Het zilveren servies van Diederik van Gemert

J a n T i m m e r s

Diederik IV van Gemert was de laatste heer van Gemert van zijn familie. Na een forse ruzie met de Duitse Orde verkocht hij uiteindelijk zijn deel van de heerlijkheid Gemert in 1366 aan de Duitse Orde. Hij overleed in 1385. Behalve de laatste heer van Gemert was hij ook de laatste van zijn familie die het mottekasteel, genaamd het Hooghuis, bewoonde. Uit opgravingen is gebleken dat het Hooghuis kort na zijn dood werd gesloopt en de grachten eromheen gedempt.
Zijn oudste zoon Diederik V was leenman van het voormalige Hooghuis, maar verhuisde naar een omgrachte woning op de plaats van de huidige Latijnse School. De hoeve die erbij hoorde, werd het latere Hofgoed tegenover de Latijnse School. Diederik V had bij zijn echtgenote Liesbeth van Cranenborch een wettige zoon, Diederik VI. Hij was de laatste wettige telg van de hoofdtak van het geslacht van Gemert. Bij zijn echtgenote Foyssa van Gemonde had hij geen kinderen. Wel had hij buitenechtelijke nazaten bij Luitgard, de dochter van Jan de Smet. Later huwde Diederik VI met haar, maar daarmee werden de gezamenlijke kinderen niet gewettigd. Na hun huwelijk kregen ze nog een wettige zoon Goyart. Hij was de laatste telg uit de hoofdtak van de adellijke familie Van Gemert. Diederik VI overleed op 12 september 1474. Zijn zoon Goyart kort daarna in 1475, terwijl hij nog maar nauwelijks de volwassen leeftijd bereikte. De erfgenamen van Diederik VI (en zijn zoon Goyart) waren nakomelingen van oudooms en oudtantes, kinderen van Diederik IV, want zowel Goyart als Diederik VI waren enigst wettig kind. De woning van Diederik en het bijbehorende Hofgoed werden eigendom van Dirk van Bruheze, Peter van Lankvelt en Henrick Ceelen, maar Luitgard, de weduwe van Diederik VI had nog het vruchtgebruik. Op 21 februari 1476 werden voor de schepenen van Den Bosch een paar akten opgemaakt, waaruit blijkt dat Luitgard afstand doet van haar vruchtgebruik aan Dirk van Bruheze en Peter van Lankvelt en dat beide laatsten hun aandeel twee dagen later verkopen aan hun medeerfgenaam Henrick Ceelen. De eerste akte hierover luidt als volgt: “Luitgard, weduwe van Diederik van Gemert, heeft met haar voogd wettig overgedragen aan Dirk van Bruheze, zoon van wijlen Jan, en aan Peter van Lankvelt, zoon van wijlen Goyart van Lankvelt, het vruchtgebruik en haar hele aandeel en recht dat zij bezit, zoals zij zegt, in een hoeve eertijds van Diederik voornoemd, gelegen in de parochie Gemert voor het huis van genoemde wijlen Diederik aldaar gelegen, met al de beesten op genoemde hoeve en met alle andere toebehoren en rechten van die hoeve, afzonderlijk en gezamenlijk, waar ze zich ook bevinden of gelegen zijn, bovendien alle zilveren bekers, evenals borden en lepels door genoemde wijlen Diederik nagelaten; belovend met haar voogd om alles wat zij heeft en zal hebben van waarde te houden en verplichtingen van haar kant af te doen.” Het meest opvallende in deze akte is niet zozeer dat er geschreven wordt over een edelmanshuis met bijbehorende hoeve en het vee dat er ook bij hoorde, maar dat er iets wordt vermeld over de inventaris van die woning. Heel gebruikelijk was dat de inventaris bij het huis behoorde en dat blijkt hier ook het geval. Maar van die hele inventaris wordt speciaal vermeld dat Diederik van Gemert zilveren bekers, borden en lepels in bezit had. Kennelijk was het bezit van een zilveren servies zo bijzonder dat het speciaal genoemd moest worden. Een zilveren servies in het vijftiende eeuwse Gemert is toch een bijzonderheid.

Fotobijschrift:

Bron: Boschprotocol register 1245 folio 91 recto dd 21-2-1476. Hier is een vertaling uit het latijn opgenomen.

Voor tekst in PDF met afbeeldingen