten waarmee Frans Arts zich onderscheiden heeft. Niet op de voorgrond tredend, maar bescheiden werkt hij hieraan door en laat hij anderen genieten van zijn opmerkelijke vaardigheden en creativiteit.
Hij is in 1942 in Gemert geboren op het adres Kruiseind 20. Daar dreef zijn moeder nog een kapperszaak, die voorheen gevestigd was op nr. 33, daarvoor in de Haagijk tegenover de voormalige VIVO. Zijn vader Cor Arts was aannemer. Hij bouwde ondermeer de Sint-Michaëlschool in De Pandelaar, het woonhuis Bloemerd nr. 9 en het pand
Molenstraat 30, café De Sport. Ter plaatse dreef voorheen Hanneke Kantelberg haar café.
De omstandigheden in het gezin waarin Frans Arts opgroeide, een vroeg gestorven vader en een zieke moeder, gaven niet de mogelijkheid om het talent dat zich openbaarde en de drang om te creëren in een levensvervulling te realiseren. Zogezegd had hij deze creativiteit niet van een vreemde; zijn vader was aannemer en moeder was naast het kappersvak actief in de Damestoneelclub ‘Roomsch Kunstgenot” (opgericht eind 1917), die onder leiding stond van regisseur Jos Kalhoven. Toen Frans nog op de Levensschool zat, merkte de leraar handvaardigheid zijn talent op en stimuleerde hem om een kunstopleiding te volgen. Vanwege de gezinssituatie zat dat er niet in en een poging om met gemeentesteun aan de Jan van Eyck Academie van Maastricht te gaan studeren bleef zonder resultaat. Hij begon zijn loopbaan als aandraaier en wever en
werd nadien metselaar, omdat daarmee een betere boterham was te verdienen. In 1963 slaagde hij voor de vakopleiding in Uden met het examenwerkstuk van een korfboog. De drang om te creëren liet zich door de beperkende omstandigheden echter niet bedwingen; op eigen kracht ontplooide hij zijn talenten op het vlak van het ambachtelijke en
het kunstzinnige. Zo heeft hij zich het vak van koperslager eigengemaakt. In de pauzes tijdens een bouwproject in Son was hij te vinden bij koperslager Wijdeven in de buurt. Op zijn eenentwintigste had hij het ambacht geheel onder de knie. Tientallen jaren repareerde hij koperwerk voor de kolenboer Frans Slits, die ook in antiek handelde. Aan het werken in wege een slechter wordende gezondheid vroegtijdig een einde. Door zijn creatieve talenten slaagde hij er ook nu in om zich van de neerdrukkende dwang der
omstandigheden te bevrijden: “Kunst tilt je boven de sores uit.” Deze waarheid heeft hij sedertdien door opmerkelijke blijken bevestigd. Ingenieuze en prachtige klokken kwamen uit zijn hand, bijzondere schilderijen rijgden zich aan zijn oeuvre. Zoals de illustratie bovenaan laat zien: Frans is een man van vele markten thuis.
Frans Arts maakt bijzondere klokken. Bijzonder vanwege het materiaalgebruik, de werkwijze en vormgeving, bijzonder vanwege zijn achtergrond: ook hier heeft hij zich ontplooid als autodidact. Eenvoudiger uurwerken, maar ook uitermate ingewikkelde klokken, technisch perfect, oorspronkelijk qua idee, ingenieus van constructie en prachtig
van uitvoering zijn onder zijn handen vandaan gekomen. Vele uren van studie naar de aspecten van tijdmeting en het mechaniek van uurwerken, vele uren van geduldig werken hebben geresulteerd in een weliswaar bescheiden aantal, maar uitermate originele klokken. Zijn eerste uurwerk dat in de jaren 1976-1977 tot stand kwam, heeft verscheidene functies, zoals maanstand, jaartal, datum, wekker. Daarop volgde een astronomisch uurwerk, dat ook de stand van de zon en de maan en de sterren in de dierenriem aangeeft. Zijn meesterwerk is het astrolabium-kalendarium uit 1987, waarbij aan het astronomisch uurwerk ook een kalendarium is toegevoegd. Gemaakt uit ‘sloopmateriaal’ en evenals de twee eerdere uurwerken zijn alle onderdelen met de figuurzaag uitgezaagd. Bij de uurwerken daarna maakte hij gebruik van even fraai als precies, zelfgemaakt gereedschap, zoals freesmachines. Koperslager, klokkenmaker, gereedschapsmaker: schoonheid, technisch vernuft en functionaliteit gaan hand in hand. Zo maakte hij een spoelmachine en een aandraaimachine voor het Boerenbondsmuseum in Gemert, dit terzijde.
Latere klokken blijven dat eigen beeldmerk dragen: eenvoudiger astronomische uurwerken, met bijvoorbeeld een wekkerfunctie, en een klok uit bromfietsonderdelen in 1992, zoals de bel gemaakt van het koppelingshuis en de slinger van remschijven. Tegen zijn zoon Frans, die eens zonder toestemming op een brommer scheurde, kon hij toen de waarschuwing geven: pas op anders hang ik die brommer aan de muur. In 2006 gebruikte hij een foliot als aandrijfmechanisme van het uurwerk.
Als klokkenmaker staat hij in een traditie die in Gemert enkele eeuwen teruggaat en als eerste met naam genoemde klokkenmaker Jacob de Jongh, Magister Horologiarus oplevert. Evenals de uit de zeventiende eeuw stammende Gemertenaar Jacob de Jongh mag hij zich ‘Magister Horologiarius’ noemen, meester- en tevens meesterlijk klokkenmaker. Een kwalificatie die ook een andere Gemertenaar treft, Gerard van Lankveld. Wat beiden gemeen hebben, hoewel ieder uniek in zijn verbeelding en uitvoering, is van vakmanschap en bewonderenswaardige kunstzinnigheid. Zoals eertijds toen er nog gilden waren, legde Frans Arts het bewijs van zijn bekwaamheid af met een meesterproef: het Astrolabium Kalendarium, een toppunt van techniek en vormgeving. Hieraan heeft hij gewerkt van 1984 tot in 1987, zo’n duizend uren zijn erin gestoken. Liefst 28 functies heeft dit uurwerk, van tijdsaanduiding in minuten en uren tot de registratie van de omloop van zon en maan, van maans- en zonsverduisteringen, van de loop van de sterren van de dierenriem, en van de opvolging van de jaargetijden, om maar enkele functies te noemen. Bijzonder is de tijdvereffening; een correctie op de wisselende snelheid waarmee de zon zich door de dierenriem verplaatst, waardoor de stand van de zon in het zuiden niet altijd precies om twaalf uur valt. Het kalendarium geeft ondermeer aan de paasdatum, de dag van carnaval en dag waarop 1 januari valt.
Een astrolabium is een vernuftig uurwerk, waarmee niet alleen de tijd kan worden gemeten, maar ook de plaatsbepaling op aarde kan worden berekend. Zo hangt de stand van de zon en de maan af van de positie op de lengteassen die over de aardbol kunnen worden getrokken en geven daarmee dus een verschillende tijdsbepaling. Het astrolabium is de voorloper van de sextant, die op het schip makkelijker te hanteren was.
Het Astrolabium Kalendarium was het pronkstuk tijdens de tentoonstellingen van de Klokkengroep ‘s-Hertogenbosch in 1984 en 1989 in het Noordbrabants Museum. “De Klokkengroep was ontstaan in 1979 uit de behoefte om mensen die plotseling uit het arbeidsproces waren genomen, toch een zinvolle tijdsbesteding met nieuwe sociale contacten te geven”, aldus het jubileumboek. Hobbyisten waren het na enkele jaren al lang niet meer. In 1980 sloot Frans Arts zich bij de groep aan en bleef 24 jaar trouw lid. Als men de leermeester Hennie Striemer mag geloven, had de groep wat technisch vernuft betreft veel te danken aan Frans; hij maakte voor velen de berekeningen. Zonder de andere leden te kort te willen doen, die bewonderenswaardige prestaties leverden, onderscheidde Frans zich door zijn geheel eigen inbreng en vormgeving, waar zij veelal naar bestaande modellen werkten. Hennie Schriemer aanhalend: “Als Frans ooit de gelegenheid had gehad om op een akademie zijn talent verder te ontwikkelen … Frans is een duizendpoot, een kei in het berekenen van functies en verhoudingen, maar ook iemand met veel gevoel voor vormgeving. Maakten ook andere leden zeer gecompliceerde uurwerken, de technische basis was vaak van Frans. Een plaat koper is als was in zijn handen; hij werkt niet naar een voorbeeld, maar kiest zelf de vorm, eigenzinnig, met iets moois als uitkomst. Techniek, ambacht, kunst, het is alledrie tezamen. Zonder de prestaties van anderen te willen miskennen, in een woord samengevat: de klokken van Frans zijn exceptioneel. Zij waren de grote trekpleister op de exposities in het Noordbrabants Museum.”
Andere exposities, waarbij ook zijn andere werken zoals lino’s, schilderijen en koperwerk getoond werden, waren ondermeer de Kunstmarkt te Esdonk in 1981, de Kunstmarkt in Udenhout in 1986, het Macropediuscollege (thans Commanderij College) in 1985, 2002 en 2007, Activiteitencentrum De Eendracht in 1992 en de Openbare Bibliotheek van Gemert in 2006. Oogste in 1975 zijn koperwerk op de Huisvlijttentoonstelling in het Gemerts kasteel aller bewondering, zo luidde het, als typering is de term huisvlijt al lang niet meer van toepassing op zijn werk, dat daar ver bovenuit rijst.
Wat de schilderkunst betreft groeide zijn werk van natuurgetrouwe, realistische weergave naar meer abstracte en sterk symbolisch geladen expressievormen. In 1998 zette hij zijn schreden in een nieuwe richting, die van de digitale kunst
ofwel computerkunst, waarin hij tot een verrassend grote diversiteit aan uitdrukkingsvormen is gekomen. Ondanks het gebruik van deze eigentijdse techniek, zijn het allerminst technische constructies die eenvoudigweg met het tekenprogramma vervaardigd zijn. Zo dienen ook gescande foto’s als basis voor de computerbewerking. Digital art wordt thans meer en meer serieus genomen als een geheel eigen kunstvorm naast beeldhouwwerk en schilderkunst. De idee dat de computor het doet en dat het gecreëerde beeld oneindig herhaalbaar is, berust op misverstand en vooringenomen onbegrip.
Deze kunstvorm brak door in de jaren zestig van de vorige eeuw en heeft sedertdien opgang gemaakt en op vele wijzen gestalte gekregen: van louter grafische werken, in combinatie met andere kunstvormen als film-, video- en internetkunst, tot interactieve ‘virtual reality art’.
Als ongebonden kunstuiting, die zich niet door ordening, normering, uniformiteit en stijlen laat bepalen, ook wel onder de noemer gebracht van een even veel omvattende als weinig onderscheidende term als postmodernisme, in alle opzichten kenmerkend voor het pluralisme van onze tijd. Expressie en intuïtie vertalen zich in een levendig kleurgebruik en rijke evenals elementaire vormentaal, door symboliek gedragen. In tegenstelling tot de conventionele schilder beschikt de digitale schilder over een virtueel palet van miljoenen kleuren en dito variabele vormen. Het belangrijkste verschil tussen digitaal en traditioneel schilderen is de ongebondenheid door lineaire processen.
Enkele bekende Nederlandse namen onder de computer-kunstenaars zijn Peter Struyken (1939), hij is bij het brede publiek bekend als de ontwerper van de postzegel met daarop het portret van Koningin Beatrix (1980-1981), en Micha Klein (1964), die al tijdens zijn opleiding aan de Rietveld Academie zich toelegde op computerkunst. Klein beschouwt computergraphics als de wraak van de schilder op de fotografie. Nu is de fotografie, die de werkelijkheid voorheen beter weergaf, weer ondergeschikt geworden aan het schilderen, al gebeurt dat dan met de computer.
Kijkend naar de computerschilderijen van Frans Arts wordt de toeschouwer getrokken door het kleurgebruik en de vormentaal, vol van betekenis en expressieve kracht, gedragen door emotie en intuïtie. Al spreekt dit ook uit zijn acrylschilderijen, waarin Frans Arts zich geïnspireerd voelt door het expressionisme van met name de Cobra-groep, het meest expliciet komt dit naar voren in zijn computerkunst. Elk schilderij vertelt zijn eigen verhaal van ervaringen en indrukken, opgedaan in het persoonlijk en het maatschappelijk leven; voor de toeschouwer invoelbaar en herkenbaar, al openbaart zich dit niet aan de oppervlakte, maar eerst als men het op zich laat inwerken. Wat verrast is de grote variatie, de intensiteit en een zekere opgewektheid die uit zijn werken spreekt.
Kunst, wat er ook over te zeggen valt, van zogenoemde amateurkunst tot zogeheten professionele kunst, elke typering, verklaring of onderscheid gaat voorbij aan de creativiteit van de maker en de intentionaliteit van het werk. “Voor kunst heb je geen diploma nodig”, zo sprak Frans Arts zich eens bescheiden uit; inderdaad het is de kwaliteit die telt en in dat opzicht verdient zijn werk waardering. Het is bijzonder in zichzelf en dwingt bewondering af.
Bekijk PDF
GH-2007-02 Lijst van industrielen en groothandelaren in Gemert, aug. 1949
W. v.d. Vorst Haageijk A5 Mandenmakerij
H.J. Hendriks Haag A42 Linnenweverij
B. de Leeuw & Co Kruiseind A84 Metaalindustrie
Th. v. Schijndel Kruiseind A97 Sigarenfabriek
P. Verhees Pandelaar A142a Sigarenfabriek
J.P.H. Strous Kerkstraat B15 Lederwarenfabriek
J.J. v.d. Linden Ruijschenbergstraat B38 Grossier manufacturen
Fa. J. v.d. Acker Schoolstraat B23 Bontweverij
N.V. J.A. Raymakers Ruijschenbergstraat B37 Textielfabriek
J. van Elten Nieuwstraat B46 Pettenfabriek
Fa. J. Verhoeven Nieuwstraat B56 Lakspuitinrichting
Coöp.Stoomzuivelfabriek St.Annastraat 80 Zuivelbereiding
Gebr. Verhagen Dubbeldenweg B93 Stalen Ramen Fabriek
Gebr. v. Houtert Virmundtstraat B215 Stoelenfabriek
J.H. Hendriks Kerkstraat B222 Timmerfabriek
H.A.J. Corstens Borretplaien B230 Tabakskerverij
Wed. J.. Reijnen Borretplein B 246 Zilversmederij
A.v.d. Burgt Heuvelsepad C29 Sigarenfabriek
Fa. H. van Rooij & Zonen Heuvel C53 Ijzerpletterij
Fa. M.C. Colen Binderseind C104 Grossier koloniale waren
J.C. Ermers Binderseind C121 Drukkerij Uitgeverij
J.W.Th. van Zeeland Binderseind 123 Meubelfabriek
A.W. Roelofs Oudestraat C139a Schortenindustrie
A. Goosssens & Zn. St. Josephstraat C161 Sigarenfabriek
Gebr. Vilé St. Josephstraat C162 Timmerfabriek
L.W. van der Asdonk Binderseind C178 Auto carosseriebouw
“Mortels Welvaren” De Mortel C314 Zuivelbereiding
P.F. van Bree Handel D55 Bouwmaterialen
J. van Lankveld Elsendorp D103a Hoenderpark
J. Geerts Lodderdijk E49 Stoomwasserij
Magazijn ‘Het Schaap’ Kerkstraat B18 Glas&Verf, huishoudelijke artikelen
W. Spierings Oudestraat C137 Klompenfabriek
Bekijk PDF
GH-2007-02 Route Jan van Gemert
Rob de Haas
Kunstenaar Jan van Gemert is geboren in de Pandelaar in Gemert op 3 juni 1921 en gestorven in Gemert op 11 september 1991. Hij wordt de vader van de moderne kunst in Gemert genoemd. Hij heeft er in elk geval heel wat sporen nagelaten.
Jan van Gemert, de schilder
‘Moeder meuk en Tupke verf halen’ vraagt de jonge Jan van Gemert. Zijn moeder vindt het goed en daarmee begint de kunstenaarsloopbaan van deze markante Gemertse kunstenaar. Hij is een jaar of twaalf als hij door ziekte gehandicapt raakt. Er moet een been geamputeerd worden. Zijn vader vindt, dat hij toch iets moet leren. Dus slaat
Jan aan het schilderen. Hij schildert van alles. Volgens zijn moeder weet hij soms zelf niet wat het voorstelt daar boven op zolder. ‘Maar ’t was verf van boven tot onder en zo
kladde hij verder.’ (uit de monografie “Maar niet over Jan van Gemert”)
Als aankomend kunstschilder trekt Jan de belangstelling van kunstminnaar dokter Hendrik Wiegersma uit Deurne en wanneer burgemeester De Bekker zich als een heuse mecenas over Jan van Gemert ontfermt, levert hem dat de nodige opdrachten op. In ruil voor ondersteuning, de zogenaamde contraprestatie, maakt Jan veel werk voor de gemeente Gemert. Vooral reliëfs bij nieuwbouwprojecten. Maar ook zijn schilderijen worden door De Bekker aangekocht. Ze zijn in het gemeentehuis aan het Ridderplein nog steeds te bewonderen
Jan van Gemert, de beeldhouwer
Over het maken van kunstwerken in ruil voor financiële ondersteuning is Jan niet erg enthousiast. Hij zegt er zelf over: “Dan kreeg je via de contraprestatie weer een of andere figuur op je dak, die een nieuw gebouw ging neerzetten en één ‘gat’ overhield voor iets kunstzinnigs. Meestal vertelde-n-ie ook nog precies hoe het moest.”
Toch heeft hij uit gegoten beton prachtige, expressieve beelden gemaakt voor bijvoorbeeld nieuwe schoolgebouwen. Daar zijn ‘speelbeelden’ bij waarop kinderen naar
hartelust kunnen klimmen en klauteren.
In de begin jaren vijftig van de vorige eeuw bouwt Gemert in rap tempo twee grote wijken: Molenakker en Berglaren. Het is de tijd van wederopbouw na de verwoestende periode van de Tweede Wereldoorlog. Voor het eerst worden lange eenvormige huizenblokken opgericht en Jan van Gemert mag in enkele straten de gevels boven de voordeuren opsieren met reliëfs, zoals in de Diederikstraat, de Predikherenstraat, de Van Beekstraat, de Wachtendonkstraat. Juist op dit moment worden beide wijken grondig gerenoveerd.
Jan van Gemert de schrijver
Schrijven doet Jan ook. En best veel. Gedachten, gedichten en aforismen. ‘Schilderen is het hanteren van het penseel, niet het copiëren van onbegrepen voorbeelden’. Op de zijgevel van zijn woning op de hoek Bisonstraat-Diederikstraat schildert hij bouwvakkers bezig met het optrekken van een huis met als thema ‘Bouwen is leven en leven is bouwen’. Maar wat hij aan het geduldige papier toevertrouwt, durft hij niet te publiceren. Menigmaal verbrandt hij zijn zieleroerselen in de kachel. Gelukkig is er nog wel wat
bewaard gebleven.
In de blauwfluwelen stoel
Zit zij
Met haar uitgestreken smoel
Zit zij
Of zit zij niet
Bestaat de stoel
Alleen voor haar; haar
Uitgemeten streken
Van ’t-is mooi
Zo smooi
Snou snou
Zo snou en smooi
Als een pas gestreken
Deken
In mijn lege bed
Het glaasje is al klaar
Gezet
Jan van Gemert de leraar
Op zijn 35ste schrijft Jan zich in voor de lerarenopleiding M.O.-Handenarbeid. Een jaar later al wordt hij benoemd aan de Eindhovense LTS. Jan is leraar. Hij heeft nu een vast inkomen. Van 1957 tot 1975 geeft hij handenarbeid aan de Sociale Academie Den Elzent in Eindhoven, maar ook aan vrije academies en creativiteitscentra in menig Brabants dorp. Zelf heeft hij over zijn onderwijscarrière gezegd: “Ik had nooit in het onderwijs moeten gaan, maar ik heb er nooit buiten gekund.”
Jan is lange tijd uit Gemert weggeweest maar uiteindelijk in 1986 naar zijn geboortegrond teruggekeerd. Daar ligt hij begraven op het kerkhof van de St.-Janskerk onder een passende zerk.
Speciaal voor het ‘Gemerts Heem’, het kwartaaltijdschrift van Heemkundekring De Kommanderij Gemert, ontwerpt Jan van Gemert de omslag voor het jaar 1987.
Bekijk PDF