GH 2022-2 De landweer op de Doonheide en de Slag bij Gemert

Janneke Bosman, Jan Timmers, Martijn Bink

Voor 2005 werden al de eerste plannen gemaakt voor woningbouw tussen de weg Doonheide en de Peelseloop. Het betreft de inmiddels gerealiseerde wijk Doonheide I.

Inmiddels zijn ook plannen voor woningbouw in Doonheide II en Doonheide III in ontwikkeling (figuur 1). Het archeologisch onderzoek daar leverde veel informatie op over een landweer die hier lag, maar die waarschijnlijk nog veel langer was dan het opgegraven deel. We beschrijven hier de resultaten van het onderzoek tot nu toe en maken ook waarschijnlijk dat daar de Slag bij Gemert in 1603 plaatsvond.

Omdat het gebied Doonheide I op de archeologische kaart van de provincie Noord-Brabant een hoge trefkans op archeologische waarden had, werd in 2005 door de provincie geadviseerd voorafgaand aan de ontwikkeling een archeologisch bureau- en booronderzoek uit te laten voeren. Doel van het onderzoek was het in kaart brengen van de archeologische potentie van het gebied. Uit het begin 2006 door de Grontmij uitgevoerde bureau- en booronderzoek bleek dat de archeologische trefkans van het gebied hoog was1. Een vervolgonderzoek werd aanbevolen.

Het is al begin 2007, als de toenmalige afdeling archeologie van de gemeente Eindhoven benaderd wordt om een proefsleuvenonderzoek uit te voeren. De afdeling archeologie had al veel ervaring met het uitvoeren van archeologisch onderzoek in de gemeente Gemert-Bakel. Tijdens het onderzoek was er veel contact met amateurarcheologen, die met een metaaldetector zoeken naar metalen voorwerpen. Zij vertelden dat ten westen van het plangebied veel musketkogels gevonden zijn, tenminste 100 (figuur 2). Daarbij viel op dat veel van de musketkogels afgeplat waren door inslag. De grote hoeveelheid kogels deed vermoeden dat in dit gebied een militaire vindplaats kon worden verwacht. Behalve de musketkogels waren ook zeven munten, daterend uit het midden van de 18e tot het einde van de 19e eeuw gevonden.

Tijdens het aanleggen van de eerste werkputten, werden de hooggespannen verwachtingen nog niet helemaal waargemaakt. Sterker nog, het gebied bleek opvallend leeg! Vermoedelijk was dit te wijten aan de late ontginning van de Doonheide. Het is, zoals de naam al doet vermoeden, heel lang in gebruik geweest als heide. De sporen die tijdens het onderzoek werden aangetroffen, waren dan ook voor het grootste deel ontginningssporen en te dateren in de 18de en 19de eeuw. Totdat de zone dichtbij de Peelseloop onderzocht werd….. Hier stuitten de onderzoekers op een bijzondere constructie (figuur 3). Deze bestond uit een tweetal greppels en een aantal rijen kuilen. Omdat maar een klein deel van de structuur zichtbaar was, was niet meteen duidelijk wat er aan de hand was. Vanwege de vele musketkogels en de ligging direct ten zuiden van de Peelseloop, leek een defensieve constructie voor de hand te liggen.

Geadviseerd werd dan ook deze constructie verder te onderzoeken door middel van een opgraving2. In voorbereiding op de opgraving werd ontdekt dat de sporen sterke gelijkenis vertoonden met de in 2005-2006 opgegraven landweer te Heesch en de in 2003-2005 onderzochte landweer in Berghem-Piekenhoef3. Ook hier was sprake van een dubbele greppel met rijen kuilen. Vanwege de ligging van het plangebied, ten noorden van de bebouwing van Gemert, werd er daarom rekening mee gehouden dat de aan de Doonheide aangetroffen constructie onderdeel heeft uitgemaakt van een landweer.

Wat is een landweer?

De term landweer is een verzamelterm voor structuren die bedoeld zijn als afbakening van gebiedseigendom of voor militaire, agrarische en/ of juridische doeleinden. Landweren liggen bijna uitsluitend in plattelandsgebieden en hebben als verdedigingswerk een lokale of regionale functie. De eerste landweren zijn aan het eind van de 12e en begin van de 13e eeuw op het grondgebied van het huidige Duitsland aangelegd, waarna het fenomeen zich uitbreidt naar het grondgebied van België en Nederland. Een bloeiperiode in de aanleg van landweren is de 14e en 15e eeuw. Er is geen vaste lay-out voor een landweer. Hoe een landweer eruit zag, hangt samen met lokale omstandigheden en de functie van een landweer. De eenvoudigste vorm bestaat slechts uit een wal met één of meer greppels. Soms was er, zoals bij de Snelleloop, een dubbele wal aanwezig. Deze constructie kon naar behoefte worden uitgebreid met reeksen struikelkuilen voor paarden. In Gemert gebeurde dat ook. In een getuigenverklaring anno 1610 verklaarden Gemertse inwoners dat er bij de landweer bij de Snelleloop destijds ook putten gegraven werden om de overloop van paarden en ruiters te weren4.

Landweren werden over het algemeen niet als linie bewaakt. Daarvoor zouden permanente patrouilles nodig zijn door reguliere troepen en daarvan was in het algemeen geen sprake. Alleen in roerige tijden werden de doorgangen bewaakt5. Hierbij moet ook opgemerkt worden dat oorlogvoering aan het einde van de Middeleeuwen en in de Tachtigjarige oorlog (1568 – 1648) voornamelijk bestond uit het plunderen van dorpen en akkers door de vijand. Vaak bestonden deze plunderaars uit kleine groepen ruiters, die een guerrillatactiek toepasten. Landweren vormden voor hen een serieus obstakel. Van de manier waarop Gemert verdedigd werd, kennen we een mooi voorbeeld uit het jaar 1586. Toen bestond de verdediging van Gemert uit ‘weeckers’, ‘scuyten’ en ‘bescoeders’. De wakers (weeckers) bewaakten de slagbomen. Met name werden genoemd de Pandelaarse boom, de boom aan de Heide, de Molenstraatse boom, en de Mortelse boom. Bij die bomen werd aan het “legersvvoelck dye daer quaemen om te eten ende te dryncken int doerp van Gemert” door de wakers brood en boter uitgedeeld namens het dorpsbestuur om te voorkomen dat het dorp geplunderd werd. Bij de andere bomen zal eveneens bewaking aanwezig geweest zijn. Daarnaast waren in 1586 drie schutten (scuyten) in dienst van het dorp en gestationeerd op het kasteel. Elk van hen was zes maanden in dienst en beurde per maand 2½ gulden. Verder waren er beschermers of beschudders (bescoeders). Het waren ruiters en elk had twee tot vier paarden bij zich en ook nog twee tot vier knechten als voetvolk. Ze werden duur betaald en deze ruiters waren niet steeds aanwezig. Soms was er maar één, maar soms ook drie tegelijk. In totaal waren er in 1586 gedurende 263 dagen ruiters met hun knechten aanwezig6.

Opgraving Doonheide I

Tijdens de opgraving concentreerde het onderzoek zich op de zone met sporen, direct grenzend aan de Peelseloop. Zoals al tijdens het proefsleuvenonderzoek was gebleken, lag hier een constructie die bestond uit twee greppels, waartussen een wal gelegen heeft. Tijdens de opgraving bleek dat de constructie een lineaire vorm had en niet ophield bij de grenzen van het plangebied. Het moest dus, zoals al verondersteld, gaan om een zogenaamde landweer. Tijdens het onderzoek van de sporen viel op dat de noordelijke greppel een stuk breder en dieper was dan de zuidelijke greppel (tot wel een meter breder en wel 30 cm dieper). In de grond tussen de greppels zijn aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een wal tussen de twee greppels. Uit historische bronnen weten we dat wallen die onderdeel uitmaakten van een landweersysteem vaak beplant waren met doornige struiken. Dat moet hier ook het geval zijn geweest (figuur 4). In de zone ten noorden van de wal met greppels, was een zevental rijen kuilen aangelegd. Dat het om kuilen ging en niet om paaltjes, zoals eerst vermoed werd, bleek na het bekijken van de doorsnedes van de kuilen. De kuilen moeten, samen met de greppels en wal, uiterst effectief geweest zijn in het vertragen van ruiters (figuur 5).

De landweer heeft ten minste drie gebruiksfases gekend: in de eerste of aanlegfase bestond de landweer hoogstwaarschijnlijk uit een wal met ten noorden ervan een greppel (de meest noordelijke van de twee greppels). Mogelijk lag ten noorden hiervan al een aantal rijen struikelkuilen. Tijdens de eerste hergebruikfase is een extra greppel aangelegd en zijn de struikelkuilen en de noordelijke greppel weer uitgediept (en in het oostelijke deel opnieuw aangelegd). Tijdens de tweede gebruiksfase is alles nogmaals uitgediept. Het lijkt erop dat men de landweer herstelde als de situatie minder stabiel werd en dat het onderhoud in rustiger tijden verslofte. Vanwege de directe nabijheid van de Peelseloop werd vermoed dat deze onderdeel uitmaakte van de landweer. Helaas zijn tijdens het onderzoek bijzonder weinig vondsten aangetroffen, zodat het niet mogelijk is de verschillende fases van de landweer te dateren. Het vermoeden bestaat dat de landweer in ieder geval in de Gelderse Oorlogen en 80-jarige oorlog (16de en 17de eeuw) gefunctioneerd heeft. Wanneer de landweer is aangelegd, is nog onduidelijk.

Op één plaats werd de landweer oversneden door een 17de-eeuws karrenspoor. Het is niet helemaal duidelijk of de landweer ten tijde van de aanleg van de weg nog functioneerde. Dat is overigens wel waarschijnlijk. In archiefstukken worden de grondpercelen tussen de Doonheide en de landweer aangeduid met de naam Schutboom. Een schutboom is een slagboom of draaiboom waarmee een doorgang kan worden afgesloten. Het Middelnederlandse woord ‘schutten’ heeft de betekenis van opsluiten of afsluiten. We noemden hiervoor al dergelijke bomen om wegen af te kunnen sluiten. Het is waarschijnlijk dat de zandweg, die hier de landweer kruist, afgesloten werd met een schutboom. Maar misschien waren er meerdere doorgangen door de landweer. Opmerkelijk in dit verband is een vermelding in de Gemertse schepenprotocollen uit 1623 van de opsplitsing van een perceel met de naam Schutboomeussel. De nieuwe eigenaar van de ene helft was verplicht tot het mede-onderhoud van de wal naast de waterlaat aldaar. De eigenaar van de andere helft moest ook een stuk van de wal onderhouden, maar was ook verantwoordelijk voor het onderhoud van het hek aan de steeg naast dat perceel7. Het gaat hier duidelijk om een doorgang door de wal voorzien van een hek. Een andere vraag die nog niet beantwoord kon worden, is de relatie tussen de landweer en de grote hoeveelheden musketkogels8.

Doonheide II

De ontwikkeling van Doonheide II (ten westen van Doonheide I) en Doonheide III (ten oosten van Doonheide I) bood nieuwe mogelijkheden om de openstaande vragen over de landweer te beantwoorden. Om het verloop en de ontwikkeling van de landweer en eventueel andere vindplaatsen in deze plangebieden in beeld te brengen, zijn in 2020 en 2021 door het archeologisch bedrijf VUhbs proefsleuvenonderzoeken in Doonheide II en III en aansluitend een opgraving in Doonheide II uitgevoerd. Hierbij werden enkele, reeds bekende, gegevens over de landweer bevestigd, maar het onderzoek leverde ook verrassende, nieuwe inzichten op9.

Ten eerste bleken de opbouw van de landweer en de fasering overeen te komen met de reeds verzamelde gegevens in Doonheide I. Wel bleek in dit gebied meer variatie in de lay-out van de landweer te bespeuren. Dit kwam ten eerste tot uitdrukking in het patroon van de struikelkuilen. De meest uitgebreide vorm met zeven rijen struikelkuilen is in Doonheide II maar op enkele plaatsen aangetroffen. Deze vorm van de landweer werd afgewisseld door zones met minder rijen kuilen en zones zonder struikelkuilen. Verder bleek dat niet over het hele tracé een systeem met twee greppels is aangelegd.

Ten tweede bleek de landweer een iets andere route te volgen dan gedacht. Na de opgraving in Doonheide I werd verondersteld dat de Peelseloop onderdeel uitmaakte van de landweer. Na het onderzoek in Doonheide II en III bleek dat de landweer maar op een klein deel van het tracé parallel aan de Peelseloop ligt. Zoals verderop zal blijken had dat een belangrijke reden. Het meest opvallende resultaat van het onderzoek in Doonheide II was de vondst van een zes tot zeven meter brede doorgang in de oudste fase van de landweer. De aanwezigheid van een groot aantal karrensporen wijst erop dat hier een oude, doorgaande route richting Boekel gelopen heeft. Ten noorden en zuiden van de landweer is een uitwaaierend patroon van karrensporen te zien, dat steeds een nieuwe weg vond in veranderende terreinomstandigheden. Ter hoogte van de landweer komen de karrensporen steeds op hetzelfde punt samen om hier de landweer en de Peelseloop, die ten noorden lag, te kunnen passeren. Deze gegevens wijzen erop dat hier een voorde in de Peelseloop lag; een voorde is een wat ondiepere plaats waar met karren door de waterloop kon worden gereden om over te steken. Het gaat vermoedelijk om een route die lang in gebruik was. Op een bepaald moment in de geschiedenis heeft men besloten deze route niet meer te gebruiken. In plaats daarvan zal er een “nieuwe” route gebruikt worden op de plaats waar nu de Boekelseweg ligt. Dat zien we terug op de oudst beschikbare historische kaarten, waar alleen de route via de Boekelseweg wordt aangegeven. De oude route is dus voor het eind van de 18de eeuw verdwenen. Een derde greppel, die tot een jongere fase van de landweer behoort, markeert deze afsluiting (figuur 9).

In het noorden van de onderzochte zone is ook de Peelseloop aangesneden en zijn meerdere fases te onderscheiden. Te zien is dat de Peelseloop over de tijd heen steeds verder naar het noorden is verlegd, totdat hij zijn huidige loop heeft gekregen. Tussen de verschillende fases van de Peelseloop zit een opvallend breedteverschil. Terwijl de Peelseloop in de oudste fase circa dertien m breed is, is deze in een latere fase slechts circa twee m breed. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de loop in een latere fase rechtgetrokken is en niet meer vrij kon meanderen over het terrein.

Doonheide III

Nagenoeg tegelijk met het proefsleuvenonderzoek in Doonheide II is in november en december 2020 ook een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd in Doonheide III. Tijdens het onderzoek zijn vier vindplaatsen vastgesteld. Allereerst kon het verloop van de landweer verder richting het zuidoosten gevolgd worden. Wat hierbij opvalt, is dat de landweer verder verwijderd is van de Peelseloop dan in Doonheide I, iets wat de hypothese over een relatie tussen de Peelseloop en de landweer verder ontkracht. Ook hier bleken de opbouw van de landweer en de fasering overeen te komen met de reeds verzamelde gegevens in Doonheide I en II en lijkt variatie te bestaan in de lay-out van de landweer. In het meest westelijk deel bestaat de landweer enkel uit een wal met twee greppels. Struikelkuilen zijn hier niet waargenomen. Verder naar het oosten zijn langs de noordzijde van de landweer weer rijen kuilen aangebracht (vermoedelijk vijf). In het centrale deel van het plangebied bestaat de noordelijke greppel uit twee fases en is voorzien van slechts één rij struikelkuilen (figuur 11).

De andere vindplaatsen in Doonheide III dateren eveneens uit de Nieuwe Tijd. Het gaat om de resten van de voorganger van de Handelseweg (bestaande uit karrensporen en greppels) en de huisplaats die langs deze weg gestaan heeft, (perceels)greppels langs de Doonheide en een laat 19de- of 20ste-eeuws uitbraakspoor van een muur (figuur 12).

Conclusie van het onderzoek was dat de landweer in het plangebied voldoende in beeld is gebracht. Ter plaatse van de voorganger van de Handelseweg en de huisplaats die langs deze weg heeft gestaan werd wel vervolgonderzoek geadviseerd. Behalve dat dit onderzoek meer inzicht zal geven in de huisplaats en (de relatie met) de voorloper van de Handelseweg, is de vindplaats ook interessant in verband met de kruising tussen de oude Handelseweg en voorganger van de Peelseloop10.

Datering van de landweer

Helaas is tijdens het onderzoek in Doonheide II en III, net als in het onderzoek Doonheide I, weinig vondstmateriaal in de landweer en de vroege fase van de Peelseloop aangetroffen. Om de verschillende fases van de landweer toch te kunnen dateren zijn tijdens de opgraving in Doonheide II verschillende monsters genomen11 voor pollen, C14- en OSL-datering. Er zijn C14-monsters genomen van houtskoolresten uit de struikelkuilen voor de landweer. Deze dateren van omstreeks 1200 na Chr. Dit lijkt in eerste instantie vrij vroeg te zijn voor de aanleg van een landweer. Voor zover bekend dateren de meeste landweren na 1350. Deze vroege datering komt echter overeen met de OSL dateringen. De oudste fase van de landweer dateert op basis van OSL in de twaalfde eeuw. Dat is een heel opmerkelijke datering, waarmee de Gemertse landweer voor zover bekend de oudst gedateerde landweer van Nederland is. Voor de bescherming van Gemert werd kennelijk al in de twaalfde eeuw een aarden verdedigingswal aangelegd. Het geeft de onafhankelijke status van het vorstendom Gemert nog meer allure.

De OSL dateringen geven verder aan, dat een tweede fase van de landweer gedateerd wordt tussen 1475 en 1645 en een derde, jongste fase tussen 1700 en 1730. De weinige vondsten, die gedaan zijn, vertellen een bijzonder verhaal, dat heel goed past bij de tweede fase van de landweer. Nabij de doorgang in Doonheide II voor de oude route naar Boekel zijn nog eens 110 musketkogels gevonden. Die kogels zijn allemaal aangetroffen in de proefsleuven en dat is maar een fractie van de totale oppervlakte. Naast de grote hoeveelheid loden kogels zijn twee vuurketsen en een laadstok van een musketgeweer aangetroffen. Daaruit kan opgemaakt worden dat er gevechtshandelingen bij de landweer hebben plaatsgevonden. Dit beeld wordt versterkt doordat ook een aantal van deze musketkogels overduidelijk gebruikt zijn. Op Doonheide III zijn juist weinig musketkogels aangetroffen. Het is een aanwijzing dat de gevechtshandelingen voornamelijk plaatshadden ter hoogte van Doonheide II (en wellicht ook I). Daarnaast kon tijdens het onderzoek ook een klein deel van de oude fase van de Peelseloop onderzocht worden. Alleen al in dit kleine stukje werden de resten van tenminste twee paarden aangetroffen. Deze vondsten passen heel goed in de tweede fase van de landweer tussen 1475 en 1645. Het is de periode van de 80-jarige oorlog, waarin het huidige Noord-Brabant in de frontlinie lag. We komen er verderop op terug. De derde fase van de landweer kan wat moeilijker geplaatst worden. Misschien is het de periode waarin de landweer werd opgeruimd en geëgaliseerd.

Reconstructie van de landweer

De landweer is daadwerkelijk aangetroffen op een aantal plaatsen tussen de Peelseloop en de Doonheide. Het tracé is goed te reconstrueren in het onderzochte gebied. Het is niet waarschijnlijk dat het daarmee ophoudt. De landweer zal ongetwijfeld verderop ook hebben gelegen. Aan de hand van het nu vastgestelde verloop van de landweer is het mogelijk om met behulp van oud kaartmateriaal een inschatting te maken van het verdere verloop van de landweer. Ter hoogte van de Boekelseweg buigt de Peelseloop op de oudste kadastrale kaart iets naar het noorden af. De loop volgt een klein stukje de Groenesteeg om vervolgens parallel aan de Groenesteeg westwaarts te lopen. De Groenesteeg buigt af naar het westzuidwesten en heeft vervolgens 300 m westelijker weer een flauwe bocht naar het westen. De landweer bevindt zich ter hoogte van de Boekelseweg al op 50 m ten zuiden van de Peelseloop. De richting die de landweer hier heeft, leidt naar de flauwe bocht in de Groenesteeg. Het is daarom aannemelijk dat de landweer vanaf de Boekelseweg de Groenesteeg volgt en ten noorden van de Pandelaar de Koksedijk kruist. Nog verder naar het westen verloopt de landweer langs een weg door De Hulst naar de monding van de Rips in de Snelleloop. Hij sluit dan aan bij de landweer langs de Snelle Loop, die zelf circa 500 m noordelijker in de Aa uitmondt.

Ook in oostelijke richting zou de landweer verder door kunnen lopen. In Doonheide III is de landweer teruggevonden tot aan de oude weg naar Handel. Daar zal een doorgang aanwezig geweest zijn en het is goed mogelijk dat aan de andere kant van de doorgang de landweer verder liep. Dat is niet zeker, omdat dat gebied buiten het onderzoeksgebied valt. Als de landweer doorliep, zal hij de huidige weg naar Handel gekruist hebben ter hoogte van de kruising Lodderdijk-Doonheide-Scheiweg en verder doorlopen over het huidige bedrijventerrein Wolfsveld. Nergens zijn daar sporen van een landweer teruggevonden. Bij de inrichting van het bedrijventerrein is weinig archeologisch onderzoek uitgevoerd en zijn alle mogelijk aanwezige sporen verdwenen. BAAC heeft er in 2011 wel proefsleuven getrokken, maar die bevinden zich net ten zuiden van de vermoedelijke loop van de landweer. Het was een proefsleuvenonderzoek met twee fasen. De sleuven die gepland waren ter hoogte van waar nu de landweer vermoed wordt, zijn nooit aangelegd, omdat in de eerste fase niets werd aangetroffen12. Aan de oostkant van het bedrijventerrein bij de buurtschap Wolfsbosch zijn wel mogelijke sporen aanwezig. Aan de noordkant van de zandweg in het verlengde van de Wolfsbosscheweg (in de volksmond de Grietsteeg) ligt nu nog een aarden wal. Als we die aarden wal doortrekken volgt hij de schuin verlopende Veldweg. Als we de situatie op oude kaarten projecteren, dan lijkt het waarschijnlijk dat deze wal aansluit op de landweer. De nu nog aanwezige wal lijkt daarmee een nog bestaand gedeelte van de die landweer. Voorlopig blijft het een hypothese, maar het is de moeite waard deze verder te onderzoeken.

Al eerder was bekend dat er op de grenzen met Laarbeek en Boekel landweren aanwezig waren en deels nog steeds aanwezig zijn. Naast deze landweren op de dorpsgrenzen is er dus nog een extra verdediging binnen het grondgebied van Gemert zelf. Alhoewel de reconstructie van de landweer op de Doonheide zowel naar het westen als naar het oosten voorlopig een hypothese blijft, is het erg onwaarschijnlijk dat hij niet verder heeft doorgelopen. Het exacte tracé kennen we echter niet. Aan de noordkant van Gemert moet in een grote boog om het dorp heen een derde landweer aanwezig geweest zijn. Dat is een bijzondere situatie die maar zelden voorkomt. Aan de oostkant van Helmond is een voormalige landweer bekend die ook niet op een grens ligt en in een grote boog een extra verdediging was aan de oostkant van de stad13. Het vorstendom Gemert blijkt goed verdedigd te zijn.

De slag bij Gemert

Tijd om terug te komen op de vele kogels die gevonden zijn op de Doonheide en op de resten van begraven paarden. Die vondsten wijzen op de mogelijkheid dat er een veldslag heeft plaatsgehad. Naar aanleiding van de resultaten van het vooronderzoek van Doonheide I in 2007, was al naar voren gekomen dat in 1603, midden in de 80-jarige oorlog, een slag bij Gemert is uitgevochten. De datering van de musketkogels is helaas te breed (15de -19de eeuw) om met zekerheid te kunnen zeggen dat ze toen afgeschoten zijn, maar dat het om deze slag gaat lijkt wel waarschijnlijk.

Over de slag bij Gemert in 1603 is een en ander te boek gesteld. Aan het begin van de 80-jarige oorlog behoorde het hertogdom Brabant tot de Spaanse zijde. Officieel maakte dat natuurlijk niet uit voor Gemert, dat een vrij, soeverein en neutraal vorstendom binnen het huidige Noord-Brabant was. Toch was het grondgebied van Gemert in 1603 het strijdtoneel van een slag. Anthonie Schets, baron van Grobbendonk, gouverneur van Den Bosch en aanvoerder van het Spaanse leger in de Meierij, leverde slag met de Staatse troepen van prins Maurits.

De vermelding van de veldslag door Emanuel van Meteren drukken we bij dit artikel af14. In de Kroniek van het Geertruiklooster in Den Bosch wordt als volgt melding gemaakt van de veldslag15. “Eodem anno (in hetzelfde jaar, 1603) den 7 aprill heeft den heer Van Grobbendock, governeur deser stadt, met sijne ende graeff Adolfs van den Bergs compagnie paerden ende enige voetcnechten in de Peel ontrent Gemert ontmoet ende met behendighijt in embusschaden geslagen ende overvallen vijff compagnië van prins Maurits ruijterij, daer van wel vijffentseventig doot gebleven sijn ende wel hondert paerden met hondert vijffenvijftich man gevangen; de rest ontquament, d`eene naer de andere niet omsiende, hoewel sij wel de helft stercker dan Grobbendoncks volck waeren”.

De meest uitgebreide beschrijving vinden we bij Franciscus Haraeus (Frans Verhaer). Het is een tekst in het Latijn met de volgende inhoud16. In het voorjaar van 1603 verliet een troep van 600 Staatse ruiters, waaronder een afdeling van Maurits, Nijmegen en Grave voor een strooptocht in de Kempen. Toen Antonius Schets, baron van Grobbendonk dat hoorde trok hij met 200 ruiters en 400 voetknechten de stad uit en ging op 7 april in Gemert in een hinderlaag liggen, omdat hij wist dat ze daar heen zouden trekken. De voetknechten moesten dat leger, zodra het in zijn geheel in het dorp zou zijn gekomen, omsingelen, waarna de ruiters het in een snelle beweging met hun zwaarden moesten overvallen. Het voetvolk viel evenwel al aan toen een voorhoede van 25 ruiters het midden van het dorp bereikt had. Enige van hen doodden ze, de anderen echter wisten te ontkomen naar hun onderdelen, die nog in het vrije veld waren. Toen Grobbendonk zag dat zijn plan mislukt was, gaf hij zijn ruiterij bevel de vijand alsnog aan te vallen en uiteen te slaan. Haraeus meldt dat er 50 meteen sneuvelden, waaronder de vaandeldrager van prins Maurits. Twee luitenants, twee vaandrigs en 110 soldaten werden gevangengenomen en bovendien werden 160 paarden buitgemaakt. Grobbendonk is hierna naar Den Bosch teruggekeerd. Tot zover Haraeus. De slag bij Gemert is door andere auteurs ook vermeld, maar die verwijzen naar een van de drie genoemde bronnen. Gezien de verschillende aantallen gesneuvelden en krijgsgevangenen hebben die bronnen de gegevens niet van elkaar overgenomen. Wat dan de juiste cijfers zijn, zal niet te achterhalen zijn. Haraeus is het meest gedetailleerd en hij noemt 50 gesneuvelden aan de kant van de Staatse troepen en 110 krijgsgevangenen. Van Meteren en de Geertruikroniek noemen grotere aantallen en lijken daarmee wat te overdrijven. Alle bronnen zijn het erover eens dat de Staatse troepen veel groter waren dan de troepen van Grobbendonk. De Geertruikroniek meldt dat de Staatse troepen vijf compagnieën betrof en Grobbendonk had maar de helft. Haraeus meldt dat Grobbendonk met 200 ruiters en 400 voetknechten naar Gemert kwam.

Een inkwartieringslijst

Wat waarschijnlijk ook verband houdt met de slag bij Gemert is een archiefstuk, opgesteld namens het dorpsbestuur van Gemert, waarin alle kosten staan opgenomen die het dorp heeft moeten maken in verband met de inkwartiering van ruiters en hun voetknechten in Gemert in 1603. In feite is het een rekening, maar naar wie deze verstuurd werd, is niet vermeld. De aanhef luidt: “Anno 1603, Aengaende dese Rekest van Ruyters teringe, Gemerte”17. In die lijst staan de namen van Gemertenaren opgenomen, die één of meer ruiters met hun knechten tijdelijk hebben gehuisvest en die ook moesten zorgen voor eten en drinken van hun ‘gasten’, inclusief het voer voor de paarden. Het gaat om twee verschillende gebeurtenissen. Opmerkelijk is de datum van de eerste gebeurtenis. Dat is niet 7 april 1603, de dag waarop de slag bij Gemert plaatshad, maar 10 april 1603. Er werden toen circa 1300 ruiters ingekwartierd samen met zo’n 400 knechten. Vier knechten werden gerekend voor één ruiter en men kwam zo op een totaal van 1417 ruiters. Deze aantallen zijn veel hoger dan de troepen van Grobbendonk op 7 april. Haraeus vermeldt ook dat Grobbendonk met de krijgsgevangenen direct naar Den Bosch terugkeerde. Het lijkt erop dat na de veldslag van 7 april in Gemert op 10 april doortrekkende troepen passeerden. De relatie met de veldslag is onduidelijk. Of heeft de opsteller van de rekening een foutje gemaakt met de datum? In hetzelfde document werd ook melding gemaakt van de inkwartiering van ruiters en knechten op 19 en 20 juli 1603. Op 19 juli arriveerden er 1049 ruiters en 27 knechten/voetvolk en op 20 juli kwamen er nog eens 199 ruiters en 264 voetvolk bij. Misschien levert een gedetailleerd onderzoek naar de inkwartieringslijst nog extra gegevens op, maar vooralsnog blijft onduidelijk wat er precies aan de hand was.

Nog een ander document over de slag bij Gemert in 1603 levert extra informatie op. Het betreft een tekening die ter plaatse gemaakt lijkt te zijn. De tekening bevindt zich in de Atlas van Stolk in Rotterdam. Het opschrift op deze tekening bevat precies dezelfde gegevens die Van Meteren vermeldt. Dat levert dus geen nieuwe informatie op. De tekening zelf bevat, met wat goede wil, wel interessante informatie. Midden over de tekening van linksboven tot rechtsonder zien we een verhoogde wal. In de wal bevindt zich een doorgang met een hek. Op de achtergrond staan huizen en daar bevindt zich dus het dorp Gemert. Een grote groep ruiters komt vanuit het dorp en gaat door de doorgang en achtervolgt een troep Staatse ruiters, herkenbaar aan de rood-wit-blauwe vlag. Het is precies de gang van zaken zoals Haraeus die beschreef. Grobbendonk valt vanuit het dorp de Staatse troepen aan, die zich buiten het dorp in het open veld bevinden. Het lijkt erop dat op deze tekening de landweer op de Doonheide staat afgebeeld.

Nog een andere afbeelding van de Slag bij Gemert betreft een schildering aan de binnenzijde van een harpsichord, aanwezig in de collectie van Fernanda Giulini in Milaan. Grant O’Brien beschreef de afbeelding op dit instrument en op grond daarvan maakt hij aannemelijk dat dit oude muziekinstrument vroeger in bezit was van Grobbendonk18. De afbeelding is waarschijnlijk gemaakt ter meerdere eer en glorie van Grobbendonk, die op meerdere plaatsen slag leverde met de Staatse troepen. De overwinning in Gemert zou hij zelf als de belangrijkste beschouwen. De afbeelding is gedetailleerd en er staan meerdere slagbomen afgebeeld. Ze geven aan hoe die slagbomen er destijds uitgezien hebben. Daarnaast staan er huizen en straten afgebeeld en als het inderdaad een afbeelding van Gemert is, dan hebben we te maken met een heel bijzonder gezicht op Gemert. Of daadwerkelijk Gemert is afgebeeld, is echter de vraag. Mogelijk zijn tekeningen van andere veldslagen van Grobbendonk gecombineerd. Het is de moeite waard om de tekening verder te onderzoeken. Simon van Wetten maakte eerder voor Omroep Centraal een documentaire over de Slag bij Gemert in 1603. Je kunt die vinden op https://www.youtube.com/watch?v=ndd_LkhGCek. Je kunt ook de QR code scannen.

Noten: 1. Norde en Van der Roest 2006 2. Arts en Van der Weele 2009 3. Van Hoof en Jansen 2006 en van Wijk, Goossens en de Leeuwe, 2007 4. Van Wetten 1995, p. 80. 5. Brokamp 2007, 26-29. 6. Borgemeestersrekening Gemert van 1586. Archief gemeente Gemert inv. nr. 467. Transcriptie in Gemertse Bronnen deel 5 op www.heemkundekringgemert.nl 7. Gemertse schepenprotocol R113, folio 192, dd. 10-2-1623. 8. Bosman 2009 9. Bink 2020 10. Van Hemert 2021 11. Tijdens het onderzoek zijn monsters genomen van aangetroffen houtskool en botmateriaal voor C14 datering oftewel Koolstofdatering. Daarmee kan worden bepaald wanneer organisch materiaal is afgestorven (https://kennis.cultureelerfgoed. nl/index.php/C14-datering). Uit verschillende lagen in de greppels zijn monsters genomen voor datering met de OSL-methode (Optical Stimulated Luminescence). Hiermee kan worden bepaald wanneer het betreffende deel van de bodem voor het laatst in contact is geweest met zonlicht (https://kennis.cultureelerfgoed.nl/index.php/OSL-datering). 12. Coppens 2011. 13. Meulendijks 2007. 14. Van Meteren 1750, pp. 276-277. 15. Van Bavel 2001, p. 297. 16. Van Heugten 1982. Wiro van Heugten verwijst naar Haraeus 1623, pp. 609-610 en voegt er aan toe dat de latijnse tekst is vertaald door zijn vader. 17. Archief gemeente Gemert (1271) 1407-1784, inv. nr. 894. 18. O’Brien 2003.

Literatuur Arts, Nico en Michiel van der Weele, 2007; Archeologisch onderzoek Gemert-Bakel, Doonheide Noord, deelgebied A. Een legerkamp uit de achttiende eeuw? Inventariserend veldonderzoek, waarderende fase (Archeologisch Centrum Eindhoven rapport 8), Eindhoven. Bavel, H. van, o. pream., dr. A.C.M. Kappelhoef, G.M. van der Velden o pream., drs. G. Verbeek, 2001; De kroniek van het St. Geertruiklooster te ’s-Hertogenbosch, een tekstuitgave, Stadsarchief ’s-Hertogenbosch/Abdij van Berne Heeswijk. Bink, M., 2020: Gemert – Doonheide II. Een proefsleuvenonderzoek tussen Doonheide I en de Boekelseweg (Zuidnederlandse Archeologische Notities 889), Amsterdam. Bosman, J., 2009: Archeologisch onderzoek De landweer aan de Doonheide (gemeente Gemert-Bakel); een opgraving in het onderzoeksgebied Doonheide – Noord, deelgebied A (Archeologisch Centrum Eindhoven rapport 12), Eindhoven. Brokamp, B., 2007: Landweren in Nederland, Utrecht (Doctoraal –Scriptie Historische Geografie Universiteit Utrecht, Deel I: Beschrijving; Deel II: inventarisatie), Utrecht. Catsman, M.A., 2021: Evaluatierapport Gemert Doonheide II DO (VUhbs), Amsterdam. Coppens, E., 2011; Gemert, Wolfsveld, deelgebieden A – B – C, Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven, ’s-Hertogenbosch (BAAC-rapport A-10.0426). Haraeus, Franciscus, 1623. Annales ducum seu principum Brabantiae totiusque Belgii, band 3, Antwerpen. Hemert, J. van (met bijdragen van Valentijn van den Brink en Yannic Rabou), 2021: Gemert-Doonheide III; een proefsleuvenonderzoek tussen Doonheide I en de Handelseweg (Zuidnederlandse Archeologische Notities 930), Amsterdam. Heugten, Wiro van, 1982. Plunderingen in de tachtigjarige oorlog, Gemerts Heem nr 86. Hoof, L.G.L. van en R. Jansen, 2006: Een landweer op de Berchse Heide; verkennend en waarderend archeologisch onderzoek Berghem-Piekenhoef (Archol rapport 53), Leiden. Meteren, Emanuel van, 1750. Historie van de oorlogen en geschiedenissen der Nederlanden en derzelver Naburen, deel 8, Gorinchem/Breda. Meulendijks, Theo, 2007; Historisch onderzoek naar huizen en veldnamen in de Helmondse wijk het Hoogeinde, 1381-1832, Bureau Archeologie gemeente Eindhoven. Norde, E. en J. van der Roest, 2006: Archeologisch onderzoek Doonheide te Gemert. Inventariserend veldonderzoek (Grontmij Archeologische Rapporten 239). Houten O’Brien, Grant 2003. Analysis of the early states as a harpsichord, anonymous Franco-Flemish harpsichord converted into a fortepiano, Collection of Fernanda Giulini, Milan; Edinburgh. Timmers, J., 2008: De Walgraaf en de Snelle Loop; Een landweer op de grens van de heerlijkheid Gemert, Gemert. Wetten, Simon van, 1995. Grensconflict zonder limieten, De strijd rondom de Snelle Loop, Bijdragen tot de geschiedenis van Gemert deel 21, Gemert. Wijk, I.M. van, Goossens, T.A., Leeuwe, R. de, 2007: Heesche landweren; een laatmiddeleeuws verdedigingssysteem te Heesch (N.- Br.) (Archol rapport 88), Leiden.

Figuur 1. Topografische kaart met daarop de ligging van de woonwijk Doonheide I en de nog te bebouwen gebieden Doonheide II en III.

Figuur 2. Een kleine greep uit de door de amateurarcheologen aangetroffen musketkogels (foto N. Arts in Bosman 2007, afbeelding 18).

Figuur 3. De aangetroffen constructie, hier tijdens de opgraving (bron: Bosman 2007 afbeelding 12).

Figuur 4. Een standaard landweer: een begroeide wal met aan weerszijden een greppel. Na verloop van tijd spoelt de wal deels terug in de greppels en wordt minder duidelijk zichtbaar (bron: Wikipedia).

Figuur 5. Allesporenkaart van de opgraving Doonheide I (Bron: Bosman 2007, kaartbijlage 1)

Figuur 6. Opgraving van de landweer in Doonheide I ter hoogte van een smalle doorgang. Op de voorgrond struikelkuilen (foto Jan Timmers).

Figuur 7. Aan de noordkant van Doonheide I is een stukje van de landweer gereconstrueerd. Voor de veiligheid zijn de struikelkuilen vervangen door houten paaltjes. (foto Paul Verhees)

Figuur 8. Impressietekening van de landweer op de Doonheide met struikelkuilen en aanstormende ruiters. (tekening Paul Becx).

Figuur 9. Allesporenkaart van het proefsleuvenonderzoek en de opgraving met het tracé van de landweer; de locatie van de opening is weergegeven met een zwarte pijl (Catsman 2021, bijlage 3.

Figuur 10. Detail allesporenkaart van de opgraving in zone A met de locatie van de opening in de landweer en de voorde in de Peelseloop. Links daarvan aan de noordkant van de landweer een zwerm struikelkuilen. (Catsman 2021, figuur 6.1).

Figuur 11. Reconstructie van het verloop van de landweer in Doonheide I, II en III en tussen Doonheide I en III.

Figuur 12. Allesporenkaart van het onderzoek Doonheide III; vindplaats 1 is de landweer, vindplaats 2 de Handelseweg en vindplaats 3 is de huisplaats.

Figuur 13. Gemert noord anno 1837 met de landweer. Rode doorgetrokken lijn is het archeologisch vastgestelde verloop. Rode stippellijn is het vermoedelijk verloop en in groen de nog aanwezige wal langs het verlengde van de Wolfsbosscheweg.

Figuur 14. De huidige wal langs de Grietsteeg (verlengde van de Wolfbosscheweg).

Figuur 15. Uit: Emanuel van Meteren, Historie van de oorlogen en geschiedenissen der Nederlanden en derzelver Naburen, Gorinchem/Breda 1750, pp. 276 onderaan en 277 bovenaan.

Figuur 16. Titelblad van Annales ducum seu principum Brabantiae totiusque Belgii van Franciscus Haraeus.

Figuur 17. De slag bij Gemert (Atlas van Stolk).

Boven: Figuur 18. De afbeelding van een veldslag op de binnenzijde van de klep van het harpsichord van Grobbendonk (O’Brien 2003).

Links: Figuur 19. Detail van de afbeelding op het harpsichord. Links lijkt een landweer aanwezig met een afsluitbare doorgang en in het midden een slagboom over een straat (O’Brien 2003).

Voor tekst met PDF met afbeeldingen