GH-2003-03 Gemert voor vijfhonderd jaar-I (Haageijk)

GEMERT VÓÓR VIJFHONDERD JAAR – I (HAAGEIJK)

Simon van Wetten

Een fors deel van het Gemerts schepenprotocol is inmiddels door de auteur van dit artikel getranscribeerd. De periode 1473-1690 is verwerkt, de periode 1790-1813 óók.1 Twintigduizend minuutakten vertellen elk een fragment van de Gemertse geschiedenis. Die fragmenten kunnen op verschillende manieren en in diverse combinaties aan elkaar worden geplakt. In een bij deze op te starten project wordt Gemert zoals het er een half millennium geleden ongeveer uit heeft gezien, in samenwerking met tekenaar Koos Brisco in beeld gebracht.

Het is goed om te benadrukken dat de volgorde van objecten, gebouwen en hun bewoners heel goed en dus waarheidsgetrouw uit de eeuwenoude mededelingen van de dorpsbestuurders is te destilleren, maar dat naar de vorm van die gebouwen en objecten en hun onderlinge verhouding en afstand slechts te gissen valt.

Deze eerste aflevering gaat over: De Haageijk

De naam Haageijk wordt pas op 3 februari 1505 voor het eerst in het protocol vermeld.2 Vóór die tijd werd het buurtschap aangeduid als “die Bruck”, “die Brug” en “die Brugge”, dat is de brug over de Rips, die de Haageijk op de T-splitsing Molenstraat/Nieuwstraat kruiste. De ligging van de nabije huizen in de (huidige) Nieuwstraat, Molenstraat en Haageijk werd dan omschreven als “aan” of “omtrent” de Brug. Dáár was de bebouwing het dichtst; verderop in de Haageijk – en trouwens ook in de Molenstraat en de Nieuwstraat – waren nog behoorlijk grote open plekken.3

Op de tekening kijken wij, als het ware met onze rug tegen de straatwand van de overgang tussen de Molenstraat en de Nieuwstraat staande, de Haageijk in. We zien op de voorgrond het bolronde van de brug (die immers ook wel de Hoge Brug werd genoemd), en concentreren ons voorlopig op de linkerzijde van de straat. Het eerste huis dat we daar zien, was de leerlooierij van Dirk Schut. Dirk was getrouwd met Lijsbet Melis Maessen, en het echtpaar was waarschijnlijk kinderloos, want in 1512 deed Dirk de looierij over aan zijn neef Jan Schut, onder de voorwaarde dat hij met Lijsbet in het huis mocht blijven wonen, in de “utcamer”, met nog een slaapkamer. Jan en zijn vrouw Katherine Anssems van Soersel zouden oom en tante dan ook verzorgen en om te beginnen een schoorsteen in die uitkamer laten aanbrengen. Op de tekening is de uitbouw, inclusief de extra schoorsteen, al aan de achterzijde van het huis aan’gebouwd’. Achter het huis was een boomgaard; Dirk mocht éénderde van het ooft uit die gaarde hebben.4

Naast Dirk Schut woonde aanvankelijk Hendrik van Lenen, die het huis door zijn huwelijk met Heijlwich, de dochter van Jacop van der Lijnden, had verworven. We zien van dit huis slechts een flinter van de voorgevel en een klein stukje van het dak. Na Hendrik was Art, zoon van wijlen Art Beckers de eigenaar. Hij verkocht, samen met zijn drie dochters, op 18 augustus 1503 het pand aan Haijwich, de dochter van Melijs Karlijs.5

Vervolgens, iets verder de Haageijk in – nog steeds aan de linkerzijde – zien we het pand dat wellicht al in die tijd verreweg het oudste huis van het buurtschap was: het Gasthuis.6

Dit gebouw was eigendom van de Armen Tafel van de Heilige Geest. Het bood onderdak aan zieken en gewonden, maar ook aan pelgrims en aan armen. De Gemertse armen die nog wel een eigen dak boven het hoofd hadden, konden op gezette tijden bij het Gasthuis hun aalmoes ophalen. Zij dienden een teken van hun armoede en van hun recht op bedeling op de kleding te dragen. Dat teken was een duifke.7 De vrouw op de tekening heeft blijkbaar net haar aalmoes geïnd.

Het laatste huisje dat we – ternauwernood – aan de linkerzijde waarnemen, is waarschijnlijk omstreeks deze ‘momentopname’ anno 1500 gebouwd. Een echte omschrijving van het huis treffen we pas in 1516 aan, maar het had toen al enige eigenaren versleten.8 Het was maar klein, met 12 roeijen (zo’n 240 m²) land er bij. Mogelijk was de bouwer de al genoemde Hendrik van Lenen, die ondanks de verkoop van het huis tussen de leerlooierij en het Gasthuis toch aan de Haageijk is blijven wonen.9 Op de vage gegevens omtrent dit pand en perceel kun je geen huis bouwen; daarom is het afgebeeld als zijnde in aanbouw.

Niet zichtbaar, maar vanaf nu voor u een weet is dat net om de hoek in de Haag een huis of hoeve stond waarin eerst Gerrit van Steyn en later zijn dochter Jenneke de scepter zwaaiden. Flinke stukken van de grond wat verder achter de huizen aan de linkerzijde van de Haageijk waren van de familie Van Steyn.10

We beginnen opnieuw, maar nu bekijken we de rechterzijde van de tekening. Het eerste deel is onbebouwd, de grote eik valt op.11 Die eik is wellicht de prieeleik, de boom die aanvankelijk de naamgever van deze plaats was, en tevens de logische voorloper van “de Haageijk”. In 1394 nog werden onder deze eik de rechtszittingen in Gemert gehouden. Daar was de oudste (?) dingbank, in de tijd dat het bestuurlijk centrum van Gemert nog werd gevormd door de lijn die te trekken valt tussen het mottekasteel en de watermolen. Toen de Duitse Orde steeds vastere voet én een kasteel in Gemert kreeg, werd in de loop van de 15e eeuw de dingbank verplaatst naar de Plaatse, het huidige Ridderplein.12 In de belending van de nabije huizen werd dit stukje onbebouwde grond omschreven als “erve der heren van Gemert”. Hier moet ook de wrijfmolen hebben gestaan die in de oude belendingen van het Goed Ter Watermolen wordt genoemd.13 Daarachter, richting watermolen, lag – voor ons dus buiten beeld – “die Vloet”, waarop de molenaar het water ten behoeve van de watermolen kon schutten.

De grote boerderij die het straatbeeld beheerste, was de (toen al minstens een eeuw oude) hoeve Ter Watermolen.14 Je kon namelijk, langs de hoeve lopend, naar de watermolen. In ‘onze’ tijd – we hebben het nog steeds over 1500 – was Hogart van den Ravenacker de hoevenaar van Ter Watermolen. Zoon Peter kocht in 1509 zijn drie broers en twee zusters uit:

De kinderen van Hogart van den Ravenecker, te weten Gherijt, Art, Hillegont, en ook de kinderen van Henrick Hogarts en met hen Art Steenbeckers als man van Geertruijt, hebben gezamenlijk overgegeven aan hun broer Peter hun deel van een huis, schuur en erfenis, geërfd van hun vader, gelegen aan den Brugge tussen erfenis Claes Goessens en erfenis der heren van Gemert en van die Roysp tot de gemeijnstraet. De cijns aan de Commanderije: 5 mud en 1 vat rogge, 4 vaten saets, 8 pond boter, 8 smael hoender, 100 eieren, 12 el vlaslaken en 4 voyer turf.15

Dankzij het bovenstaande citaat weet u ook wie de buurman van hoeve Ter Watermolen was: Claes Goessens, voluit Claes Goessens Oliestoters, die eerder in de Haag had gewoond. Claes’ vrouw heette Jenneke.

De buurman van Claes ter linkerzijde was Goert de Smet, maar waarschijnlijk stond diens woning een stuk verder van de straat af, omdat zijn huis ook vaak op de Fellenoerde werd gesitueerd, en dat toponiem moeten we zoeken in de rechthoek die wordt gevormd door de huidige Vondellaan, het Kruiseind en de Deel. “Op de Fellenoerde nabij die Rijtt” staat er heel vaak. De Rijt was de waterlaat die van de Rips naar de Kampen liep, ongeveer parallel met de Haageijk/Kruiseind/Pandelaar.16 De Rijt wordt ook veelal als de achtergrens van de percelen aan de oostzijde van de Haageijk genoemd. Veel “achterland” aan die zijde was van de familie Goert van Lancvelt. Hier lag ook ergens het huis en de schuur van Boeyke Wautghers en zijn vrouw Lijsbet, later van Haywig dochter van Peter Hermans. En verderop, ergens op de Fellenoerde, stond de “alde hostat” van Theuwen Denis. Deze had veel grond in de nabijheid van de Rijt en de Beverdijk.

Later, in 1524, werd het huis van Goert die Smet bewoond door ene Michiel Claessen, die heel goed een zoon van Claes Goessen die Oliestoter zou kunnen zijn.

Kijkt u nog maar eens goed naar de schets van Koos Brisco. En als u morgen bij het boodschappen doen door de Haageijk komt, dan gaan uw gedachten als vanzelf terug naar het aanzicht dat de tekening biedt. Op dat moment overbrugt u een periode van vijfhonderd jaar. Een heuse tijdreizig(st)er!

Vergeet uw boodschappen niet.

NOTEN:

1. Het oudste protocol in het Rechtelijk Archief (zo worden de boeken van de schepenen genoemd) dateert van 1473. In 1810 hield de schepenbank op te bestaan en werd vervangen door een vorm van gemeentebestuur zoals wij die nu nog kennen.

2. R99/485.

3. Er werden ook nog gewoon stukken land aan de Haageijk verhandeld, zoals in 1518 door de kinderen van Lucas Jan Gherijts van den Waterbeempt (R100/320).

4. Dirk had op zijn beurt het huis ooit van Thomas Pelgroms gekocht, en die had het weer van de Heiligegeestmeesters. Zie R99/963+964. Tegenwoordig bevindt zich op deze plaats het pand met de kapperszaken “Dorothé” en “Max”..

5. R99/406 en 407. Tegenwoordig staat op dit perceel de winkel van schilder Van den Heuvel.

Het lijkt er overigens op dat Hendrik van Lenen later aan de andere zijde van het Gasthuis een nieuw huis heeft gebouwd (R99/1032).

6. Niet te verwarren met het Gasthuis in de Nieuwstraat dat de wat oudere Gemertenaren nog zo goed hebben gekend. Tegenwoordig bevindt zich op deze plaats de meubelzaak Rooijackers.

7. Ad Otten, 100 jaar bejaardenzorg (Gemert 1977) 11-12.

8. R100/162.

9. R99/1032.

10. Zie bijvoorbeeld R102/242.

11. Hier ligt tegenwoordig het parkeerplaatsje in de vork van de Haageijk en de Molenstraat.

12. Ad Otten, ‘Haageijk: Gerecht in Prieeleik’, in: Gemerts Heem 43, nr. 3 (2001) 27-28.

Zie ook Alphons van den Bichelaer, Het notariaat in de Meierij van ‘s-Hertogenbosch in de late middeleeuwen, bijlage I.; RA ‘s-Hertogenbosch KADOG inv. nr. 1083.

13. Ad Otten, ‘De watermolen en zijn omgeving’, in: Gemerts Heem 40, nr. 4 (1998) 19-20.

14. Tegenwoordig staat hier apotheek Lindner.

15. R99/729. Peters weduwe Jenneke hertrouwde later met buurman Albert Maes Aerts van der Santfoert (die het huis van Claes Goessens Olistoters had gekocht) die op deze wijze zo’n beetje de hele oostzijde van de Haageijk in zijn bezit kreeg (R102/66, 474, 603).

16. Zie bijvoorbeeld R99/223, 611, 823.

GH-2003-03 Oorsprong van de Valkenswaardse processie naar Handel ?

OORSPRONG VAN DE VALKENSWAARDSE PROCESSIE NAAR HANDEL?

Ad Otten en Willy Ivits

De jaarlijkse processies vanuit Valkenswaard en Geldrop naar Ons Maria van Handel zijn al eeuwenoud. Daarom hebben we in Handel ook een Geldropweg en een Valkenswaardhof als straatnamen.

De oorsprong van de Geldropse processie gaat terug tot de Handelse rector Johannes Aldenhuizen die in de tweede helft van de zeventiende eeuw tegelijkertijd pastoor was van Geldrop. In de laatstgenoemde parochie kon Aldenhuizen niet resideren vanwege de onvrijheid van godsdienst in de Generaliteitslanden waartoe ook Geldrop behoorde. Aldenhuizen ‘ontving’ daarom zijn Geldropse parochianen één keer per jaar heel massaal in de tot de Vrije Heerlijkheid Gemert behorende bedevaartplaats Handel.

In tegenstelling tot Geldrop is er voor de Valkenswaardse processie tot nu toe nooit zo duidelijk een ‘processie-stichter’ aangewezen kunnen worden. In feite werd er alleen maar geopperd dat de eerste initiatieven zouden genomen kunnen zijn door de Geldroppenaar Adriaan van Dijck. Die werd in 1752 pastoor van Valkenswaard en hij zou naar het voorbeeld van de Geldropse processie het initiatief tot een gelijkaardige Valkenswaard¬se proces¬sie genomen kunnen hebben.1 En dat kan natuurlijk. In genoemd jaar is er in elk geval in Handel een Valkenswaardse processie geweest. Maar ook in Valkenswaard wordt er eigenlijk toch vanuit gegaan dat hun processie naar Handel al van eerder en tenminste van de eerste helft van de achttiende eeuw dateert.2

Dat het ontstaan van die processie nog net iets verder teruggaat en net als die van Geldrop dateert uit het laatste kwart van de zeventiende eeuw daarvoor kunnen sinds kort bovendien (nieuwe) argumenten worden aan gevoerd. Ook Valkenswaard blijkt namelijk in die periode een pastoor te hebben gehad die van Gemert geboortig was en die in de kwaliteit van ‘aartspriester’ van het district Eindhoven bovendien in regelmatig contact stond met zijn oud-plaatsgenoot Johannes Aldenhuisen, pastoor van Geldrop en tegelijkertijd rector van Handel.

Gaspar Molensteens pastoor Valkenswaard en aartspriester Kempenland

Na een brief van Noud Jonkers uit Valkenswaard waarin hij verzocht om genealogische gegevens betreffende de zeventiende en achttiende-eeuwse familie Molensteens uit Gemert ging er een lampje branden. Jonkers was op zoek naar de herkomst van een uit de tijd van de schuurkerken tot op dat moment onbekend gebleven pastoor van Valkenswaard. In het parochiearchief van Leende had hij een archiefstuk gezien dat handelde over de pastoors-installatie aldaar van zekere Henricus Hurkmans. Het stuk was gedateerd 5 september 1694 en voor hem intrigerend was vooral het gegeven dat het document was ondertekend door ene Gaspar Molensteens in de kwaliteit van ‘pastor in Valkensweerde et Archipresbyter dist(rictus) Endoh(oven)’. Intrigerend omdat de naam van Molensteens ontbrak in de hem bekende lijst van Valkenswaardse pastoors en die juist in die periode een hiaat vertoonde.

Vanwege de Staatse overheersing had het bisdom Den Bosch in die tijd al ruim een halve eeuw geen bisschop meer. Het bisdom werd toen zo goed en zo kwaad als het ging bestuurd door een veelal in Antwerpen residerende apostolisch vicaris met assistentie van door de Meierij rondtrekkende ‘aartspriesters’ die de dekenfuncties uit vroeger perioden waarnamen. En zoals uit het Leendse parochiedocument blijkt, installeerden deze aartspriesters ook de door de apostolisch vicaris (d.i. in 1694 zekere Martinus Steyaert) benoemde pastoors.

Zoals gezegd was de naam van Gaspar Molensteens als pastoor van Valkenswaard tot dusver onbekend. Wel noemt Schutjes deze Molensteens in zijn ‘Geschiedenis van het Bisdom ‘s-Hertogenbosch’ als pastoor van Stiphout in 1677 en in 1683. In 1686 kreeg Stiphout een nieuwe pastoor waarna onze Molensteens bij Schutjes pas weer opduikt in 1697 als pastoor van Schijndel. Daar blijft hij aan tot zijn overlijden op 5 april 1713.3 Opmerkenswaard is daarbij het gegeven dat er met name uit de Schijndelse parochie in de 17de en de 18de eeuw nogal wat wonderbare genezingen bij het Onze Lieve Vrouwke van Handel officieel werden opgetekend en zelfs een aantal in (votief)schilderijen afgebeeld. Welke functie en/of werkzaamheden Molensteens vervulde tussen 1686 en 1696 is in Schutjes onbesproken gebleven. En dat, zo wordt nu duidelijk, moet de periode zijn geweest dat hij pastoor was van Valkenswaard….

Uit het bekende boek over de Noordbrabantse universiteitsstudenten uit de periode 1550-1750 destilleerden we al iets over zijn opleiding. Gaspar Molensteens studeerde namelijk te Leuven waar hij op 25 februari 1669 als ‘Gemertanus’ werd ingeschreven aan de universiteit.4 En dat gegeven was voor Noud Jonkers uit Valkenswaard de reden om bij de Gemertse heemkundekring eens te informeren naar wat meer gegevens over zijn afkomst en zijn familie.

Student te Leuven en duiveluitbanner van Stiphout

In het boek van mgr. Frenken over ‘Helmond in het verleden’ kan men nog een en ander lezen over Gaspar Molensteens missioneringsarbeid in Helmond en omgeving. Van 1677 tot 1686 was hij pastoor te Stiphout. Maar in diezelfde periode was hij ook actief in de zielzorg in het naburige Helmond. Zijn priesterijver en zijn propaganda voor het duiveluitdrijvende Stiphoutse mirakel, werkte de Helmondse dominee Johan Costius (Jan Kost op z’n Hellemonds) danig op de zenuwen. Het kwam zover dat Costius eigenhandig een misdienst ging verstoren omdat de schout van Helmond de paapse activiteiten van Molensteens maar door de vingers bleef zien. Costius stal onder meer de kandelaars van het in een huis bij het Helmonds kerkhof voor een misdienst gereed staande altaar. Maar de toeloop van Helmonders naar de misdiensten van Gaspar nam daardoor alleen maar toe. Vierkant stelden zij zich op achter de pastoor van het naburige Stiphout. Costius bracht toen nog wat zwaarder geschut in stelling en stuurde officiële klachten naar Den Haag. Eind 1681 kwam het ten gevolge daarvan tot een proces tegen – zoals de dominee het noemde “den afgodswinckel en de duivelbanderijen van Meulensteens en diens lijfquesel Perina Roefs”. Maar ook dat is kennelijk op niets uitgelopen omdat de Helmondse protestanten, met de schout voorop, ter wille van de lieve vrede, een gedoogbeleid prefereerden boven een streng handhaven van de door Den Haag opgelegde regels.5

Stichter van de Valkenswaardse processie?

Na zijn pastoraat te Stiphout moet Molensteens dus denkelijk rond 1687 pastoor van Valkenswaard zijn geworden en tegelijk of kort daarop aartspriester van het district Eindhoven. Gaspar zal op zijn omzwervingen door de Meierij meermalen gewezen hebben op de vrijheid van godsdienst in de Vrije Heerlijkheid Gemert en de daar overeind gebleven mogelijkheid van het oudtijdse processiehouden dat elders in de Meierij was verboden. Dat bij deze van Gemert geboortige pastoor ook gezocht moet worden naar de oorsprong van de Valkenswaardse processie naar Handel klinkt heel aannemelijk. Hij was pastoor van Valkenswaard in dezelfde periode dat Joannes Aldenhuizen, als pastoor van Geldrop, de Geldropse processie naar Handel op gang bracht. Als aartspriester of zeg maar ‘deken’ van Eindhoven was Gaspar Molensteens bovendien de superieur van de pastoor van Geldrop. En, zoals Noud Jonkers uit Valkenswaard ons mededeelde, het was in vroeger tijden ook zo dat juist in Eindhoven zich van oudsher vele Eindhovenaren bij de Valkenswaardse processie aansloten. Dat de eerwaarde Gaspar ondertussen, door al zijn werk in de Meierij, zijn geboorteplaats Gemert niet was vergeten en daar nog veelvuldig kwam, moge blijken uit de Gemertse doopregisters. Daar zien we zijn naam zowel op 18 maart 1684 als op 16 februari 1701 opgeschreven als getuige en peetvader bij de doop van kinderen van zijn Gemertse bloedverwanten.

Genealogische gegevens van de familie Molensteens

Tot slot enige genealogische gegevens over de familie Molensteens. Uit diverse bronnen is zoveel materiaal vergaard dat dat teveel is om hierbij allemaal te publiceren. Voor de geïnteresseerde verwijzen we daarvoor naar de Gemertse Heemkamer.6 Hierna volgt een korte samenvatting toegespitst op Gaspar Molensteens:

De familie Molensteens, ook wel geschreven als Meulensteens, blijkt te stammen uit een oud-molenaarsgeslacht dat al in de vijftiende eeuw de Gemertse molens pachtte van de Duitse Orde. Tenminste drie generaties staan als zodanig bekend onder de naam ‘die Moller’. De generaties daarna noemen zich óf Smulders óf Molensteens. De vader van Gaspar Molensteens, de hoofdpersoon in dit artikel, was overigens geboortig van Bakel maar zoon Gaspar werd weer wel in Gemert gedoopt. Op 7 augustus 1644. Gaspar was het vijfde kind van Bartholomeus Wijnands Molensteens en Anna Gaspar Jansen. Pas op zijn 25ste jaar liet hij zich inschrijven op de Universiteit van Leuven. Gaspar lijkt een zogeheten late roeping, maar kijken we naar de periode waarin Gaspar tot wasdom kwam, dan blijkt diens (middelbare)schooltijd precies te vallen in het tijdsbestek dat Gemert door Staatse troepen was bezet en de Latijnse School in Gemert gesloten. Het zou dus wel eens zo kunnen zijn dat de voorgenomen priesteropleiding daardoor enige jaren vertraging op liep. Hoe het ook zij, op zijn 33ste was Gaspar reeds ‘geroepen’ tot pastoor van Stiphout. Hij ontpopte zich daar als een gedreven en erg mobiele missionaris die de moeilijkheden niet uit de weg ging. In 1694 blijkt hij de aartspriester van het dekenaat Eindhoven en tegelijk pastoor van Valkenswaard. Vermoedelijk is hij dat van 1687 tot in 1696. Daarna is hij tot zijn overlijden in 1713 pastoor van Schijndel.7

Dat Gaspar Molensteens de aanstichter is geweest van heel wat processies naar het vrije Handel ligt eigenlijk wel voor de hand, vooral ook omdat zijn pastorale en aartspriesterlijke arbeid valt in een periode dat allerwege pogingen werden ondernomen om de bedevaart naar Handel te bevorderen.

Met veel dank aan Noud Jonkers uit Valkenswaard.

NOTEN:

1. Vgl. Peter Lathouwers in: Kinderen van Maria, De bedevaart van Valkens¬waard naar Handel, 1993, blz.55.

2. Hans de Kinderen, secretaris van de Broederschap der Handelse processie, schreef afgelopen voorjaar nog in een artikel ‘Traditionele bedevaart naar Handel op 21 en 22 juni 2003’: vermoedelijk is de bedevaart van Valkenswaard naar Handel ontstaan in het begin van de 18de eeuw. (zie: www.valkenswaard-kerken.nl)

3. LHC Schutjes, Geschiedenis van het bisdom ‘s-Hertogenbosch, dl.5 (St. Michielsgestel 1876), blz. 687, blz.643 en blz.778.

4. H. Bots e.a. Noordbrabantse studenten 1550-1750, BGZN dl. 44, blz.520.

5. A.M. Frenken, Helmond in het verleden, deel 2, 1929, p.132-135

6. Heemkamer Gemert, Genealogische gegevens: Parenteel van Hanrick Dierckx die men heit die Moller (samengesteld door Willy Ivits).

7. LHC Schutjes, Geschiedenis van het bisdom ‘s-Hertogenbosch, dl.5 (St. Michielsgestel 1876), blz. 643.

GH-2003-03 Mijn herinneringen aan De Haag

MIJN HERINNERINGEN AAN DE HAAG

Toon Grassens

’t Is zóndermaër apárt èn gruuwelijk skon as ‘r dùr iemes anders ’n stuk van oew jeugd èn oew buurt wort beskrívve, èn dan nòg ángeveuld mí footos ok nòg. Dor wil ik naomes alle mènse aojt De Haog Martien van der Wijst èn de mènse van d’n Heemkundekring haël hártelek vùr bedanke.

Aajgelek kóm ik zèèlf aojt de Vùrhaog. Dor bén ik in 1939 geborren èn in 1947 zén waj no de Áchterhaog verheusd, rèècht tíggenóvver Góndas. In de ooëge van Mertiene, Merietjes èn Merieneskes waore waj ímmiegrante.

Mertien beskreeft de Haog, zo-as ie zèèlf zí, van áchter de port, want veul wejter kwaom haj nie èn dè mèrke waj ok zo-as ie hum verhaol duu. Ik héb ‘m noojt nie mee zien speule mí de aander joong van de buurt, nèt zo min as dè haj wél ’s baj aander mènse áchter ’t haojs kwam. Tòt in de klénste details beskreeft haj hullie-jen hòf, már niks óvver de heuf van aander mènse die tòch ok hullie-jen hòf tòt án de áchterdeur han umgespaojd èn die vól stónne mí èrpel, flòdderbonne èn haowkes. Sómmege mènse han kneent òf zèlfs ’n vèèrke vùr de slácht, alles vùr aajge geriejf.

De míste haojshaawes bestónne aojt zés, aacht òf maër kénder, dus de mènse han hùpt noddeg, ’t moes van alles haël veul zén èn ze han naw ímmel nie genog pláts in d’n aajgen hòf, èn as ze iejt te kòrt kwaome, dan gónge ze már no Góndas. Die ha wél ’t aën èn aander èn ’t waor haël gewoon dè ge ’t liejt ópskreeve èn óp ’t léést van de waëk pas betálde; dè waor gín skaand.

De Haog waor ’n smaal strùtje mí án wírskante ’n breej strook zaand tusse de höfkes èn de kèèjewég wor de kárresporre in aojtgesleete waore. Sotteres waor iederaën druk bízzeg dè stukske zaand te griesele in verskillende motieve, rèècht òf visgraot.

Sóndes dan krígge we slorres, novvenant oewen aawer twaë òf vééjf sènt, dan gónge we no Anna de Flés in ’t Kraojsánd, wor naw Simon van Wetten wont, um dor wa snoeppepiejr òf blaozertjes (siegrètte vùr kénder) te kooëpe èn as we dan nòg ínne sènt óvver han, dan gónge we no Miet d’n Botter (de vraow van Jasse) um aajgegemákte strooptoetjes te kooëpe.

As kléén joong han waj veul óntzág vùr ’t pèrd van Jan Mártes (Jan van Doornik) van de Keulse Kaar (’n kefee in ’t Kraojsánd). Jan, die voerman waor, stuujrde hullie-je Máks (‘nen hónd) mí ’t pèrd (‘nen Bèlse knòl) lòs no de wèèj in de Kampe. ’n Hòrtje d’rnoo kwaom Jan óp z’n gemák ángefietst um wátter te sköppe èn de wèèj deecht te maoke.

Vaast tígge de Haog laoge de Hoewf, de Ùrste Kampsesteeg (Wijnboomlaan), dormí parallel de Twídde Kampsesteeg (’n dooëdlooëpend pad no de Ao), dan de Dèrde Kampsesteeg (Paandelaorse Kampe).

’t Skonste spùlvèldje waor ’t Dónkerstígje (Kleikampen) mí haël veul kléén kaaveltjes, roontelum deecht begroejd mí élzenhégge, braamstraojke èn grooëte kánniedasse baojm. As ge wot, kós oew dor gín mèns vénge. Naw is ’t nèt zo kaol as d’n Knòllenbejter, wor we toen kónne skátse tòt án d’n Hulst. Ok d’Èèrk èn d’n Bluumerd hèùrden baj óns speulgebied, nèt zo goewd as de Ripskant.

Vùggelkes aojthaole dè wás aën van de belangrejkste hòbbies in de zommer. ’t Góng ‘rum wie de grotste krans mí de míst verskillende èèjkes ha. We kéénden ok alle sorte vùggelkes, zèlfs in de vlucht. De eléktriese drèùj waore toen nòg bóvvegrónds èn zaote in de zommer vól mí zwállenge.

As we in de zommer baojte án ’t speule waore, zo-as méskepikke (‘landje veroveren’), pindòlkappe, meuskebèèrge òf tawkespringe, dan han we gín tejd um taojs te aëte, már han we ‘ne staopel botteramme in òns haand mí stroop òf reuzel, èn as we dan án de bùrt waore, dan línne we die már éfkes érges nír. Van ’n bietje zaand òf ’n blaojke waore we nie vies; dè spawde we wél aojt.

Már ’t is wor! Mertien, z’n zeuster èn z’n bruujr spùlde noojt nie mí óns mee èn zeeker nie mí voetballe baj hullie tígge de skuurdùrre. Ik skaom m’n aajge naw nòg as ik ‘r án dénk hoe dè waj Góndas hébbe geplaogd. Wa ik maj nòg goewd herinner is, dèt ‘r baj Jaantje Put priesterstuudènte in de kaost waore èn óp ‘ne kaër, toen ze wír no de Letejnse Skool liejpe, góng Frènske Verhofstad as kléén mènneke baj Góndas tígge de skuurdùrren án ston èn riejp: “Stuudènt, stuudènt, kie, ik kan elaën pisse.”

In diejen tejd waor ’t haël gewoon dè de mènse in de zommer saoves baojte zaoten te kaorte èn te buurte. ’t Waor ècht gezélleg. De wees han ‘r ’n sort kómpetiesie van gemákt wie smondessmèèrges ’t ùrste de was án d’n draod ha hange. Dè waor bekant van veur toew aachter óvverals. Án de wasdraod koonde zien wa iemend vùr wèèrk dín.

Tíggeworreg kaande niks doen òf ge hét ’n vergunneng noddeg, már toen waor ’t haël gewoon dè in de zommerdág de dùrre van ’t febriek van Raymakers èn die van Van d’n Èkker (Van den Acker) oope stónne èn dan koonde de getawe taojs nèt zo goewd hèùren as in ’t febriek zèèlf. As smondessmèèrges de kíttel gestokt moes worre van ’t febriek èn de mènse de was baojten han hange èn al ’t roewt óp de was terèèchtkwaom, dan hálde de mènse de was gewoon van de lejn òf de blééjk èn as de rook èn ’t roewt waoren ópgetròkke, dan góng de was wír no baojte, èn dor worde niet wejter óvver geprot.

Hoe dan ok, ’t waor ‘ne skonnen tejd èn Martien van der Wijst hég ’t baojtegewoon skon beskrívve! Bedankt Mertien, naomes iederaën aojt de buurt ‘Noord-West’ (ok dízze naom is dùr aw bedaacht).

De Haag, 4 april 2003

GH-2003-02 Wirwar familienamen rond Korstiaan van de Mortel

WIRWAR FAMILIENAMEN ROND KORSTIAAN VAN DE MORTEL

SCHEPEN VAN GEMERT 1389 – 1426

Jan Timmers

Over Gemert in de middeleeuwen is in Gemerts Heem al het nodige geschreven. Zo langzaamaan ontstaat er een beeld van de manier waarop Gemert zich in de loop van de middeleeuwen heeft ontwikkeld. Maar over de mensen die in die periode in Gemert hebben gewoond en het dorp mede hebben vormgegeven, daarover is niet zoveel bekend. Een uitzondering daarop vormen de leden van de adellijke familie Van Gemert, hoewel daarover nog zeker niet het laatste woord is gezegd. We gaan nu op zoek naar andere Gemertse middeleeuwers. Eén van die middeleeuwse bewoners van Gemert staat hierbij centraal en wel Korstiaan van de Mortel. Alleen zijn naam al is opvallend: Van de Mortel. Hij was geen ‘Heer’ van De Mortel, immers De Mortel was een onderdeel van de heerlijkheid Gemert. Wat we wel mogen aannemen is dat Korstiaan belangrijke goederen in De Mortel tot zijn bezit kon rekenen. Zoals heel vaak voorkomt in de middeleeuwen werden mensen genoemd naar hun belangrijkste eigendom en dat zal bij Korstiaan van de Mortel niet anders geweest zijn. Zijn achternaam blijkt namelijk nog niet echt een familienaam te zijn. In de schepenprotocollen van Den Bosch, de zogenaamde Bosche Protocollen, treffen we in 1429 aan: Lambert van Doernen, zoon van Corstiaen van den Mortel 1. De zoon van Korstiaen heeft kennelijk dus een andere achternaam. Gaan we vervolgens op zoek naar de vader van Korstiaen, dan komen we in het archief van de Kommanderij Gemert in 1410 tegen: Korstiaen van de Mortel, zoon van wijlen Arnt Ghibenzoon 2. In 1413 heet diezelfde persoon Aert Ghiebenzoon van Bakel en behalve Korstiaan van de Mortel blijkt hij nog een tweede zoon te hebben met als naam Aert van Medelscoet 3. In drie opeenvolgende generaties komen we maar liefst vier verschillende achternamen tegen: Art Ghiben van Bakel, Korstiaan van de Mortel, Aert van Medelscoet en Lambert van Doerne. Het lijkt de moeite waard om over deze familie wat meer zaken uit te zoeken en op een rijtje te zetten.

Korstiaan van de Mortel

In het kommanderij archief komen we Korstiaan van de Mortel tamelijk veel tegen. Hij is schepen van Gemert vanaf 1389. Van 1401 tot 1416 en van 1423 tot 1426 wordt Korstiaan steeds als eerste genoemd in de lijst van schepenen. Dat betekent dat hij dan voorzitter van de schepenbank is of, zoals dat destijds genoemd werd, president- of voorschepen. Daarmee is hij één van de meest vooraanstaande inwoners van Gemert. In 1410 krijgt Korstiaan van de Mortel het goed Looheide van de Duitse Orde in erfpacht.4 Het goed Looheide behoorde oorspronkelijk tot de hoeve Scherpenberg en lag in De Mortel aan de oostkant van de Renseweg, globaal tussen de Koolhof en de Kranebrakenseweg. Het goed komt later onder de naam Looheide niet meer voor, maar wordt dan De Vossenberg genoemd. Een broer van Korstiaan, de al genoemde Art van Medelscoet (we zouden hem nu noemen Arnold van Milschot) krijgt in 1413 van de Duitse Orde de Leeuwakker (gelegen in Gemert) in erfpacht. Art van Milschot zet hierbij als onderpand in de helft van De Vossenberg in De Mortel gelegen naast “Korstiaens erve van de Mortel ende Maes sijns swaegers” 5. Maes, de zwager van Art en/of Korstiaan is verder (nog) niet bekend. Uit de oorkonde blijkt dat de twee broers (en misschien ook hun zuster?) tesamen een behoorlijk groot grondbezit hadden in De Mortel. Dat is ongetwijfeld ook de reden van hun nieuwe achternamen. Korstiaan had blijkbaar zijn belangrijkste bezit in De Mortel en zijn broer Art werd genoemd naar zijn bezit op Milschot.

Hun vader Art Ghiben wordt Van Bakel genoemd. In de cijnsregisters van Bakel blijkt hij inderdaad als grondeigenaar voor te komen, evenals zijn vader en sommige van zijn kinderen. Het is goed denkbaar dat Art Ghiben van Bakel gehuwd was met een dochter van een Mortelse grondeigenaar en op die manier aan een aantal kinderen die goederen kon nalaten. De beste kandidaat voor deze Mortelse familie is de familie Van Milschot. In 1379 komen we als schepen van Gemert tegen Jan Ansem van Milschot en iets later (1385 – 1389) is Willem van Milschot schepen van Gemert. Dezelfde Willem van Milschot is tevens leenman van de Duitse Orde. Het blijken leden te zijn van een vooraanstaande familie, die gezien de achternaam hun belangrijkste bezit in het zuidoosten van De Mortel, op Milschot, had.

Art Ghiben van Bakel en Giselbert van Bruheze

Voor gegevens van Art Ghiben zullen we in Bakel moeten zoeken. Veel gegevens van hem zijn er niet. Hij was in 1410 al overleden. In de Bossche Protocollen komen we naast Korstiaan van de Mortel nog als kinderen van hem tegen: Gijb, zoon van wijlen Art Gijbensoen van Bakel, Andries en Willem zoons van wijlen Aart Ghijben en Lijsken (Elisabeth) Bentheims van Bakel natuurlijke dochter van Aart Ghijben bij Lijsbeth Mickarts.6

In de Helmondse cijnsregisters en het Hertogelijk cijnsregister betreffende Bakel7 komen we Art Ghiben en zijn familie meerdere malen tegen: Ghibo en Arnoldus, kinderen van Arnoldus Ghibonis. Juist zoals Aart of Arnt een roepnaam is voor Arnoldus, zo is Ghibo of Ghijb een roepnaam voor Gijsbertus of Giselbertus. De “achternaam” Ghiben komen we tegen als Ghibonis, Ghiben, Ghijben, Giselberts en Gijsberts. Art Ghiben blijkt als Bakelse erfgenaam te hebben zijn zoon Ghijb Art Ghiben, soms samen met zijn andere zoon Arnoldus, die we in Gemert leerden kennen als Art van Milschot. Opvallend is dat Korstiaan van de Mortel geen Bakelse erfenis heeft. De aanvankelijk gezamenlijke Bakelse bezittingen van Ghijb en Art blijken in de meeste gevallen ook terecht te komen bij Ghijb, die daarmee de belangrijkste Bakelse erfgenaam is. Korstiaan en Art zullen zich tevreden hebben gesteld met de Gemertse (Mortelse) erfenis.

In de oudste cijnsregisters betreffende Bakel leren we bovendien de vader van Art Ghiben kennen. Een aantal bezittingen van Art Ghiben bleken voorheen eigendom geweest te zijn van Ghibo van Bruheze. Tweemaal komen we in de registers tegen: de kinderen van Arnoldus, zoon van Ghibo van Bruheze. Het leidt geen twijfel of Art Ghiben is de zoon van Ghibo van Bruheze. In het Hertogelijk cijnsregister komen we hem tegen als Giselbert van Bruheze. Weer een generatie verder terug en weer een nieuwe achternaam.

Ghibo van Bruheze blijkt in Bakel te beschikken over veel bezittingen, waarvan het belangrijkste lijkt te zijn het goed Vlinkenvloge. Dit goed omvatte de oostkant van de dorpskom en strekte zich uit vanaf de Bakelse kerk tot aan de Vlinkert, voorbij het terrein van de Zorgboog (St Jozefheil en Jan de Wit kliniek). Dat gebied had kennelijk ook de naam Zoersel, want er is meerdere malen sprake van Vlinkenvloge in Zoersel. Het goed Vlinkenvloge wordt aanvankelijk verdeeld onder twee kinderen van Ghibo van Bruheze: Art Ghiben en Jan Ghiben genaamd van Zoersel. In het hertogelijk cijnsboek komen we ook nog tegen Gertrudis, dochter van Gisbertus van Bruheze.

Al met al kunnen we nu de volgende “stamboom” opzetten.

Generatie 1

Giselbert (Ghibo) van Bruheze, gehuwd circa 1335, overleden vóór 26-2-1345 8, waarschijnlijk heette zijn vrouw Elisabeth, immers zijn beide zonen hebben een dochter Elisabeth, die vernoemd zal zijn naar hun grootmoeder. Ghibo had uitgebreid bezit in Bakel.

Generatie 2

De kinderen van Ghibo van Bruheze.

1. Jan Ghiben genaamd van Zoersel.

We komen van hem drie kinderen tegen in de bronnen: Heer Gijsbert van Bakel, zoon van Jan Ghiben, priester in de Sint Janskerk van Den Bosch van 1384 tot 1418.9 Willem, zoon van Jan Ghiben van Zoersel, en Elisabeth, dochter van Johannes Ghibensoen genaamd van Zoersel.

2. Art Ghiben van Bakel

Overleden vóór 1410; vermeld vanaf 1381 tot 1387. Vermoedelijk gehuwd ca 1360 met een vrouw uit de Gemertse familie Van Milschot.

3. Gertrudis, dochter van Gisbertus van Bruheze. Verder geen gegevens.

Generatie 3

De kinderen van Art Ghiben van Bakel

1. Ghijb Art Ghiben

Gegoed in Bakel. Volgens het Helmonds cijnsregister heeft hij drie kinderen, waarvan één met naam bekend: Aart Ghijben, overleden vóór 1444.

2. Korstiaan van de Mortel, vermoedelijk geboren omstreeks 1365 en gehuwd circa 1390

3. Art van Milschot

4. Andries Art Ghiben

5. Willem Art Ghiben

6. Elisabeth Art Ghiben alias van Benthem, natuurlijke dochter bij Elisabeth Mickarts (die men heit Van Benthem).10

Magister Lambert van Doerne, zoon van Korstiaan van de Mortel

Naar de kinderen van Korstiaan van de Mortel is nog geen uitgebreid onderzoek gedaan. In 1434 wordt melding gemaakt van Lambert van Doerne en Dirk en Corstiaen, zoons van wijlen Corstiaen van den Mortel. In 1436 komen we tegen Aert Corstiaens gehuwd met Yda en kinderen: Corstiaen, Jan en Aert.11 Hans Vogels trof in de bronnen verder nog aan: Lijsbet Corstiaens van de Mortel, gehuwd met Jan die Sluyter; Gevart Corstiaens van de Mortel; Everart van Doerne en Geertruijt van Doerne. We beperken ons verder tot de meest opvallende: Lambert van Doerne, die geboren zal zijn in de periode 1395-1400.

Aanvankelijk wordt hij nog vermeld als Lambert van de Mortel van Gemert, zoon van Corstiaen, of als Lambert Corstiaens van de Mortel.12 Vanaf 1429 wordt steevast de achternaam Van Doerne gebruikt. Hij was gehuwd met een Lijsbeth, die in 1469 zijn weduwe wordt genoemd.13 Lambert woonde en werkte in Den Bosch als schrijver. Geen schrijver van verhalen of romans, maar ambachtelijk schrijver. Hij was in dienst van de stad Den Bosch, samen met andere klerken, voor het schrijfwerk van de protocollen, het uitwerken van de schepenakten “in het net” en ander schrijfwerk. Vanwege zijn directe betrokkenheid bij het opmaken van schepenakten komt hij ook vaak als getuige voor in de Bosche schepenprotocollen. Dat is het geval vanaf 1422. In 1449 wordt hij genoemd magister Lambert van Doerne, secretaris van Den Bosch. In 1450 zijn er vier secretarissen: meester Lambrecht van Doerne, meester Gerit Boest, Rutger van Arkel en meester Arnt van Weilhuizen senior14. Voor het laatst komt Lambert als secretaris voor in 1463. In dat jaar is er een grote stadsbrand in Den Bosch. In een aantekening in het schepenprotocol staat vermeld dat bij gelegenheid van die brand het eerste blad van de “codex” van de secretaris Lambert van Doerne verbrand was. Met “blad” wordt dan waarschijnlijk het eerste katern van het register bedoeld. Hij schreef in dit register destijds de minuten van de akten op. Op dat eerste blad (katern) hadden toen nog verschillende contracten gestaan die nog niet “in het net” waren uitgewerkt15.

Hoe Lambert tot het beroep van schrijver is gekomen is moeilijk te achterhalen. Opvallend is wel dat in de periode van 1390 tot 1420 in diverse archiefstukken voorkomt Thomas die Scriver, zoon van Maes van Haselbosch en ook deze schrijver is afkomstig uit De Mortel. Hij was net als zijn vader eigenaar van de helft van de hoeve Haselbosch, gelegen aan de noordkant van De Mortel. Bovendien was hij schepen in Gemert van 1421 tot 1426. Thomas de Schrijver was een leeftijdsgenoot van Korstiaan van de Mortel, de vader van Lambert van Doerne. Of zij (aangetrouwde) familie waren is onbekend, maar niet onmogelijk. De moeder van Lambert van Doerne is tot nu toe in de archieven niet gevonden. Dat zij een lid was van de familie Van Haselbosch is overigens niet erg waarschijnlijk. De reden daarvoor heeft te maken met de naam die Lambert zichzelf heeft aangemeten. Lambert van Doerne woonde in Den Bosch en er zijn geen aanwijzingen dat hij veel bezittingen had in Deurne (wat destijds Doerne genoemd werd). De vraag is dan hoe hij eigenlijk aan zijn achternaam kwam. De meest waarschijnlijke verklaring daarvoor is dat de naam Van de Mortel in de stad Den Bosch het niet zo goed deed. Zonder meer een andere naam kiezen kon ook toen al niet en naar alle waarschijnlijkheid kon Lambert de naam Van Doerne aangemeten krijgen omdat zijn moeder lid was van de familie Van Doerne. Ook de namen van zijn broers Gevart en Everart pleiten voor een moeder Van Doerne, omdat die namen veelvuldig in die familie voorkomen en tamelijk typerend zijn. In de tot nu toe bekende gegevens van de familie Van Doerne kunnen we overigens niet direct een “passende” vrouw vinden. Hans Vogels uit het vermoeden dat Korstiaan van de Mortel gehuwd was met een dochter van Art Lamberts van der Haghe en diens vrouw Katelijn, dochter van Everart van Doerne en Lijsbeth Claes Scilder16.

Een tweede Arnt Ghiben ?

In het voorgaande zijn we Art Ghiben van Bakel tegengekomen als vader van Korstiaan van de Mortel. In het Kommanderij Archief komen we een paar vermeldingen tegen van een Art Ghiben die we tot op dit moment niet hebben genoemd. Het gaat om Arnd Ghibensoen, die schepen genoemd wordt in het gericht van Diederik van Gemert in het jaar 1364. Deze Arnd Ghiben speelde in middeleeuws Gemert ook een rol. Hij was betrokken bij de onenigheden tussen de kommandeur van Gemert en de familie Van Gemert over het bezit van de heerlijkheid. De Duitse Orde trok daarbij aan het langste eind en de medestanders van Diederik van Gemert moesten boeten voor hun bijdragen. Zo ook Arnd Ghiben. Op 15 maart 1383 wordt er een akte opgemaakt door de Duitse Orde waarin gemeld wordt dat een aantal medestanders van Diederik van Gemert trouw zweren aan de kommandeur van Gemert door ledig leenman te worden van de Duitse Orde. Eén van die mensen is Arnt, zoon van Ghijbe, zoon van Roef van Broghel. Als in 1387 een register van leenmannen van de Duitse Orde wordt opgemaakt komt daar eveneens in voor de ledige leenman Arnolt Giben soen Roefs soen van Broghel 17. Dat deze drie vermeldingen betrekking hebben op één en dezelfde persoon lijkt duidelijk. Het gaat dan om een Arnoldus zoon van Gijsbertus, die op zijn beurt een zoon is van Roelof (Roef) van Breugel. We moeten ons nu de vraag stellen of deze Arnt Ghijben en de Art Ghiben uit het voorgaande dezelfde zijn of juist twee verschillende personen. Het zijn in ieder geval tijdgenoten van elkaar. Omdat er geen aanwijzingen zijn waaruit blijkt dat het verschillende mensen zijn, gaan we er vooralsnog van uit dat het dezelfde personen zijn. Dat betekent dat Giselbert (Ghibo) van Bruheze, de vader van Art Ghiben, een zoon is van Roelof van Breugel18. Aan het gewirwar met achternamen zijn we intussen wel gewend, maar de opeenvolgende vaders en zonen blijken toch een opvallende reeks van zowel voornamen (allemaal verschillend) als achternamen (allen genoemd naar verschillende dorpen in de rego) op te leveren. We zetten de vijf generaties nog eens op een rij:

Roelof van Breugel, Gijsbertus van Bruheze, Art Ghiben van Bakel, Korstiaen van de Mortel, Lambert van Doerne.

NOTEN:

1. Bossche Protocollen (BP) 1429-1430 f9v

2. Archief Kommanderij van de Duitse Orde Gemert (AKDOG) inv nr 683. In het regest (nr 161) staat Arnt Ghielensn, maar in het origineel staat Arnt Ghibensn.

3. AKDOG 125, regest 169

4. zie noot 2

5. AKDOG 125, dd 25-7-1413

6. BP (1414-1415) f450; (1406-1407) f260v; R220 f90v;

7. Met de Helmondse cijnsregisters worden bedoeld de cijnsregisters van de Heer en het Huis van Helmond, zoals die zich bevinden in het Huisarchief Helmond. De Hertogelijke cijnsregisters zijn de cijnsregisters van de Hertog van Brabant. Er is gebruik gemaakt van de transscripties van de cijnsregisters, zoals ze zijn opgenomen op de CDROM “Bakelse Geschiedenis” van Pierre van de Meulenhof.

8. AKDOG regest 29 dd 26-2-1345: wijlen Gijsbertus van Bruheze

9. Dat hij priester was in de Sint Janskerk van Den Bosch staat opgenomen in de bijlagen bij A. van den Bichelaer, Het notariaat in stad en meierij van ‘s-Hertogenbosch tijdens de late middeleeuwen (1306-1531)

10. Natuurlijke dochter Elisabeth had bij Jan van Amstel een natuurlijke zoon Jan volgens BP 1433-1434. Zie ook A. van Asten, Voorzaten van Jan van Amstel, scheepskapitein. Brabantse Leeuw 23 (1974) pag 13. Volgens Mr Dr L. de Gou, Het geslacht van Eyndhouts in Jaarboek CBG 1974 pag 70 heeft dezelfde Elisabeth ook een natuurlijke dochter bij de priester Roelof genaamd Rover van Eyndhouts, zoon van de Helmondse schout Herman van Eyndhouts. Deze natuurlijke dochter heette ook Elisabeth en huwde later met de Helmondse schepen Aart Jans van Papendonk.

11. BP (1431-1435) f 9v en BP dd 19-5-1436.

12. BP (1425-1428) f130v en (1427-1428) f222v.

13. BP (1469-1470) f183v

14. Volgens gegevens in de bijlagen bij A. van den Bichelaer, Het notariaat in stad en meierij van ‘s-Hertogenbosch tijdens de late middeleeuwen (1306-1531)

15. M.H.M. Spierings, Het schepenprotocol van ‘s-Hertogenbosch 1367-1400, Bijdr. tot de geschiedenis van het zuiden van Nederland deel LIX, blz 71

16. Gegevens (met dank aan Hans Vogels) over de familie Van der Haghe: Art Lamberts van der Haghe, zoon van Lambert Arts van der Haghe, huwt tussen 1360-1365 met Kathelijn van Doerne, dochter van Everart van Doerne uit diens tweede huwelijk (ca 1340) met de Bossche Lijsbeth Claes Scilder. Uit dit huwelijk zijn 4 zonen bekend: Lambert, Everart, Art en Andries. Zoon Lambert huwde Margriet Wouter Goyarts van Dommelen en had bij haar vier zonen: Jan, Art, Lambert de oude en Lambert de jonge. Het is goed mogelijk dat er in het huwelijk van Art Lamberts van der Haghe en Katelijn van Doerne, naast de zonen, ook minstens één dochter was, die met Korstiaan van de Mortel huwde. Qua leeftijd zouden ze in elk geval passen.

17. AKDOG regest 37, regest 69 en inv nr 43

18. De naam Van Bruheze komt in onze regio veelvuldig voor. Het gaat om een omvangrijke familie. Het lijkt er op dat Gijsbertus van Bruheze, als zoon van Roelof van Breugel, niet direct uit deze familie stamt. Het is goed mogelijk dat hij huwde met een vrouw uit de familie Van Bruheze en op grond daarvan zijn achternaam kreeg.

GH-2003-02 Heilige Losbol vroeger patroon van Gemert-kermis

HEILIGE LOSBOL VROEGER PATROON VAN GEMERT-KERMIS

Ad Otten

De kermis stond tot ver in de eerste helft van de twintigste eeuw in heel ‘het katholieke zuiden’ in een kwaad daglicht. Met name de r.k. geestelijkheid fulmineerde fel tegen het drankgebruik, de danswoede, en het veel te vrije verkeer tussen jongens en meisjes tijdens de kermisdag(en). Eigenlijk al vanaf de Franse Tijd stelden daarom de elkaar opvolgende pastoors van Gemert diverse pogingen in het werk om de kermis te verbieden. Terwijl de kermis van oorsprong toch het feest was waarop men de ‘verjaardag’ vierde van de officiële inzegening van de plaatselijke parochiekerk. Niet voor niets is de naam ‘kermis’ ook een afgeleide van het oorspronkelijke ‘ker(k)-messe’.

Meer dan een eeuw lang probeerde de r.k.-geestelijkheid de kermis van de kalender afgevoerd te krijgen. Maar die pogingen mislukten. Zelfs in Gemert waar volgens zeggen van mijn beide opa’s toch “d’n heilige losbol van de kèrmis de patroon was.”

Als je dat zo hoort of leest ben je direct geneigd om dat gezegde te interpreteren als dat ’t er op Gimmert-kèrmis nog heel wat schandelijker aan toe ging dan elders. Maar… dat blijkt na nadere beschouwing, zoals zo vaak in de geschiedenis, toch te simpel gedacht. Tot mijn niet geringe verbazing bleek namelijk de ‘heilige losbol’ een echte heilige te zijn. Het is de wat volkser aanduiding voor de heilige Dionysius. Een martelaar en bisschop waar zelfs een heel Parijs stadsdeel naar werd vernoemd (Saint Denis). Deze Dyonisius of Denis moet door zijn beulen daar ter plaatse zijn onthoofd, waarna hij onmiddellijk zijn hoofd weer moet hebben opgeraapt en het zijn moordenaars heeft getoond alsof hij daarmee wilde zeggen van: “Vlegels, kijk nou eens wat jullie gedaan hebben….”

Bisschop Dionysius is later heilig verklaard en diens heiligenbeeld is heel gemakkelijk te herkennen. Want zijn beeltenis is die van een man, die zijn gemijterde hoofd niet op zijn romp draagt maar in zijn handen. En het is die omstandigheid die heeft geleid tot de volkse benaming van ‘heilige losbol’.

De heiligendag van St. Dionysius valt op 9 oktober en dat is nu juist de datum waarop na een door de Geuzen voorgevallen ontheiliging van de Gemertse parochiekerk, de kerk door de Roermondse bisschop Reginald Cools (in 1683) opnieuw werd ingewijd. Sedertdien is het ook zo dat op of rond de dag van 9 oktober in Gemert kermis werd gevierd. Gemert-kermis was tot in de verre omtrek de laatste kermis van het jaar. Pas ergens in de jaren twintig van de twintigste eeuw werd de kermisviering hier verschoven naar de juli-maand.

Al-met-al was in het verleden ‘de heilige losbol’ dus ècht de patroon van Gimmert-kermis! Ja, en dan herinnert iedereen zich natuurlijk ook dat het gezegde van ‘d’n heilige losbol is de patroon van Gimmert-kermis’ door mijn twee opa’s heel verschillend werd geïnterpreteerd. De een was van mening, dat dankzij ’t wakend oog van d’n heilige losbol ’t allemaal nogal meeviel met de kermis, terwijl de ander vond dat je maar beter weg kon blijven van die kermis onder het patronage van d’n heilige losbol.

Om een indruk te krijgen van het pastoorsverzet tegen het kermisvieren in Gemert in de periode van 1800-1930 volgt als bijlage hierna een letterlijke tekst uit het Registrum Memoriale Parochiae Gemertanae. Dat register werd aangelegd door pastoor-deken Petrus van Beek (pastoor van 1880-1915) maar kijkt onder de rubriek ‘kermis’ terug tot het pastoraat van Den Dubbelden (1800-1834), terwijl vanaf 1915 die rubriek in het register werd vervolgd door pastoor Lambert Poell (pastoor van 1915-1937).

Bijlage uit Parochieregister onder de kop “Kermis”:

Sedert de kerkwijding van 1683 door ZDH Reg. Cools wordt de kermis hier gevierd op zondag na het feest van de H. Dyonisius 9 october. In vroeger tijden had dit grootendeels plaats gedurende den nacht. Op het dringend en herhaald verzoek van de pastoor H. den Dubbelden (pastoor van 1800-1834-red.) is dit misbruik opgehouden. De vermakelijkheden gedurende den dag bleven echter voortduren. Wijl dit echter doorgaans met onzedige handelwijze gepaard ging tot niet geringe ergernis van menige jongeling en jonge dochter achtte de pastoor Aarts (pastoor van 1862-1880-red.) het zich een plicht ook dit misbruik zoveel mogelijk tegen te gaan. In deze poging mogt hij, nogtans niet zonder veel moeite in zooverre slagen dat in 1877 het kermishouden, wat de danspartijen betreft, genoegzaam als geëindigd kon beschouwd worden. In het jaar 1885 werd een ernstige poging tot wederinvoering gedaan door de Sociëteit die bij meerderheid van stemmen, ondanks het verzoek hen door de pastoor afzonderlijk en in het publiek tot hen gericht besloten tot het houden van een bal. Op tamelijk duidelijke wijze werd het verkeerde en lage dezer handelwijze voor gesteld. En volgend jaar was daarvan dan ook geen sprake meer.

– In 1919 gaf de Burgemeester – of de Raad aan wien hij de beslissing overgaf, verlof tot dansen óók in den avond, in café’s en danstenten. De pastoor ging voor de kermis de caféhouders die zouden laten dansen af. Niettegenstaande zijn verzoek om ’t fatsoen te bewaren werd er zelfs tot lààt gedanst. In 1920 zou de Burgemeester alleen schriftelijk verlof geven en dan ook alleen voor de café’s. In 1929 gaf de nieuwbenoemde burgemeester verlof aan die ’t vroegen voor alle kermisdagen, dus óók op Zondag. Er waren op dien Zondag zooveel vreemden dat men de Gemertschen als het ware niet zag.

GH-2003-02 Borgercompanie gevonden in Kerkstraat

BORGERCOMPANIE GEVONDEN IN KERKSTRAAT

Ad Otten

De Borgercompanie was enige jaren vóór het aanbreken van de zogenaamde Franse Tijd een drukbeklante en spraakmakende herberg in het centrum van Gemert. Maar tot voor kort wisten we niet eens waar die herberg nu eigenlijk gelegen was. Wel wisten we dat het in die herberg te doen was, toen de bevolking van Gemert in het voorjaar van 1793 in opstand kwam tegen de gevestigde macht van de Duitse Orde. Herbergier was ene Francis Smits en eind 1792 droeg zijn ‘uitspanning’ nog een andere naam. Althans wanneer dan de tekst wordt ingeleverd voor een door de stadsdrukker (J. Kriege) van Grave uit te geven almanak voor het jaar 1793, speciaal voor de Vrije Heerlijkheden in Oost-Brabant, dan komt daarin nog de herberg van Francis Smits voor onder de naam “De Duitse Grootmeester”.1 Het moet de tijdgeest zijn geweest die Francis er toe bracht om de naam van zijn herberg te veranderen. Francis zal ene Frans- en revolutiegezinde zijn geweest.

We hebben het over de tijd van de patriotten. De adel had het in Frankrijk sinds het uitbreken van de Franse Revolutie al een paar jaar totaal verkorven en dat dat ook de mensen van Gemert bezig hield blijkt wel uit de naamsverandering van het gezagsgetrouw klinkende ‘In de Duitse Grootmeester’ naar het naar de gunst van het volk dingende ‘De Borgercompanie’.

Die naamsverandering staat niet op zichzelf. In het vroege voorjaar van 1793 komt namelijk heel noordwest-Europa in beroering en zoals gezegd Gemert ook.2 Op 1 februari van dat jaar werd in Parijs de oorlogsverklaring gedecreteerd tegen de stadhouder van de Vereenigde Nederlandse Provincien en een week later blijkt dat nieuws ook in het Vrije Gemert het gesprek van de dag. Veertien dagen na genoemd decreet staat een eerste Franse legereenheid zelfs al in Helmond. Dan blijken niet alleen daar, maar ook in ‘onze’ Vrije Heerlijkheid heel wat personen, die met de Fransen sympathiseren. En met ‘de bevrijders’ zo dichtbij steken ze hun Fransgezindheid ook niet langer onder stoelen of banken. De uit Frankrijk gevluchte bisschop van Chalons-sur-Marne (monseigneur A.Clermont-Tonnerre) die als Frans refugé onderdak had gevonden op het kasteel te Gemert vond het in Gemert daarom niet meer veilig en vertrok richting Grave. Zijn voorbeeld werd gevolgd door rentmeesteres Borret met haar gezin, alsook door de stadhouder-commandeur Robijns en de hoogste functionaris in dienst van de Duitse Orde, te weten drossard Meijer.

Intussen reisden twee patriotgezinde Gemertenaren, de oud-drossard Hendrik van Moorsel en zekere Nicolaas Bonhomme, in tegenovergestelde richting naar Helmond en Deurne, om de Fransen te vragen of zij ook in Gemert de vrijheidsboom wilden planten. In de straten en herbergen werd al druk gepraat en gediscussieerd over de voor- en nadelen van hun komst. Jan van den Crommenacker wist heel zeker dat het met name “voor geringe luyden” van groot voordeel zou zijn. Want volgens Jan zouden met de Fransen, de tienden, de cijnsen, de grondlasten en ook de exclusieve jacht en visserij voor de hoge heren, worden afgeschaft…

Op zaterdag 1 maart omtrent 3 uur in de namiddag trok een detachement van 85 Fransen de Vrije Rijksheerlijkheid Gemert binnen. Op het Marktveld werd de Franse Constitutie afgekondigd en in d’n hof van het kasteel kapten Franse soldaten een lange den, die, getooid met een rode Jacobijnse muts, als vrijheidsboom op de Markt werd geplant onder een toeloop van meer dan 1500 (!) Gemertenaren. Op zondagmorgen verliet dit eerste Franse detachement alweer het dorp om door de Peel op te trekken in de richting Sint Antonis. Lang hebben de Fransgezinde Gemertenaren daarover niet hoeven te treuren, want een paar uur later marcheerden 180 man Frans voetvolk het dorp binnen, terwijl zich daarbij in de namiddag nog eens 200 man paardenvolk voegden. Beide groepen bleven tot in de ochtend van 6 maart hier ingekwartierd. Maar toen hen bekend werd dat hun Franse medebroeders elders in het Brabantse land flink klop hadden gekregen namen zij hals-over-kop de benen in de richting vanwaar ze waren gekomen….

Lang heeft het daarna niet geduurd of de vertegenwoordigers van de Duitse Orde kwamen weer in Gemert terug. Drossard Meijer liet de Gemertse collaboranten oppakken en maakte verschillende procesverbalen op. De Gemertenaren kwamen er veelal van af met een geldboete. Maar voor zekere Giliam, een oud-student van de Latijnse School, kende men geen pardon. Hij moest in Alden Biesen een gevangenisstraf uitzitten en werd voor levenslang uit Gemert verbannen. Giliam, aangemerkt als een echte raddraaier, was de grote zondebok van alles en iedereen die de Fransen kort tevoren hadden toegejuicht.

In een getuigenverhoor verhaalde de gemeente-secretaris (Godefridus Snoeckx) alsook een schepen (Henricus Strijbosch) van een voorval in de zogeheten “Borger-Companie” nog voordat de Franse troepen in Gemert arriveerden. Zij zaten daar ten huize en herberge van Francis Smits toen Giliam er binnenkwam met op zijn hoed een Franse nationale cocarde. Een stevige woordenwisseling ontbrandde er toen tussen Giliam en de knecht van de bisschop van Chalons, aldus de getuigen.3 Het was allemaal nogal ‘revolutionaire’!

‘De Borgercompanie’ naast ‘Het Wit Perd’

Intussen weten we nog altijd niet waar we de Borgercompanie van Francis Smits nu moeten zoeken. Het is altijd weer een hele puzzel om uit te vinden waar een huis of herberg met een bepaalde naam exact gelokaliseerd moet worden. Maar soms wordt de lokatie je ook in de schoot geworpen. Toen enige jaren geleden Mari van Berlo en Annie van den Brand terugkwamen naar Gemert en zich vestigden in het pand in de Kerkstraat voorheen van Van Ommeren, wilden zij eigenlijk wel wat meer weten over de geschiedenis van het pand en daartoe gingen zij overal te rade. Veel bejaarden in Gemert wisten nog te vertellen dat vóór Van Ommeren het pand eigendom was van Mie de Sik, oftewel de weduwe van gemeentesecretaris Petrus van der Kamp. Mie en later haar dochter Pieta dreven in het pand een zogenaamde ‘ellen- of manufacturenwinkel’.

Uit bronnen in het gemeentearchief werd duidelijk dat gemeentesecretaris Petrus van der Kamp het pand in 1895 had laten bouwen. En de kadastrale gegevens wezen verder uitdat de plattegrond van het nieuwe pand vrijwel gelijk moet zijn geweest aan die van het oude pand. De oudste plattegrond werd teruggevonden op het uit 1826 daterende en in 1832 gewaarmerkte minuutplan van het kadaster.

Van der Kamp kocht het oude pand van de erven van de in 1883 overleden bakker Albert de Hezelaar. Deze was sedert 1861 raadslid en van 1869-1875 wethouder van Gemert. Verder was hij kapitein van de rustende schutterij en tot 1864 ook brandmeester van de plaatselijke brandweer. Een vooraanstaand man dus in het Gemert van die dagen. Als curiosum kan nog vermeld worden dat hij in de plaatselijke patentregisters in 1850 voor komt als ‘moppenbakker’. Met die ‘moppen’ moet beslist een Gemertse delicatesse zijn bedoeld!

Verder terug in de geschiedenis van het pand zien we dat Albert de Hezelaar het pand over nam van diens ouders Adriaan de Hezelaar en Christina Verhofstadt, ook een bakkersfamilie, terwijl op hun beurt deze beide laatsten het pand op 10 december 1806 aankochten van herbergier Francis Smits, die we in het voorgaande al leerden kennen als de uitbater van “De Borgercompanie” in 1793. Vermeldenswaard is nog dat deze Borgercompanie toen gevestigd was naast het Etablissement ‘Het Wit Perd’ (nu Feestwinkel Mickers), terwijl van het nu alom bekende Hotel De Kroon, daar pal tegenover, toen nog helemaal geen sprake was. Een dergelijke naam paste toen ook niet in die tijd. In een vroeger Gemerts Heem werd er al eens op gewezen hoe trend- en politiek-gevoelig juist herbergnamen in de loop der tijden waren.4 Een naam als De Kroon kon pas weer gedijen toen sympathie met ons eigen koningshuis moest worden uitgedragen. En dat was pas in de tijd van de mobilisatie gedurende de Belgische Opstand (1830-1839) het geval.

Oude naam spiksplinternieuw

Het pand Kerkstraat 32 werd een aantal jaren geleden van binnen en van buiten prachtig gerestaureerd en toen kwam er ook een nieuw bovenlicht in glas-en-lood met daarin de naam “Borgercompanie 1793”. Het is de herinnering aan een boeiende achtergrondgeschiedenis. De nieuwe bewoners hebben wellicht nog gepeinsd over de naam “In de Duitse Grootmeester” die aan de “Borgercompanie” voorafging, maar ze zullen gedacht hebben dat de ‘borger’ hen toch beter paste en dat de grootmeester zijn wapen al heeft in de tympanon van het kasteel en dat aan diens ‘heerschap’ bovendien in Gemert al een straatnaam is ontleend oknogok!

Bronnen:

1. Comptoir- en Schrijfalmanack voor het jaar 1793 van de Stad Grave en Lande van Cuijck, Stad en Lande van Ravenstijn, Vrijheerlijkheid Boxmeer en Gemert. Gedrukt te Grave bij J.A. Kriege, Stadsdrukker. Zie ook: Officieel Kerkbericht van de Kerken der Parochie Gemert 23-9-1923.

2. Peter van den Elsen, De Franse Nationale in Gemert in 1793, Gemerts Heem 1983, p. 54-60; zie ook: M.M. Romme, Vijftigponds varkenshammen en een zondags pak. Gemertse gastvrijheid voor Franse revolutionaire troepen, in: Dansen rond de vrijheidsboom, Den Bosch 1993.

3. Rijksarchief Den Bosch – Archief Kommanderije Gemert inv. 354 bijl.6.

4. Ad Otten, De Keizer en de trendgevoeligheid van een herbergnaam, Gemerts Heem 1989, p.76-82

GH-2003-02 Bezige baas als burgemeester in Franse Tijd

BEZIGE BAAS ALS BURGEMEESTER IN FRANSE TIJD

Simon van Wetten

De trouwe lezers van Gemert Heem hebben al kennis gemaakt met François de Kesschietre van Havre, de eerste burgemeester van Gemert.1 Ondanks het gewicht van die langgerekte naam was Frans – ik tutoyeer hem gewoon, want dat is óók Frans – een man vol actie, een bezige baas. Dat blijkt uit het Register des Proces-Verbaux, dat als een laatste flintertje Frans Archief opdook onder de betiteling “1813-1926”, maar waarin ook de jaren 1810-1813 in vierenveertig processen-verbaal zijn vastgelegd, en dat is puur Franse Tijd! In die periode was Nederland immers ingelijfd bij het Franse Keizerrijk en stonden we ook in Gemert toch tamelijk rechtstreeks onder de bestiering van de keizer, van l’Empereur Napoleon Bonaparte, de man die – als wij de afbeeldingen mogen geloven – altoos zijn hand onder zijn revers vleide, zo tussen de tweede en derde knoop van zijn indrukwekkend uniform. Voor dat soort poses had Francois de Kesschietre van Havre absoluut geen tijd. Los van het leiden van de “séances du conseil municipal”, de gemeenteraadsvergaderingen, het jaarlijks afnemen van de eed van gehoorzaamheid aan de constituties van het Keizerrijk en trouw aan de keizer van belastingontvangers, van de leden van het Bureau van Weldadigheid, van de “guarde de chasse” (de boswachter), van de gemeentesecretaris en van de loco-burgemeester, het controleren van de gemeentekas en de kas van de directeur van het successierecht, het functioneren als ambtenaar van de burgerlijke stand, het publiceren van bepalingen van de hogere overheid en ga zo maar door, ging onze eerste burgemeester ook heel vaak op pad! Toen hij van zijn collega uit Venraij bericht had gekregen over de desertie van ene Willem Welten uit Bakel, ging hij die voortvluchtige soldaat zelf arresteren in het huis van landbouwer Hendrik Geenen. En toen Leonard van Deursen, een 60-jarige wever uit Gemert, geheel tegen de nieuwe wetgeving in steeds maar door ging met het assisteren bij de bevallingen van de Gemertse vrouwen, ging burgemeester Frans hem hoogstpersoonlijk de wacht aanzeggen. Een voortvluchtige gevangene uit St. Remis in het departement van de Ourte was zo onvoorzichtig zich in Gemert te vertonen. Plots voelde hij de hand van, jawel, De Kesschietre, op zijn schouder. En natuurlijk spoedde Frans zich in de nacht van 27 juli 1812 naar het in brand staande huis van de weduwe Antoon Verbakel om te helpen blussen. Goed, hij legde zijn werkzaamheden en emmer water even neer om de student Gerard Degens van een proces-verbaal te voorzien, maar verder werkte hij zich toch in het zweet. Wat Degens misdaan had? Die was uit de rij waterdragers weggelopen omdat hij “andere dingen te doen had”.

Op het Binderseind vroegen twee vrouwen en een kind, afkomstig uit Zutphen en Zwartsluis, zonder toestemming om een aalmoes aan de passanten. Nou, burgemeester Frans was er als de kippen bij om ze water én brood te geven, in het cachot. En wat later liepen Hendrik Hofman en Wauterine van Vuuren, beiden uit Den Bosch, bedelend door Gemert. Dat hadden ze dus beter niet kunnen doen. Onze burgemeester controleerde hun reisbrieven, vond die te oud en arresteerde de Bosschenaren.

Houtdraaier Jan Theodoor van den Berg in de Kerkstraat versperde het voetpad voor zijn huis met een enorme stapel hout. Tótdat de burgemeester door de Kerkstraat kwam.

En over hout gesproken, de burgemeester passeerde het (toen nog bosrijke) Molenbroek, hoorde in het sparrenbos stemmen en begaf zich onverwijld in die richting. Hij trof daar Peter van Duijnhoven en Jan van den Hurk aan. Ze stonden met een mes en ieder een vers gesneden tak van een spar in de hand en er lagen ook nog verse takken in hun nabijheid op de grond. En ze konden natuurlijk wel beweren dat zij slechts afgevallen en dorre takken aan het rapen waren, maar daar had Frans geen boodschap aan. Op het Esdonks Broek – zover liep de burgemeester – betrapte hij Andries van Handel op het illegaal weiden van schapen op gemeentelijke grond. De Kesschietre maakte middels een ferm proces-verbaal aan Andries duidelijk dat deze, samen met zijn kudde, tegen de wet handelde. Zesendertig waren het er. Burgemeester Frans had zijn schaapjes geteld! Terug in Gemert bleek dat maar liefst vier personen hun inkomsten trachtten op te vijzelen met de ongeoorloofde teelt van tabak in hun hof. Gemerts eerste burger vond deze manier van bijverdienen uiterst laakbaar en gaf de vier mannen een week de tijd hun kleine plantages te vernietigen (“détruire”), wat ze, bij de controle een week later, ook alle vier gedaan bleken te hebben. Vervolgens bezocht de burgemeester alle commercie drijvende mensen in Gemert. Die maakten immers vaak gebruik van maten en gewichten en hadden, vanwege de invoering van het metrische stelsel, al lang hun spullen aangepast moeten hebben. Maar o, o, constateerde onze Frans verdrietig en boos tegelijk, dat hadden de meeste winkeliers natuurlijk nog niet gedaan. “Over acht dagen kom ik terug”, had hij tegen alle neringdoenden gezegd. En toen bleek alles inderdaad in orde. Terug op het gemeentehuis wachtte daar de ‘voorlopige’ griffier van het Vredegerecht, Jan Corstens, op de burgemeester. Hij wilde graag de geboorte van zijn dochter aangeven. “Wanneer is je vrouw bevallen?”, wilde Frans weten. “Vorige week, op de 16e oktober”, zei Jan trots. Waarop Frans zijn pen demonstratief in de houder plaatste. “Je hebt de wet overtreden, Jan Corstens. Die wet zegt duidelijk dat je binnen drie dagen na de geboorte aangifte moet doen. Ik weiger dat kind in te schrijven.” Hoe het verhaal is afgelopen, vermeldt het proces-verbaal niet, maar Jan had zich toch kunnen verweren met te stellen dat De Kesschietre altijd maar boeven en bedelaars en overtreders aan het betrappen en arresteren was.

Op naar de Molenstraat, waar Willem van Hout ’s avonds laat op straat, ter hoogte van het huis van molenaar Adriaan Kivits, doodliggend was aangetroffen. Definitief geveld door een geweerschot. De burgemeester begon onmiddellijk aan het verhoor der omstanders, en kwam op grond van wat hij vernam tot de conclusie dat de zoon van de molenaar, Cornelis, de meest voor de hand liggende verdachte was.

En toen, op de 7e februari 1814, moest de burgemeester toch echt naar het gemeentehuis. Geen wandeling naar welke uithoek van de gemeente ook. Er was namelijk een aanschrijving van de heer Commissaris van het Arrondissement Eindhoven binnengekomen, met het verzoek om zo snel mogelijk de gemeenteraad bijeen te roepen en aan de leden het volgende voor te lezen: Namens onzen doorlugtigen Souvrein Zijne Koninglijke Hoogheid de Heere Prince van Oranje Nassau wordt u van uw eed aan het Fransch gouvernement gedaan, ontslagen.

De Franse Tijd was definitief voorbij. Maar ook in de nieuwe tijd onder het nieuwe bewind zou burgemeester François de Kesschietre van Havre niet tot rust komen.2

NOTEN:

1. Simon van Wetten, De Gemertse burgemeesters, in: 200 Jaar Gemeente Gemert, Gemerts Heem, Jrg.38, nr.4, 1996.

2. Peter van den Elsen, Drossard, baljuw, maire, burgemeester en schout te Gemert van 1807-1820, Gemerts Heem, Jrg.36, nr.4, 1994.

GH-2003-02 Gemert beefde

GEMERT BEEFDE

Bjorn van Lieshout

Waar was je op 11 september 2001? Velen zullen zich nog precies weten te herinneren waar ze zich bevonden op het moment dat ze het nieuws over het World Trade Centre te horen kregen. Zelfs over tientallen jaren zullen veel mensen zich de beelden van de twee brandende torens voor ogen kunnen halen. Maar waar was je op 11 september 1999? De meeste mensen zullen het antwoord op deze vraag schuldig moeten blijven. Toch was deze datum voor veel Gemertenaren in sommige opzichten ‘schokkender’ dan diezelfde dag precies twee jaar later. Op deze datum vond namelijk een aardbeving plaats waarvan het epicentrum in de omgeving van Mariaheide lag. Deze aardbeving werd tot in de verre omgeving gevoeld. Het was een vrij lichte beving, met een kracht van 3.4 op de schaal van Richter. Toch werd hij in Gemert algemeen gevoeld, huizen kraakten en onstabiele voorwerpen vielen om. De aardbeving vond plaats op de Peelrandbreuk. Deze breuk in de aardkorst loopt van Geldermalsen, Heesch en Uden, dwars door de kern van Gemert, de Mortel en Bakel, vervolgens langs Deurne, Meijel en Swalmen om tenslotte even ten noordoosten van Vlodrop de Duitse grens over te steken. Aan de noordzijde verspringt de breuk iets naar het noorden en gaat over in de Mid-Nederlandse breukzone. Maar hoe ontstaat nu eigenlijk zo’n aardbeving? En wat voor effect hebben aardbevingen op Gemert?

Hoe aardbevingen ontstaan

Een doorsnede van de aarde is grofweg te verdelen in 5 zones. Het buitenste gedeelte is de aardkorst. Gemiddeld is deze aardkorst 30 tot 35 kilometer dik. Dan volgt de mantel, die weer te verdelen is in de vaste bovenmantel en in de viskeuzere ondermantel. De binnenste zone is de aardkern, die op zijn beurt weer te verdelen is in een binnenste en een buitenste kern. De aardkorst en de bovenmantel worden samen ook wel de lithosfeer genoemd. Deze lithosfeer is als het ware de harde schil rond de aarde, die drijft op de stroperige ondermantel (de asthenosfeer). De lithosfeer bestaat uit een tiental grote platen ook wel aardschollen genoemd. Deze aardschollen zijn niet stationair, maar ze ‘drijven’ langzaam in verschillende richtingen op de asthenosfeer, waarbij ze constant in contact zijn met de platen er omheen. Deze bewegingen kunnen plaatsvinden in drie richtingen: de aardschollen kunnen op elkaar botsen, zo’n beweging heet compressief. Ze kunnen uit elkaar bewegen, dan heet het extensief. Verder kunnen ze langs elkaar schuren, dat noemt men transformerend. Deze bewegingen zijn minimaal, over het algemeen slechts enkele centimeters op jaarbasis. Het verschuiven van deze platen gebeurt geleidelijk, maar is niet constant. Bij een lichte druk tussen twee platen zal er niets gebeuren. Als de platen verschuiven zal de druk groter worden, totdat uiteindelijk de druk te groot wordt en de platen een aardbeving veroorzaken als ze plotseling ten opzichte van elkaar bewegen. Aardbevingen kunnen dus alleen plaatsvinden in de lithosfeer, deze is hard genoeg om bij een dergelijke beweging te gaan trillen en schudden. De lithosfeer heeft op sommige plaatsen een dikte van wel 700 kilometer. Aardbevingen kunnen dus tot op die diepte ontstaan. Het is echter niet mogelijk een aardbeving te voelen die plaatsvindt op een dergelijke diepte, wij merken alleen de gevolgen van aardbevingen die plaatsvinden op dieptes tot ongeveer 30 kilometer. Hoewel de meeste en hevigste aardbevingen plaatsvinden aan de randen van de aardschollen, bevinden zich midden op de platen ook scheuren of breuklijnen waarlangs (over het algemeen lichtere) aardbevingen kunnen plaatsvinden. De Peelrandbreuk is een voorbeeld van zo’n breuklijn die zich midden op een schol bevindt.

In 1935 ontwierp de Amerikaanse seismoloog Charles Richter een schaal om de kracht van een aardbeving te meten. Deze kracht wordt gemeten aan de hand van de sterkte van de trillingen die een aardbeving veroorzaakt. Deze kracht wordt ook wel magnitude genoemd.

De schaal van Richter is als volgt ingedeeld:

1 Zeer lichte aardbeving Geen schade.

2 Zeer lichte aardbeving Trillingen voelbaar, geen schade.

3 Lichte aardbeving Ramen en deuren rammelen, losstaandevoorwerpen vallen om.

4 Lichte aardbeving Schrikreacties, veel voorwerpen vallen om, scheuren in minder sterke huizen.

5 Lichte aardbeving Schoorstenen breken, leidingen lekken.

6 Zware aardbeving Paniek bij mensen en dieren, spoorrails verbuigen, minder sterke huizen storten in.

7 Zware aardbeving Zware schade aan veel gebouwen en ondergrondse leidingen worden vernield.

8 Zeer zware aardbeving Algemene verwoesting van gebouwen.

9 Zeer zware aardbeving Niets blijft overeind, rotsen breken in stukken, veel aardverschuivingen.

Aardbevingen in Gemert?

Hoewel de Peelrandbreuk in vergelijking met grote breuken (zoals de beruchte San Andreas breukzone bij Los Angeles in Amerika) niet zoveel voorstelt kunnen aardbevingen ook in Brabant voor nog behoorlijk wat opschudding zorgen. Op grond van historische aardbevingen schatten seismologen dat een aardbeving in Zuid-Nederland maximaal een magnitude van 6,3 op de schaal van Richter kan hebben. Bij een bodemonderzoek op de Peelrandbreuk zijn echter sporen gevonden van plotselinge bewegingen die mogelijk veroorzaakt zijn door aardbevingen met een grotere magnitude dan de maximaal geschatte waarde van 6,3.1

Momenteel bevindt de Peelrandbreuk zich in een extensiefase, Dit wil zeggen dat de twee aardschollen aan beide zijden van de breuk uit elkaar bewegen, waarbij één gedeelte verzakt ten opzichte van het andere. Het lage gedeelte, dat langzaam naar beneden zakt, heet een slenk of graben. Het bovenste gedeelte wordt een horst genoemd. De slenk in deze regio heeft de naam “Roerdalslenk” en de horst het “Peel blok”. Tussen het Peel blok en de lager gelegen Roerdalslenk bevindt zich de breukzone. Dit is het gebied rond de breuk. Binnen deze zone, die gemiddeld ongeveer drie kilometer breed is, kan het hoogteverschil oplopen tot meer dan vier meter. Dit sterke verval zorgt er ondermeer voor dat de stroomsnelheid van beken en rivieren op de breukzone hoger is. De oude watermolen van Gemert stond ook precies op deze breukzone. Door de sterkere stroming van de Rips was deze locatie bij uitstek geschikt voor de aandrijving van het waterrad.

De beweging van het Peel blok en de Roerdalslenk is niet altijd extensief geweest. Heel vroeger in het Trias en Juratijdperk was dit nog wel het geval. Maar in de late-Krijt ( ± 90 miljoen jaar geleden) werd de beweging omgedraaid. De beweging was toen compressief, dit wil dus zeggen dat de Roerdalslenk en het Peel blok tegen elkaar gedrukt werden, waarbij de Roerdalslenk omhoog werd gedrukt in plaats van zijn normale verzakking ten opzichte van het Peel blok. In het Tertiair ( ± 60 miljoen jaar geleden) werd de beweging opnieuw geïnverteerd naar zijn huidige extensieve beweging.2 In de omgeving van Bakel verzakt de Roerdalslenk gemiddeld ongeveer 0,3 millimeter per jaar, in Gemert schijnt deze beweging minder te zijn.

Bij extensieve breuken vinden aardbevingen meestal op geringe diepte plaats. Maar wat voor een aardbeving ondiep is, is voor menselijke begrippen toch nog behoorlijk diep. Een aardbeving op de Peelrandbreuk vindt over het algemeen plaats op een diepte variërend van ongeveer tien tot twintig kilometer. De plaats in de bodem waar de aardbeving plaats vindt, noemt men het hypocentrum. Het gebied op het aardoppervlak recht boven het hypocentrum heet het epicentrum. Omdat de Peelrandbreuk een schuine helling heeft is het epicentrum van een aardbeving die op de Peelrandbreuk plaatsvindt bijna nooit op dezelfde plaats als waar de breuk aan de oppervlakte komt. De Peelrandbreuk heeft een zuidwest-helling van ongeveer 70 graden. Dit houdt dus in dat een aardbeving waarvan het hypocentrum op 15 kilometer diepte op de Peelrandbreuk ligt, een epicentrum heeft dat ongeveer 5,5 kilometer ten zuidwesten ligt van de plaats waar de breuk aan de oppervlakte komt.

De Peelrandbreuk is niet zomaar een losse breuklijn, maar ze maakt deel uit van een groot systeem van breuken. De Peelrandbreuk is onderdeel van de Roerdalslenk, die op zijn beurt weer de noordwestelijke tak is van een nog veel groter breukensysteem; de Rijndalslenk. Ook is de Peelrandbreuk niet de enige breuklijn in onze gemeente. Even ten noordoosten van de Peelrandbreuk lopen nog twee breuken. De eerste is de Storing van Handel-west, deze loopt dwars door de kern van Handel. Even verderop vinden we de Storing van Handel-oost, deze loopt tussen Handel en Elsendorp in. Beide storingen lopen ongeveer parallel aan de Peelrandbreuk. Er zijn echter geen bewijzen dat er ooit een aardbeving heeft plaatsgevonden langs een van deze twee storingen.

Aardbevingen in Gemert!

Er zijn geen aardbevingen bekend waarvan het epicentrum in of rond de gemeente Gemert lag. Dit wil echter niet zeggen dat we in Gemert nooit met de gevolgen van een aardbeving te maken hebben gehad. Er zijn uit de literatuur een elftal aardbevingen bekend die langs de Peelrandbreuk plaatsvonden en waarvan de effecten in Gemert merkbaar waren. Meestal beperkten deze effecten zich tot het feit dat de aardbevingen in Gemert gevoeld werden. Een voorbeeld hiervan is de aardbeving in Roermond van 13 april 1992. Dit was de hevigste aardbeving die ooit op de Peelrandbreuk heeft plaatsgevonden.

’s Ochtends om 3:20 uur werd vrijwel de gehele bevolking van Gemert ruw wakker geschud door die aardbeving. Verschillende voorwerpen in huis vielen om, deuren die op een kier stonden sloegen dicht en sommige mensen raakten licht in paniek. Voor zover bekend is er in Gemert geen grote materiële schade ontstaan door deze aardbeving. Dit terwijl de totale schade in Nederland en Duitsland geraamd werd op ongeveer 300 miljoen gulden (ongeveer 136 miljoen Euro).

De enige aardbeving waarvan bekend is dat hij in Gemert schade heeft veroorzaakt, is de aardbeving van zondag 20 november 1932 te Uden. Een dag eerder, op 19 november om 21:00 uur, kondigde de aardbeving zich al aan middels een eerste kleine voorschok. Het duurde echter nog meer dan een dag voordat de hoofdschok zou komen. Zes minuten over half twaalf begon de aarde te trillen. Op datzelfde moment begon de naald van de seismograaf in Heerlen wild te bewegen. De hevigste trilling was zo groot dat zelfs de naald van het apparaat vloog. Volgens de Zuidwillemsvaart (een regionaal dagblad uit die periode) van de volgende ochtend snelden vele Gemertenaren de straat op “…in nachtgewaad, of verder op z’n zonderlingst uitgedoscht en het gebeurde werd druk besproken.” Dinsdag 22 november verscheen het volgende bericht in de krant “Men meldt ons uit Gemert: De aardschokken van zondagnacht hebben hier behalve veel angst ook materieele schade veroorzaakt. In den tuin van de Latijnsche School knapte een boom af, terwijl de muren van het gebouw op verschillende plaatsen zijn gescheurd. Op de kamer van den conrector, die zich juist ter ruste wilde begeven, werd de bidstoel wel een meter van z’n plaats geslingerd. Een schilderij viel van de muur. Dat de ontsteltenis hier ook groot was, laat zich begrijpen.” De naschokken van deze aardbeving zijn nog gevoeld tot 8 mei 1933.

Natuurlijk worden in Gemert ook vele aardbevingen gevoeld die niets met de Peelrandbreuk te maken hebben. Zo vond er bijvoorbeeld een zware aardbeving plaats op 1 november 1755. Het epicentrum van deze aardbeving, met een magnitude van ruim 8.5 op de schaal van Richter, lag bij Lissabon (Portugal). Hij was zo hevig dat in Gemert de kaarskronen in de kerk ongeveer één voet (ongeveer 30 cm.) heen en weer slingerden.3

Wat brengt de toekomst?

Niemand kan voorspellen waar of wanneer de volgende aardbeving zal plaatsvinden en hoe hevig deze zal zijn. In Gemert zullen we waarschijnlijk nooit dezelfde taferelen krijgen zoals we die kennen van het nieuws, maar toch kunnen aardbevingen zelfs in onze regio veel schade berokkenen. De Peelrandbreuk, die zo belangrijk is geweest voor de landschapsvorming in onze gemeente, zal ook in de toekomst het landschap blijven hervormen. Dit betekent dat de Peelrandbreuk ons ongetwijfeld nog wel eens wakker zal schudden, om ons er aan te herinneren dat we haar niet mogen vergeten.

Bronvermelding, Noten en Dankwoord

– G. Houtgast, aardbevingen in Nederland, De Bilt 1991

– TNO-NITG, Toelichting bij kaartbladen XIII en XIV Breda-Valkenswaard en Oss-Roermond, Utrecht 2001

– K.N.M.I. (www.knmi.nl)

– J. Timmers, De Wijst, Gemerts Heem 1986 nr.1 pag. 15-22

1 TNO-NITG, Toelichting bij kaartbladen XIII en XIV Breda-Valkenswaard en Oss-Roermond, Utrecht 200, pagina 102

2 Gegevens samengesteld uit “Toelichting bij kaartbladen XIII en XIV Breda-Valkenswaard en Oss-Roermond. (TNO-NITG, Utrecht 2001) Hoofdstuk 14: Geologische Geschiedenis.

3 G. Houtgast, Aardbevingen in Nederland, De Bilt 1991, pag. 52

Ik ben speciale dank verschuldigd aan de heer Doornenbal van het TNO-NITG voor het beantwoorden van mijn vragen en het corrigeren van mijn fouten.