GH 2022-1 Vroedvrouwen uit de 17de, 18de en 19de eeuw
Ad Otten
Vroedvrouwen uit de 17de, 18de en 19de eeuw
Gemert is in verwachting van een vroedvrouwenbuurt. In het Eindhovens Dagblad werd aan dat nieuwtje uit Gemerts Heem een hele pagina gewijd. De aandacht ging daarbij naar vrouwelijke verloskundigen uit de twintigste eeuw.1 Hier is het vervolg over in Gemert werkzame vroedvrouwen uit vroeger eeuwen.
Catelijn Baden, vroedmoeder en goeyvrouw ca. 1685-1710
In het Gemert van de 17de eeuw is de medische zorg al toevertrouwd aan universitair geschoolde medisch doctoren en chirurgijns. Uit de borgemeestersrekeningen van het laatste decennium van die eeuw blijkt dat dan ook een gezworen vroedvrouw deelneemt in die zorg. De (tot nu toe) oudst gevonden vermelding is van 12 februari 1691 en betreft een betaling van 2 gulden en 10 stuivers aan ’de vroeijmoeder van wegens haer tractement’.
Hoelang zij al in functie is weten we niet vanwege het ontbreken in het archief over vele jaren van de rekeningen, maar hoe dan ook de vermelding van tractement duidt op een contract met de gemeente. Zoals in veel steden het geval, gaat het hier om een gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten wanneer armlastige inwoners een dokter of chirurgijn en in dit geval een vroedvrouw niet kunnen betalen. In latere vermeldingen leren we haar kennen als de gesworen vroeyvrouw Catelijn Baden en als Katelijn de Goeijvrouw. Van 1694 tot 1696 zijn er vaste betalingen per kwartaal van 7 gulden en 10 stuivers als vergoeding voor de ‘armenpraktijk’ van de vroedvrouw.
Kennelijk heeft Catelijn ook nog neveninkomsten. Zo krijgt ze in 1705 betaald voor in totaal 67,5 pond ‘kees’, waarmee elke rechtgeaarde Gemertenaar weet dat ‘kaas’ is bedoeld.2
Historicus en redactielid van Gemerts Heem Simon van Wetten is vroedvrouw Catelijn Baden ook een paar maal tegengekomen in het Rechterlijk Archief en dat levert weer heel andere en boeiende aspecten op van een vroedvrouw in de praktijk. Elke vroedvrouw moet bij haar beëdiging ‘zweren’ dat zij bij bevallingen van in barensnood verkerende ongehuwden naar de verwekker moet vragen. En zo bekent de ongetrouwde Jen Jacobs Elsen aan de gezworen ambtsvrouwe hoezeer het haar leed doet hem tot vader te moeten noemen. Het is Jan den Hoepert, de man van haar zus… De vroedvrouw realiseert zich wat Jen en Jan te wachten staat. Voor de door hen begane incestieuse teelinge zullen zij ten exempel worden gestraft. Van ‘overal’ zijn er verhalen over volksgerichten waarbij overspeligen zelfs voor de ploeg worden gespannen en gemend door het volk gedwongen om samen een akker te ploegen… Uit Gemert zijn dergelijke vreselijke gebeurtenissen uit de tweede helft van de achttiende eeuw ook bekend. Dus zo verwonderlijk is het niet dat als de vorster (lees: politieagent) de twee voor het gerecht wil ‘indagen’, ze dan voor de eigen veiligheid allebei zijn gevlucht…3
Van Catelijn vond Simon ook een voor de Gemertse schepenbank afgelegde verklaring, waarvan hij een kostelijk verhaal publiceerde dat in deze verhandeling niet mag ontbreken. Hij schrijft badinerend over ‘onze’ vroedvrouw Baden hoe (wereld)beroemd zij wel niet was.4 Wij citeren: “In Erp, Bakel, Boekel en Beek kennen ze haar. Vrouwen die moeten baren voelen zich bij haar in veilige handen. Óók vrouwen in paniek vanwege een ongewenste zwangerschap, schijnen zich bij Cathalijn in veilige handen te voelen. Maar daarover wordt slechts fluisterend en verstolen gepraat, Cathalijn Bade weet zo veel, is zo wijs, onze meester-chirurgijn is er een kwakzalver bij. Ze heeft de uitstraling van een oermoeder, de zeggingskracht van een medicijnvrouw, de status van een dorpshoofd. En ze is slim. Cathalijn weet heel goed wat ze moet antwoorden wanneer zij door de echte dorpshoofden wordt ondervraagd…
Op 19 februari 1704 compareerde voor de Gemertse schepenen Catalijn Bade, oud omtrent 68 jaar, gezwoore vroedvrouw alhier, die op verzoek van Wouter zoon van Willem Laurensen, ruiter onder het Regiment van de heer graaf van Tilly, in dienst van de Verenigde Nederlanden, verklaart, dat de moeder van Jenneke dochter van Huijbert Jockers uit Erp, bij Cathalijn is gekomen om raad te vragen voor haar dochter. Dat was omtrent Pasen 1702.
Drie weken later, zo herinnert Cathalijn zich, komt Jenneke zelf naar Gemert, bezwangerd en wel. “Ze zei dat ze niet wel was. Dat er iets achter was gebleven. Daar bedoelde ze de jongedochtersziekte mee.”
Jenneke wilde voor die ziekte een remedie van Cathalijn. Ze voelde Jenneke haar pols en zei: “Jenneke dat zal over een maand of twee allemaal wel beter worden.” Maar Jenneke wilde per se een poeder. Ze bedoelde poeder om de vrucht in haar buik af te drijven. Cathalijn beseft dat deze fase van haar getuigenis cruciaal en gevaarlijk is. “Jenneke was elf à twaalf weken zwanger. Ik heb haar juist enige bloemkens gegeven om de vrucht in haar te versterken.”
De schepenen zijn tevreden en vragen niet dóór. Het speelt uiteraard wel door hun hoofd dat het toch eigenaardig is dat iemand helemaal uit Erp aan de Gemertse vroedvrouw een poedertje komt vragen. Heeft Cathalijn Bade zulke poedertjes? De schepenen schudden het hoofd en slikken die vraag in. Aan deze dominante, wijze vroedvrouw moet je geen provocerende vragen stellen. Al helemaal niet over abortus provocatus.
Dankzij deze bron weten we dat Catelijn Baden tot zeker haar 70ste maar misschien wel tot haar 75ste als vroedvrouw in Gemert is blijven werken. Nog in 1712 staat haar naam met de toevoeging ‘Vroeijmoeij’ in de wijklijst voor het innen van het hoofdgeld. Ze woont dan op het Hoeksken.
Gerarda van Berlo met referenties uit Grave, Cuijk en Kleef
Of het nu de poedertjes of bloemkes van de Goey Vrouw zijn geweest zal wel altijd de vraag blijven. Maar na Catelijn Baden wordt heel lang geen beëdigde vroedvrouw meer aangesteld. Dat gebeurt pas weer op 26 november 1759. In het gemeentelijk Recesboek is dat ook met redenen omkleed genotuleerd tijdens een vergaderinge der Regenten ter ordonnantie van P.A. De La Court, secretarius. Met de aanstelling van opnieuw een gezworen vroedvrouw denkt men “ongelucken en misbruycken” toegeschreven aan “de onkunde eeniger vrouwspersoonen sig als vroedvrouwen uijtgevende” voortaan te kunnen voorkomen. Het jaarsalaris wordt bepaald op 70 gulden, waarvan 15 ten laste van de Armentafel van de parochie en de rest voor de gemeente.
Het is Gerarda, huisvrouw van de gezworen klerk Servaas van Berlo, die dan wordt beëdigd. Zij beschikt over uitstekende referenties van de vermaarde doctor De la Geneste uit Grave en daarbij nog attestatien ende testimonalien van een vroedmeester uit Cuijck en een doctor uit Kleef. Even is er nog een voorbehoud omdat Sijne Hooghwerdige Excellentie Onsen Genaedigsten en Souveraine Heer Landcommandeur (de absolute vorst van Gemert) hierover nog zijn zegen moet geven. Maar dat wordt gezien als een formaliteit. Opmerkenswaard is dat de geswoore clercq Servaes van Berlo, echtgenoot van de nieuwbe- noemde gemeentelijke vroedvrouw, gezien moet worden als de rechterhand van secretaris Peter Adrian de la Court die een jaar later tevens drossard van Gemert wordt. In het ook met kinderen gezegende gezin van Servaas en Gerarda op het Hoeksken in Gemert wordt het een drukke bedoening. Zowel man als vrouw zijn gezworen ambtenaar.
Spijtig is het dat er voor en ten behoeve van de vroedvrouw geen instructie bewaard is gebleven, waardoor we tot dusver ook onwetend blijven wat betreft afspraken met baaksters en andere in Gemert werkzame ‘goeye vrouwen’. De regels waaraan de gezworen vroedvrouw zich had te houden zullen echter nauwelijks afgeweken hebben van die van bijvoorbeeld een Brabantse stad van eenzelfde grootte als Gemert. Als voorbeeld verwijzen we hier naar een Roosendaalse instructie uit 1772, die in een eerder artikel over vroedvrouwen in zijn geheel is gepubliceerd in Gemerts Heem.5
Gerarda van Berlo blijft tot kort voor haar dood in functie als beëdigde vroedvrouw. Haar man Servaas is al op 10 april 1769 begraven en haar eigen begrafenis vindt plaats op 14 februari 1785. Een kleine 25 jaar functioneerde ze als de beëdigde vroedvrouw van Gemert. Na haar dood is het ambt korte tijd vacant en dan wordt haar taak waargenomen door chirurgijn Jan de Fost.
Barbara van Berlo, vroedvrouw 1785-1804
Barbara van Berlo is de dochter van vroedvrouw Gerarda en de klerk Servaas van Berlo. Al heel jong zal zij in de praktijk van haar moeder hebben geassisteerd en nog in het jaar van het overlijden van haar moeder wordt zij als haar opvolgster in het ambt en de plicht van beëdigde vroedvrouw ten overstaan van de Regenten van Gemert ingeswooren.
Op het moment van haar benoeming heeft ze zelf al vier bevallingen achter de rug. Op 17 oktober 1779 is ze in het huwelijk getreden met Leendert van Deursen en in de periode 1780-1796 krijgt het echtpaar tien kinderen die allen zijn ingeschreven in de Gemertse doopregisters. Omdat driemaal de naam Servatius (genoemd naar opa) en tweemaal de naam Sophia worden opgetekend mogen we er van uit gaan dat tenminste drie kinderen heel jong zullen zijn overleden. Barbara overlijdt op het Hoeksken in Gemert. De begrafenis is op 3 december 1804. Bijna vijfenveertig jaar staat de naam ‘Van Berlo’ dan in Gemert voor die van ‘Vroedvrouw’ ofwel voor het nog complimenteuzere Gemertse synoniem daarvan ‘De Goey Vrouw’.
En… het blijft opmerkelijk: wanneer in 1793 een Naamwijzer wordt gedrukt van de Hooge- en Mindere Amptenaren en Regeringsleden der Hoogduitsch Ordens Souveraine Heerlijkheid Gemert dan is de naam van vroedvrouw Barbara van Berlo de enige (!) meisjesnaam in een lijst van maar liefst negentig namen. Jawel, er staan nog drie vrouwen meer op die lijst maar ze staan er genoteerd als ‘de weduwe van …’. Zo niet is dat het geval met Barbara. Na de namen van twee medicinae doctoren en twee chirurgijns staat het gedrukt: Vroedvrouw Barbara van Berlo.6 Als getrouwd persoon wordt haar eigennaam nog steeds gerespecteerd.
Elisabeth van Eupen, vroedvrouw 1823-1847
Het eerste kind van Barbara van Berlo en Leendert van Deursen krijgt bij zijn doop in 1780 de naam Henricus. Nog net in de Franse Tijd trouwt deze persoon op 20 februari 1813 als Henri van Deursen met de 22-jarige Elisabeth van Eupen, dochter van Arnoldus Wilhelmus van Eupen (1761 Eindhoven – 1847 Gemert), herbergier van De Pelikaan (nu Ridderhof) tegenover de kerk. Het echtpaar Van Deursen-van Eupen krijgt in de periode 1813-1834 zeven kinderen en moeder Elisabeth zit nog midden in de kleine kinderen als ze op 5 oktober 1823 te ’s-Hertogenbosch officieel wordt geadmitteerd als vroedvrouw. Vanaf dat moment treedt ze (ook officieel) in de v(r)oedsporen van wijlen haar schoonmoeder Barbara van Berlo. In 1837 wordt ze benoemd tot gemeentelijke vroedvrouw belast met de armenpraktijk, een functie die ze behoudt tot 1845.6 Zij overlijdt twee jaar later op 57-jarige leeftijd. In het begraafregister staat geschreven als overledene op 6 december 1847: Elisabeth van Eupen, echtgenoot van Hendricus van Deursen, van beroep vroedvrouw.
Zij behoort tot de bovenlaag van de Gemertse bevolking. Haar broer Jacobus van Eupen is van 1820 tot zijn overlijden in 1845 gemeentesecretaris van Gemert en hij wordt in die functie opgevolgd door zijn zoon Arnoldus, die dus ‘tante’ zegt tegen vroedvrouw Elisabeth.7 (Maria) Catharina Muller, vroedvrouw te Gemert 1822-1845
Catharina Muller is geboortig van Maastricht (4-2-1787), als vroedvrouw gediplomeerd te ’s- Hertogenbosch op 5 juni 1816 en daarna als zodanig enige jaren werkzaam te Deurne. Van 1822 tot in 1845 staat haar naam met de vermelding ‘vroedvrouw gevestigd te Gemert’ op de jaarlijkse Lijst(en) der bevoegd erkende beoefenaren van de onderscheidene takken der Geneeskunst in de Provincie Noord-Brabant. Op 24 april 1845 overlijdt zij alhier. Ze is dan 58 jaar en echtgenote van de maar liefst 25 jaar jongere en uit Pruissen herkomstige wever Mathias Imhoff met wie ze trouwde na het overlijden van haar eerste man, de wever Johannes Godefridus Hofman afkomstig uit Silezië.
In 1836 krijgt vroedvrouw Muller een procesverbaal vanwege het onbevoegd uitoefenen van de geneeskunst. Wat er precies is voorgevallen is niet duidelijk maar vermoedelijk is ze bij een bevalling te ver gegaan in verrichte handelingen die ze aan een arts of heelmeester had moeten overlaten. En dan is er nog een kwestie. In 1843 beklaagt zij zich bij provinciaal gouverneur Borret in Den Bosch over het feit dat haar het gemeentelijk traktement voor de verlossing van arme vrouwen (waarbij zij vermoedelijk als vervangster is opgetreden) door de gemeente niet volledig wordt uitbetaald. Van de gouverneur krijgt ze echter nul op request. Hieronder volgt een deel van de brief van Borret aan het gemeentebestuur die wel niet echt duidelijk maakt wat er aan de hand is maar die toch weer iets toevoegt aan inzicht in het reilen en zeilen van de plaatselijke vroedvrouwenpraktijk.8
De Staatsraad, Gouverneur der Provincie Noord- Braband,
Overwogen hebbende een adres van Maria Catharina Muller, huisvrouw van Mathias Imhoff, vroedvrouw te Gemert, daarbij klagende dat aan haar het toegelegde Gemeentelijk traktement niet wordt uitbetaald, en dat aan haar slechts één gulden voor elke verlossing van arme vrouwen wordt toegekend.
Gezien de missive van den Heere Commissaris van het 3e District 1e gedeelte van den 11en dezer maand, No. 10, en het daarbij ingezonden berigt van het Gemeentebestuur van Gemert, van den 7en bevorens, N253. Heeft goedgevonden en verstaan:
- Aan de Adressante te kennen te geven, dat hare voorsegde bezwaren ongegrond zijn bevonden, en dat zij wel zal doen haar gedrag zoodanig in te rigten, dat hetzelve geene verdere stof tot ontevredenheid voor het Plaatselijk Bestuur oplevere.
- Aan het Plaatselijk Bestuur van Gemert te kennen te geven, dat het hem Gouverneur aangenaam zal zijn, dat hetzelve, de veeljarige goede diensten der Adressante in aanmerking nemende, haar niet met teveel strengheid behandele.
Een afschrift dezes zal aan het Plaatselijke Bestuur van Gemert worden gezonden, en een gelijk afschrift, voor zooveel haar betreft, door tusschenkomst van dat Bestuur aan de Adressante, tot informatie en narigt.
’s-Hertogenbosch, den 14 maart 1843, A.J. Borret
Na lezing en herlezing van bovenstaande brief blijft het idee hangen dat vroedvrouw Muller als de officieel niet aangestelde vroedvrouw voor de gemeentelijke armenpraktijk als vervangster niet gelijk werd beloond. En dat zij dat niet zomaar over haar kant liet gaan… Opmerkelijk is in elk geval dat Borret het gemeentebestuur adviseert ‘de adressante met niet te veel strengheid tegemoet te treden gelet op haar veeljarige goede diensten.’
(Johanna) Maria de Vries, vroedvrouw 1838-1879
Maria de Vries is geboren op 12 augustus 1806 te Gerwen en huwt te Gemert op 5 februari 1835 met Cornelis van den Eijnde, wever. Bij haar huwelijk – ze is dan 28 jaar – wordt bij beroep nog vermeld ‘dienstmeid’. Drie jaar later is ze gediplomeerd vroedvrouw, geadmitteerd te ’s-Hertogenbosch op 14 oktober 1838. In de periode 1836-1844 krijgt ze zelf zes kinderen. In 1847 wordt Johanna Maria de Vries als verloskundige te Gemert belast met de armenpraktijk. Als zodanig blijft ze in functie tot in 1873. Maar wanneer ze verneemt dat dokter Johannes D.A. Buissink – in Gemert van 1856-1876 werkzaam als genees-, heel- en verloskundige – afziet van de hem toegewezen gemeentelijke armenpraktijk, verzoekt vroedvrouw De Vries het gemeentebestuur of zij de armenpraktijk die zij dan al 25 jaar heeft vervuld weer mag opnemen. Hieronder volgt de letterlijke tekst van haar brief:
Aan den Edelachtbaren Raad der Gemeente Gemert
Edelachtbare Heeren,
Geeft met verschuldigde eerbied te kennen, Johanna Maria de Vries huisvrouw van Cornelus van den Eijnden wonende te Gemert dat zij in ervaring gekomen zijnde, dat de weledele Heer J.D.A. Buijssink Genees-, Heel- en Verloskundige ter dezer gemeente voor de Armen practijk heeft bedankt.
Dat zij als geexamineerde Verloskundige veele jaren deze practijk heeft uitgeoefend en nog als zodanig onder goedkeuring der Geneeskundige Commissie voortdurend werkzaam is.
Reden waarom zij eerbiedig de Vrijheid neemt zich tot uEd. Achtbare te wenden ten einde het uEd. Achtbare behage mogen met de Armenpractijk als Verloskundige haar wel te willen belasten,
Het welk doende enz. enz. Gemert den 19 Januarij 1873 J.M. de Vries
Zij is inmiddels 66 jaar, maar het gemeentebestuur krijgt de ministeriële instemming haar aan te stellen. Tot in elk geval 1878 zien we haar naam als vroedvrouw M. de Vries, huisvrouw van C. van den Eijnde, weer op de jaarlijks verschijnende Lijst der bevoegd erkende beoefenaren van de onderscheidene takken der Geneeskunst in de Provincie Noord-Brabant.9 En het zal niemand verwonderen dat ze ook de bevalling heeft begeleid in 1879 waarbij haar kleindochter en de naar haar genoemde Anna Maria van Hoogstraten op de 18e oktober van dat jaar wordt geboren. Johanna Maria de Vries is dan 73 jaar. Zij overlijdt te Gemert op 81-jarige leeftijd op 18 april 1888.
De boreling van 1879 trouwt later Frans Corstens, de eerste procuratiehouder van de Amsterdamsche Bank in Gemert in de jaren dertig en veertig van de twintigste eeuw, waarmee we weer ongeveer in onze eigen tijd zijn beland.
Zij stonden voor het nieuwe leven in Gemert
Terugkijkend naar het hierboven gegeven zestal vroedvrouwen uit het verleden is het duidelijk dat het telkens heel verschillende maar allen zelfbewuste persoonlijkheden moeten zijn geweest die stonden voor hun werk en het nieuwe leven in Gemert.
Niet alle genoemde namen zullen straks terugkomen in een straatnaam van de vroedvrouwenbuurt op Doonheide. Er moest een keuze worden gemaakt.
In Gemerts Heem zal in de toekomst ook nog een artikel verschijnen over Gemertse baaksters uit de periode 1875-1955.
Noten: 1. AED 20.11.2021 Gemert eert verloskundigen die driekwart dorp ‘haalden’. Artikel a.d.h.v. Ad Otten, Van Goede Vrouwen tot Vroedvrouwen, Gemerts Heem 2021 nr.3, p. 29-32. 2. GAG (1271) 1407-1794 invnr.499 f.6; invnr.500 f.2v; invnrs. 501, 502; invnr. 510 (dj 1705) f.10, f.29. 3. Simon van Wetten, Tussen herberg en hoogmis, deel 3 1694-1709, uitgave Gemert 2013, blz. 113 met verwijzing naar Gemerts Rechterlijk Archief Criminele en Civile Procedures R73 blz. 35 en R68 blz. 47; Getuigenverklaring d.d. 24 maart 1706 van de geswooren vroedvrouw Catelijn Baden in ORA Gemert R 68 nr. 538 dd 24.3.1706 4. Simon van Wetten, Tussen herberg tot hoogmis, dl.3, blz. 106-107 ‘1704 Jongedochtersziekte’ 5. Ad Otten, Beëdigd in 1759: Eerste “Goede Vrouw” van Gemert, In: Gemerts Heem 1994 nr. 2, blz. 39-57. N.B. Intussen is wel duidelijk geworden dat het destijds niet de eerste beëdigde vroedvrouw in Gemert betreft. 6. Gemeentegids uit 1793; in: Gemerts Heem 1993 nr.3, blz. 90-95. 7. Gemeentearchief Gemert AG003 Archief van het gemeentebestuur van Gemert 1813-1926 invnr. 1165; Idem persoonsdossiers Arnoldus en Jacobus van Eupen invnrs. 1163 t.e.m. 1166 8. Idem persoonsdossier Maria Catharina Muller invnr. 1189; zie ook invnrs. 2202 en 2205 9. Idem persoonsdossier Johanna Maria de Vries invnr. 1205; idem invnr. 2213 Lijsten van geneeskundigen, tandmeesters, apothekers, drogisten en vroedvrouwen, gevestigd in de provincie Noord-Brabant, 1866-1915.
Illustraties:
De illustraties bij dit artikel zijn afkomstig uit de 17de druk van het boek ‘Het ontstaan, de ontwikkeling en geboorte van de mens’ van Dr. J.E. Alberts. Dit boek uit de eerste helft twintigste eeuw bevat maar liefst 270 getekende afbeeldingen. In het voorwoord wordt het boek aangeprezen voor gebruik aan artsen, verloskundigen en alle geïnteresseerde leken. Het is opgenomen in de bieb van de Heemkamer.
Voor tekst in PDF met afbeeldingen