GH-2000-01 Nieuwe Gemertse Spelling

Piet Vos

Hoe we de oude Gemertse spelling (OGS) aanpassen aan de Brabantse referentiespelling met behoud van het goede: de nieuwe Gemertse spelling (NGS)

Onlangs verscheen er een boekje over Brabantse spelling: Hoe schrijf ik mijn dialect? Een referentiespelling voor alle Brabantse dialecten1
Het boekje is een werkstuk van twee werkgroepen, nl. uit de Stichting Brabantse Dialecten (Vlaanderen) en het Noord-Brabants Genootschap (Nederland). In deze werkgroep zitten o.a. de woordenboekredacteurs Rob Belemans (KU Leuven), Piet Vos en Jos Swanenberg (KU Nijmegen). De laatste schreef de eindtekst van het het eigenlijke spellinggedeelte. Willy Wellekens (voor Antwerpen en Vlaams-Brabant) en Piet Vos (voor Noord-Brabant) zorgden voor de totstandkoming van de omspellingen van dialectteksten. Het is een praktische handleiding met een uiteenzetting van de principes en met veel spellingvoorbeelden (dialectteksten) uit de provincies Noord-Brabant, Antwerpen en Vlaams-Brabant.
Het boekje werd op 11 november 1999 te Antwerpen op de boekenbeurs gepresenteerd met korte lezingen van Rob Belemans en Piet Vos. Het welkomstwoord werd uitgesproken door Jef De Keyser van de SBD en het slotwoord door Mira Ficq-Weijnen van het Noord-Brabants Genootschap. Uitgeverij Acco verzorgde de organisatie van de presentatie die ook dankzij de aanwezigheid van twee gedeputeerden (van de provincies Antwerpen en Noord-Brabant) en veel belangstellenden zeer geslaagd genoemd kan worden. Ter introductie van de nieuwe spelling in Noord-Brabant werd op 13 november in Tilburg een dialectdictee in de nieuwe Brabantse referentiespelling gehouden voor geïnteresseerden en voor uitgenodigde bekende Brabanders. Gemert viel daar, zoals u weet, met Ad Otten en Wim Vos goed in de prijzen. 

Graag wil ik in het kort de algemene principes van de Brabantse referentiespelling en hun toepassing in dit boekje uiteenzetten aan de hand van enkele schematische overzichten. Omdat het verhaal niet te lang moet worden, beperk ik me daarbij voornamelijk tot het klinkersysteem. Ik wil daarbij laten zien waarin de spelling van het Gemerts Woordenboek verschilt van de Brabantse referentiespelling zoals die in het spellingsboekje voor Gemert is toegepast bij de dialectvoorbeelden (p.p. 45-47) en vervolgens hoe enkele Gemertenaren (Piet Vos in samenspraak met Wim Vos en Ad Otten) zelf hebben bepaald in hoeverre zij de spelling van het Gemerts Woordenboek willen aanpassen aan de Brabantse referentiespelling.

Principes van de Brabantse referentiespelling

1. Gebruikersvriendelijk, dus:
a) gemakkelijk leesbaar: de Nederlandse spelling staat model; dat betekent dezelfde oplossingen voor dezelfde problemen en analoge oplossingen voor verwante problemen die niet in het Nederlands bestaan;
b) gemakkelijk schrijfbaar: dus eenvoud: minimaal aantal tekens en regels, analoge oplossingen, ondubbelzinnige oplossingen, gemakkelijk op schrijfmachine en in tekstverwerkers te realiseren.
2. woordspelling en geen fonetische spelling, dus klemtoon op het woordbeeld, vaak ten koste van de uitspraak, dus:
a) geen assimilatieverschijnselen in de spelling want de regels van de assimilatie kunt u b.v. in een inleiding op het boek geven; niet: /d’m boewr/ maar /d’n boewr/
b) als apart aangevoelde woorden niet aan elkaar schrijven: niet: /d’nónze/ maar /den ónze/ wel: /kaomde/ (kom je; ook mogelijk is: /kaomde ge/ ) omdat de woordvorming (morfologie) daar niet inzichtelijk is.
c) woorden en woordelementen blijven zoveel mogelijk onveranderd in woord- en zinsverband (regel van vormovereenkomst), dus wordt b.v. verstemlozing aan het woordeinde niet gespeld:
niet: /ik hép/ maar /ik héb/
niet: /botskap/ maar /bodskap/
en wordt assimilatie, zoals gezegd, niet toegepast:
niet: /wérksaom/ maar /wérkzaom/
3. Elke betekenisonderscheidende klank wordt steeds voorgesteld door hetzelfde grafeem (teken of tekencombinatie) en één grafeem stelt telkens één klank voor (de spelling van het Standaardnederlands wijkt herhaaldelijk af van dat principe):
a) het is dus niet te vermijden dat we, daar waar het Nederlands één spelling heeft voor bijv. twee fonemen (betekenisonderscheidende klanken) of foneemtypes, we die ene oplossing voor slechts één geval kunnen behouden en dat we voor het andere geval een specifieke oplossing moeten kiezen; de e van de Nederlandse spelling kan schwa (toonloze e), /è/, /é/ en /ee/ voorstellen; de Brabantse referentiespelling gebruikt de /e/ alleen voor de schwa;
b) een ander gevolg van het principe om grafemen aan klanken te verbinden is dat we alleen klanken weergeven die we daadwerkelijk horen. Dus na zoveel mogelijk principe 1 en 2 die we hiervoor bespraken, te hebben toegepast, spellen we overigens alleen de betekenisonderscheidende klanken die men echt hoort. Dat betekent:
niet: /èrwt/ maar /èrt/
niet: /theej/ maar /teej/
niet: /mèrkt/ maar /mèrt/ (markt)

Om het artikel niet te uitgebreid te maken spreek ik hier niet over kwesties als leenwoorden, mouillering of palatalisatie, medeklinkers etc.; in het boekje wordt daar voldoende
aandacht aan besteed.
Het boekje over de Brabantse referentiespelling moet niet als een bijbel, een wetenschappelijke verhandeling etc. maar als een handige, praktische leiddraad beschouwd worden. In de tijd die we verliezen met eindeloos discussiëren over streepjes en komma’s, kunnen we al duizend maal geleerd hebben om ermee te werken: spelling is slechts een conventie. Laat iedereen ervan gebruiken wat hij nodig heeft.

Over de principes van de Brabantse referentiespelling wordt in het boekje verder gezegd: ‘Het is onze bedoeling geweest een spelling te ontwerpen die als referentiekader kan dienen voor mensen die hun dialect willen schrijven. Als zodanig kan ze bijvoorbeeld gebruikt worden door mensen die een dialectdictee willen organiseren, een tekst in dialect willen schrijven of een woordenboek willen samenstellen van hun dialect.’
Deze spelling is overigens niet gemaakt voor het gemak van de taalkundigen (die kunnen beter een fonetisch systeem gebruiken) maar om tegemoet te komen aan de wens van veel mensen die graag een vergelijkbaar spellingssysteem willen om hun dialect te schrijven en te lezen. De gebruikers willen graag een typebare spelling. Natuurlijk moeten we proberen zoveel mogelijk tekens te geven om alle mogelijke betekenisonderscheidende klanken in het gebied te kunnen weergeven, ter plaatse moeten mensen echter maar vereenvoudigingen aanbrengen omdat zij tenslotte beter dan wij het fonologisch systeem ter plaatse kennen. De omspellingen in dit boekje kunnen pas echt goed zijn als ze zijn bekeken door deskundigen ter plaatse. De gegeven omspelling is dan ook soms op te vatten als een eerste poging, zeker als niet door een autochtoon is omgespeld. Vandaar dat er dus overleg is geweest met Ad Otten en Wim Vos om te bezien in hoeverre we de oude Gemertse spelling willen aanpassen.

De spelling van de klinkers en tweeklanken

Ik zal u eerst een schema laten zien van het vocaalsysteem in de Brabantse referentiespelling met voorbeelden uit vier talen. Over sommige van die voorbeelden kan getwist worden, maar de voorbeelden in vier talen samen (+ de IPA-spelling -een fonetische spelling- die hier niet, maar in het boekje wel wordt gegeven) geven een redelijke indicatie van de juiste uitspraak. Iemand die de referentiespelling voor zijn dialect wat betreft een bepaalde schrijfwijze niet precies genoeg vindt, kan in de inleiding met de IPA-spelling aangeven dat de klank b.v. wat meer open of gesloten is, dat de ee een beetje naar de ie gaat etc. of kan dat in woorden erbij vertellen. 

De klinkers in de Brabantse referentiespelling

(zie schema’s)

Laten we nu eens proberen om de spelwijze van de klinkers in het Gemerts Woordenboek te gaan ijken aan de Brabantse referentiespelling in het boekje.
Ik laat nu een aantal schema’s zien met eerst het vocaalsysteem zoals het in de spelling van het Gemerts Woordenboek wordt opgetekend, daaronder de optekening zoals wij die voor het Gemerts in dit boekje hebben gedaan volgens de Brabantse referentiespelling en daar weer onder de door ons gekozen aanpassing. Het streepje onder een klank betekent: verschil met de referentiespelling.
Zoals men ziet in de schema’s A en B is er best veel overeenkomst tussen de oude Gemertse spelling (OGS) en de volgens de Brabantse referentiespelling voor Gemert toegepaste spelling (schema B) in het spellingsboekje.
Als men in Gemert wil vasthouden aan een bepaalde optekening, nuancering, of nóg iets anders wil, kan men zoals in schema A met een onderlijning gemakkelijk aangeven waar men afwijkt van de Brabantse referentiespelling en waarom. Overleg tussen Piet Vos, Ad Otten en Wim Vos leverde voor een voor het Gemerts aangepaste referentiespelling (NGS) het onderste schema C.

Dit laatste wordt dus de vernieuwde Gemertse spelling voor de klinkers. Men ziet dat:
1) de schrijfwijze met de hoedjes [^] niet meer wordt gebruikt (noch van de oude Gemertse spelling, noch van de Brabantse referentiespelling);
2) we /ö/ en /ù/ beschouwen als twee betekenisonderscheidende klanken; vgl. /’t Slötje/ (= Het Slotje) <-> /slùtje/ (= slootje);
3) we de /öö/ hebben aangepast tot /èù/;
4) de /o/ van de oude spelling wordt gewijzigd in de /ó/ en verder wordt de /ò/ van de oude spelling behouden om een oude stijgende diftong (zie hieronder) eenvoudig te kunnen schrijven als /o/.

De volgende schema’s gaan over de diftongen (tweeklanken) en wel de dalende diftongen in het Gemerts. Ik stel die voor in de schema’s die ik voor de vocalen gebruikt heb, al kan dat natuurlijk niet; het is echter alleen maar voor een overzichtelijke vergelijking.

Spelling van de dalende diftongen van het Gemerts

(zie schema’s)

Spelling van de restanten van oude stijgende diftongen in het Gemerts

De volgende overzichten gaan over de dialectspellingen voor restanten van oude stijgende diftongen in het Gemerts (deze kunnen ook het -j- of -w-element van de dalende tweeklank erbij krijgen).
A. Volgens het Gemerts Woordenboek (oude spelling): /î/ en /ô/; met -j- of -w-element: /îj/ en /îw/; /ôj/
B. Volgens de Brabantse referentiespelling zoals voor Gemert toegepast in het spellingsboekje: / ji/ en / wo/; met -j- of -w-element: / jij/ en / jiw/; / woj/; Het zijn fonemen die een goede distributie hebben (vóór r en l, nasalen, labialen, dentalen, velaren en palatalen).
De klanken /wo/ en /ji/ zijn nog restanten van stijgende tweeklanken; daarom worden ze in het boekje met w en j in superscript weergegeven; het zijn in ieder geval geen zuivere monoftongen want je kunt de klank niet aanhouden. In de spelling behandelen we /wo/ en /ji/ echter wel als korte klinkers. Na deze /wo/ en /ji/ en na de /á/ worden de medeklinkers /t/, /d/, /s/, /z/, /n/ en /l/ meer palataal uitgesproken.
Ze worden echter toch als een soort monoftong aangevoeld; je kunt er het -j- of -w-element van een dalende diftong aan toevoegen.
Omdat het voorstel van de Brabantse referentiespelling er niet fraai uitziet en moeilijk te typen is, doen we onder C een ander voorstel.
C. Volgens de voor het Gemerts aangepaste Brabantse referentiespelling:
/í/ (Gímmert); met -j- of -w-element: /íj/ (mí z’n twíje) en /íw/ (wíw);
/o/ (bon = boon; bom = boom); met -j- of -w-element: /oj/ (hoj).

Minimale paren zijn b.v.:
-/míst/ (meest) <-> /mist/ (mist, nevel);
/bítter/ (beter) <-> /bitter/ (bitter);
/wít/ (weet) <-> /wit/ (wit als kleur);
/gíf/ (gaaf) <-> /gif/ (vergif);
-/bon/ (boon) <-> /bón/ (bon);
/bom/ (boom) <-> /bóm/ (bom). Spelling van twee resterende klanken in het Gemerts

Spelling van twee resterende klanken in het Gemerts

A. Volgens het Gemerts Woordenboek (oude spelling): /ôô/ en /ae/

B. Volgens de Brabantse referentiespelling zoals voor Gemert toegepast in het spellingsboekje: /ôë/ en /aë/
Twee ander Gemertse fonemen2 die in het Gemerts Woordenboek gespeld worden als /ôô/ (meer gerond dan /ao/ en /oo/, met een lichte naslag3 en met voldoende distributie om een foneem te zijn) en als /ae/ (een soort tweeklank die begint als a en overgaat in een ee-achtige klank; met ruime distributie) worden in de referentiespelling als respectievelijk: /ôë/ en /aë/ omgespeld. Ze worden dus maar gemakshalve behandeld als klanken met een naslag waarvan het boekje zegt: “Naast de zojuist behandelde tweeklanken kunt u wellicht in uw dialect ook klanken aantreffen, die gevolgd worden door een naslag.3 Indien nodig (wanneer er verschil bestaat tussen woorden met en zonder naslag, die voor het overige hetzelfde klinken) kan de naslag gespeld worden door een -ë- toe te voegen aan de klinker. In het Leuvens spreekt men uil bijv. uit met een korte -oe- met naslag; dat kan dan gespeld worden als /oeël/”.
C. Volgens de voor het Gemerts aangepaste Brabantse referentiespelling:
/ooë/ (brooëd, grooët, looëpe, de z.g. ‘burgeruitspraak’ (de uitspraak zit zo’n beetje tussen /ooë/ en /aoë/); vgl. broud, grout, loup);
/aë/ (twaë, gaër, aën).

Spellingvoorbeelden

Om eens te laten zien hoe nu een zelfde stuk tekst eruitziet in de oude spelling (OGS) van het Gemerts Woordenboek en volgens de voor het Gemerts aangepaste Brabantse referentiespelling (NGS), geef ik hier een stukje uit de vertelling Nie vûr alle lîftèjde uit: Vertellingen aojt d’n Traonpot van Ad Otten (p. 15). En dan zien we dat de verschillen
nou ook weer niet zo groot zijn. 

A. Volgens de oorspronkelijke spelling (OGS), dus ongeveer volgens het Gemerts Woordenboek:
De film van “De Dikke en de Dunne in Afrika” bleek vûr bôvve de vîrtien èn ‘k wás pas dèrtien. Már de Rôje Jan die in ’t Luxor Theater de kártjes verkaocht èn ôk de film drèèjde, mákte ‘r gîn punt van èn dè han waj aajgelek ôk nie verwaacht van Janne.
B. Volgens de voor het Gemerts aangepaste Brabantse referentiespelling (NGS):
De film van “De Dikke en de Dunne in Afrika” bleek vùr bovve de vírtien èn ‘k wás pas dèrtien. Már de Roje Jan die in ’t Luxor Theater de kártjes verkaocht èn ok de film drèèjde, mákte er gín punt van èn dè han waj aajgelek ok nie verwaacht van Janne.
Hier laat ik het bij. Ik hoop dat alle Gemertenaren het met deze aanpassing aan de Brabantse referentiespelling eens kunnen zijn en de vernieuwde Gemertse spelling, de NGS, gaan gebruiken.

Nijmegen 10-2-2000
Piet Vos, redacteur van het Woordenboek van de Brabantse Dialecten (WBD)

NOTEN:

1. Het boekje (ISBN 90-334-4378-3; 80 blz.) is gepubliceerd door Uitgeverij Acco, Tiensestraat 134-136, 3000 Leuven, België. In Nederland is het te verkrijgen via Centraal Boekhuis bv, Culemborg, correspondentie: Hamerveldseweg 86, 3833 GT Leusden.
2. foneem = de kleinste klankeenheid die een betekenisonderscheidende functie heeft
3. naslag = tweeklank die eindigt in een schwa (=toonloze e) Met dank aan Toos Vos-Maas voor de prachtige tekeningen en de ets!

EEN NAWOORD
In een Gemerts Heem aflevering van december 1970 uitte Martien van der Wijst de wens om te komen tot een schrijfsysteem van het Gemerts dialect. En Martien werd op zijn wenken bediend. Reeds in het lentenummer van 1971 werd een dergelijk systeem door Piet Vos gepresenteerd. Piet was kort tevoren aan de Universiteit in Nijmegen afgestudeerd bij prof. Weijnen. De titel van zijn (taalkundige) doctoraalscriptie luidde Het Fonologisch systeem van het huidige Gemerts. Historische achtergrond van de fonemen. Het in die scriptie  ntwikkelde spellingsysteem werd de basis voor waar we vanaf heden zullen aanduiden als de Oude Gemertse Spelling. Want er zal nog vaak naar verwezen worden. De spiering die Piet Vos in 1971 uitgooide is namelijk gretig opgepikt door onder meer Martien van der Wijst maar vooral door Piet’s broer Wim Vos. Hij was de auteur en motor van vele tientallen artikelen in en over het Gemerts dialect. Een enorme schat aan Gemerts taalgebruik is in dertig jaar vastgelegd en onder zijn redacteurschap verschenen ook boeken als Gemertse Woordenlijst (M. v.d. Wijst, 1976), Gedaachte èn Gedeechte (Nic Bout & M. van der Wijst, 1979), De Gemertse handwever, zijn vaktaal en zijn dagelijks leven (M. v.d. Ven & P. Vos, 1981), in 1996 het monumentale Gemerts Woordenboek (W. Vos & M. van der Wijst), en in 1998 Vertellingen aojt d’n Traonpot (A. Otten). Boeken en boekjes die allemaal gretig aftrek vonden. En nu na een dikke vijfentwintig jaar wordt toch afscheid genomen van die in het Gemertse zo langzamerhand vertrouwde (Oude) Gemertse Spelling (OGS). Een eigen spellingsysteem waar de redactie van de heemkundekring aldoor trots op is geweest.
De reden voor verandering is tweeledig
1) ter wille van het verkrijgen van meer eenvormigheid in de schrijfwijze van alle Brabantse dialecten en

2) dat de Nieuwe Gemertse Spelling (NGS) ook wel wat eenvoudiger is. (Red.-Ad Otten)

Bekijk PDF

GH-2000-01 PLoesterdonk 1300 – 2000

Ad Otten

 Inleiding

Aan de Wijnboomlaan in Gemert staat een boerderij waar in het blauw pannendak met rode pannen letters zijn gelegd die de naam ‘Ploesterdonk’ vormen. De boerderij met deze daktekst dateert van 1932/1933. Zij is gebouwd nadat de oude boerderij kort tevoren door brand (augustus 1932) geheel werd verwoest. Jan van de Laar de huidige bewoner en ten tijde van de bouw nog een kleuter heeft nooit anders geweten en gehoord alsdat de naam ‘Ploesterdonk’ pas aan het pand zou zijn gehecht tijdens deze vernieuwbouw. En dat de naamgever de aannemer was geweest. En dat die aannemer Jupke van Zeeland was geweest. ‘Jao,’ lachte Jan tegen mij, ‘èn umdè Jupke awwen opa is moette gaj ons naw mar ‘ns vertélle wa die naom op ons dak beteekent?’ Ik kon Jan meteen verzekeren dat die naam zeker niet door mijn opa zomaar zal zijn verzonnen. Daarvoor was ik een hoeve Ploesterdonk in Gemert al te vaak tegengekomen in oude archiefstukken. En bovendien had ik daar altijd de indruk aan over gehouden dat die naam ook in het heel verre verleden al zo ongeveer thuishoorde op de plek waar je hem nu nog steeds aantreft. Opa Jup moet in de jaren dertig van de twintigste eeuw voor een interessant stukje mondelinge overlevering hebben zorg gedragen was dus mijn voorlopige conclusie. Jan van de Laar had met zijn vraag mijn nieuwsgierigheid naar de herkomstgeschiedenis van ‘de Ploesterdonk’ dusdanig aangewakkerd dat ik hem maar meteen beloofde: ‘Ik züjk ’t aojt Jan!’

Henricus de Ploesterdonc: President van Gemert in 1400

Dat oude namen vaak nog veel verder teruggaan in de geschiedenis dan je verwacht, blijkt ook hier weer eens het geval. Want wie had nu gedacht dat de huisnaam Ploesterdonk in Gemert terugvoert tot zelfs vóór 1400. Dat ook toen al ‘de Ploesterdonk’ lag op de plaats waar we hem nu vinden wordt wel heel aannemelijk als we in de vijftiende en zestiende eeuwse schepenakten opgegeven belendingen, eigenaren en goederen herkennen van de de Ploesterdonk van oudsher aanpalende hoeve ‘Windboom’, welke naam via Wyndboom en Wijntboom verbasterde tot het hedendaagse Wijnboom (en Wijnboomlaan).1 Vanaf de veertiende tot en met de zestiende eeuw nemen de bewoners van de Ploesterdonk ook de familienaam ‘Van de Ploesterdonck’ aan. Zoals ook de buren zich ‘Van de Wyndboom’ noemen. Dat de families ‘Van de Ploesterdonck’ en ‘Van de Wyndboom’ in de late middeleeuwen behoorden tot de elite van Gemert mag geconcludeerd worden uit het feit dat we die beide familienamen bij herhaling tegenkomen in de Gemertse schepenbank. In de jaren zestig van de vijftiende eeuw zien we zelfs ene Willem van Ploesterdonck en ene Alart van Wyntboom naast elkaar zitting hebben in de dan uit zeven personen bestaande schepenbank.2 En in 1400 treedt zekere Henricus van Ploesterdonck naar voren als presidentschepen van Gemert.3

Eigenaren van de Ploesterdonk vanaf 1368

Als oudst bekende eigenaar van de Ploesterdonk kunnen we traceren zekere Diederick Troestgoeds die op 7 mei 1368 een last van een malder raapzaad per jaar vestigt op zijn ‘erfgoed te Ploesterdonc en een beemd aldaar’ ten gunste van de commandeur van Gemert.4 Het is heel goed mogelijk dat deze erflast gezien kan worden als de jaarlijkse voldoening van een door de Duitse Orde aan Diederick verschaft ‘kapitaal’ waarmee hij zich een grondgebied verwerft dat ontgint en/of er ter plaatse een hoeve sticht. Niet lang daarna bestaat die hoeve in elk geval en vóór 1400 is ook de aan die hoeve gehechte familienaam ‘Van de Ploesterdonk’ in Gemert gemeengoed geworden. Want dat laatste mogen we toch wel concluderen uit het gegeven dat de president-schepen van Gemert, zich van die naam bedient. Mogelijk is hij de zoon van de eerder genoemde Diederick Troestgoeds die vooralsnog als ‘stichter’ van de hoeve Ploesterdonk kan worden aangemerkt. Eeuwenlang zal de familienaam ‘Van de Ploesterdonk’ in Gemert een bekende klank blijven behouden. Er ontstaat zelfs een tweede en mogelijk zelfs derde familie ‘Van de Ploesterdonk’ die geen familie van elkaar zijn. Want nadat in 1475 zekere Jan Aerts van de Vondervoirt ‘huys en hove op Ploesterdonck’ in eigendom heeft verworven dan zien we in de archieven diens kinderen de familienaam van hun vader inruilen voor die van ‘Van Ploesterdonk’.5

Tweedeling Ploesterdonk in 1604

Dat ‘de Ploesterdonk’ meer bestrijkt dan alleen maar een huis en hof blijkt overduidelijk uit een akte uit 1560 wanneer Aert van Ploesterdonk afstand doet van zijn eigendomsrechten op ‘huys ende hoef gelegen op de Ploesterdonck rontsomme in den erf besloeten in Ploesterdonck’.6 Aan dit oorspronkelijke erfgoed wordt vervolgens geknabbeld als in 1586 een kwart van ‘de beemd in de Ploesterdoncq’ over gaat in handen van de Commanderij van Gemert. In 1604 wordt daarna bij ‘een scheidinghe ende deilinghe tusschen d’erfgenamen’, dat wat er nog resteert van het oude erfgoed, in tweeën gesplitst.7 Op grond van het feit dat er bij deze scheiding sprake is van twee gelijkwaardige delen zal kort na de opsplitsing naast ‘het oude huys ende hofstad’ een nieuwe hoeve zijn gebouwd. In de tweedeling van 1604 ligt in elk geval de oorsprong van de twee boerderijen – naast elkaar en in grootte en omvang identiek ogend – die zijn gelegen aan de noordzijde van de huidige Wijnboomlaan. Het meest westelijke kan worden aangemerkt als ‘de oude hoeve’ en dat is ook het pand dat de naam ‘Ploesterdonk’ tot op de dag van vandaag heeft weten te behouden.

Familienaam uitgestorven in 1920

De familienaam Van (de) Ploesterdonk blijft in het Gemertse bestaan tot in de eerste decennia van de twintigste eeuw maar vanaf de zeventiende eeuw is die niet meer (persé) gekoppeld aan bewoning van één der hoeves op de Ploesterdonk. Zo staat ten tijde van de invoering van het kadaster (1832) als eigenaresse van de (oude) hoeve Ploesterdonk te boek de weduwe van Antonie Theodorus Pennings. En het is wellicht een vermeldenswaard gegeven dat de percelen dan worden omschreven als bestaande uit ‘huis, schuur, erf, hof, bouw- en weiland in totaal ter grootte van 2,4386 hectare’.8

In de negentiende eeuw zijn er nog meerdere gezinshoofden ‘Van de Ploesterdonk’ in Gemert woonachtig, maar geen van hen woont op de Ploesterdonk zelf. Op het eind van de eeuw blijkt het echter nog maar dun gezaaid met ‘Van de Ploesterdonk’s’ in Gemert. Het geslacht en daarmee de familienaam staat op uitsterven. In 1906 sterft uiteindelijk de laatste mannelijke en in 1920 de twee laatste vrouwelijke naamdragers.9 Bij de volkstelling in 1947 komt de familienaam nergens in Nederland meer voor.10 Of door emigratie misschien toch nog ergens ter wereld de naam ‘Van de Ploesterdonk’ gedragen wordt is verder niet onderzocht.

Ploesterdonk met de pannen van Jupke’s

Een dikke tien jaar na de dood van de laatste ‘Van de Ploesterdonk’ in Gemert bleek ook de oorspronkelijke locatie van die naam nog steeds bekend. In elk geval bij Jupke van Zeeland. Tot omstreeks 1930 was Jupke melkboer geweest. Maar omdat noch zijn dochter, noch zijn zoon ‘zijn’ melkhuis zouden voortzetten en zoon Jac al voor het timmermansvak had gekozen had Jup doen besluiten om de losstaande koeienstal achter zijn huis aan het Binderseind te verbouwen tot timmerwinkel en aannemerij. De eerste echt grote klus was een nieuwe boerderij te bouwen op de plaats van de in de zomer van 1932 afgebrande boerderij van Han ‘Tomaskes’ van de Laar. Jup kende ‘de Tomaskes’ van jongsaf en Han moet hij er indertijd van overtuigd hebben dat de naam Ploesterdonk bij hun boerderij hoorde. Met blauwe en rode pannen heeft Jupke vervolgens voor een interessant stukje overlevering zorg gedragen. Of Jup ook enig idee heeft gehad waar de naam Ploesterdonk zijn oorsprong aan ontleent is niet bekend. Jup stierf vrij plotseling na een ‘bezetting’ in 1939.

Wat betekent Ploesterdonk?

Duidelijk is dat de naam ‘Ploesterdonk’ gevormd moet zijn uit het naamdeel ‘ploester’ en het naamdeel ‘donk’. Het vrij veel gebezigde ‘donk’ staat algemeen bekend als ‘verhoging in het landschap’. Maar ‘ploester’, wat mag dat toch wel betekenen?
Een prachtige bron voor onderzoek naar de betekenis van oude namen of woorden blijkt telkens weer het in 1862 begonnen en in 1998 met het verschijnen van het 29ste deel eindelijk afgeronde Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT). Het WNT mag beschouwd worden als een historisch woordenboek dat de woordenschat van het Nederlands beschrijft vanaf 1500 tot in de eigen tijd.

Ploesteren, plukken, plunderen en pluizen

Voor ‘ploester(en)’ wordt daar verwezen naar ‘pluister(en)’. En onder dat laatste vinden we een drietal mogelijkheden waaruit het niet zo eenvoudig blijkt een keuze te maken.
– Gewezen wordt op een in Groningen bekend gezegde ’t Is hier nait pluuster dat de mooie betekenis voor onze Ploesterdonk op zou leveren van ‘een donk waar het veilig, zuiver en in orde is’.
– De betekenis zou echter ook precies het tegenovergestelde kunnen zijn, want pluisteren (of ploesteren) werd oudtijds ook gebruikt voor plukken, roven en plunderen. In welke betekenis het voor komt in teksten van onder meer Bredero (‘Zij pluysterden haer van ghelt, van kleeren en van kasjacken’) en Van Zuylen (‘zijnde also de geheele stadt ghepluystert ende gheplondert)’. Vermeldenswaard is zeker ook de tekst van Anna Bijns: ”t goet is gemeene; hier duer elck pluystert als kersten bruerkens van Judas reghele’.
– En tenslotte is er nog een derde maar m.i. wat te ver gezochte betekenis, die zou staan voor stormachtig en wind(er)ig. In het WNT wordt een gezegde geciteerd uit ‘Groningse overleveringen’ van Ter Laan: ‘Wie hebm van ’t haarst (= dezen herfst) veul pluuster had!’ En dan dwalen de gedachten van de auteur van dit artikel af naar de pluusters (pluizen) die in de nazomer en herfst bij stormachtig weer over de Ploesterdonk waaien en afkomstig zijn van het waaienbomenhout rond de westelijk van de Ploesterdonk gelegen hoeve Wijnboom alias Windboom…11

Zonder andere betekenissen uit te sluiten is mijns inziens de meest aannemelijke die van dat de naam Ploesterdonk moet zijn ontstaan in de periode dat de gemeentenaren van Gemert op deze droge nog onbebouwde en niet in cultuur gebrachte ‘donk’ in het overstromingsgebied van de Aa (beneden Koks), roofbouw pleegden. Als synoniem voor Ploesterdonk kan in het Nederlands van vandaag dan ‘Pluk- of Plunderdonk’ worden opgevoerd.

Samenvattende conclusie

Het ligt eigenlijk wel voor de hand dat de Duitse Orde in de periode liggende tussen de verwerving van de volledige soevereiniteit over Gemert (in 1366) en de bouw van het kasteel (na 1392),12 de ontginning van braak liggende woeste gronden en de stichting van nieuwe hoeves (opnieuw) flink zal hebben gestimuleerd. Ploesterdonk, in of kort voor 1368, lijkt daarvan één der vroegste voorbeelden. De ontginning van Ploesterdonk moet een succes zijn geweest. Al vóór 1400 treedt in Gemert een man naar voren die zich tooit met de naam Van Ploesterdonk en die we in Gemert zien optreden als presidentschepen.
In 1604 wordt de hoeve gesplitst in tweeën. Tot in de negentiende eeuw blijft de familienaam ‘Van de Ploesterdonk’ een bekende klank in het Gemertse behouden. De familienaam is dan echter al lang niet meer gebonden aan de oorspronkelijke locatie. In de eerste decennia van de twintigste eeuw sterft het geslacht uit. En wanneer in de zomer van 1932 de boerderij op de locatie van de oude hoeve Ploesterdonk door brand wordt vernield is de naam van die locatie bijna vergeten. Aannemer Jup van Zeeland brengt die naam echter met verve terug in de nieuwbouw. Iedereen die nu in Gemert een beetje bekend is weet de Ploesterdonk te liggen. Want anders ‘hèdde ‘w ooge toch wèl in ‘w tès gehad!’

NOTEN:

1. Ad Otten, Hoeve Hazeldonk van 1326 tot heden, Gemerts Heem (GH) 1979, nr.1; idem, Van Windboom tot Wijnboom en terug, GH 1983, p.65 e.v.
2. RA Den Bosch – Kommanderije Archief Gemert (KADOG) invnr.2 f.59v-60 nr.91 (regestnr.344).
3. RA Den Bosch – KADOG invnr.2 f.45-46 nr.72 charter dd 4.5.1400.
4. RA Den Bosch – KADOG invnr.785 akte van verkoop d.d. 7-5-1368.
5. RA Den Bosch – Gemert R96 f.102 dd 10.9.1475; Gemert R102 schepenakte dd 4.2.1531 Lysbet en Geertruyden Jans van Ploesterdonck, kinderen van Jan Aerts van de Vondervoirt.
6. RA Den Bosch – Gemert R107 f.39 dd 3.2.1560
7. RA Den Bosch – KADOG invnr.786; Gemert R112 f.91 dd 5.1.1604
8. Kadasterminuutplan Gemert – Sectie I nrs. 562 t.e.m. 566.
9. Gemeentearchief Gemert – Overlijdensregister 1906 akte 58: Andries vd Ploesterdonk; Overlijdensregister 1920 akte 33 Anna vd Ploesterdonk weduwe van Johan Willem Maas, akte 90 Petronella vd Ploesterdonk weduwe van Johannes de Kleijn (dd 8-11-1920)
10. Gechecked zijn alle delen van ‘Nederlands Repertorium van Familienamen’ waarin men de namen vindt die bij de volkstelling van 1947 zijn genoteerd.
11. WNT blz.2844 Pluis: f) Voor den zaadrok (een kuif van wollige draden, die de zaadkorrel omgeeft) bij wilgen en populieren.
12. Ad Otten, De vestiging van de Duitse Orde in Gemert 1200-1500, Gemert 1987.

Persoonlijk nawoord: Mijn opa Jup heb ik nooit gekend, ik heb ook nooit gehoord dat hij behalve boer/aannemer ook historicus was. En ik ben ‘r nou eigenlijk toch wel ’n beetje trots op. Met dank aan Jan van de Laar van de Ploesterdonk!

Bekijk PDF

GH-2000-01 Tis Krimmeneel – Diefstal in de kapel van Handel

Wim van de Vossenberg

 In zijn boek Het Gemertse weversoproer van 1849, beschrijft Henk Giebels op boeiende wijze de woelige periode die Gemert beleefde in het midden van de vorige eeuw. Armoede en hongersnood, die zich manifesteerden in Nederland en andere delen van Europa, lieten zich ook gelden in Gemert met o.a. als gevolg een toenemende criminaliteit. Een groot aantal van de misdrijven hadden betrekking op voedseldiefstal.

Anselmus Smits, wever, 31 jaar oud, en Joseph van Brundel, timmerman, 48 jaar oud, werden in 1848 opgepakt op verdenking van diefstal van twee schapen in de nacht van 1 op 2 maart. Niet ver van de schapenstal slachtten zij de twee schapen en namen het vlees en de vachten mee naar huis. Anselmus en Joseph werden voor dit vergrijp in ‘s-Hertogenbosch tot een tuchthuisstraf van vijf jaren veroordeeld. Een jaar eerder bleek Anselmus Smits ook al veroordeeld wegens diefstal.1

De diefstal in de kapel

In de nacht van 17 op 18 april (2e – 3e paasdag) 1854, omstreeks middernacht, werd er ingebroken in de kapel van Handel. De inbrekers hadden van tevoren een ladder ‘geleend’ uit de open schuur van Klaas Hoevenaars (bewoner van de ‘Oude Kluis’, Pastoor Castelijnsstraat 33). Met behulp van deze ladder klom men naar een van de ramen in de noordgevel. Daar werden vervolgens 10 ruitjes uit het lood genomen zodat een persoon er doorheen kon klauteren. Met een touw, aan een raamstijl vastgebonden, kon de inbreker zich in de kerk neerlaten. Waarschijnlijk is vanuit de kerk de buitendeur geopend om een tweede persoon binnen te laten. Daarna konden de inbrekers hun slag slaan.
Hun oog was gevallen op de Mariatroon met het genadebeeld, die toen nog midden in de kerk stond. Het slot van de glazen kast, met daarin het Mariabeeld, werd met een beitel opengebroken en ze beroofden de Mariatroon van: ‘Het beste witte kleed van O.L. Vrouw, twee zilveren kroontjens van het Moeder Godsbeeld en van het Kindeke, een zilveren schepter, een oud gouden kruisje met schuifje’. In zijn verslag aan de bisschop schrijft rector de Wit dat ‘het hoofd van het beeldje is gebroken, daar het kroontje met eenige schroeven vastgeschroefd was’. Waarschijnlijk bedoelde De Wit dat het hoofd geschonden raakte bij het losrukken van de vastgeschroefde kroontjes. Daarnaast hadden de dieven ook ‘het bekleedsel van het tabernakel, waarin een Alziende Oog in het goud geborduurd was, losgerukt en ook mede genomen’.
Op 18 april, ’s morgens werd de ladder op de grond aan de noordgevel aangetroffen en braaksporen van een breekijzer of beitel in de deur van de sacristie. Blijkbaar had men zich eerst via de deur toegang willen verschaffen tot de kerk.2

Tegen de lamp

Op 26 april werden Anselmus Smits en Peter van Bree gearresteerd wegens landloperij door de Boxtelse marechaussee. Anselmus was toen krap een jaar uit het tuchthuis ontslagen. Verborgen onder hun kielen trof de marechaussee een breekijzer en twee beitels aan. Smits had het breekijzer en een beitel met een touw om zijn nek hangen. Beide landlopers verklaarden tegen de marechaussee dat men op weg was naar de burgemeester om het aldaar in te leveren. De wijze waarop de twee mannen het gereedschap bij zich droegen deed de marechaussee iets anders vermoeden. Anselmus Smits en Peter van Bree hadden hun kosthuis in Den Bosch, bij Gijsberdina van den Berg. Was het simpel loslippigheid of waren er andere reden? In ieder geval vertelde de hospita aan een van de latere getuigen dat haar inwonende gasten een diefstal in de Handelse kapel op hun geweten hadden. Ook wist ze van het touw dat de inbrekers aan het raam hadden laten hangen en waren volgens haar ‘de belegsels van de klederen (van het beeld) vals’. Volgens Gijsberdina waren de kleden bij Fort Isabella (Den Bosch) in de grond gestopt en was Peter van Bree naar Den Haag afgereisd om daar de buitgemaakte zilveren voorwerpen te verkopen bij ene Joseph Huijsmans. Op 6 mei werden bij Fort Isabella twee zijden lappen uit de grond gehaald. Bij de inbeslagname door de politie verklaarde ze dat ze die van Anselmus Smits had gekregen.

Tegenstrijdig

Anselmus Smits en Peter van Bree werden in Eindhoven in het huis van bewaring vastgezet. Tijdens deze detentie zou Anselmus de diefstal opgebiecht hebben aan Joseph Lamsgaart (niet duidelijk welke functie Lamsgaart in het huis van bewaring had) met allerlei bijzonderheden die overeenstemden met de eerder gemelde details. Later, tijdens de rechtszitting, zou Smits dit overigens weer ontkennen. De alibi’s van beide delinquenten waren ook niet geheel sluitend. Smits zou de hele paasweek in Den Bosch geweest zijn, later verklaarde hij dat hij op 2e paasdag in Schijndel was. Van Bree was in Den Bosch gebleven maar gaf later toe dat ze gezamenlijk waren uitgegaan. Smits kon zich overigens niet meer herinneren waar hij de nacht van de diefstal uithing. Hagenaar Joseph Huijsmans bevestigde het verhaal van Gijsberdina van den Berg over de reis van Peter van Bree naar Den Haag. Van Bree ontkende aanvankelijk zijn reis naar Den Haag maar wist later te vertellen dat hij naar Den Haag was geweest om ‘naar den welstand van Huijsmans te komen vragen’. De gereedschappen die op Smits en Van Bree gevonden werden, en volgens hen bestemd waren voor de burgemeester van Boxtel (?), waren volgens getuigedeskundigen gebruikt bij de inbraak in Handel. De maten van de beitels en het breekijzer stemden overeen met de braaksporen.

In naam des konings regtdoende….

Op 11 december 1854 werden Anselmus Smits en Peter van Bree door de Eindhovense arrondissementsrechtbank schuldig bevonden aan de diefstal ‘bij nagt met braak en inklimming door meer dan een persoon gepleegd op eene plaats die niet als bewoond huis wordt aangemerkt of daarmede gelijkgesteld’. Bij het vonnis werden de eerdere veroordelingen als verzwarende omstandigheden meegewogen. Derhalve werden zij veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en acht maanden. Gijsberdina van den Berg werd als medeplichtige aangemerkt door het gestolen goed te helen en te verbergen. Zij kreeg een straf van 5 jaar opgelegd.
Gezamenlijk werden ze ook aangeslagen voor de proceskosten van ƒ 121,95. Het gestolen goed werd aan de rechtmatige eigenaar teruggegeven en het inbraakgereedschap veroordeeld tot vernietiging.3 Op 24 januari 1855 diende voor de arrondissementsrechtbank te ‘s-Hertogenbosch het appèl dat de veroordeelden tegen het vonnis aantekenden. De rechter in ‘s-Hertogenbosch bevestigde echter het vonnis en ander maal werden de veroordeelden aangeslagen voor appèlkosten ad ƒ 126,63.4

Een staartje…

Zoals eerder vermeld deed rector De Wit verslag aan zijn bisschop waarbij hij ook schreef dat het hoofd ‘gebroken’ was. Blijkbaar was hier onduidelijkheid ontstaan aangezien het bisdom in een brief aan rector Van de Laarschot, 1889, opmerkt dat De Wit in zijn schrijven niet vermeldde dat het hoofd verdwenen zou zijn. Blijkbaar is er in die tijd discussie geweest over de authenticiteit van het Mariabeeld, althans van het hoofd ervan. Het bisdom eindigt de brief dan ook met de opmerking ‘wij vinden het mitsdien raadzaam alles (m.b.t. de authenticiteit) eenvoudig status quo te laten’, kortom wij praten er niet meer over.5

NOTEN:

1. Henk Giebels, Het Gemertse weversoproer van 1849, Gemert 1999, p. 26 e.v.
2. Archieven Parochie Handel: Ziel- en afleesboekje, begonnen in 1718 door Rector Luijten, p. 13, verslag van de diefstal door rector De Wit; Correspondentiemap brief d.d. 2-5-1889 van bisdom aan rector Van de Laarschot; idem brief d.d. 21-4-1854 van bisdom aan rector De Wit.
3. RANBr. 116.01.03 Boek 23 Rol 2688 no. 2690 dd. 11 december 1854
4. RANBr. 116.01.01 Boek 85 Rol 2164 no. dd. 24 januari 1855
5. zie 2

Bekijk PDF

GH-2000-01 Het Gemerts Schepenprotocol – deel III

Simon van Wetten

Lang geleden, in de tachtiger jaren van de 20ste eeuw, begon ik met stamboomonderzoek. De stamboom van de Van Wettens zou ik, zo was mijn aanvankelijk streven, tot Adam aan toe blootleggen. Maar toen ik Darwins tijdgenoten in mijn voorouderlijke lijn passeerde, stuitte ik op schier onleesbare krabbels. Ik schreef mij daarom in voor een cursus Oud Schrift, die in het gemeentearchief van Helmond, door de toenmalige archivaris Flip van Maarschalker-Weerdt, met verve en kettingrokend werd gegeven. Tijdens de laatste bijeenkomst stelde iemand voor om dóór te gaan. Zes van de ruim twintig cursisten wilden dat wel. Op het eind van de daarop volgende ‘gevorderdencursus’ zei opnieuw iemand: “We gaan dóór.” De resterende vijf lazen op den duur alles: inktvlekken, restanten van middeleeuwse niesbuien, handschriften van Parkinsonlijders (paralysis agitans), noem het maar op. De andere vier heren déden iets met hun vaardigheid. Ik herinner mij nog dat één van hen een kenner was van zeer oude Duitse postzegels, met Gothische letters.
Maar ik deed niets. Totdat Flip zei: “Ik ben een Van Wetten tegengekomen in het Helmonds schepenprotocol. Als jij de kopieën mee naar huis neemt en transcribeert, dan dring je door tot de diepste wortels van je stamboom en wij hebben er hier op het archief ook nog wat aan.”
Het bleek het begin van een acht jaar durende queeste. Prachtig werk, want je leert zo’n laat-middeleeuwse “stad” (plusminus 2300 inwoners) zo goed kennen, dat je het hele project als een soort teletijdmachine zou kunnen beschouwen. Echter, mijn hart ging altijd uit naar de geschiedenis van Gemert. Omdat mijn vader, lid van een rasechte Gemertse familie, een baan in Amsterdam had, bracht ik slechts een deel van mijn tijd in Gemert door. Juist daarom leerde ik alles wat Gemert te bieden had, zeer te waarderen.
Zodoende ben ik nu al weer ruim vier jaar bezig met het Gemerts schepenprotocol. De tienduizendste akte is inmiddels ‘gepasseerd.’ Het blijft prachtig werk. De combinatie van (een kopie van) een oude akte, een tekstverwerker en kilo’s inlevingsvermogen (mijn vrouw noemt het fantasie) vormt nog steeds een prima machine voor tijdreizigers. In de inleidingen van de transcripties noem ik de bulk van al het materiaal ‘de kiezelstenen.’ Maar ik beloof dan tevens om van de diamantjes tussen de kiezelstenen bij tijd en wijle verslag te doen in “Gemerts Heem.” Hier volgt derhalve deel III.

Beroepen

We weten allemaal wel dat onze streken in de middeleeuwen een typische agrarische maatschappij vormden. Dus op een verdwaalde smid, timmerman, herbergier of cremer (marskramer, koopman) na was iedereen teulman, boer. Toch blijkt uit de schepenprotocollen dat er alleen al op het kasteel een heel scala aan beroepen vertegenwoordigd was. Bekend is de rentmeester, die voor de commandeur de landgoederen en andere bezittingen beheerde. Maar er was ook een scheffenaer, eigenlijk ook een soort rentmeester, misschien wat meer een huisbestuurder of hofmeester. In 1601 is ene Peeter Henrix stalmeester op het huis van Gemert. En in 1603 verschijnt Jan Lamberts voor de schepenen en noemt zich becker op het huis van Gemert. Verder maakte de commandeur gebruik van de diensten van knechten, zeg maar soldaten en ook was er een vorster in het dorp, een voorloper van de dorpsveldwachter of, oostelijk van hier, van de boswachter. In de volgende akte komen zij in actie:

Willem Eymbrechts soen die men die IJsserman noemt, heeft binnen Gemert een mes gebruikt (zo kom je aan je bijnaam). De breuk (boete) heeft Willem ontvloden en de knecht van de landcommandeur heeft hem achtervolgd en opgebracht naar het vorsterhuis van Gemert.

In 1552 vertelde Jan Jacops dat hij eertijds portier van het huis van Gemert was en Jan Becker, anders dan wat zijn naam doet vermoeden, fourneerde het wild voor de maaltijden op het kasteel; hij was in 1555, het jaar waarin Karel V aftrad als keizer, de jeger des huijs van Gemert. Bartholomeus Emonts was den Bouknecht op het kasteel en of we het onder de beroepen mogen scharen weet ik niet, maar Aelke van Eijsden stond in 1561 te boek als de moeder op ’t Huijs van Gemert.

Buiten de muren van het kasteel zijn ook nog wat buitenissige beroepen te noteren. Merten de Voest was in 1518 koijman (koeieman) tot Binderen en hij beheerde dus de koestal van de adellijke nonnen aldaar. In 1515 komen we Willem die Volre tegen, die trots vermeldt dat hij in zijn tijd knaep van het Sint Kathelinegilde binnen de stad van ‘s-Hertogenbosch was. De meest toepasselijke naam is die van Dierick Schrijver, die, eveneens in het begin van de 16de eeuw, als secretaris voor de Gemertse schepenbank de pennenveer hanteerde, waarvan u en ik nu de (pennen)vruchten plukken.

Prijzen

Wat kon je vijfhonderd jaar geleden met een gulden doen? De volgende impressie maakt dat duidelijk:
– Een koe: 6 gulden min 5 stuivers (in 1501), 24 gulden (in 1600). Het prijsverschil kan aan de eeuw tijdsverschil, maar ook aan de kwaliteit van de runderen in kwestie hebben gelegen. En soms leken de koeien trouwens wel voor niks: De schout vroeg aan Jen van Boert: “Waar heb je die koe gehaald?” En dat Jen toen zei: “In de hof van Jan Corstiaens.” En dat de schout toen zei: “Wie heeft u dat geraden?” En dat Jen toen zei: “Dat heb ik mezelf geraden.” (Een conversatie uit 1524!)
– Veertig schapen: 16 gouden Peters (een Peter is ook een gulden).
– Acht bijenstokken: 16 Peters.
– Ymen (dat zijn ook bijen): 19 Rijnsgulden.
– Spijkers: per honderd een braspenning (ongeveer 6 cent).
– Zeilen op de molenwieken: een malder (ongeveer een halve mud) rogge.
– Een malder rogge: 15 Peters.
– Twee hoeven (onbelast, met zeer goed land): 4100 Carolusgl.
– Twee paar schoenen (hooghschoenen): 3 gulden. Dat moeten wel stevige stappers zijn geweest, want ik ben ook een prijs van 4 stuivers tegengekomen, voor één paar schoenen weliswaar, maar je kreeg er nog een hoed bij.
– Een gelezen mis: een halve stoter (een munt van steeds verschillende waarde).
– Een gezongen mis: een stoter.
– Een Philippusgulden = 27 stuivers.
– Een Keijsergulden = 21 stuivers.
– Een Gouden Leeuw = 48 stuivers.
– Een Dobbelen Keijsergulden = 32 stuivers.
– 12 Philippusgulden = 16 Rijnsgulden.
Verder had je nog – ik vermeld dit voor de Euro-adepten – een blanck, een oude groote, oortgens, penningen, moerkens, deniers, negenmennekens, vuureijsers, Franse cronen, roesenoebels, Henricusnoebels, ducaten en dobbelducaten, souvereinen, Hollandse daalders, matten, hoetgens, Vlaamse nobels, Vlaamse placken, gouden realen en Gelderse rijders en ga zo maar door.

Woorden en begrippen

Taal is aan verandering onderhevig. U en ik weten dat van vóór het Groene Boekje, en de menschen van voor de oorlog kunnen daar nog meer over vertellen. De protocollen puilen uit van woorden die wij niet meer kennen of gebruiken. Een hele kleine bloemlezing:

Heerke en vrouke: opa en oma.
Nijkijnder: schoonzonen, -dochters.
Uuijtsetsel: uitzet.
Vermombert: onder voogdij (vrouwen en mannen tot 25ste jaar).
Ganckbaer geld: echt, goed geld, dat van hand tot hand gaat.
Heijmaet: het recht om hei te maaien, meestal een dag per week.
Scupstoel: (overdrachtelijk) op de schopstoel zitten, elk ogenblik kan er iets vervelends gebeuren. Oorspronkelijk was de veroordeelden met de handen op de rug omhoog geslingerd werden.
Pijntasseboeck: een pitancie is een tractatie, een uitdeling van eten en drinken, en de pastoor hield in een boek de administratie van deze bedeling bij.
Oeverman: de opperscheidsrechter van de mindelijcke peijsmakers, vredestichters bij conflicten.
Sitteke, achter niet geplenckt: een zetel met een gesloten kistje of kastje er onder, maar dit speciale exemplaar was dus niet helemaal intact.
Tuyn: tuin. Niet opmerkelijk? Nou en of! Altijd werd een tuin aangeduid als hoff. Slechts één enkele keer (even los van het Gemertse toponiem Boontuijn) ben ik dit woord als aanduiding voor een stukje grond bij het huis tegengekomen.
Bastardije: het recht van de heer, de (land)commandeur, om in te grijpen in het erfrecht van onechte kinderen, van de bastaarden. Zo was ene Ansem van Wel in 1508 woonachtig aan de Beverdijk. Toen hij stierf, en nadien Ansems vrouw, heeft heer Jan Matteliaen van Eynatten, landcommandeur en heer tot Gemert, zijn hand geslagen op de goederen die Ansem in zijn leven bezittende was. Dit uit kracht van bastardijerechten. Maar o, feodale onrechtvaardigheid. Halverwege de 16e eeuw verwekte heer Wijnant van Eijnatten, commandeur van Gemert, vijf kinderkens bij Katelijne, dochter van Gerit Valx. Hij was niet met haar getrouwd, maar bezocht haar blijkbaar regelmatig en zorgde voor een aardig onderkomen voor Katelijne, namelijk het huis ‘bij den Hubert’ in wat nu de Ruyschenbergstraat is, ongeveer op de plaats waar de Latijnse school staat. In 1570 vernemen we, na het overlijden van heer Wijnant: “Hoewel het hier gebruik en recht is dat de natuurlijke en bastarde gueden na haar sterven aan de heer zullen terugvallen, is nu door de edele en gestrenge heer Johan van Ghoer, landcommandeur der Ballien Biessen, om bede wille, goeder heeren ende vrienden en met de overweging dat de kinderen dan beter opgroeien, vergund en toegelaten dat, indien enige der kinderen (van heer Wijnant en Katheline) mochten overlijden, de anderen, de levenden dan in de nagelaten bezittingen mogen delen.”

Hoe zag Gemert er toen uit?

De laatmiddeleeuwse dorpsplattegrond van Gemert krijgt dankzij de mededelingen in de schepenprotocollen steeds meer contouren. Een paar aardige voorbeelden: Het dorpse karakter werd benadrukt door het feit dat er in 1514 een hoeve bij de kerk stond. Een hoeve met beesten! Ook in de buurt van de kerk woonde Lenart Falx, die achter zijn huis een wijngaard én een grote kastanjeboom had, een combinatie die me voor de rijping der druiven niet zo bevorderlijk lijkt. Een stukje van de Merckt wordt uitgetekend door een schepenakte uit 1601 waarin een huis aan die Markt in tweeën werd gedeeld. Het ene deel wordt omschreven als het noordwaartse einde aan de Merckt, neven des heerenerf en de gemeijnstraet. De koper zou hebben de hoogkamer met de middelwand, maar dat was niet zeker; er kon van “des Ordens wege” protest komen omdat die hoogkamer wellicht op grond van de Duitse Orde was gebouwd. Het andere, zuidwaartse deel, lag neven de gemeijnstege en het Cappellaenshuiske en de gemeijnstraat. Dus het handelt hier naar alle waarschijnlijkheid over het huidige “De Keizer”-perceel op de hoek van het Ridderplein en de Kapelaanstraat. Waar de Beek (de kasteel-Rips) het huidige Binderseind kruist, stond een herberg met schuur en erf, met – zo vlak bij het kasteel – de toepasselijke naam “den Herenherberg van Gemert.” In de Haageik, zo ongeveer in de bocht naar de Nieuwstraat toe, stond het Gasthuijs, een voorloper en mengeling van ziekenhuis, verpleegtehuis en asielzoekerscentrum. En – we hebben er pas nog gegraven – Jan Claes Mijssen kocht in 1517 een huis bij de watermolen, geheten den Domhoff, neven de Royspe en de weg waarover men naar de watermolen gaat, naast het Molenwiel en het Sandervoirt. Twaalf jaar eerder was er al sprake van een wijer, een meertje in de Molenstraat. Bij de wijntmoelen, ter hoogte van de huidige ‘Eendracht,’ werd in 1560 voor een belendend stuk grond (of gebouw of andere molen?) de naam “De Beer” gebruikt.

Opmerkelijk

Er zijn altijd weer van die mededelingen in de oude geschriften die niet te rubriceren zijn. Te uitzonderlijk, te opmerkelijk. Waar zou de schout van Gemert bijvoorbeeld al die valken voor nodig hebben gehad? En was Denemarken anno 1501 het land waar je die beesten gunstig kon inkopen? Voer voor vogelaars en valkeniers! Die schoutet van Gemert heeft Meeus den Pelser ingehuurd om te trecken in Deenmercken ende heeft bescheyen te hebben elke rode valk voor twee gouden gulden, de giervalk voor vier enkele gulden en een gheertersell (een mannetjesvalk) voor twee gouden gulden en een haegersserts valck van eender mate voor twee gouden gulden. De schout zal Meeus de vrije kost geven in het weggaan en het terugkomen.

Hoe modern is het begrip gemeentewerf? Volgens mij was er al één in 1505: Degene die vindt dat de weg te slecht (te quaet) wordt of degene die de weg beter hebben wil, kan het gereedschap op die gemeijnt gaan halen om daarmee de weg te maken.

Bent u, als Gemertenaar, wel eens beducht? “Want wij, ingezetenen en naburen tot Gemert, over menig jaar geprivilegeerd zijn geweest in vrijheid te zitten en zonder oorlog te ondervinden. Dit privilege is onssen heren ten profijt van de onderzaten verleend door de paus en door de hertog van Brabant en de hertog van Gelre en meer goede heren. Zo zijn wij in het jaar 1512 zeer beducht geweest, omdat na (de slag bij) Woerden sommigen van ons vanuit Venlo of uit het land van Gelre ontboden waren; we vreesden het voorrecht kwijt te raken.” Vrijdags op St. Sebastiaan 1512

Je geheugen begint bij tien! Hoe u dat moet zien? Nou, de schepenen in 1570 doen condt dat voor hen gekomen zijn Weltken Eijnschen (50 jaar, 40 jaar geheugen), Emmenijs Loeijen (ook 50 jaar en ook 40 jaar geheugen), Willem Hoegers (idem) en Anthonis Jan Goeben (40 jaar en 30 jaar geheugen). Allen verklaren dat Lemmen Lemmens en zijn voorvaderen hebben gevaren en gedreven over de stege die daar gelegen is in ’t Aarle, om zo op zijn land te komen. Dat is wel dertig jaar of meer in vrede en rust zo gegaan.

Opmerkelijk is ook de hele serie pachtcontracten met betrekking tot de pacht der Gemertse molens, in het begin van de 16de eeuw. De 45 mud rogge, 6 pond guetscruyts (specerijen) en onderhoudsverplichtingen van de wind-, de wateren de rosmolen waren blijkbaar te veel. Het molenpachtcontract als wurgcontract? Ja, want de mulder die ondertekende, deed dat altijd voor een periode van zes jaar, met de mogelijkheid om tussentijds, na drie jaar, weer bij de commandeur op te zeggen.1 Welnu, tussen 1502 en 1513 hebben maar liefst zes mulders een poging gewaagd, maar geen van hen maakten de zes jaar vol. Sommigen zelfs de drie jaar niet. Typisch dat er met al dat meel toch geen droog brood viel te verdienen op de Gemertse molens.

Hoe groot schat u anno 1519 de Italiaanse invloeden in De Mortel in? Na het lezen van de volgende zin wat groter wellicht: … een sester rogge uit een akker te Gemert in de Mortel in de Smacht en uit een huis geheten d’ell Morteli aldaar.

De restauratiewerkzaamheden in en aan de St. Janskerk zijn ook niet van vandaag of gisteren: In 1517 bleek dat het corpus van onze kerk het hard nodig had gerepareerd te worden. In 1529 waren er een aantal schenkingen tot timmeringe en reparatie van de kerk en in 1531 wordt vermeld dat er een nieuw Onze Lieve Vrouwe-altaar is gemaakt en dat het vlak bij de preekstoel is geplaatst.

Voor de feministen onder u een zinnetje uit 1532: Hanrick Willems Jan Willems die Outste heeft gegeven aan Ansem Jan Bonenberch, tot een wettig ‘wijf’ en beddegenoot, zijn zuster Dierckske. Nou, vooruit, als tegenwicht: Wouter Hanrick Stevens krijgt van Katherina, weduwe van Dierck Gebackemans voor zijn getrouwe arbeid – al die tijd dat hij bij Katherina heeft gewoond – de eenmalige som van 10 Rijnsgulden en hemden en schoenen, voor zijn arbeid en hooien, want daar heeft hij nog nooit loon voor gekregen (1533).

Over plezierige vooruitzichten: Jenneke Strijbosch zal het bed hebben, waarop haar ouwelui zullen sterven.

Verder wil ik u uitnodigen een keer op dinsdag of vrijdag naar de vroegmis te gaan: Jouffrouw Margriet dochter van Goessen Stewich, nog gaande en staande met haar volle verstand, overleggende de zekerheid des doods, heeft aan de Heilige Geest van Gemert al haar goederen vermaakt. Dit ten behoeve van de armen binnen Gemert. De Heiligegeestmeesters zullen met raad der schepenen doen celebreren twee zingende missen, ten eeuwige dagen (dus nu nog?!), op het Heilig Kruisaltaar, de ene op dinsdags, de andere op vrijdags te vroegmisse. De kerk van Gemert zal elk jaar één Rijnsgulden hebben, voor wijn, brood en licht, en de Heiligegeestmeesters zullen elk jaar 4 stuivers hebben voor hun arbeid. De priester die de twee missen doet, zal dat doen om een redelick loen.
Jouffrouw Stewich begeert ook nog dat men zal zorgen voor een eerlijke verlichting, met vier toortsen en twaalf pond was. Eén toorts moet naar ‘Baex’ worden gebracht, de andere naar Weert naar het Minderbroederklooster. De twee overige toortsen zijn voor in de Gemertse kerk, de ene voor het Onze Lieve Vrouwe-altaar, de andere voor het Heilig Kruisaltaar. Elke priester die de vigelie zal helpen zingen krijgt twee stuivers per mis.
Als jouffrouw Margriet ter erden bestaet begeert zij dat drie schepenen zullen gaan teren. Ze mogen drie Heiligegeestmeesters meenemen en de kosten moeten door die Heiligegeestmeesters worden betaald. Margriet wil ook dat elk jaar in de vasten de armen zes tonnen bier krijgen. (Is dat vasten of is het dat niet?). De priester die na de mis van het altaar zal aftreden zal voor de ziel van jouffrouw Margriet een plorare (jammerbeklag?) lezen en wijwater werpen – 8 juni 1536.

Tenslotte een persoonlijke noot. Eén mijner voorvaderen, met het technisch talent dat ik altijd ontberen moest, kwam met zijn uitvinding naar Gemert!
Even een apart kopje, dat vind u toch wel goed?

Een goklustige uitvinder
DE WERELD DER TECHNIEK IN DE LATE MIDDELEEUWEN

Wat een spektakel in Gemert, op die vrijdag voor Pinksteren 1534! Het hele dorp uitgelopen! Goed, in het dorp zelf woonde maar een haffel mensen, maar ze zullen vanuit Boekent en Essing en de Pandelaar en de Verrehei toch ook wel zijn komen kijken? Wat was er dan te zien? Er was een Hellemonder te zien. Nee, niet ophouden met lezen. Los van het feit dat die Helmonder een Van Wetten was – en dan wordt het al een stuk interessanter – moet u ook weten dat we hier van doen hebben met een geniale uitvinder. Bovendien pleit het voor de man dat hij sinds zijn huwelijk in de Mortel woonde. Jacop Herberts soen van Helmont had reeds een paar weken eerder aangekondigd dat hij met de Gîmmertse mensen een weddenschap wilde aangaan.2 Hij zou een korenmolen op een wagen zetten waarmee hij zou kunnen malen een mud rogge zonder rutselen of rad, zonder wind of water, binnen een dag. Hoeveel mensen zouden gewed hebben dat zo’n wonderbaarlijk apparaat onmogelijk kon bestaan? Daar kwam Jacop met zijn schepping naar Gemert! De schepenen stonden er de hele dag bij en zagen dat er nog wel meer dan een mud rogge werd gemalen. Er had zelfs nog wel een mud gekund. “Zo zou je,” aldus de schepenen, “een heel leger aan het eten kunnen houden.”3 Jacop had de weddenschap gewonnen. Hij legde met het gewonnen geld de basis voor het enorme familiekapitaal, waar wij, Van Wettens, nu nog steeds naar zoeken.

VERANTWOORDING

De gebruikte aktes zijn terug te vinden in het Rechtelijk Archief Gemert, R99 t/m R103 en R106 t/m R109 en R112, eerste deel (t/m akte no. 450).
Met dank van jouffrouw Margriet dochter van Goessen Stewich aan de auteur (?).

NOTEN:

1. Zie ook: Ad Otten, De watermolen en zijn omgeving, GH 1998 nr.4.
2. Jacop was een zoon van Herbert Jans zoon van Wetten. Vier generaties eerder was stamvader Jan vanuit Opwetten in Helmond komen wonen en verwierf toen ook de achternaam Van Wetten. Jacop ging sinds zijn verhuizing naar de Mortel ook wel als “Van Helmont” door het leven, maar zijn enige zuster Catherijn bleef in Helmond wonen en gewoon Van Wetten heten (RA Gemert 109, akte 45 en 46).
3. Zie ook: Ad Otten, Introductie van een wagenmolen in 1533, GH 1985, nr.1.

Bekijk PDF

GH-2000-01 Ploesterdonk 1300-1600

gh 2000-1 vk 20150328 0001

 

B

 

 

 

Inhoud GH 2000-1

Het Gemerts schepenprotocol – Simon van Wetten

Een goklustige uitvinder – Simon van Wetten

Tis Krimmeneel: Diefstal in de kapel van Handel – Wim van de Vossenberg

Ploesterdonk 1300 – 2000 – Ad Otten

Nieuwe Gemertse spelling – Piet Vos

 

Bekijk PDF

GH-2000-01 Tis Krimmeneel: diefstal in de kapel van Handel

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Inhoud GH 2000-1

 

Het Gemerts schepenprotocol – Simon van Wetten

Een goklustige uitvinder – Simon van Wetten

Tis Krimmeneel: Diefstal in de kapel van Handel – Wim van de Vossenberg

Ploesterdonk 1300 – 2000 – Ad Otten

Nieuwe Gemertse spelling – Piet Vos

Bekijk PDF

GH-2000-01 Een goklustige uitvinder

gh 2000-1 vk 20150328 0001

 

 

Inhoud GH 2000-1

 

Het Gemerts schepenprotocol – Simon van Wetten

Een goklustige uitvinder – Simon van Wetten

Tis Krimmeneel: Diefstal in de kapel van Handel – Wim van de Vossenberg

Ploesterdonk 1300 – 2000 – Ad Otten

Nieuwe Gemertse spelling – Piet Vos

Bekijk PDF