GH-2021-03 Heren van Gemert, maar ook van Geldrop
Jan Timmers
Over de broers Willem en Rutger van Gemert en hun rol in middeleeuws Gemert is al geregeld geschreven. Ze worden vermeld in een oorkonde gedateerd 1172 over de verkoop van Sterksel door heer Herbert van Heeze. Die verkoop heeft geen directe relatie met Gemert, maar in de oorkonde wordt een aantal details vermeld over de familie van de moeder van beide broers. Dat is op zichzelf al interessant genoeg, maar vooral de erfenis vanuit die familie is voor de Van Gemerts zo belangrijk dat we er aandacht aan schenken.
De verkoop van Sterksel
Van de verkoop van Sterksel is een oorkonde bewaard uit 1197. Herbert, heer van Heeze verkoopt zijn vrij eigen goed Sterksel aan Otto van Valkenburg, aartsdiaken van Kempenland in het bisdom Luik. Mensen die hierover schreven twijfelen niet aan de echtheid van de oorkonde.1 Er is nog een andere oorkonde over de verkoop van Sterksel, die gedateerd is in 1172. Alle auteurs die over deze oorkonde hebben geschreven, te beginnen met H.P.H. Camps, trekken de conclusie dat het een valse oorkonde is en dat die oorkonde niet in 1172 is opgesteld, maar later dan het exemplaar uit 1197.2 Men heeft kennelijk de tekst van de oorkonde uit 1197 onvoldoende gevonden en daarom is er een andere, meer uitgebreide oorkonde opgesteld. Over het jaar waarin dat gebeurde bestaan meerdere opvattingen, maar het moet op zijn laatst in 1220 geweest zijn. Hans Vogels acht het jaar 1211 het meest waarschijnlijk.3 Dit jaartal is voor ons niet echt relevant, temeer omdat de toegevoegde getuigenlijst niet ter discussie staat en dat daarom aangenomen mag worden dat het gaat om getuigen die in 1197 een rol speelden. Het toevoegen van de getuigenlijst heeft mogelijk te maken met rechten die familieleden hebben op het familiebezit. Ook al verkoopt het familiehoofd bezit aan derden, dan kunnen familieleden later alsnog rechten claimen op dat bezit. Door familieleden op te nemen in de getuigenlijst wordt te kennen gegeven dat zij instemmen met de verkoop en dat zij daarom ook geen rechten meer kunnen claimen. In de getuigenlijst staan onder meer de broers Willem en Rutger van Gemert als “consobrini” van Herbert van Heeze. Dat betekent dat het neven zijn van Herbert. Omdat hun vader een Van Gemert is, moet de conclusie luiden dat de moeder van Willem en Rutger een zus van Herbert van Heeze was. In de getuigenlijst komt nog een ander familielid voor, namelijk Roelof (genaamd) Rover van Rode, “habens filiam sororis mee”. Roelof Rover van Rode was dus gehuwd met een dochter van een (tweede) zus van Herbert. Opvallend is dat de kinderen van Herbert in de getuigenlijst niet voorkomen. Hans Vogels trekt daaruit de conclusie dat die kinderen in 1197 nog minderjarig geweest moeten zijn.3
De erfenis van Roelof Rover van Rode
Herbert van Heeze, die Sterksel verkocht in 1197, was een zoon van een gelijknamige heer Herbert van Heeze. Deze Herbert I van Heeze had naast zijn zoon Herbert II, die hem opvolgde als heer van Heeze, nog twee dochters, zoals we al zagen. De oudste was gehuwd met de niet bij naam bekende vader van Willem en Rutger van Gemert. Van de jongere dochter is bekend dat zij op haar beurt een dochter had, die gehuwd was met Roelof (genaamd) Rover van Rode. Hans Vogels deed uitgebreid onderzoek naar deze Roelof Rover. De gegevens in deze paragraaf worden aan zijn onderzoek ontleend. Herbert I moet aan zijn jongste dochter als bruidsschat het goed Kigloe meegegeven hebben. Zoals gebruikelijk in die tijd werd Kigloe een leengoed van de leenhof van Heeze. Via Herberts kleindochter is het leengoed eigendom geworden van Roelof Rover van Rode. Het goed Kigloe ligt in het zuidoosten van Mierlo. Al omstreeks 1400 wordt het goed Kiglaar of Kiggelaar genoemd. Tegenwoordig is het bekend als Kekelaar. Vanuit dit goed werd het zuidelijk deel van Mierlo verder ontwikkeld. Roelof Rover en zijn nakomelingen hebben noordelijk van Kigloe-Kekelaar een aantal hoeven ontgonnen en het kasteel van Mierlo gebouwd. Al voor 1245 had de familie de gehele heerlijkheid Mierlo in leen van de hertog van Brabant. De oudste zoon van Roelof Rover van Rode is de eerste met naam bekende heer van Mierlo: Hendrik I van Mierlo. In 1245 blijkt Hendrik tevens eigenaar te zijn van de tienden van Sterksel, waarover Herbert II van Heeze in 1211 nog een conflict had. Behalve het leengoed Kigloe en de tienden van Sterksel blijken nakomelingen van Roelof Rover van Rode ook inkomsten te hebben uit de Sint-Servaascijnsen in Heeze en Leende. Dit zijn heel kort samengevat de belangrijkste argumenten om te concluderen dat Mierlo oorspronkelijk behoorde tot de heerlijkheid Heeze en dat Roelof Rover van Rode erover beschikte als erfgenaam. 4
De erfenis van de familie Van Gemert
Als de jongste dochter van Herbert I van Heeze een omvangrijke bruidsschat meekrijgt, zal dat ook voor de oudste dochter gelden. Zij was de moeder van Willem en Rutger van Gemert en zij moet Geldrop als bruidsschat hebben meegekregen. Het belangrijkste argument daarvoor is het oude zegel van de schepenen van Geldrop, waaraan het gemeentewapen van de voormalige gemeente Geldrop ontleend is. Het gemeentewapen is sinds 1817 “zijnde van lazuur, beladen met drie harten van goud, staande twee en een”. Dat wapen is gebaseerd op het zegel van de schepenen van Geldrop van 1616. Johan Melssen schrijft daarover dat toen onbekend was welke de officiële kleuren van het wapen waren en dat daarom de Rijkskleuren zijn gebruikt: goud (geel) op blauw (lazuur). Op dat tot dan gebruikte schepenzegel staan inderdaad drie harten afgebeeld. Melssen vermeldt dat dat zegel in 1616 nieuw werd gemaakt, omdat het vorige schepenzegel kwijtgeraakt was. Hij schrijft dat in het laatste kwart van de 16e eeuw door diefstal, verlies of oorlogsgeweld talrijke schependomszegels in het ongerede raakten (Tongelre, Woensel, Nuenen, Aalst, enz.). Uniek voor Geldrop is echter dat daar een akte bewaard is gebleven van de vervanging van het oudere schependomszegel, nadat in de nacht van 4 op 5 mei 1616 ten huize van de eerste schepen het ‘dorpszegel’ was gestolen. Op 18 juni 1616 staan de aartshertogen toe, dat de schepenen van de heerlijkheid Geldrop – om toekomstig abuis uit te sluiten – een nieuw zegel zullen laten snijden dat groter van formaat moet zijn dan het oude zegel, doch hetzelfde randschrift zal moeten dragen. Aan dit randschrift wordt het jaartal 1616 toegevoegd. De drie meerbladeren of harten uit de oude gestolen stempel worden in de nieuwe gesneden stempel echter duidelijk harten, doordat aan de bovenzijde van de harten een in- c.q. uitgang van een ader wordt opgenomen. Boven het schild zijn in deze stempel drie punten en aan weerszijden van het schild één punt zichtbaar. Van het oudere, gestolen zegel zijn gelukkig wel een paar afdrukken bewaard gebleven en op dat oudere zegel blijken geen harten te staan maar meerbladeren of plompenbladen. Die plompenbladen zijn, net als die op de Friese vlag, in 1616 vervormd tot harten. Melssen voegt er nog aan toe dat het wapen op het schepenzegel afkomstig moet zijn van een herengeslacht, zoals dat gebruikelijk is bij schepenzegels. Het wapen met de plompenbladen wijkt echter af van het wapen van het geslacht Van Geldrop, zodat Melssen concludeert: “Wij blijven dus zitten met een onbekende oorsprong van het wapen van Geldrop.”5 Het oudste schepenzegel van Geldrop vertoont echter veel gelijkenis met het wapen van de familie Van Gemert, zoals dat ook op zegels bewaard is gebleven. Melssen was kennelijk niet op de hoogte van het Van Gemert wapen, anders zou hij dat zeker hebben opgemerkt. Hans Vogels legde dit verband wel in zijn serie artikelen in Heemkronyk in 1998.6 Een lid van de familie van de heren van Gemert lijkt verantwoordelijk te zijn voor het wapen op het schepenzegel van de Geldropse schepenbank en zal op dat moment de landsheer van Geldrop zijn geweest. De familie Van Gemert zal Geldrop als erfenis van Herbert I van Heeze hebben meegekregen. Daarvoor zijn nog andere argumenten voorhanden.
Het gebied van de schepenbank van Geldrop omvatte slechts het oostelijk deel van de latere gemeente Geldrop. Het gebied Zesgehuchten, bestaande uit de buurtschappen Hoog Geldrop, Hulst, Hout Riel, Gijzenrooi en Genoenhuis, was tot 1810 een onderdeel van de heerlijkheid Heeze, Leende en Zesgehuchten. In dat jaar werd Zesgehuchten een eigen gemeente, die in 1921 werd toegevoegd aan Geldrop
Het gebied van de schepenbanken van Geldrop en Mierlo vormt de noordelijke grens van de heerlijkheid Heeze, Leende, Zesgehuchten. Dit geheel vormt samen met Sterksel erbij een aaneengesloten gebied. Jean Coenen heeft de nodige raakpunten gevonden in de geschiedenis van Geldrop en Zesgehuchten en op grond daarvan was hij van mening dat Geldrop voorheen bij de heerlijkheid Heeze behoorde. Een belangrijk argument daarvoor is het gegeven dat de oude parochie Geldrop niet alleen Geldrop, maar ook Zesgehuchten omvatte. De kerk van Geldrop ligt niet in het oude centrum, maar nagenoeg losstaand in de akkers, juist zoals ook het geval was bij de kerken van Mierlo en Heeze.7 De oorsprong van zulke kerken en parochies ligt verder terug in de tijd en zal dateren uit de periode voordat Mierlo en Geldrop in de tweede helft van de 12de eeuw werden afgesplitst van Heeze.
Van Philips van Gemert naar Philips van Geldrop.
Melssen geeft aan dat schepenzegels met het wapen van de landsheer in Brabant omstreeks 1300 gemeengoed werden. In sommige plaatsen was dat al eerder, maar in andere ook later. Ergens in die periode zal het oudste schepenzegel van Geldrop met de plompenbladen zijn gemaakt. Het moet in ieder geval al vóór 1340 geweest zijn, want in dat jaar wordt voor het eerst melding gemaakt van de toenmalige heer Philips van Geldrop. Deze Philips en zijn nageslacht behoorden tot een andere familie, want zij voerden een geheel ander wapen.8 Leden van de familie Van Gemert zijn dan dus geen heer van Geldrop meer. Toch lijkt er een familieband te bestaan. In onze regio is de voornaam Philips vóór 1312 een weinig voorkomende naam. In 1241 was een Philips van Limpeldonk schepen in Helmond en in 1293 en 1305 komen we een schildknaap met de naam Philips van Gemert tegen. Twee personen dus, van wie een van adel. Iets verder weg in het graafschap Gelre ontbreekt de naam Philips geheel in de oudste adellijke Gelrese geslachten tot en met graaf Reinald I (1271-1326). Wel treffen we in die periode de voornaam Philips aan bij slechts drie personen uit Gelrese ministerialenfamilies: Philips van Asselt (1200, 1202); ridder Philips van Bruke, burggraaf van Nijmegen (1294/1295); en Philips Vrieze van Hemert (1307, 1318). Voor Geldrop kunnen we opmerken, dat de families Van Gemert en Van Geldrop beide van adel waren, in elkaars naaste omgeving woonachtig waren en dat enkele telgen van deze families de weinig voorkomende voornaam Philips droegen. Dat lijkt niet echt op alleen maar toeval.9 In 1293 lag jonker Philips van Gemert overhoop met de abdij Echternach. In 1305 werd dat geschil door een scheidsrechterlijke beslissing beëindigd. Opvallend is dat in deze oorkonden Philips van Gemert optreedt alsof hij heer van Gemert is, maar hij wordt aangeduid met de titel schildknaap en niet met de titel Heer van Gemert. Van zijn oudste broer Emont van Gemert weten we dat hij tamelijk jong is overleden, toen zijn (oudste) zoon nog minderjarig was. Naar alle waarschijnlijkheid trad Philips op als voogd en plaatsvervangend familiehoofd.10 Mogelijk heeft hij in die hoedanigheid Geldrop losgeweekt van het Gemertse familiebezit, misschien als “beloning” voor zijn voogdijschap. Hij zou dan de eerste afzonderlijke heer van Geldrop geweest zijn. Tijdens diens bewindsperiode (eind dertiende, begin veertiende eeuw) heeft de Geldropse schepenbank haar schependomswapen aangenomen. De naam Philips komt bij de jongere leden van de Van Gemerts niet meer voor. Hij was de enige telg met deze voornaam, een naam die later nogal populair was in de familie Van Geldrop. De eerste historisch bekende heer van Geldrop was een ridder Philips die zich van Geldrop noemde. In 1340 komen we hem tegen als heer van Geldrop. De overeenkomst in naam leidt tot de veronderstelling dat zijn moeder de erfdochter van Philips van Gemert moet zijn geweest. Philips van Geldrop is dan naar zijn moederlijke grootvader vernoemd. In de periode tussen Philips van Gemert en Philips van Geldrop past precies een tussenliggende generatie. De namen van dat echtpaar kennen we niet, maar de dochter van Philips van Gemert is waarschijnlijk genoemd naar haar grootmoeder van vaderskant en heet dan Agnes. De oudste zoon van Philips van Geldrop heette Jan en is vermoedelijk vernoemd naar zijn grootvader. De vader van Philips van Geldrop, man van Agnes, zou daarom heel goed de naam Jan kunnen hebben gehad. We weten het niet, maar met deze hypothese kan een stukje van de puzzel worden opgelost. 11
Philips’ zoon Jan was eveneens ridder en volgde Philips als heer van Geldrop op. Jan zal rond 1345 gehuwd zijn; hij overleed in of kort voor 1395. Hij werd opgevolgd door zijn zoon ridder Philips van Geldrop. Deze huwde rond 1375 met Jutta, de dochter van Rogier van Haaren, heer van Biecht. Door dit huwelijk werd Philips ook heer van Biecht, tegenwoordig Obbicht en Grevenbicht in Limburg. Ridder Philips II van Geldrop was reeds in 1403 overleden, waarna hij achtereenvolgens opgevolgd werd door zijn zonen Rogier en Philips III. Hij was de laatste heer van Geldrop uit het geslacht van Geldrop.12 Dochter Jutta met haar man Aart van Goor hebben Geldrop in 1462 verkocht aan de landcommanderij Aldenbiesen van de Duitse Orde, die de heerlijkheid direct doorverkocht aan Philips van Horne, maar wel tegelijk het patronaatsrecht van de kerk van Geldrop voor zichzelf behield.13
Geldrop en de leenband met de graaf van Gelre
In publicaties over de geschiedenis van Geldrop wordt vaak verondersteld dat de naam Geldrop is afgeleid van Gelders dorp. Dat lijkt steeds gebaseerd te zijn op het gegeven dat Geldrop een leengoed was van de graaf (later hertog) van Gelre. Die leenband moet dan ouder zijn dan de vroegste vermelding van de naam Gheldorpe uit 1296. Aangezien de graaf van Gelre rond 1200 overhooplag met de hertog van Brabant en hij in 1203 zijn rechten op de Kempen moest opgeven, wordt de link tussen Geldrop en de graaf van Gelre al aan het eind van de twaalfde eeuw verondersteld.
Er is echter iets dat die veronderstelling tegenspreekt. In 1288 vond de slag bij Woeringen plaats. De graaf van Gelre kwam daardoor in grote financiële problemen. Zijn schoonvader, de graaf van Vlaanderen, bracht weliswaar uitkomst, maar deed dat niet uit barmhartigheid. Graaf Reinoud I van Gelre moest in februari 1290 voor de tijd van vijf jaren zijn graafschappen Gelre, Zutphen en Kessel en al zijn goederen verpanden aan zijn schoonvader. Om deze torenhoge schuld te kunnen betalen was het noodzakelijk dat hij politiek en financieel buitenspel kwam te staan en aan zijn schoonvader het beheer over zijn bezittingen en inkomsten moest laten. Dat dit niet vlekkeloos verliep, valt te begrijpen als men bedenkt dat zijn schoonvader in deze jaren in het politieke spanningsveld tussen Frankrijk, Engeland en Duitsland een bedenkelijke rol speelde. De graaf van Vlaanderen liet door zijn mensen de boedel van zijn schoonzoon inventariseren. Over het jaar 1294/1295 (van Sint-Margriet tot Sint- Margriet) is een rekening van het graafschap Gelre bewaard gebleven. Deze rekening werd op 24 december 1295 in Brussel opgemaakt. Hierin werden alle inkomsten opgesomd die graaf Reinoud l van Gelre in zijn graafschap had, uit alle bezittingen, lenen en rechten, waar en van wie dan ook. De heerlijkheid of het dorp Geldrop en de familie Van Gemert komen in de rekening van 1294/1295 niet voor. In de zomer van 1296 was weliswaar al een groot deel van de pandsom terugbetaald, maar in oktober van dat jaar waren de Vlamingen nog steeds in het land hetgeen in combinatie met de politieke situatie nog voor de nodige onrust in Gelre zorgde. Pas in het begin van 1297 kon Reinoud I zijn macht in zijn graafschap herstellen. Zijn financiële zorgen waren echter nog niet over. Tussen 1305 en 1311 moesten er nog steeds schulden aan de graaf van Vlaanderen worden afbetaald.
De leenband met de graaf van Gelre blijkt pas in 1334. Na de slag van Woeringen lag in onze omgeving het politieke zwaartepunt bij de hertogen Jan I en Jan II van Brabant. Het plotselinge overlijden van hertog Jan II van Brabant op 27 oktober 1312 aan nierstenen veroorzaakte een politiek vacuüm omdat diens zoon en opvolger nog minderjarig was. Diverse financiële en politieke factoren veroorzaakten een situatie waarbij het eindresultaat was, dat Jan III pas in oktober 1320 zelfstandig kon gaan regeren. In het graafschap Gelre was Reinoud l aan het bewind tot zijn overlijden op 9 oktober 1326. Vanaf najaar 1318 begonnen zich tekenen van krankzinnigheid bij hem te openbaren en zien we zijn zoon Reinoud II steeds meer als plaatsvervanger van zijn vader optreden. De ziekte van zijn vader en diens voortgaand slecht financieel beheer creëerde een situatie waarbij Reinoud II zijn vader afzette en hem vervolgens op slot Montfort gevangen hield. In de jaren 1332-1334 vond er een grote internationale coalitie plaats tegen hertog Jan III van Brabant. Op tal van plaatsen aan de grenzen van het hertogdom deden zich schermutselingen voor. Uiteindelijk werd in 1334 de vrede getekend en sloot de hertog tal van overeenkomsten. Een groot geschilpunt tussen Brabant en Gelre vormden o.a. de heerlijkheden Geldrop, Herpen, Megen, Meerwijk, Genderen en de rechten van de heer van Boxtel. Binnen het hertogdom Brabant lagen diverse allodiale enclaves zonder enige leenband.
Er waren ook enclaves waarvan op dat moment niet meer duidelijk was of, wanneer en op welke wijze er in het verleden een leenband met Gelre of Brabant was aangegaan. De heerlijkheid Geldrop was een van die twistpunten. Hoewel het duidelijk is dat de graaf van Gelre uiteindelijk kon aantonen dat Geldrop van hem was, is het jammer dat de bewijsstukken niet bewaard gebleven zijn. Aangezien Reinoud II vanaf 1318 en Jan II vanaf 1320 hun graafschap c.q. hertogdom bestuurden, zouden we mogen veronderstellen dat het aangaan van de leenband tussen Geldrop en de graaf van Gelre van voor 1318 moet dateren. Als de leenband tijdens de regeerperiode van Reinoud II tot stand was gekomen, zou deze in 1334 ook geen voorwerp van twist zijn geweest. Op 1 november 1311 droeg ene Jan, heer van Meerwijk en Empel, zijn burcht van Meerwijk samen met de voorburcht op aan de graaf van Gelre. Hij ontving het goed als leen terug onder voorwaarde het als een open huis van de graaf te moeten houden. Empel en Meerwijk vormen één allodiale bezitting. Het lag in het grensgebied tussen de politieke grootheden Brabant en Gelre. Deze leenopdracht door Jan van Meerwijk zal hem naast rugdekking ongetwijfeld een financieel voordeel opgeleverd hebben. Het jaar 1311 was tevens het jaar waarin de graaf van Gelre verlost werd van zijn reeds genoemde beklemmende financiële verplichtingen en toevallig was ook Meerwijk in 1334 een twistpunt tussen Brabant en Gelre. We mogen veronderstellen dat Geldrop een Gelders leen is geworden tussen oktober 1312 (overlijden hertog Jan II) en de aanvang van de regentschapsperiode van graaf Reinoud II (1318). Omdat de leenband met Gelre voor het eerst pas in de veertiende eeuw blijkt, zal Geldrop in de twaalfde en dertiende eeuw nog een allodiale bezitting zijn geweest. Allereerst van de heren van Heeze en later van de familie Van Gemert.14 De datering van de leenband (1312-1318) valt juist in de zittingsperiode van de eerste heer van Geldrop uit de ‘nieuwe’ familie Van Geldrop, de schoonzoon van Philips van Gemert en de vader van Philips van Geldrop. Mogelijk is deze eerste telg van zijn familie, die door huwelijk heer van Geldrop werd, afkomstig uit de invloedssfeer van Gelre. Dat zou een aanvullende reden kunnen zijn voor de nieuwe leenband met Gelre. De familie Van Geldrop voerde een wapen met een rode keper op een witte achtergrond. De overeenkomst met het wapen van de familie Van Steenhuijs is treffend. Er is nog geen onderzoek gedaan naar die familieband.
Voor de verklaring van de naam Geldrop zal ook nieuw onderzoek nodig zijn. Omdat de leenband met Gelre pas in het begin van de 14de eeuw is aangegaan, lijkt het onwaarschijnlijk dat de naam Geldrop een relatie heeft met de naam Gelre.
De erfenis van Van Gemert
In de periode van circa 1160 tot omstreeks 1310 waren leden van de familie Van Gemert niet alleen heren van Gemert, maar ook heren van Geldrop. Dat moet natuurlijk ook sporen hebben achtergelaten, maar zoals al eerder opgemerkt zijn er geen archiefstukken bewaard waaruit die invloed blijkt. Al eerder is gemeld dat de oudste Geldropse kerk al bestond als parochiekerk van Geldrop en Zesgehuchten. Het huidige kasteel van Geldrop is op zijn huidige plaats pas ontstaan omstreeks 1350.15 Coenen maakt melding van een ouder kasteel in Geldrop met de naam de Burcht. De Burcht was eigendom van de heren van Geldrop en algemeen wordt aangenomen dat de Burcht ouder is dan het kasteel van omstreeks 1350. Archeologisch onderzoek op dat voormalig kasteelterrein leverde geen nieuwe gegevens op voor een datering. In de veertiende eeuw woonde Hendrik van Geldrop, de zoon van heer Philips van Geldrop op de Burcht. Hij was pastoor van Geldrop en kanunnik van Oirschot. In 1394 verkoopt hij de Burcht. In die akte wordt daarover vermeld dat het goed vrij is van “cijns, bede en scattinge van de heer van Gheldorp”. De Burcht was dus allodiaal goed. Coenen geeft nog de volgende omschrijving van de Burcht: “De Burcht lag niet ver van de Dommel. Vanuit de Kleine Heuvel liep een weg langs het goed Ten Bogaarde als een dijk naar de Burcht. Het complex was met grachten en pallisaden omgeven. Het bestond uit een poortgebouw, bijgebouwen en een zogenaamd Hooghuis. Dit Hooghuis, een uit twee verdiepingen bestaand woongedeelte, was eveneens van een gracht voorzien. Rondom de Burcht lagen enkele landerijen, die in het oosten grensden aan een oude tak van de Dommel, die in de 17de eeuw verzandde.” In 1670 wordt over de Burcht bericht: “Tot Geldrop aen de suyde syde heeft noch gheweest een fray viercant slootken oft weenhuys rontom int water ende playsant ghelegen met dreven ende hoven dan is nu geheel vervallen, waer eertijdts ghewoont hebben Heeren Hendrik van Geldrop ende Seger van Geldrop, persoonen van Geldrop eer het personaet was aen het duyts ordre, is daer naer door de Heeren van Geldrop die dat toequamen ghegheven aan particuliere.” Dicht bij de Burcht lag op de Kleine Dommel ook nog een watermolen.16 Mogelijk dat dit complex van Burcht en watermolen is ontstaan op initiatief van de familie Van Gemert, maar daarover hebben we geen zekerheid. In ieder geval is er bovengronds in Geldrop nauwelijks meer iets te vinden dat kan worden verbonden aan de familie Van Gemert.
Noten:
1. A1. H.P.H. Camps, Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312 1. De meierij van ‘s-Hertogenbosch (met de heerlijkheid Gemert) (1294 – 1312), Den Haag 1979, oorkonde nr 87.
2. Camps oorkonde nr 68; P.J.V. Dekkers, Sterksel 1197-1653, Een domein van de abdij van Averbode in de volle en late middeleeuwen, doctoraal scriptie Universiteit van Amsterdam 1994; P.J.V. Dekkers, Hoe de abdij van Averbode haar grootste domein, Sterksel, verwierf en bestendigde (12de-13de eeuw), Analecta Praemonstratensia, tomus LXXII, I-2, 1996
3. Hans Vogels, De oudste heren van Heeze, Leende en Zesgehuchten, Sterksel, Mierlo en Geldrop (110-1300), een genealogische reconstructie, deel 1, 2 en 3 in Heemkronyk, jrg 37 (1998) nr 1, nr 2 en nr 3/4.
4. Hans Vogels, Mierlo, zijn oudste heren en hun familie (c.1100-1335), een genealogische en historische reconstructie, Heemkundekring Myerle, Mierlo 1999.
5. J.Th.M. Melssen, Het gemeentewapen van Geldrop, geplaatst tegen de vroegste geschiedenis, Brabantse Leeuw, jrg 35, 1986 nr3, blz 136-142.
6. Hans Vogels, 1998
7. Jean Coenen, Alles wat hier leeft, spint, tweent of weeft, Geschiedenis van Geldrop en Zesgehuchten, Geldrop 1987.
8. Melssen 1986
9. Hans Vogels 1998
10. Hans Vogels, De adellijke familie Van Gemert, in A.Thelen, Het Hooghuis van Gemert, Bijdrage tot de geschiedenis van Gemert deel 27, Gemert 2001.
11. De hypothese over de familieband tussen Van Gemert en Van Geldrop is ontleend aan Hans Vogels (1998)
12. Fiches F. Smulders van de Bossche Protocollen in het stadsarchief van Den Bosch; J.L. Meulleners, Geschiedenis van de heerlijkheid en kerken van Obbicht en Papenhoven, Roermond z.j.
13. Archief Kommanderij Gemert van de Duitse Orde, inventarisnummer 1255.
14. De tekst over de leenband tussen Geldrop en Gelre is grotendeels ontleend aan Hans Vogels (1998).
15. Onder meer Henriette Verhees-Wouters, De geschiedenis van het kasteel Geldrop en zijn bewoners/eigenaren, Heemkronijk, jaargang 36 (1997), nummer:2/3
16. Coenen 1987, Henriette Verhees-Wouters 1997.