GH-2021-03 Pikkelilliën Van oude spellen, de dingen die voorbij zijn gegaan

Rob de Haas
In Maastricht noemde men het ippiën, in Oosterhout patrelillen, in Hardinxveld pappalellen, in Vlissingen potje lellen, panta lili in Amstelveen en wij in Gemert vroegen aan elkaar: “Ga je mee pikkelilliën?”

Ouderen onder ons weten het vast nog wel. Pikkelilliën was in de jaren vijftig en zestig een populair jeugdspel dat vooral op de toen nog talrijke buurtveldjes gespeeld werd. Iedereen mocht meedoen. Groot en klein. Ik herinner me dat na het avondeten de hele buurt samenkwam op het veldje tussen de Groeskuilenstraat en de Rips, waar nu het kinderdagverblijf Hummeloord ligt. We vormden dan twee groepen en speelden met veel lol en uiterst fanatiek pikkelilli tot de duisternis als spelbreker optrad. Dat zal op het veldje tussen de Wassenaarstraat en de Cortenbachstraat en op de hoek Aldebiezenstraat-Van Loëstraat of het grote binnenterrein op de Berglaren, nu Indiëplantsoen, niet anders zijn geweest. Mogelijk dat ook in Handel en in Elsendorp op de Vossenberg gepikkelillied werd vanwege contractpension Handelia en de protestantse school. Waarom juist daar? Wel, omdat toentertijd net als in Gemert veel Indische kinderen in die kerkdorpen waren komen wonen of naar school gingen. De Indischen hebben namelijk dit spel meegebracht. Dit jaar precies zeventig jaar geleden, toen in een periode van tien jaar meer dan tweehonderd gezinnen in Gemert onderdak vonden. In Indonesië heet het gatrik en op de Molukken noemen ze het patok lele of patu lele en dat laatste klinkt als pikkelillie, toch?
Met dit tijdverdrijf hoef je vandaag de dag niet meer mee aan te komen. Alle veldjes zijn volgebouwd en of de jeugd nog te porren is voor een potje pikkelilliën is nog maar de vraag, gezien de geduchte concurrentie van de digitale telefoonspelletjes waarbij je alleen je duimen hoeft te bewegen.

Het spel
De deelnemers worden in twee partijen verdeeld: de werpers en de vangers. Veel is voor het spel niet nodig. Een stok van ongeveer 40 cm en eentje van 20 cm. Met je hak maak je een gleuf in het zand waar je het kleine stokje dwars overheen legt. In plaats daarvan kun je ook twee bakstenen gebruiken. Dat is alles.
Een werper steekt de lange stok onder het kleine stokje en slingert dat het veld in. Als de tegenpartij het stokje vangt, krijgt de vanggroep bijvoorbeeld 5 punten. Is dat met één hand gelukt, dan het dubbele aantal. De werper is uit.
Wordt de stok echter niet gevangen, dan mag een van de vangers proberen het kleine stokje terug te gooien in de gleuf of proberen de lange stok, die intussen over de gleuf is gelegd, daarvan af te mikken. Lukt dat, dan wisselen beide partijen van positie. De vangers worden werpers en andersom. Lukt het niet, dan mag de werper met de lange stok meten hoe vaak die past van de gleuf tot de ligging van het kleine stokje. Daar komt bij dat als het kleine stokje naar de gleuf gegooid wordt, de werper met zijn lange stok mag proberen het weg te slaan om zo de afstand tot het kuiltje te vergroten en daarmee het aantal punten.

Variaties
Bij een volgende ronde mag de werper het kleine stokje opwippen en hoe vaker het lukt het stokje een tik te geven voor het definitief weg te slaan, des te groter wordt de vermenigvuldigingsfactor voor het behaalde aantal punten mits het stokje niet gevangen wordt.
Een andere variant is, dat het kleine stokje in de lengterichting in de gleuf of op de baksteen wordt gelegd waarbij het een klein stukje uitsteekt. De werper probeert met een tik het kleine stokje verticaal de lucht in te krijgen en daarna weg te meppen.
Als drie spelers uit zijn, wisselen de twee groepen van rol. Het puntenaantal van beide partijen wordt netjes bijgehouden in het zand.

Voor de tekst in PDF met afbeeldingen