Moderne industrialisatie

 

De mens is ermee behept. Alles moet groter worden, uitdijen. De economie moet groeien, het inwonertal van de gemeente óók. Anders spreken we van recessie en stilstand en achteruitgang.
Gemert is overduidelijk met de wil om te groeien méégegaan. Het lintdorp van weleer is uitgebouwd en daarna ook nog eens “ingebreid”.
De eerste scheut in de groeigedachte leek zich te manifesteren in 1936. Toen al overwoog Gemert een uitbreidingsplan. Het woord industrialisatie kwam in dat plan nauwelijks voor.

Het sleutelwoord van de eerste naoorlogse jaren was juist wel de toename van industriële activiteit. Vooral de provincie Noord-Brabant spoorde de gemeenten aan om uitbreidingsplannen te bedenken waarin de bestemming van gronden tot industrieterrein goed was geregeld. Maar de aanwezigheid van een industrieterrein garandeert niet de aanwezigheid van industrieën. Gemert haalde op 4 december 1951 dan ook de Volkskrant, met een duidelijke noodkreet.
“De gemeenteraad van Gemert heeft in een telegram aan de minister van Economische Zaken verzocht om steun met Marshall-guldens. Gezien de grote aanwas van arbeidskrachten, de stijgende werkeloosheid, het ontbreken van electrificatie en goed drinkwater in vele kerkdorpen, moet deze gemeente worden beschouwd als een economisch noodgebied. In het telegram verzoekt de gemeenteraad dringend om hulp bij de vestiging van industrieën.”

Natuurlijk kende Gemert al vóór de Tweede Wereldoorlog hier en daar wat industrie. Met name de textielindustrie bood van oudsher – Gemert weversstad – werkgelegenheid. J.A. Raymakers Textielfabrieken en de bontweverij van de firma Joh. van den Acker zijn al een eeuw of langer een begrip.
Na de oorlog werd industrialisatie een speerpunt en groeide het aantal arbeidsplaatsen snel. Er werd in Gemert van alles aan gedaan om de gemeente gerangschikt te krijgen onder de groep van Noord-Brabantse gemeenten waar industrialisatie de plaatselijke bevolking diende te behoeden voor toenemende werkeloosheid. De overbezetting op de landbouwbedrijven, de vertrekoverschotten, de werkeloosheid en de uitbreiding van de pendelstroom waren de argumenten die in grote stapels brieven naar de provincie, de Kamer van Koophandel, firma’s, bedrijven en de pers werden aangehaald. En jawel, aan de Lodderdijk verrees Gemerts eerste wasserij “Aurora”, de stalenramenfabriek van de Gebr. Verhagen werd uitgebreid, de Coöp. Zuivelfabriek “De Eendracht” breidde eveneens uit, net als de ijzerpletterij van de firma H. van Rooy en Zn. In 1955 werd bovendien het gemeentelijk propaangasbedrijf in werking gesteld.
De stijgende lijn van de jaren van de wederopbouw werd na 1960 onbekommerd doorgezet en we gingen met z’n allen op weg naar de welvaartsstaat. Bij welvaart hoort ontegenzeggelijk de auto. En dus manifesteerde zich op diverse plaatsen in de Gemertse dorpskom een nieuwe tak van industrie: de autogarage, liefst met benzinepomp. Gevaar en milieu speelden nog geen rol. Maar bij de vaart der volkeren horen opkomst en ondergang van nieuwe inzichten, en dus zijn de meeste garages al lang en breed naar het industrieterrein verhuisd, naar één van onze industrieterreinen beter gezegd, om aldaar de buurman te worden van de bekende piepschuimfabrikant, de plasticlepeltjesfabriek, de zwembadenverkoper en de fotograaf die zich heeft toegelegd op ‘foodpresentaties’. Onze noden veranderen en Gemert dus óók.