GH-2001-04 Duitse les op Nazareth

Ad Otten

Dien van Kessel is geboortig van 1929. En zij maakte het mee dat ze in die oorlogsperiode er na de zesde klas ook nog een zevende leerjaar aan vast moest plakken. Want op de Nazarethschool zou toen ook ‘Duits’ geleerd gaan worden. ‘Dat is wel prettig zei een zuster ons,’ zo vertelt Dien, ‘omdat er in ’t Deutsches Lehr- und Lesebuch für die Niederländische Volksschule ook liedjes en versjes staan.’ Dien leerde dus tijdens de bezetting op school Duitse liedjes en ook bijvoorbeeld aftelversjes. Ze kent er nog steeds van buiten: ‘Eins, zwei, drei, du bist frei. Vier, fünf, sechs, alte Hex. Und-so-weiter und-so-weiter…’.
Dien zingt er meteen ook een liedje achteraan van: ‘O, wie wohl ist mir am Abend, mir am Abend, wenn zur Ruh’, die Glocke läutet, die Glocke läutet! Bim-bam, bim-bam, bim-bam.’ ‘Dè lied zongen we meerstèmmig, èn ‘r wiejr op de Nazereth toen wa af gebimbamd jonge, dè zèg ‘k oew,’ zo vertelt Dien, ”t bimbamde gelejk durrín!’

Bekijk PDF

GH-2001-04 Vooroorlogse juffen van Nazareth

Ad Otten

Al voor de oorlog gaven er niet alleen zusters maar ook verschillende juffrouwen onderwijs op de Nazarethschool aan het Binderseind. Zo zien we hier op de foto maar liefst zeven onderwijzeressen poseren voor de hoofdingang van de school aan de in de volksmond zo genoemde Nonnenpad. Deze pad liep vóór de uitbreiding van het schoolgebouw in 1934 en de tegelijk aangelegde speelplaats daarachter, nog helemaal door om via een brugje over de Rips uit te komen op de Molenakker en de Stroom. We kennen niet alle personen op de foto. Van links naar rechts To Werts, een onbekende juf, Nolda Slits, nog een onbekende juf, Mies Hendriks, Riek Vrins en Mien van Venrooy. Eén van de onbekende personen is wellicht Juf Stevens. Het zijn allemaal ongetrouwde juffen want regel was toen dat elke juf haar ontslag kreeg wanneer ze in het huwelijk trad. De foto moet dateren van kort voor het uitbreken van de oorlog.
Bovenstaande informatie is van Dien Scheepers-van Kessel die in april 1940 juist begon in de vijfde klas. Van de zusters in het onderwijs herinnert Dien zich nog heel goed Zr. Corona, bij wie ze in de vijfde kwam, maar ook Zr. Laurentia, die de zesde deed en Zr. Wilhelmina, het hoofd der school, en verder de zusters Nimpha, Veneranda en Dominica die stonden voor de bewaarschool en de eerste en tweede klas.

Wie helpt ons
aan de namen van de ontbrekende juffrouwen?

Bekijk PDF

GH-2001-04 De madam van Rue du Chateau

Ad Otten

We zaten in het gemeentearchief van Gemert weer eens naast elkaar. Wim van de Vossenberg en ik. ‘Zeg Ad,’ zei Wim opeens, ‘hier heb ik iets dat jou wel zal interesseren. Weet je hoe het Ridderplein in de Franse Tijd heette?’ Ik suggereerde iets van ‘de Merkt’ of van ‘le Marché’ op zijn Frans, maar ik wist natuurlijk wel dat Wim iets heel anders als verrassing in petto had. Want zo ken ik Wim onderhand wel. Welhaast elke dag kun je hem ergens in een archief of in een of andere heemkamer tegenkomen. Is het niet in Gemert dan is het in Den Bosch. En elke keer heeft hij weer iets aparts.
‘Van de Kapelaanstraat tot de Virmundtstraat heette het toen,’ Wim hield om de spanning op te voeren, even de adem in: ‘Rue du Chateau!’ En vervolgens liet hij zijn bron zien: De Volkstelling van 1797 in de Commune Gemert. ‘En,’ ging hij verder, ‘kijk hier ‘ns, in jouw geboortehuis op het Ridderplein (nu: Otten Mode), daar woonde toen Madame de la Court. Zij was de weduwe van de in 1792 overleden drossard Peter Adrian de la Court. En kijk eens wat haar beroep was. Madame de Lieu! En nou moete gij me maar eens vertellen wat dat is?’ Tja en dat wist ik natuurlijk ook niet, maar duidelijk is wel meteen wat voor een kostelijke bron Wim daar zomaar weer bij de kop heeft genomen. Een bron met per straat en per huis de hoofdbewoner, diens beroep, het aantal medebewoners etcetera etcetera. Tja ‘madame de lieu’. Wat zou dat nu kunnen betekenen? De plaatselijke madam? Zoiets kennelijk. De Fransen hadden dan wel vrijheid, gelijkheid en broederschap gepropageerd maar kunnen verhinderen dat er in Gemert zich nog steeds iemand liet betitelen als ‘de plaatselijke madam’ daar hadden ze geen stokje voor kunnen steken!? Weet je trouwens hoe de meisjesnaam luidde van de weduwe van Drossard De La Court? Nou zij heette Marianne (!) van Gemert. En voor Mariannes hadden Fransen een zwak, dat is bekend. Zij was oknie niks, want zij was een dochter van (bouw)meester Martinus van Gemert, oud-president-schepen van Gemert, en haar stiefzoon Paulus de la Court zou het onder koning Lodewijk Napoleon maar liefst brengen tot landdrost van Brabant. Tja, madame de lieu!?

Bekijk PDF

GH-2001-04 Achturense mis in de Kampen

Martien Verbruggen

Na de opvoering van de Donderdagse Mis aan de Zuid-Om in het vorige nummer van Gemerts Heem mag de Achturense Mis in de Kampen niet onvermeld blijven.

Op 11 november 1779, zo laten de schepenprotocollen ons weten, deelde Gijs van Fried Verhofstadt als kindskind van Sieur Gijsbert van Maenen mee in een erfenis, waarbij hem naast brouwerij De Wildeman aan de Markt onder andere een stuk land ten deel viel “in de Campen tussen de agtuurense misse en kinderen Leen Philipse“. Ook hier wordt dus een stuk grond kort door de bocht aangeduid met de mis die uit de opbrengsten ervan moest worden gelezen of gezongen. Voor de oorsprong van deze benaming moeten we in dit geval waarschijnlijk te biecht bij de fundatie van Egidius van Nouwenhuys, die in 1516 in de Gemertse kerk het Sint Jorisaltaar stichtte. Van zijn fundatie maakte ook een stuk grond in de Kampen deel uit en het lijkt niet te gewaagd om dat perceel in verband te brengen met de benaming “achturense mis”. In 1744 werd de fundatie Nouwenhuys door de erfgenamen van Servaas en Maria Judith Verhofstadt overgenomen en uitgebreid met Donderdagse Mis om acht uur. Deze laatste stichting is door pater Van den Elsen uitvoerig beschreven in het Officieeel kerkbericht van 18 maart 1917. In een artikel genaamd “Een Donderdagsche Mis” maakt hij zijdelings gewag van nog een tweede donderdagse mis, naast die van de familie Verhofstadt. Deze mis was in 1491 door de gebroeders Gerard en Willem Berniers gesticht en werd ook in de tijd van pastoor Strijbosch, rond 1600, ter ere van het H. Sacrament gezongen en wel met diaken en subdiaken. Zou dat dan misschien de donderdagsche mis zijn waarnaar het stuk grond bij de Beekse Dijk vernoemd was?

Hoe dan ook, die donderdagse missen waren heel speciaal en hadden met name te maken met de verering van het H. Sacrament. Volgens een aantekening van pastoor Gautius (pastoor van 1692 tot 1736) werden elke woensdagmiddag in de kerk de lauden van het H. Sacrament gelezen of gezongen hetgeen eveneens met een stichting te maken had. Op donderdag volgden dan kennelijk meerdere missen, en ter afsluiting werd op zaterdagmiddag om vier uur nog de litanie gezongen en de zegen met het H. Sacrament gegeven. Toen pater Van den Elsen in 1917 zijn artikel schreef werd nog elke donderdagmorgen om zes uur (!) een gezongen mis opgedragen met “uitstelling” van het H. Sacrament.

Hopelijk is met deze duit in het (kerke) zakje het fenomeen ‘donderdagse mis’ weer een beetje duidelijker geworden.
En as ge ’t nie geleuft moete oewen aajge misse mar kaëre!

Bekijk PDF

GH-2001-04 Enkele merkwaardigheden van de Handelse Kapel

Peter Lathouwers

Al lezende door de diverse publicaties over het Handelse bedevaartsoord in voorbije eeuwen valt het je op dat er vaak gesproken wordt over de vele pelgrims die Handel bezochten. Op bijzondere feestdagen waren het er soms duizenden. Toegegeven, een flink aantal auteurs van die publicaties schreven elkaar na, maar er zijn ook authentieke verslagen zoals die van de rectoren Strijbos en Moraeus. Strijbos schrijft dat er in 1598 duizenden pelgrims Handel aandoen en dat de religieuze activiteiten zowel binnen als buiten plaats vonden. Buiten stonden altaren en biechtstoelen opgesteld waar diverse priesters van ’s morgens vroeg tot laat in de middag biecht hoorden.
In 1628 meldt Moraeus dat er op tweede Pinksterdag (Handelse kerkwijdingdag) 4000 bedevaartgangers het bedevaartsoord bezochten. Dat is ruim 31/2 keer het aantal dat nu jaarlijks met de Valkenswaardse bedevaart naar Handel komt. Het zal daarom niet verwonderen dat er toen van heinde en ver priesters werden aangetrokken voor het houden van biechtmarathons.
En wanneer men bedenkt dat het vloeroppervlak van de zeventiende eeuwse kapel maar ’n derde was van het huidige vloeroppervlak dan vraag je je af hoe al dat volk in zo’n klein kapelletje kon? Niet dus, het toenmalig kapelletje kon slechts zo’n 400 mensen herbergen.

In defilé langs Maria

Buiten in de openlucht werden altaren en biechtstoelen opgericht waardoor er toch aan een behoefte werd voldaan. Maar zoals bekend, je bent niet in Lourdes, met al zijn kerken en kapellen, geweest, als je niet de grot met het Mariabeeld hebt bezocht. En zo kwamen ook de toenmalige bedevaartgangers naar Handel om het wonderbare Mariabeeld te zien en te aanbidden. In eerste instantie bevreemdt het dat de kleine zeventiende eeuwse kapel behalve de toch ruime “voordeur” onder de toren ook nog twee zijdeuren in de zijgevels (noord en zuid) had, die precies tegenover elkaar waren gelegen. Deze zijdeuren zijn sinds de grootscheepse vergroting en restauratie van 1896 dichtgemetseld maar als zodanig aan de buitenmuren nog duidelijk zichtbaar aanwezig.
De Mariatroon bevond zich destijds in het midden van de kapel. Sporen in de vloer geven aan dat het hekwerk rondom de troon pal langs de denkbeeldige looplijn tussen de twee zijdeuren stond. Dit moet de oplossing zijn geweest voor de duizenden pelgrims die vaak tegelijk de Handelse kapel van Maria wilden bezoeken. De twee zijdeuren en de positie van de Mariatroon gaven op de drukbezochte hoogtijdagen de bedevaartgangers de mogelijkheid om in defilé langs het Mariabeeld trekken. Het moeten de Duitse Orde-heren geweest zijn die het hier beschreven defilé voor Onze Lieve vrouw van Handel via de zijdeuren mogelijk hebben gemaakt. Dat lijkt althans wel heel aannemelijk door het feit dat zij boven de zijdeuren hun wapenstenen lieten inmetselen. Alle pelgrims maakten op die manier direct kennis met de grote weldoeners van de Handelse Kapel. En… (hint voor de monumentenzorgers) die wapenstenen zagen er in het verleden heel wat kleuriger uit dan nu. Immers een wapensteen zonder kleur die is gewoon niet af, òf verwaarloosd, òf niet onderhouden.

Holle ruimtes

Nog regelmatig blijkt dat oude kerken maar mondjesmaat hun geheimen prijsgeven. In 1937 zakte spontaan een deel van de vloer van de Handelse kerk in, waardoor een tot dan toe onbekend gebleven graf werd ontdekt, met de, naar later bleek, stoffelijke resten van kluizenaar Hogardus Verhofstad (†719). En in oktober 1990, bij de laatste opknapbeurt van het interieur van de Handelse kerk, toen het stucwerk van de wanden werd verwijderd, kwam ook weer iets te voorschijn. Bij het verwijderen van loszittend metselwerk kwamen er twee holtes voor de dag die een nadere beschouwing waard zijn.

Een ziekenzaaltje??

Onder het balkon (oksaal) achter in de kerk, kwam links van de kerkingang een getoogde en getraliede opening in de muur tevoorschijn, waarachter zich een houten luik bevond met een rechthoekig gat van ca. 10 x 5 cm.. Deze opening moet bij de bouw van de nieuwe toren, nu ruim 100 jaar geleden aan de buitenzijde zijn dichtgemetseld. Oorspronkelijk vormde deze opening een verbinding met een kamer naast de oude toren, een van de twee aanbouwsels aan weerszijden van deze toren (zie bijgaande foto en plattegrond). Deze kamer was van buitenaf bereikbaar met een deur, maar was niet toegankelijk vanuit de kerk zelf.
Het traliewerk met het houten luik doet denken aan een zogenaamd ‘slot’ binnen een klooster, echter slotnonnen en -monniken kwamen hun klooster niet uit dus kan het vertrek daar niet voor bedoeld zijn geweest. Aannemelijker lijkt het dat het vertrek achter het tralievenster, werd gebruikt voor het onderbrengen van bedevaartgangers met een besmettelijke ziekte. Om ze, zonder gevaar voor de omgeving, toch aan de misviering en Mariaverering deel te kunnen laten nemen, zouden ze in deze kamer ondergebracht kunnen zijn. Via het kleine gat in het luik kon men de mis horen en de communie uitgereikt worden. We moeten daarbij bedenken dat de hoorafstand toen ongeveer de helft korter was dan nu. Na verbouwingen van 1708 en 1896 kreeg de kerk pas zijn huidige lengte.
Een andere holle ruimte bleek een eenvoudige nis, juist voor de eerste ingang tot de huidige biechtkapel vanuit het middenschip, in de noordgevel. De onderkant van de nis lag op vloerhoogte en was ongeveer 1,25 m. hoog. Mogelijk dat de nis verband houdt met het altaar in het priesterkoor dat tot 1708 in dit deel van de kapel bevond. Mogelijk diende de nis als opbergruimte voor ampullen en/of andere liturgiebenodigdheden. Een andere mogelijkheid is dat ze op enigerlei wijze verband houdt met de zijaltaren die werden opgericht na de kapelvergroting van 1708. (zie illustratie votiefschilderij 1726) Dat zou betekenen dat in de zuidgevel ook een dergelijke nis zou kunnen zijn. Het bovenstaande is deels gebaseerd op veronderstellingen. Voor andere suggesties hou ik me graag aanbevolen.

Bekijk PDF

GH-2001-04 800 jaar “zwart op wit”

Ad Otten

Gemert heeft een aparte geschiedenis. Toen de Fransen in 1800 Gemert verkochten aan de Bataafse Republiek kwam er definitief een eind aan een reeds 600 jaar bestaande ‘status aparte’. Gemert was een Vrijheid van de Duitse Ridders. Op het kasteel naast de kerk, in het centrum van zijn soevereine heerlijkheid, resideerde de vrijheercommandeur. Hij was dé grootgrondbezitter van Gemert, hij besliste over leven en dood, stichtte en financierde de parochie én de latijnse school, hij claimde het recht van wind en water, hij was eigenaar van een 25-tal van de grootste boerenhoeven in de gemeente, enzovoort enzovoort.

Duitse Orde: Zwart op Wit

Van het kasteel van Gemert is van oudsher bekend dat de poorten, staldeuren en luiken werden beschilderd met zwarte zandlopers op een wit veld of omgekeerd. Wit-zwart waren de kleuren van de Duitse Orde, die waren afgeleid van het zwarte kruis op het witte schild waarmee ze in de middeleeuwen in ‘een heilige oorlog’ op kruistocht trok. Op de prenten van Valentijn Klotz en Josua de Grave uit 1675 zijn die witzwarte zandlopers op Gemerts kasteel al zichtbaar. Of ook de andere bezittingen van de Orde, zoals de kerken van Gemert en Handel, en verspreid in de gemeente molens, hoeven en huizen en bijvoorbeeld ook de Latijnse School van die wit-zwarte zandlopers waren voorzien, is niet zo duidelijk aantoonbaar omdat daarvan geen oude prenten zijn bewaard gebleven. Maar desalniettemin zijn er voldoende aanwijzingen dat op of bij die genoemde objecten tenminste een of andere wit-zwarte aanduiding als aannemelijk mag worden verondersteld. Temeer omdat de kleuren van de Orde golden als een soort van onroerend-goed-verzekering. Want kwam je aan het bezit van de Heer van de Heerlijkheid, dan was je nog niet jarig. Dat was algemeen bekend.

Ridders van Gemert: Wit op Zwart

De kleuren wit-zwart voor Gemert gaan nog een stuk verder terug dan de vestiging van de Commanderij van de Duitse Orde in Gemert. Het toeval wil namelijk dat de adellijke familie Van Gemert, die kort na 1200 de Orde in Gemert binnenhaalde, zich manifesteerde in dezelfde kleuren. Zij het dan in omgekeerde volgorde. Want terwijl een Duitse ridder zich ‘wapende’ met een zwart kruis op een wit (=zilveren) schild, zo deed de adellijke Van Gemert dat, met drie witte (=zilveren) plompenbladeren op een zwart schild.

Identiteit in verval

In de Franse Tijd moest de adel een (heel) stapje terug en daarmee geraakten ook de adellijke kleuren die waren overgegaan op hun heerlijkheden wat in een verdomhoekje. En in die tijd was er ook geen ‘borger’ meer te vinden die zich nog tot de kleuren van zijn vroegere ‘heer’ bekende. Hij zou wel gek zijn! De adel had afgedaan. Heel duidelijk was dat ook zichtbaar in de naamswijzigingen die Gemertse herbergen ondergingen. De gezagsgetrouwe uithangborden van De Keizer en De Duitse Grootmeester verdwenen uit het straatbeeld. Van de laatste herberg is bijvoorbeeld bekend dat die zijn naam wijzigde in die van ‘De Borger Compagnie’. Onder het motto ‘Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap’ werd alles herordend en gelijkgeschakeld. Zo werd de Duitse Orde in 1794 uit haar Vrije Heerlijkheid Gemert verjaagd, haar bezit in beslag genomen en werd Gemert net als andere plaatsen en heerlijkheden ‘gedemocratiseerd’ tot een doodgewone gemeente. Toen evenwel eind 1813 het onafhankelijke Koninkrijk der Nederlanden in de steigers werd gezet, en twee jaar later Napoleon werd afgevoerd naar St. Helena, kwamen de oude vertrouwde kleuren op heel veel plaatsen toch weer terug. En… ook de herbergnamen. Het is opvallend dat ten tijde van het uitbreken van de Belgische Opstand in 1830 in Gemert nieuwe herbergnamen als De Kroon, De Gouden Leeuw en De Keizer opgang maakten. Na de Franse Tijd werden de gemeenten van het koninkrijk der Nederlanden nu zelfs geprest om ‘kleur’ te bekennen, dat wil zeggen zij moesten zich conform de regels der heraldiek een gemeentewapen aanmeten. Op veel plaatsen werden de oude wapens van de vroegere Heren der Heerlijkheid weer van stal gehaald. De plattelandsgemeenten in het katholieke Noord-Brabant vormden daarop de grote uitzondering. Zij, die zolang verstoken waren geweest van de openlijke uitoefening van de katholieke eredienst, kozen veelal voor hun parochieheilige in goud op een veelal hemelsblauw schildveld. De gemeente Gemert echter had de intentie om haar in de historie gewortelde kleuren van ‘zwart op wit’ getrouw te blijven. Zij koos voor het wapen van de inmiddels opgeheven Duitse Orde, dat wil zeggen voor het zwarte kruis op een wit veld en het wapen beladen met een hartschild met een opvliegende zwarte adelaar in een gouden veld. Toch zou de gemeente Gemert een qua kleur ander wapen worden toebedeeld. Daar men op het gemeentehuis in Gemert niet beschikte over kleurpotloodjes had men met arceringen en stipjes trachten aan te geven welke kleuren het wapen moest krijgen. Die arceringen en stipjes werden in Den Haag echter anders geïnterpreteerd als ze bedoeld waren en zo kreeg de gemeente Gemert het hier niet bedoelde en heraldisch onjuiste wapen zoals dat nu nog wordt teruggevonden onder de dakrand van het oude gemeentehuis op de hoek van de Kerkepad en de Kerkstraat: Een zilveren kruis op een gouden veld beladen met een hartschild van zilver en een zwarte adelaar. Dit misverstand had uiteraard geen invloed op de kasteelkleuren want die bleven gewoon zwart met wit. Adriaaan van Riemsdijk, die in 1813 het kasteel had aangekocht van de Franse Domeinen, had de oude kleuren gerespecteerd. Dat respect voor de historie behield Van Riemsdijk ook toen hij een aantal jaren later in de adelstand werd verheven en hij zijn familienaam officieel verlengde tot ‘Van Riemsdijk van Gemert’. Toen de nieuwe jonker kort na 1830 zijn adellijk bezit in Gemert uitbreidde door aankoop van de staat van de vroegere hoeven en molens van de Duitse Orde werd Gemert zoetjesaan weer de zwart-witte gemeente van weleer. Dat kwam met name tot uiting toen tussen 1870 en 1880 het hele kasteelbezit grondig werd opgeknapt door kasteelheer Jonkheer Scheidius die niet alleen veel aandacht schonk aan het kasteel en het park maar ook aan de hoeven. Hij was ook de bouwheer van de zwart-witte kasteelhoeve buiten de grachten. Tot 1875 was die hoeve nog gevestigd in de vleugels van het poortgebouw aan de buitengracht. Scheidius riep in Gemert ook een boerenbond in het leven en hij liet ook zijn boerderijen buiten het kasteelcomplex (weer) voorzien van wit-zwarte zandlopers. Bij de bevolking maakte hij zich zo populair dat hij, nota bene als protestant, door een vrijwel volledig rooms-katholieke bevolking werd verzocht om wethouder te worden in het gemeentebestuur. Daar had hij echter geen tijd voor liet hij in een bedankbrief weten en spijtig voor Gemert verhuisde hij al in 1879 naar elders. Intussen droegen al wel her en der verspreid in de gemeente zijn bezittingen de zwart-witte zandloper op hun (stal)deuren en luiken. Scheidius verkocht in 1881 het kasteel met de kasteelhoeve aan de Franse paters Jezuiten, maar hij en zijn familie zouden nog tot diep in de twintigste eeuw een omvangrijk onroerend-goed bezit in het buitengebied van Gemert aanhouden. Dat kon evenwel niet verhinderen dat in de loop van de twintigste eeuw het aantal zwart-witte hoeven door verkoop, brand, sloop of meer nog gewoon aojt èrremoej heel snel terugliep naar uiteindelijk nog slechts één boerderij: De Hoewf! Bejaarden hebben ondergetekende nog verteld hoe zij zich de zwart-witte staldeuren en luiken van de boerderijen op Milschot en Tereiken konden herinneren, terwijl van De Kokse Hoeve aan de Aa in die hoedanigheid nog een paar tekeningen uit 1895 zijn bewaard gebleven. Maar dat is dan ook alles wat er in de tweede helft van de twintigste eeuw van de oude Gemertse identiteit nog was overgebleven.

Voorbeeldfunctie Gemert voetbal

De bevolking van Gemert bleek overigens die kleuren niet vergeten. Na eerst GVV Gemertania in 1906/1907 waren het vervolgens de voetballers van rk GVV Gemert in 1912, die zich opwierpen als de nieuwe vaandeldragers van de Gemertse identiteit. Over de kleuren die zij zouden verdedigen is nooit gediscussieerd. Van meet af aan waren zij de wit-zwarten en dat bleven ze. Het ging immers om de eer van het dorp! In navolging van de succesvolle plaatselijke voetbalclub staken uiteindelijk ook andere Gemertse sportclubs zich in (overwegend) zwart-witte tenues. En toen in de afgelopen jaren zeventig de gemeente Gemert zich een eigen gemeentevlag aanschafte, koos het gemeentebestuur unaniem voor de van de Duitse Orde gekopieerde vlag die bij thuiswedstrijden al gedurennde tientallen jaren had gewapperd, eerst op het voetbalterrein aan de Molenstraat en vervolgens op het Sportpark Molenbroek. Een sjieke witte vlag met een zwart kruis, incluis de  opvliegende zwarte adelaar op een goudgeel vlak in de bovenhoek aan de vlaggenstok. Maar er waren nog bemoeizuchtige buitenstaanders die afbreuk probeerden te doen aan de kleurvastheid van de Gemertenaar. Het was rond het monumentenjaar 1975 dat zich ten gemeentehuize een ambtenaar van de Rijksmonumentenzorg vervoegde. Hij kwam ter inspectie van uit te voeren restauratie- en onderhoudswerkzaamheden aan het kasteel. Op rijkskosten lunchte hij bij De Keizer waarna hij een wandeling maakte door de kasteellaan om daar tot de bevinding te komen dat die zandlopers op de luiken van het poortgebouw ‘zijn’ rijksmonument toch een wat al te Duitse uitstraling gaf. Het wit vond hij té wit en het zwart té zwart. Tja, en omdat niemand in Gemert een al in het vooruitzicht gestelde rijkssubsidie wilde mislopen, werden niet lang daarna de zandlopers op die luiken van het poortgebouw, zij het met tegenzin, ondergeschilderd. Dat lot, al was dat meer uit armoede, was toen ook de deuren en luiken van de kasteelboerderij in de Hoef beschoren. Nadat Jan Vereijken medio jaren zeventig de boerderij van de paters van de H. Geest in eigendom had overgenomen, heeft hij die deuren en luiken echter alweer snel in de oude toestand teruggebracht omdat dat zijn boerderij toch wel wat meer aanzien gaf…

Er wordt weer gewerkt aan de eigen identiteit

De eigen identiteit geraakte na de oorlog overal in de versukkeling. Alles moest overal hetzelfde. Dat was praktischer en dus goedkoper. Van elk kerkhof wilde men zelfs een oorlogskerkhof maken en ter ondersteuning van deze algemene versoberingsactie werden van hogerhand zelfs ‘schoonheidscommissies’ in het leven geroepen.
Het heeft lang geduurd maar gelukkig is dat (on)tij toch gekeerd. Elke plaats mag weer zijn eigen kleur hebben en het werken aan een eigen identiteit wordt zelfs allerwege gestimuleerd. Ook in Gemert zijn daar voorbeelden van. Zo’n vijftien jaar geleden opperde iemand in de gemeentelijke monumentencommissie het idee om de gemeentelijke monumenten te voorzien van een monumentenschildje in de kleuren zwart-wit, naar het voorbeeld maar ook ter onderscheiding van de blauw-witte rijksmonumentenschildjes. Iedereen reageerde enthousiast. Ja, dat was nou eens een goed idee. Om onduidelijk gebleven reden is het van de uitvoering van dat plan overigens nooit gekomen al schijnt het nog wel in het vat te zitten dat geen verzuring kent. En wie weet misschien komt het er toch nog van, tegelijk met bijvoorbeeld de uitvoering van het heel recentelijk door de gemeente Gemert-Bakel gepresenteerde reconstructie-plan voor het buitengebied.
In dat reconstructieplan is namelijk een zogeheten ‘luikenproject’ opgenomen dat wil stimuleren om oude boerderijen weer opnieuw van luiken te voorzien en die indien mogelijk (in Gemert) ook weer te verven in de bekende zandloper zwart-wit.

In het jaar 2000 gaven panden in de Kromstraat, in de Pandelaar en vervolgens Hotel De Hoefpoort al een voorzetje. Ook van gemeentewege werd toegezegd haar best te doen bij het zoeken naar mogelijkheden om meer uitdrukking te geven aan de zwart-witte, onderhand 800 jaar oude identiteit van Gemert.
Er zijn mogelijkheden genoeg. Waarom bijvoorbeeld wordt het oude gemeentewapen boven de oude voordeur van het gemeentehuis niet onderhouden zoals het hoort. En waarom herstelt men niet
ook de witte bruggen over de Rips tegenover het kasteel. Ja, want ook die maakten deel uit van de authentieke uitstraling van Gemert. Kijk maar eens op oude prenten en schilderijen. In het achterland van het kasteel waren zelfs de weipalen gewit.
En natuurlijk zijn er kritikasters die dat ‘wit-zwarten’ allemaal maar flauwekul vinden. Of dat dat alleen het kasteel voorbehouden zou moeten blijven. Klets natuurlijk. Zo iemand moet je meteen afschepen en doorsturen naar de voetballers van Gemert met de opdracht hen van tenue te doen verwisselen en dat het niet uitmaakt in welke kleur ze zich willen steken als het maar geen zwart-wit is…

Bekijk PDF

GH-2001-04 Óp èn nír no de skool

Riet Donkers-van den Acker

(dialectspelling W.J. Vos)

 ’t Gí tíggeworreg zo dik óvver ambáchtelek wèèrk. Waj zaoge vruuger nie anders: iejt maoke mí d’r haand èn wa kléén gerízzep, anders han ze niks.

Twímol daogs óp èn nír dùr de Gímmerse straote kónne waj dè allemol bekiejke 1. Um goewd half zeuve – ’n pár dikke botteramme in de tès – kwaome waj uurst langs de boeren aojt de Deel, die mí dikke straole de romme in d’n ímmer mólke. Dan wejter de Deel in stón de mölder al te kiejke wor de winkd stón. Toon Pénnengs, d’n bákker 2, kwam steevaast ‘ne mutserd aojt de mejt trékke um d’n oove nòg wa óp te stooke.
In ’t Kraojsánd waoren Truus èn Grárdá Mikkers 3 de gruunte- èn fraojtkaar al án ’t laoje, ok in de winter as ’t nòg dónker waor. Lien Hèèj 4 wás ok al wákker. Tòch waore dan baj veul mènse de vènsters nòg deecht.
In de Haagééjk ha Lien Put 5 d’re winkel al oope. Ze kwam aojt de zésuuremis èn dan koonde al terèècht. In de Niewstraot, baj sméd Verhoewve 6, stón alles in vuur èn vlaam, dor worde al mí ejzer gerammeld, már ge maocht nérges nie bliejve ston want dan kwaomde te laot in de kéérk. We blívve goewd án de rèchse kant want al was ‘r nie veul verkaër, ’t waor tòch óplétte. Baj bákker Berkulin 7 rook ’t zo lèkker, ’t wátter kreegd’ in oewe mónd, már dè wás mendínnen óvver as ge in de Kérkstraot baj Frunte 8 langskwaomt, zo stónk ’t ‘r no laër.
Klòkke zeuve, òf iejt aër, waore we in de kéérk. Sóms waor dè ‘nen hílle zit, már d’r waoren aald ’n pár nónnen um óns in de gátter te haawe.
No de mis óp ‘nen drieklèts 9 no zuster Bergit 10 mí de botteramme. We kwaomen uurst nòg langs sméd Krómmenèkker 11. Die ha pas e grout vuur. Um óns aëtlust nòg wa óp te wékke, mósse waj nòg langs twaë bákkers, V’n Ínbèèrge èn Van Tóngere 12. Zuster Bergit stón óns al óp te waachte mí ‘ne mour kòffie òf wat ‘r vùr dùr moes gon. Haët wás ie wél. Alle aojthoeke van Gímmert waore vertíggewordegd. De Groeskaojle, aachter aojt de Paandeler, de Broekstraot, de Deel èn de Kampe, de Doonhèèj èn va Kòks.
No d’n botteram rèècht no de spùlpláts. Waj waoren dan dik d’n uurste. Lèkker tikkertje doen mí ‘ne slinger (‘kierie-je-án-de slinger’) hèrs èn dwèrs óvver de haël spùlpláts. Ge waort wír aojtgeraosd as ge de klas in móst tòt half twèèlf.

As we no haojs gónge, kónne we d’n andere kant van de wég goewd bekiejke. ’t Begós al mendínne baj Van Tóngere, dor rook ’t zo lèkker èn ge had dan mee al wír hónger. Tígge Sintreklos èn Kòrsmes stón d’r zoveul skons aojtgestald. Baj slejter Rémme 13 bén ik nòg noojt nie binne gewíst, wél baj Wèrtse, de mèlkboewr 14, want die verkaocht ok án haojs. We kwaome langs d’n Boerenbónd 15 èn dor keeke we dik òf ónze vádder òf d’n buurman sóms daor wás mí de kaar, dan mönde we meerèèje. We kwaomen ok langs De Kejzer, sóms stónne d’r ’n pár outos èn die mósse goewd bekeeke worre. Dè wás toew nòg ’n bezienswaordeghajd. Baj Janse 16 waore ze dik tunnekes biejr án ’t lòsse, èn waj már hoopen dèt ‘r ’s zon tunneke de kant van de straot óp zò rólle. Jaones Bèkkers 17 zaogde veul mí keeste sjouwe vól gruunten òf fraojt. Die gónge mí d’n báktranspòrtfiets no de klante. Nölleke Beeke 18 stón dik in ’t dùrgebónd; òf ie zèèlf rokte weet ik nie, wél dèt ie alles verkaocht wa te rooke wás. Baj Kandelaors, de snèèr 19, zaot ‘r leecht iemes mí gekraojste baën óp tòffel um de triejgdrèùj aojt de klaër te haole. Baj kapper Voogels koonde ok zoue no binne kiejke. Sééjkes, nèèjmesienes èn skoewn 20, die han aald ánloup. Baj De Gaowe Lùw 21 liejpe van die platneusheundjes roond.
Dan kwaomde in de Kérkstraot baj de Kaorst 22. Wan bedrejveghajd! Dor worde wa gelaojen èn gelòst. Ge koond dor ok aachterum d’n Bonnegang (òf ’t Kaorstegèèngsken) in. “f dor ok nòg mènse wonde, weet ik nie. Ik bén ‘r noojt nie wízze kiejke. Dan kreegde driemol Wejn, uurst d’n boek- èn kantoorboekhandel, dan de haojshawdeleke artiekele, dor wír naëve Hotèl De Kroon. Grádje Haorste wás ánneemer 23, dus ok veul bedrejveghajd. Jòs Koole Sánnietèèr 24 toen al, elaën ’t woord kéénde waj toew nòg nie. Baj kèùster Van de Wèrf 25 koonde terèècht um ’n haajlege mis te bestélle, már ok vùr kárse èn devoosielichjes. Óp d’n hoek ha Klímmènt z’n kapperszaok 26.

In de Niewstraot, óp d’n anderen hoek, wonde sláchter Gèrrets 27. ’t Vlís worden ‘r oopenbaar aojtgebínd, zo goewd as gehákt drèèjen èn zult maoke. ’t Góng ‘r nètjes no toew, már tòch stónne waj daor már zèlde stil. Naë, dan Frènske Dónkers, d’n drogist 28, as dor dieje grouten héngst óp straot stón, in toom gehaawe dùr Jan van d’n Broek, òf as ie óp de waoge mós, dan stónne de skoljoong mí gruupkes te kiejke. De drogisterééj mósse waj ok nòg al ’s binne. Dè dínne we gaër want van Ketos 29 kríggen we nògal licht ‘nen bròk, bevobbeld kètjesdròp. Alles wat ‘r án die rèchse kant wonde, ha wél ’n bedrejfke òf handel. No Joo van Eupe 30 mönde waj alle jaor ‘ne kaër hín um klaër te gon paase vùr de kindhajdsóptòcht. As ge d’r vlug baj waort, mönde nòg aojtkiejzen ok. Annèt èn Merie van de Linde 31, han klírázzie, stòffen èn ok ’n hoedezaak. Van Gènd èn Loos ha toew nòg már aën p.k. Bákker Rojmans ha aald zoveul lèkkers in de eetelaazje ston, ’t zien elaën al dí oewe maog umdrèèje. Juuweliejr Rejne 32 kríg ok nòg wél wa ándaacht. Már umdè ge hónger had, liejpte tòch már wír gaow dùr. Dan hadde Van Brussel, al wír ‘nen bákker, èn dan kwaomde óp d’n hoek langs Pikwalle 33; die ha vanalles: braëkgoewd, snoep, rookgerèèj èn dingen um de boel te versiejre.
Baj Jan Bras 34 án de Haagejk, kónne waj in de zommer óns lindebluumkes kwejt. Dor verdiende waj óns kérmesgèld mí. De mooj skoentjes baj Strejbòsse 35 kríggen ok de noddege ándaacht. De skonste eetelaazje wás aald die van Mikkers, wa die vèrregmákte, dor stóm oew kénderverstaand host baj stil. Haël wa tejd hébbe waj mí óns neus tígge die kléén eetelaazje geston. Mí Posse, mí Sintreklos òf Kòrsmes, èn dè allemol in sjeklaa. De vòlgende wás Van Lankvèld, fietse èn nèèjmesienes. Leejo èn Nèlleke va Kòl 36, alwír ‘nen bákker. Piet Paëters 37, de fietsemaoker, dor mósse waj hín mí ónze kepòtte fiets. “nze vádder èn óns moeder han elaën nòg már ‘ne fiets, dus kwaome waj daor nie veul. Baj Mártens kwaome waj as óns moeder ’t stòpgárren óp ha. “ns moeder kwam in diejen tejd nie zoveul in de Straot. In die kriezesjorre ha niemes nie veul aojt te gaëve. “ns moeder kwam místal elaën sóndes már in de Straot. Zoue sukkelde waj óp haojs án.

Toch han we nòg laang nie alles gehad. De vòlgòrde zal wél nie híllemol klòppe, már in ’t Kraojsánd hadde nòg ’n stél kefees, ‘ne klírmaoker, ok wír mí de baën óp tòffel. De pèèrdesláchter 38 nie te vergaëte, èn Jan de Vòs mí z’n busónderneemeng 39. Èn Jan de Klant 40, ónzen bákker in dien tejd. Dor mósse waj géést gon haolen as óns moeder zèèlf mik bákte. ’t Ròggebroud, dè ónze vádder bákte, dor wás gínne géést vùr noddeg. Ónze vádder ha aald zonne pindòl van díg in de kèlder ligge van de vùrrege waëk.
Dan waore waj óp d’n hoek baj Jaones Versteege 41 án ’t kèske. Die wás ok al wír klírmaoker, már haj hiejl ok kefee èn d’n tram die stòpte d’r. Dan hád ie ok nòg ‘nen danszaol, már gedanst hébbe waj d’r kwèlk. Die pláts wás óns bítter bekéénd van ’t rozzekrans bidde vùr Sèffe as die wír ’s bediend waor. Místal twaë kírres in ’t jaor, driej aovende, driej rozzenuudjes. Aojtaajndelek góng ze tòch nòg doud kòrt vùr d’ren hónderdste verjaordág, zon físt hé ze óns nie mír gegeund.
Uurst kwaome waj nòg langs sméd Van der Wejst 42. Mártien va Kèssel ha ’n táksiebedrejf èn Mátje Dénneman lapte de kepòtte skoewn óp. As waj wír ’s ’n riemke van óns skoewn kepòt han, ha haj dè gaow verhólpe. …fkes ónder ’t nèèjmesien èn waj kónne wír vort no skool of no haojs.
Dan kwam de bekéénde boerderééj van Juppe èn Nèlle, òf aajgelek van Sèffe 43, want ok al wás ze bekant hónderd, ze kómmendeerde nòg alles. Ze góng saoves nie te béd vùr de koej óp stal stónne. Ok midden in de zommer nie. As we de Tiejn Gebooj 44 vùrbaj waore, wonde daor de daames Smieth. Die han snoep vùr ‘ne sènt èn die brèèjde zòkken èn kawse tíggen ’n vergoedeng. Dor naëve ha Dirk va Kèssel z’nen handel in sie-gaore. Dor hadde ok de wég no ’t Slötje. Wat ‘r dan nòg kwam wás óns allemol bekéénd, dè waor nèt as taojs.

NOTEN:

1. Riek ging van 1933-1939 naar de Nazarethschool vanuit de Deelse Kampen.
2. Bakker Pennings, hoek Deel – Pandelaar achter ’t kèske. Huis en bakkerij zijn geruime tijd na de oorlog afgebroken om de uitgang van de Deel te verbreden.
3. Mickers, aan de rechterkant van het Kruiseind als men richting kerk liep. Het huis met luiken, schuin tegenover ’t Kèske, waar achterom groenten werden verkocht, staat er nog steeds.
4. Zelfde kant van het Kruiseind, iets verder op.
5. Hoek De Haag – Haageik.
6. Tegenover de uitmonding van de Molenstraat.
7. Het pand tussen de pettenfabriek van Jos van Elten, nu verdwenen en het oude gasthuis, waar later de fritestent van Van den Acker was gevestigd, inmiddels ook verdwenen.
8. De leerlooier, net voorbij het ‘oudste huis’ uit 1677, vroeger Vogels, links van het Fruntegèèngske.
9. óp ‘nen drieklèts: op een drafje.
10. Nazarethschool.
11. Smid Rein van den Crommenacker, Binderseind.
12. De bakkers Van Eenbergen en Theo van Tongeren aan het Binderseind. Van Tongeren aan dezelfde kant als de Nazarethschool.
13. Komende vanaf de Nazarethschool, restaurant pizzeria ‘Al vesuvio’, Binderseind 24.
14. Vroeger een boerderij vlak bij de straat, waar nu, verder van de straat, het grote winkelpand staat, dat onlangs een nieuwe klassieke gevel heeft gekregen (G.Werts).
15. Waar nu de Rabobank staat.
16. Toen Borretplein, nu Ridderplein.
17. Groentewinkel Bekkers, nu Café De Landman.
18. Tabakswinkel voorbij Bekkers.
19. Kleermaker Kandelaars, Ridderplein.
20. Seijkens, naaimachines en schoenen, idem.
21. De Gouden Leeuw, nu Ridderhof.
22. Corstens, nu bloemisterij ‘Johanna’.
23. Aannemer Hendriks, Kerkstraat.
24. Jos Colen Sanitair, loodgieter, Kerkstraat.
25. Koster van de Werff, Kerkstraat.
26. Kapper Clement, hoek Kerkstraat – Virmundtstraat.
27. Slager Gerrits, hoek Virmundtstraat – Nieuwstraat, later Slagerij Brouwers, nu Van Rijssel.
28. Drogisterij ’t Hert, Nieuwstraat. Frans Donkers verkocht ook veeartsenijmiddelen en hield een kampioendekhengst, Bombo geheten.
29. van Ketos: van Cato (na een voorzetsel krijgt een naam eindigend op een klinker een naamvals -s).
30. Jo woonde in het nu witte huis waar later dierenarts Van Bommel zich vestigde met de gevelsteen van Toon Grassens, Nieuwstraat 25.
31. Later Schijvens Mode, Nieuwstraat 31.
32. Juwelier Reijnen, hoek Grootmeesterstraat – Nieuwstraat, tot voor kort drogisterij ”t Kruidvat’.
33. Bakker van Brussel en de winkel van Van Berlo (alias Pikwal), resp. voor en op de hoek Nieuwstraat – Molenstraat.
34. Jan van den Elzen, net voorbij Café Ermers, hoek Molenstraat – Haageijk; beide panden nu afgebroken en vervangen door een parkeerterrein.
35. Schoenmaker aan rechterkant van de Haageijk, komende van de kerk.
36. Afgebroken, waar nu de uitmonding van de Vondellaan is.
37. Nu fiatgarage Peeters, Kruiseind.
38. Paardenslager Snijders, Kruiseind, in het voorste van een rij witte huizen, rechts, komende van de kerk.
39. Jan Vos, oudoom van redacteur W.J. Vos. ‘Janoom’ was de eerste (?) Gemertenaar die een paar bussen bezat. Tot lang na de oorlog had hij in het tweede pand, naast slager Snijders een tabaks- en snoepwinkel, tot hij naar de overkant verhuisde en daar de winkel voortzette tot op hoge leeftijd.
40. Bakker van Zeeland, nu shoarmazaak, Kruiseind.
41. Nu dansschool Van Esch, Kruiseind 87.
42. Naast de dansschool, de Deel.
43. De boerderij van Van den Elzen, aan de rechterkant van de Deel komende vanaf het kèske, tussen Denneman en het huis van Mies Jagers, de architect. Jup en Nel waren broer en zus.
44. ‘De Tien Geboden’, een rij huizen uit de eerste helft van de 20ste eeuw, gebouwd van dezelfde rose betonsteen als het kèske op de hoek van de Deel – Pandelaar.

Bekijk PDF

GH-2001-04 Het Frans Archief II

Niet leunen over de brugleuning

Simon van Wetten

 Ze namen ons wat af, die Fransen, maar ze gaven ook weer wat terug. Processies en andere openlijke godsdienstoefeningen werden streng verboden, maar daar stond tegenover dat allerlei herdenkingen en feestdagen verplicht gevierd dienden te worden. Glorieuse dagen, herdenkingen van beroemde gebeurtenissen uit de Franse Revolutie, werden door de “tambours du village” al trommelend geannonceerd. Ook het luiden der klokken en een eresaluut, afgeschoten door een select gezelschap burgers, dienden de Gemertenaren, die nog maar net de nieuwe tijden binnengestapt waren en daarom een beetje onwennig om zich heen stonden te kijken, duidelijk te maken dat er iets te vieren viel. Zo was er de Dag van de Franse Republiek, en daar zal de gemiddelde dorpeling niet van wakker hebben gelegen. Hoewel, tot ’s avonds laat was er feest en spel voor alle inwoners.
Ook werd la fête de l’agriculture gevierd. De uitbundigheid nam ferm toe nadat iemand had uitgelegd dat dit het feest van de landbouw was, waarbij de harde werkers op het veld moesten worden geëerd! Verrekt, die Fransen vielen een heel hortje mee!
Enige verwarring zaaide de proclamatie van de Franse overheid dat de onsterfelijke dag van de 14e juli op de 26ste (!) dezer maand moest worden gevierd. Dat had natuurlijk met die rare nieuwe maanden van de Fransen te maken. Maar men feestte mee, want wie zal zig niet beweegt gevoelen door de geheugenissen die hij ‘erinnert! De Bastille, stormenderhand ingenomen, en het volk verwinnende op eenen dag zijne regten en vrijhijd die het dispotismus van veele eeuwen gekeetend hield. Was er ooijt schoonder en weerdiger tijdstip om van de republicanische Administratie geviert te worden?
Nog meer verwarring ontstond nadat de Fransen alle getrouwde mensen oplegde om de “Dag van de Egt” te vieren. Nee, niet op je eigen trouwdag, maar altijd op 10 Florial (29 april) was het onontkoombaar om het huwelijksfeest nog eens plechtig te herdenken. Nou ja, de heren der schepping hadden er weinig moeite mee: Hulde aan de Vaders die hun kinderen inboezemen de Liefde voor het Vaderland en de regten van den Mensch. Maar moe werd niet eens genoemd.Het “Feest der Vrijheijd” duurde zelfs twee dagen. Op 27 en 28 juli kregen de schoolkinderen vrij en alle  publieke werkzaamheden zouden – buiten dringende nood – twee dagen stilstaan.Van hogerhand vertrouwde men erop dat iedere weldenkende burger zich onderling en met gepaste vrolijkheid door vaderlands-zedenkundige en broederlijke gesprekken zou vermaken! Minder uitbundig was de herdenking van de drie Franse ministers, die na een bezoek aan een congres in Rastadt, door een Oostenrijks detachement werden “verminkt, in stukken gehouwen en gehakt met sabelslagen”. Op deze herdenkingsdag werd iedere burger gemaand zich te haasten om een offerande op het altaar des Vaderlands te brengen, “giften naarmate uwer vermogens”.
Later in de Franse tijd, toen Napoleon Bonaparte de verworvenheden der Franse revolutie had gedegradeerd tot een soort inruilactie (het absolute koningschap voor het dictatoriaal keizerschap) en het nieuwe hofleven te Parijs zo hovaardig werd dat menig Bourbon in Versailles daar nog wat van had kunnen leren, stonden er in Gemert weer heel andere feestelijkheden op de rol.
Zo wilde in juli 1813 de prefect van het arrondissement Eindhoven van de Gemertse burgemeester weten hoe men in zijn dorp het feest van keizer Napoleon dacht te gaan vieren. “Met spellen die de inwoners normaal ook al spelen”, liet, niet bijster enthousiast, monsieur le maire weten. En al zag het gemeentebestuur heel snel het magere daarvan in, en werden klokgelui en “bals  champêtre”, danspartijen in de open lucht en feestverlichting aan het programma toegevoegd, toch mocht het geheel niet meer dan 100 francs kosten.
De gelijkheid, nog altijd éénderde van waar het in de Franse revolutie om was gegaan, kwam in die bals champêtre weer eens mooi in de etalage. Er waren namelijk, naast het woeste klompgestamp van het gewone volk, nog aparte bals. Eén voor de gemeenteambtenaren en één voor de meest vooraanstaande inwoners.
Best mogelijk dat het maximumfeestbedrag door de hogere overheden was opgelegd. Twee jaar eerder was er al vanuit Aken door de aldaar zetelende Administratie van het Departement van de Oevers van de Rijn een arrest naar Gemert gestuurd, waarin stond dat er niet meer dan 200 francs mochten worden uitgegeven om het feest van de 9e juni te vieren. Die 9e juni was de geboortedag van le Roi de Rome, de koning van Rome, zoon van Napoleon.

Zoals gezegd, de Fransen gaven ons af en toe eens wat, en ze namen ons wat af. Het vaandel van de veelgeroemde godsdienstvrijheid dat zij hadden meegenomen, kreeg na verloop van tijd een steeds valer randje. Eén van de eerste bepalingen die de verkleuring teweeg bracht, dateert van april 1798. Toen moesten alle uiterlijke en openbare tekenen der verschillende godsdiensten worden weggenomen en naar de kerkgebouwen worden getransporteerd. Een maand later werden processies, “die oorzaak gaven tot ongevoegelijkheden, in haarzelve onbetamelijk en tegenstrijdig met de publieke orde” verboden. Overtredingen werden bestraft met een boete van 100 tot 500 livres of een gevangenisstraf van minimaal een maand en maximaal twee jaar. Bij herhaling volgde een tienjarige “knelling”. Bij wijze van schrale troost werd er bij gezegd dat de gewoonlijke “Costuum of dracht” der monniken en priesters nog niet verboden werd.
Maar de mensen van Gemert trokken zich niet al te veel aan van alle bepalingen. Dat bewijst een woedende Franse brief in juli 1798, voorzien van een nóg bozer overkomende Duitse vertaling, waarin onmiddellijke maatregelen worden geëist om te voorkomen dat er nog processies door de straten trekken. Dreigend werd medegedeeld dat elke priester die nog bij een processie mee durfde lopen, zou worden “mis en état d’arrestation”. “In Verhaft genommen!” “In arrest genomen, om vervolgd en door de wettige tribunalen, gelijkvormig aan de wetten, gestraft te worden.” In hun boosheid gingen de Fransen verder dan wellicht oorspronkelijk hun bedoeling was. Hun oog viel op de kruisen op het kerkhof. Kerkhofkruisen? Dat zijn signes exterieurs, uiterlijke tekenen van godsdienst. Weg ermee! Vervolgens werden de geestelijken ervan verdacht “wederspannelingen” te zijn, misbruik makend van hun invloed, uit op ongeregeldheden, vijanden van de goede orde.
Och, wat kon je als geestelijke gebeuren? De gevangenis in? Uit een staat van kosten der gevangenis van Gemert blijkt dat een flink deel van het budget opging aan inentingen, brood, soep, verwarming en beddegoed. En bij het personeel stond, naast de concierge en de cipier, een “garçon de service”, een bediende op de loonlijst. Dat zat wel snor in de Gemertse nor!
En als het echt vervelend werd, dan was daar, wat verderop in de Franse tijd, nog altijd die aardige Lodewijk Napoleon die zo graag gratie gaf. Op 27 oktober 1809 viel er een brief uit Amsterdam op de deurmat van het Gemertse gemeentehuis. “Hier nevens ontvangt Gijlieden Kopij van een Besluit van Zijne Majesteit den Koning”. Het bleek een rappel, een terugroeping, verleend aan Gerit Penninx. Hij was zeven jaar daarvoor door de Gemertse schepenen veroordeeld tot levenslange verbanning, vanwege het stelen van een houten brugleuning.
De één warmt zich aan religie en godsverering, de ander aan een houten brugleuning. In de Franse tijd hadden beide soorten koukleumen reden om schichtig om zich heen te kijken. En u en ik, wij warmen ons aan de verhalen van toen. Eigenlijk staan wij óók handenwrijvend bij dat vuurtje van Gerit Penninx. Dat is nou het mooie van geschiedenis.

En nu maar wachten op een rappel…

Bekijk PDF

GH-2001-03 Gemertsche R.K. Meisjesbond van Drankbestrijding

Pastoor Lambert Poell werd in juli 1915 pastoor te Gemert. In de aanvang van zijn pastoraat over Gemert werd op zijn initiatief welhaast de ene vereniging na de andere opgericht. De variatie was bijzonder groot. Van Hanze- en Boerenleenbank tot Geitenfokvereniging. Eén kenmerk hadden al die verenigingen gemeen. Ze waren allemaal van rooms-katholieke signatuur. Zo ook de Gemertsche R.K. Meisjesbond van Drankbestrijding waarvan op de bijgaande afdrukken van een prentje gewag wordt gemaakt. Dat ook deze ‘bond’ een creatie was van Poell kun je afleiden uit de door deze pastoor zo vaak gebezigde lijfspreuk ‘So goet is Got’. Een lijfspreuk die hij ontleende aan een inscriptie op de poort van de donjon van Gemerts kasteel. De teksten op de prentjes bevatten verder veel in onze ogen nu curieuze informatie. De contributie bedroeg 3 cent per maand. De leden verplichtten zich op erewoord het gehele jaar in geheelonthouding door te brengen. En de leden konden ondermeer 300 dagen aflaat verdienen alleen al door het trachten om dronkaards van hun ondeugd af te houden, etcetera etcetera.
Ton Thelen bezorgde ons als officiële oprichtingsdatum van de Meisjesbond: 28 januari 1917. Hij deelde verder nog mede dat in hetzelfde jaar 1917 Poell ook een Jongensbond in het leven riep en hij het nabij de kerk gelegen café De Korenbeurs aankocht om daarin ‘Het Alcoholvrij Lokaal’ te stichten, bij alle oudere Gemertenaren nog overbekend. Ja, we horen ’t al daar moeten we nog eens op terug komen:
Op ’t Alcoholvrij Lokaal en ’t Stumpke…

Bekijk PDF

GH-2001-03 Donderdagse Mis aan de Zuid-OM

Het gebeurde op één van die woensdagavonden in het gemeentearchief. Een ontdekking! Wim van de Vossenberg verbrak de daar veelal heersende studiestilte. Er lag een grijns op zijn gezicht. “Weet jij wat de Donderdagse Mis is?” vroeg Wim. Op mijn suggestie dat dat wel een Heilige Mis zou zijn die men op donderdagen placht te lezen, begon Wim te lachen. Hij zei dat hij dat ook altijd gedacht had maar dat hij nu beter wist. Hij had een register uit het kerkarchief in zijn handen waaruit duidelijk bleek dat ‘de Donderdagse Mis’ een stuk grond was ergens in de buurt van d’n Beekse Dijk. “Kiek mar,” zei Wim. En ik moest ‘m gelijk geven. ’t Ging over een stuk grond uit 1841. Er stond geschreven: “Donderdagsche Mis: Jan van Dooren geldt sjaarlijks drie vaten rogge in natura uit een stuk zoo wei als bouwland ruim 3 lopensen gelegen tusschen de straat komende van den dijk en lopende na den Stinkert en het erf genaemd Speedonck.
Met de dijk moet de Beekse Dijk zijn bedoeld. De lokatie van de Stinkert in de Broekstraat is bekend. De Speedonk moet ergens gelegen hebben ter hoogte van de huidige rotonde bij de Zuid-Om. En de Donderdagse Mis van toen, moet daar dus ergens in de buurt liggen. Tussen de boerderij van Van de Weijer en de Zuid-Om. Wie had kunnen denken dat de Donderdagse Mis, ook al is dat alleen maar door vluggertjes, nog eens zo druk bezocht zou worden als heden ten dage? Kan iemand ons trouwens de locatie van de Donderdagse Mis bevestigen?

De last die op de hier beschreven ‘Donderdagse Mis’ rustte moet bedoeld zijn geweest voor het lezen of zingen van een Donderdagse Mis in de kerk, daar kun je donder op zeggen. En met een Donderdagse Mis was doorgaans iets bijzonders. Van veel plaatsen is namelijk bekend dat dat missen waren met de uitstalling van het H. Sacrament. Was dat in Gemert ook zo?

Bekijk PDF