Landsheren van Gemert

De landsheren van Gemert zijn in vier groepen te onderscheiden.

De eerste groep (groep A) bestaat uit de heren van Gemert uit de adellijke familie Van Gemert. Zij zijn de oudste landsheren. Het is niet bekend wanneer de familie Van Gemert zich vestigde als landsheer, maar Snellardus van Gemert moet één van hen zijn geweest en hij wordt al genoemd circa 1080 in een oorkondelijke getuigenlijst samen met andere heren van toen nog onafhankelijke Brabantse heerlijkheden. Leden van de familie bleven landsheer tot 1366.
Een familielid, Rutger van Gemert, werd lid van de Duitse Orde. Omstreeks 1215 is zijn bezit in de heerlijkheid Gemert overgegaan naar de Duitse Orde. Rutger van Gemert kan beschouwd worden als de grondlegger van de commanderij Gemert. Het bezit van de Duitse Orde nam gestaag toe en zij zal als grondheer van een deel van Gemert heerlijke rechten hebben verworven. Misschien al vanaf de vestigingsdatum, maar in ieder geval al in 1270. Dan is Gemert een tweeheerlijkheid.

In 1326 worden de grenzen binnen de heerlijkheid Gemert opgesteld en elk deel heeft een afzonderlijke heer en een eigen schepenbank. Het ene deel blijft eigendom van de Van Gemerts. Het andere deel is eigendom van de Duitse Orde. De commandeurs van Gemert vormen de tweede groep (groep B).

In 1366 draagt Diederik van Gemert zijn deel van de heerlijkheid over aan de Duitse Orde. Vanaf dat moment is de landcommandeur van Alden Biesen de landsheer van de gehele heerlijkheid. Dat duurt tot aan de opheffing van de Duitse Orde in de Franse tijd. De Duits Ordensvorsten, de landcommandeurs, zijn de derde groep (groep C).

De landcommandeurs laten soms het bestuur van Gemert over aan een commandeur van Gemert, die verantwoording verschuldigd is aan de landcommandeur. De commandeurs van Gemert na 1366 zijn formeel geen landsheer, maar plaatsvervangers. Ze vormen groep D.

 

Groep A
De landsheren uit het geslacht Van Gemert

Leden van de adellijke familie Van Gemert zijn van oudsher de vorsten van Gemert. Tot 1366 zijn leden van de familie landsheer van (een deel van) Gemert. In 1366 verkoopt Diederik IV van Gemert zijn deel van de heerlijkheid aan de Duitse Orde. Hij is de laatste heer van Gemert uit de adellijke familie Van Gemert.
De jaartallen in onderstaande lijst zijn niet exact bekend. Het zijn steeds schattingen, die afgeleid zijn uit de vermeldingen in archieven.

Snellardus van Gemert (1060 – 1110)
Snellardus van Gamerthe wordt genoemd als getuige in een oorkonde van omstreeks 1080. Die getuigenlijst bestaat enkel uit vrije edellieden. Het zijn onder andere leden van de families van Herlaar en van Boxmeer, Van Megen, Van Heeswijk en Van Boxtel. Nagenoeg allemaal heren van toenmalige soevereine heerlijkheden. Snellardus hoort daar bij en zal daarom Heer van Gemert geweest zijn. Te meer nog omdat op de plaats, waar later de Heren van Gemert hun kasteel hadden, al vanaf circa 1050 een prominent zaalgebouw met gracht eromheen aanwezig was. Snellard of misschien zijn vader zal de bouwer van dit complex zijn.

In de periode (1110 – 1170) zijn nog minstens twee generaties onbekende leden van de familie Heer van Gemert geweest. Er zijn echter tot nu toe geen vermeldingen van hen bekend.

De vader van Willem en Rutger van Gemert (1170 – 1190)
In een transactie in 1197 staan als getuigen in een oorkonde de broers Willem en Rutger van Gemert vermeld. Zij zijn zoons van een zuster van Herbert, Heer van Heeze, die dus met hun vader gehuwd was. Hij zal Heer van Gemert geweest zijn. Hij wordt in de oorkonde niet met naam vermeld en is dus in 1197 al overleden.

Willem van Gemert (1190 – 1220)
De gebroeders Willem en Rutger van Gemert zijn bekend uit een vermelding van 1197. Omdat Willem voorop staat weten we dat hij de oudste was. Omdat de oudste zoon altijd zijn vader opvolgt als heer, weten we dat Willem heer van Gemert was. Zijn jongere broer Rutger werd ridder en sloot zich aan bij de Duitse Orde. Daardoor verwierf de Duitse Orde zijn Gemertse eigendommen. Het is de basis van de commanderij Gemert.
Oudste broer Willem, heer van Gemert, heeft in 1210 de watermolen gebouwd op de beek De Rips, op de plaats waar nu het gebouw Watermolen 21-23 staat.

Emont I van Gemert (1220 – 1250)
Tussen de vorige (Willem) en de volgende (Diederik) heer van Gemert past nog een persoon die heer van Gemert moet zijn geweest. Er zijn geen archief vermeldingen van hem bekend. Gezien de gangbare vernoemingsregels zal hij vermoedelijk Emont geheten hebben. Daarvoor bestaan nog meer argumenten, maar van Emont zijn geen verdere details bekend.

Diederik I van Gemert (1250 – 1275)
Diederik I van Gemert is de eerste persoon die expliciet heer van Gemert wordt genoemd. Hij moet vanaf circa 1250 heer van Gemert zijn geworden. Juist vanaf die tijd wordt er in de kern van het domein van de familie een nieuw kasteel gebouwd, het Hooghuis van Gemert. Het is een bakstenen woontoren op een motte (kunstmatige verhoging) met een gracht er omheen. Diederik I zal de bouwheer zijn geweest. In 1270 bouwde of vernieuwde hij ook de kapel van Gemert. Op een klok in die kapel stond de inscriptie: ‘Domina Agnes de Gemert – gegoten anno 1270’. Diederik en vrouwe Agnes kregen minstens vier kinderen. Verderop komen Emont II en Philips van Gemert nog ter sprake. Daarnaast was er een zoon Jan van Gemert, die bijzonder veel bezit had in Bergeijk, dat hij verkocht aan de abdij van Tongerlo. Een dochter met de vermoedelijke naam Mechteld trouwde met Arnt Rover Hillenzoon van Aanschot. Als kinderen van dit echtpaar zijn onder andere bekend de ridders Emont Rover en Dirk Rover. Daarnaast ook Roelof Rover van Gemert, die de familienaam van zijn moeder aannam.

Emont II van Gemert (1275 – 1293)
De oudste zoon van Diederik I was Emond II. Hij trouwde met Aleid Rover van Aanschot, een zus van Arnt Rover, de man van Mechteld van Gemert. Broer en zus trouwden dus met zus en broer. Emont II had minstens drie zonen: Diederik II, Jan en Emont. Jan had bezit in Bakel en Emont erft van zijn moeder het goed Vroonhoven in Son. Oudste zoon Diederik zal hem opvolgen als heer van Gemert, maar omdat Emont II jong overleed, trad zijn broer Philips enige tijd op als voogd over de nog jonge Diederik II.

Philips van Gemert (1293 – 1305)
Omdat broer Emont II overleed voordat zijn oudste zoon meerderjarig was, trad Philips van Gemert, schildknaap, enige tijd op als voogd voor zijn neef Diederik II. Philips krijgt een geschil met de Duitse Orde. Hij is van mening dat de Duitse Orde, net als andere grondeigenaren in Gemert, een tiende deel van de oogst moet afdragen. Hij wordt in het ongelijk gesteld, omdat de Duitse Orde als geestelijke instelling niet tiendplichtig is.

Diederik II van Gemert 1305 – 1331
Diederik II was omstreeks 1305 oud genoeg om als volgende heer van Gemert aan te treden. Hij huwde met een Elisabeth, die eerder al gehuwd was en uit dat eerdere huwelijk een zoon Jan Cuyst van Herpt had. Diederik II neemt in 1326 het initiatief om binnen de tweeheerlijkheid Gemert de grens vast te leggen tussen het rechtsgebied van hemzelf en dat van de Duitse Orde. Al minstens vanaf 1270 had de Duitse Orde, naast de familie Van Gemert, rechtsmacht binnen Gemert. Waarschijnlijk had die rechtsmacht aanvankelijk alleen betrekking op het eigen bezit van de Duitse Orde in Gemert. In 1326 legt Diederik II formeel een grens vast tussen de twee delen. Hij doet dat in het bijzijn van zijn zonen Emont en Diederik. Vanaf diezelfde periode zijn er twee schepenbanken naast elkaar actief, een schepenbank van Diederik van Gemert en een schepenbank van de Duitse Orde.

Jan Cuyst van Herpt 1331 – 1339
In 1331 verkoopt Diederik II zijn rechtsgebied, inclusief het Hooghuis binnen de grachten, aan zijn stiefzoon Jan Cuyst van Herpt. Diederik mag overigens gewoon op het Hooghuis blijven wonen. Jan Cuyst van Herpt geniet alleen de inkomsten uit het rechtsgebied. De verkoop aan Jan Cuyst was waarschijnlijk nodig om voldoende geld te hebben voor nieuwe investeringen. Echter in of kort na 1331 overlijdt Diederik II, terwijl zijn oudste zoon Emont dan ook al is overleden. In 1339 wordt de heerlijkheid weer teruggekocht door Diederik III.

Diederik III van Gemert (1339 – 1340)
Als Diederik II in 1331 zijn rechtsgebied en Hooghuis in pand geeft aan zijn stiefzoon is Diederik III al volwassen. Hij zet het werk van zijn vader voort bij de herinrichting van het gebied rond het Hooghuis. Al in 1330 is een nieuwe brug over de gracht rond het Hooghuis gelegd, die een verbinding vormt met het ook nieuw gebouwde Hofgoed. Het oude voorterrein van het Hooghuis wordt dan niet langer gebruikt. Ook bouwt Diederik III kort voor 1340 een nieuwe windmolen met een gracht er omheen op de plaats van de huidige Eendracht. In 1339 koopt hij het rechtsgebied en Hooghuis weer terug van zijn halfbroer. Diederik III huwde circa 1335 met Beel van Blitterswijk en overleed kort daarop in 1340. Hij had één zoon, die hem als Diederik IV zal opvolgen.

Beel van Blitterswijk (1340 – 1360)
Beel van Blitterswijk is al in 1340 weduwe en haar zoon Diederik zal dan formeel heer van Gemert worden. Diederik is hooguit vijf jaar oud en tot zijn volwassenheid treedt Beel als voogd op.

Diederik IV van Gemert (1360 – 1366)
Rond 1360 zal Diederik IV oud genoeg zijn om daadwerkelijk als heer van Gemert op te treden. Nagenoeg direct bij zijn aantreden ontstaat er grote onenigheid tussen hem en de Duitse Orde. Er ontstond oorlog. Diederik IV en zijn medestanders moeten uiteindelijk het onderspit delven. Aanvankelijk wordt hij gedwongen om zijn heerlijkheid in leen op te dragen aan de hertog van Brabant. De hertog vindt echter dat niet hij, maar de Duitse Orde leenheer moet worden van Diederik. In 1366 verkoopt Diederik zijn rechtsgebied aan de Duitse Orde, die vanaf dan alleenheerser van Gemert is. Diederik blijft overigens wel eigenaar van zijn onroerend goed, waaronder ook zijn Hooghuis.
Diederik IV was gehuwd met Sophia, dochter van Wouter Spiering van Dinther. Zij hadden vijf kinderen: Mabelia (Beel), Diederik, Wouter Spiering, Jan en Goyart.

 

Groep B
De commandeurs van de Duitse Orde als heer van een deel van Gemert (1249-1366)

Na het overlijden van Rutger van Gemert is een aantal commandeurs als heren vanuit de Duitse Orde bekend. De toenmalige commandeurs van Gemert hadden als grondheer rechtsmacht over het gedeelte van Gemert dat zij in bezit hadden. Pas in 1326 wordt de grens vastgelegd tussen het rechtsgebied van de Duitse Orde en dat van de familie Van Gemert. De commandeurs zijn tot 1366 heer van een gedeelte van Gemert.
In onderstaande lijst staan achter de naam van de commandeurs de jaren waarin ze in archiefstukken worden vermeld.

Rutger van Gemert, grondlegger van de Commanderij Gemert ca 1215
Ridder Rutger van Gemert moet door zijn toetreden tot de Duitse Orde bij zijn dood tussen 1198 en 1220 “het goet van Gemert” aan de Duitse Orde hebben nagelaten. Daarmee legde Rutger van Gemert de basis voor de latere commanderij van de Duitse Orde. Commandeur is hij weliswaar niet geweest, maar om bovengenoemde feiten mag hij niet in deze lijst ontbreken.

Arnoldus (1249)
Ar(noldus) provisor Domus Teutonicorum in Gemerthe wordt als getuige genoemd bij de overdracht van goederen door ex-Keizerin Maria van Brabant in een oorkonde uit 1249.

Henricus (1261)
Frater Henricus wordt in een oorkonde uit 1261 door Gerard Prenthage, landcommandeur van de Duitsordens balije Germania Inferior genoemd als “commandator domus nostre in Gemerthe”. Misschien moet deze commandeur vereenzelvigd worden met de hierna nog te noemen Walterus de Clivo, commandeur in 1270.

Johan van Myrlar (1265)
Frater Johannes “preceptor de Gemerde” heeft in november 1265 van de Hertogin van Brabant de opdracht gekregen om samen met twee andere ridders een onderzoek in te stellen naar de rechten van de abdij van Averbode (B.) betreffende onroerende goederen te Sterksel. Ze moeten daar orde op zaken stellen.
In het Anniversarienboek van Alden Biesen wordt een zekere Johannes de Myrlar genoemd als “commandator in Gemerth”. Zijn overlijden werd door de Orde herdacht op 15 juni. Het jaartal van overlijden is onbekend maar moet gedateerd worden vóór medio veertiende eeuw, omdat zijn naam in het Anniversarienboek in het oudste handschrift wordt ingeschreven. Waarschijnlijk is hij te vereenzelvigen met de hiervoor genoemde “preceptor” Johannes

Walter van Kleef (1270)
Waltherus van Kleef, commandeur van Gemert, wordt in een oorkonde van mei 1270 genoemd als getuige in een transactie waarbij de abt en het convent van Echternach hun deel van de novale tienden van Gemert verpachten aan Diederik van Gemert. Opmerkenswaard is verder, dat Waltherus dezelfde persoon zou kunnen zijn als commandeur Henricus uit 1261. Er is namelijk uit deze periode een ‘Henricus natus Woltheri de Clyvo’ bekend

(Wolfardus) (1276)(1278)
In oorkonden van 27 juli 1276 en 14 februari 1278 wordt ene ‘frater Wolfardus de Ordine Theutonicorum’ (= Duitse Orde) genoemd als een door Jan I, Hertog van Brabant en de abt van Floreffe aangewezen arbiter ter beslechting van een geschil over het patronaatsrecht van de kerken van Rixtel en Helmond. Wolfardus wordt weliswaar niet als commandeur van Gemert genoemd, maar de naburigheid van Rixtel en Helmond, waar de ‘kwestie’ speelt, lijkt een veronderstelling in die richting te rechtvaardigen.

Alard van Horst (1293)
Op 9 april wordt een geschil beslecht tussen Alardus van Horst “commendatore in Ghemerth” en Philips van Gemert, waarbij de laatste wordt veroordeeld tot het houden van zoenbedevaarten. In het Anniversarienboek van Alde Biesen wordt deze commandeur aangeduid als “sacerdos” (=kapelaan, priester). Vermeldenswaard is verder het gegeven dat uit 1284 ook ene Diederik van Horst bekend is. Laatstgenoemde is landcommandeur van Germania Inferior.

Johan van Voeren (1332-1334)
Als commandeur van Gemert kocht hij ten behoeve van de Commanderij Gemert, de visserij (weijer) en een deel van de tienden van Milheeze.

Gerard van Havert (ca 1350)
In het Anniversarienboek van Alde Biesen wordt Gerardus de Havert genoemd als “Commandator in Ghemert”. Zijn ambtsperiode is niet exact bekend. In een Bossche schepenakte uit 1436 wordt ene Kathelijn genoemd, bastaarddochter van ‘wijlen heer Gerit van Havart’. Zij bezit in genoemd jaar te Gemert een huis “after den oude Fellenoort” en zij heeft dan twee natuurlijke kinderen, te weten Willem en Beel verwekt door de vroegere schout van Gemert Lucas Meeus van Beek. Hieruit kan men afleiden dat het commandeurschap van Gerardus van Havert ergens gedateerd moet worden in het midden of in de tweede helft van de veertiende eeuw. Uit de jaren 1348 en 1349 is in ieder geval een persoon van die naam bekend als commandeur van Bekkevoort.

Arnold van Hamal (na 1355)

Hendrik van Havert (1363)
Henrick van Havert is commandeur van Gemert in het begin van de jaren zestig van de veertiende eeuw. Er zijn wat ongeregeldheden tussen de Duitse Orde en Diederik van Gemert. Er wordt ‘geoorlogt en gekriegt’ tot de Hertog van Brabant als scheidsrechter te hulp wordt geroepen. Ridder Henrick lijkt door zijn superieuren toen te zijn overgeplaatst. In 1378-1379 wordt hij vermeld als scheffener of rentmeester van de Balije Alden Biesen en sedert de tachtiger jaren van de veertiende eeuw als commandeur van Bernissem, in die periode de aanzienlijkste commanderij van de balije.

Gerard van Audenhoven (1366)
Gerard van Audenhoven is commandeur in 1366 als Gemert in zijn geheel in bezit komt van de Duitse Orde. In een oorkonde uit 1371 wordt hij genoemd als commandeur van Bernissem.

 

Groep C
De landcommandeurs van Alden Biesen, landsheren vanaf 1366

Nadat Diederik IV van Gemert zijn deel van het rechtsgebied Gemert in 1366 verkoopt aan de Duitse Orde zijn leden van de Duitse Orde landsheer van heel Gemert, dat dan niet langer een tweeheerlijkheid is. De landcommandeurs van Alden Biesen zijn dan formeel heer van Gemert.

(Voor een nadere kennismaking met deze landscommandeurs zie: Landscomandeurs 1366 – 1794)

Renier Hoen van Hoensbroeck (1358-1371)
Hendrik van Leeuwenberg (1371-1382)
Reinier van Husen (1383-1405)
Iwan van Cortenbach (1410-1434)
Diederik van Betgenhusen (1434-1440)
Albrecht von Fortsche von Thornauw (stadhouder) (1443)
Mathias van der Straten (1444-1460)
Nicolaas van der Dussen (1460-1467)
Johan van de Velde (1467-1481)
Gerard van Sombreffe (1481-1483)
Johan van Herck (1483-1503)
Mathliaan van Einatten (1503-1512)
Gerard van Strijthagen (1512-1536)
Wijnand van Breijel (1536-1554)
Johan van Goor (1554-1572)
Hendrik van Ruijschenbergh (1572-1603)
Willem Frambach Bock van Lichtenberg (1603-1605)
Edmond Huyn van Amstenrade (1605-1634)
Godfried Huyn van Geleen (1634-1657)
Edmund Godfried van Bocholtz (1657-1690)
Hendrik van Wassenaar tot Warmond (1690-1709)
Damiaan Hugo von Schönborn (1709-1743)
Ferdinand Damiaan von Sickingen zu Ebernburg (1743-1749)
Wiric Leopold von Steinen zu Scherf (1749-1766)
Caspar Anton von der Heijden de Belderbusch (1766-1784)
Franz Johan von Reischach (1784-1807)

Groep D
Commandeurs van Gemert en stadhouders na 1366

De landcommandeur van Alden Biesen was formeel de landsheer van Gemert vanaf 1366. Hij liet in het algemeen het beheer van de commanderij Gemert over aan de commandeur van Gemert of een andere plaatsvervanger. De commandeurs van Gemert zijn na 1366 dus geen landsheer, maar zij zijn wel zijn plaatsvervanger of stadhouder. Er is niet steeds een commandeur van Gemert benoemd. Soms worden personen stadhouder van de landcommandeur genoemd zonder dat ze commandeur zijn. Als er ook geen stadhouder is, dan is de rentmeester van Gemert de belangrijkste lokale functionaris. Bij belangrijke besluiten moet de commandeur of de stadhouder instemming hebben van de landcommandeur. Een aantal commandeurs van Gemert maken binnen de Duitse Orde carrière en klimmen op tot landcommandeur van Alden Biesen. In die hoedanigheid zijn zij dan landsheer van Gemert en ze komen dus ook voor in die lijst, zij het in een andere periode.

Robert van Vernenberg, (1370) – (1386)
In verschillende oorkonden komt Robert van Vernenberg voor als commandeur van Gemert. Zij naam wordt geschreven als Verenburg, Vernenburg en Verrenberg. In 1390 wordt hij vermeld als huiscommandeur van de Nieuwe Biesen te Maastricht.

Frank van Hulsberch, (1389)
Zijn naam is bekend uit een oorkonde van 1 augustus 1389.

(Jan van Pruyssen)
In een Helmondse schepenakte van 1 mei 1425 is er sprake van een zekere Lenart, een bastaardzoon van wijlen Heer Jan van Pruyssen commandeur van Gemert. Mogelijk is deze commandeur te vereenzelvigen met de hiernavolgende Johan Clot.

Johan Clot(te) (1403-1417)
Voor het eerst genoemd als commandeur van Gemert in een oorkonde van 1403, voor het laatst in 1417. In de periode 1408-1414 treedt ook Diederik van Betgenhusen wel eens als commandeur van Gemert op.

Diederik van Betgenhusen, (1408) – (1414)
Een tijdlang fungeert hij kennelijk samen met Johan Clot als commandeur van Gemert. Vanaf 1414 is hij commandeur van Bernissem en in 1434 volgt hij Iwan van Cortenbach op als landcommandeur van Aldenbiesen. Vanaf dat jaar is hij dus landsheer van Gemert. Onder zijn landcommandeurschap wordt Gemert een zelfstandige parochie en verwerft de commanderij ook de patronaatsrechten over Bakel en Deurne. Diederik overlijdt op 24 juli 1440.

(Goyart van Gemert) (1435)
Goyart van Gemert, jongste zoon van Diederik van Gemert, was rentmeester van de commanderij Gemert, maar wordt ook een enkele keer vermeld als stadhouder van de Commanderij Gemert.

(Johannes Bruninck de Bruyschem) (1445-1452)
In oorkonden van 1445, 1446, 1447 en 1452 wordt Johannes Bruninck de Bruyschem aangeduid als commandeur van Gemert. Vermoedelijk treedt hij op als waarnemend commandeur, omdat in diezelfde jaren Nicolaas van der Dussen commandeur te Gemert wordt genoemd en ook omdat Johannes op dat moment bekend is als commandeur van Bekkevoort.

Nicolaas van der Dussen, (1438) – 1461
Nicolaas was voor zijn komst naar Gemert commandeur te Maastricht. Tijdens zijn commandeurschap wordt de St.-Janskerk gebouwd en wordt Handel een zelfstandig rectoraat. In 1461 wordt Van der Dussen landcommandeur van Alden Biesen, een functie die hij combineerde eerst met die van stadhouder, later met die van landcommandeur van de Noordnederlandse balije Utrecht tot aan zijn dood op 14 januari 1467. In de functie van landcommandeur was Nicolaas landsheer van Gemert.

Arnt van der Dussen, (1462) – 1482
In vele oorkonden treedt deze ridder-commandeur op. Zijn voornaam varieert: Arnt, Arent en een enkele keer Arnold. In het parochieregister van pastoor Gautius is commandeur Arnt van der Dussen opgetekend als de stichter van de koordienst in de kerk van Gemert. In dezelfde bron wordt 1482 als zijn jaar van overlijden genoemd.

(Jacop van Oss) (1482)
Kort na het overlijden van commandeur Arnt van der Dussen wordt voor de Gemertse schepenbank een akte opgemaakt waarin een zekere “heer Jacop van Oss, commanduer tot Gemert” wordt genoemd. In werkelijkheid kan hij slechts waarnemend commandeur of rentmeester zijn geweest, in welke hoedanigheid in genoemd jaar ook een zekere “heer Augustus van Uden” optreedt. Jacop moet naar alle waarschijnlijkheid vereenzelvigd worden met de pastoor van Gemert doorgaans bekend onder de naam Jacob Marsmans. De heer Augustus is de dan in Gemert op het kasteel gehuisveste pastoor van Nistelrode.
In de lijst van commandeurs in de inventaris van het gemeentearchief Gemert wordt voor 1482 ook nog genoemd Walleran, heer van Rechem als commandeur. Een bronvermelding wordt niet gegeven, maar naar alle waarschijnlijkheid is ook deze persoon slechts opgetreden als waarnemend commandeur van Gemert.

(Johan) Matteliaen van Eynatten, (1483) – 1503
In verschillende commandeurslijsten is na elkaar opgenomen ene Johan van Eynatten en ene Mathiaen of Maximiliaen van Eynatten. Uit verschillende Gemertse archivalia blijkt dat het hier een en dezelfde persoon betreft, die 1482 of in 1483 is benoemd tot opvolger van Arnt van der Dussen als commandeur van Gemert. In een enkele oorkonde wordt hij ook genoemd als “heer Jan Mateliaen van Eynatten”. Na zijn commandeurschap van Gemert is hij van 1503 tot zijn overlijden op 8 oktober 1512 landcommandeur van Alden Biesen en landsheer van Gemert.

Hendrik van Eynatten, (1515) – 1544
De oudste vermelding van Hendrik van Eynatten als commandeur van Gemert is aangetroffen in een schepenakte gedateerd op 21 februari 1515. Bijna dertig jaar later, op 17 juli 1544, overlijdt hij te Gemert waarna hij in de parochiekerk – ‘recht voor den hoogen altaar’ – wordt begraven. Hij laat in Gemert vele bastaarden na. Zijn oudste zoon Hendrik, wordt als priesterlid van de Duitse Orde pastoor van de parochie Nistelrode.

(Hendrik van Hoochkerken) (1550-1553)
Na het overlijden van Hendrik van Eynatten treedt Duits Ordens ridder Hendrik van Hoochkerken tot tenminste 1550 op als diens opvolger, zonder evenwel ooit als commandeur te worden aangeduid. Vanaf tenminste 1553 is hij bekend als scheffener of rentmeester van de balije. Hij overlijdt te Maastricht op 10 november 1561.

Wijnand van Eynatten, 1560 – 1570
Op 14 juli 1550 treedt Wijnand van Eynatten in de Orde en in 1588 zien we hem vervolgens optreden als stadhouder van de landcommandeur in Gemert. In 1560 volgt zijn benoeming tot commandeur van Gemert. Hij is begraven in de kerk van Gemert op 25 mei 1570. Hij had tenminste vijf bastaardkinderen

Goyart van Aer, (1572) – 1598
Van Aer, ook wel geschreven als Van Ahr, moet kort na het overlijden van Wijnant van Eynatten zijn benoemd tot commandeur van Gemert. In 1548 is hij ingetreden in de Duitse Orde en tussen 1561 en 1570 is hij commandeur van Bekkevoort. Hij is een neef van landcommandeur Henrick van Ruyschenbergh. Onder zijn commandeurschap krijgt Gemert in 1587 een Latijnse School. Een bastaarddochter van commandeur Goyart van Aer, Agnes van Ahr, wordt superior van het klooster Soeterbeeck te Nuenen.

Henrick van Holtrop, 1598-1630
Henrick trad op 18 mei 1586 toe tot de Duitse Orde. In 1598 wordt hij benoemd tot commandeur van Gemert. Hij is de bouwheer van het poortgebouw aan de kasteellaan (1607). Aan weerszijden van de doorgang is zijn wapen te vinden. Het wapen van Henrick van Holtrop siert ook de voet van een verguld zilveren kelk, die hij aan de parochiekerk van Gemert schonk. Hij is op 17 september 1630 in die kerk begraven. In de begrafenisdienst ging bisschop Ophovius voor. Deze was in het jaar daarvoor door Prins Frederik Hendrik uit ’s-Hertogenbosch verjaagd. Henrick van Holtrop liet in Gemert tenminste twee bastaardkinderen na.

Caspar Ulrich van Hoensbroek, (1635-1645)
In het midden van de jaren veertig van de 17e eeuw moet Van Hoensbroek “wegens ongehoorzaamheid” door de landcommandeur als commandeur van Gemert zijn geschorst. Hij klaagt daarover bij de grootmeester, maar wordt niet in ere hersteld. Daarop wendt hij zich tot de Staten Generaal in Den Haag. Caspar Ulrich van Hoensbroek verkwanselt de vrije en soevereine Commanderij Gemert aan de Republiek. Staatse troepen bezetten Gemert, nemen kerk en archief in beslag en sluiten het predikherenklooster en de Latijnse School. Deze situatie zal tot 1662 duren.
Van Hoensbroek overlijdt in 1655. Op last van de Staten Generaal zou hij in het koor van de ‘ontwijde’ parochiekerk in Gemert zijn bijgezet.

Ambrosius van Virmundt, 1661-1684
Vanaf 1656 wordt Virmundt genoemd als administrator of stadhouder van de commanderije Gemert. In 1661 wordt hij door het kapittel van Alden Biezen benoemd tot commandeur van Gemert. In 1684 is hij in de kerk van Gemert begraven.

Hendrik van Wassenaer tot Warmond, dec. 1684-1691
Hendrik is een telg uit een invloedrijke Hollandse familie. Vlootvoogd Cornelis Tromp behoorde o.a. tot zijn kennissenkring. Na zijn commandeurschap te Gemert werd hij landcommandeur van Alden Biezen, waar hij op 12 februari 1709 overleed. Hij wenste dat zijn “hart magh rusten in de capelle van Handel tot Gemert”.

Bertram Wessel van Loë, 6-3-1691-21-3-1712
Bertram werd op 6 maart 1691 benoemd tot commandeur van Gemert, waar hij op 21 maart 1712 overleed. Tot tweemaal toe is Bertram genomineerd als landcommandeur van Alden Biesen. De eerste keer trad hij vrijwillig terug ten gunste van Hendrik van Wassenaar. De tweede keer gaf de grootmeester voorrang aan Damiaan Hugo von Schönborn, een adellijk persoon van Europees formaat. Karel Godfried van Loë, de jongere broer van Bertram was landcommandeur van de balije Koblenz.

Bertram Anton van Wachtendonk tot Germenseel, 1716-1720
Van Wachtendonk was eerder commandeur van Ramersdorf en Aken tot hij op 3 juni 1716 tot commandeur van Gemert werd benoemd. Vanwege zijn militaire verplichtingen heeft hij zich in Gemert nauwelijks of niet laten zien. Vanaf 1708 is hij generaal in het keizerlijk leger, later veldmaarschalk. Vanaf 1714 is hij commandant van de stad en de provincie Luxemburg. Tijdens een expeditie naar Sicilië sterft Bertram op 2 maart 1720. Het beheer van de Commanderij Gemert heeft hij steeds overgelaten aan een rentmeester.

Johan Jozef van der Noot, 1744-1763
Zijn wapen is aangebracht boven een poortje in de donjon van het kasteel van Gemert. Omstreeks zijn benoeming werd een ingrijpende verbouwing van het kasteel voltooid. Van der Noot heeft er echter nooit gewoond. Hij liet het beheer over aan achtereenvolgens de rentmeesters Cox en Vander Gheest.

Nicolas-Bernard de Borchgrave, 1770-1777
Liet evenals zijn voorgangers het beheer over aan een rentmeester.

Clemens August van Plettenberg, 1778-1796
Liet net als zijn voorgangers het beheer van de commanderij over aan een rentmeester. Dat was in die tijd J. Borret en na diens dood zijn weduwe M.P. Borret. Clemens is de laatste commandeur van Gemert.