GH-2019-01 Rijksmonument Hoeve de Sijp
Rijksmonument Hoeve de Sijp
bouwjaar 1906 (1914)
Ad Otten
Het was rond 1900 dat een aarzelend begin werd gemaakt met de ontginning van de ruim 2000 hectare metende Gemertse Peel tot bouwland en weiland. In de decennia daaraan voorafgaand was op een aantal plaatsen in dit van oorsprong kale heidegebied begonnen met de aanplant van dennenbossen voor de productie van stuthout in de mijnen.
Vanaf 1900 werd gedacht aan stichting van grote ontginningsboerderijen. De in 1888 gestichte Nederlandsche Heidemaatschappij, die de terreinen van grootgrondbezitters in de Gemertse Peel in beheer kreeg, speelde bij deze ontginning een belangrijke rol. De twee oudste ontginningsboerderijen in dit gebied staan op de Rijksmonumentenlijst. De ene is hoeve De Dompt, ook wel bekend als de Annahoeve, waarvan de eerste steen werd gelegd in 1910 en die inmiddels grenst aan de bebouwde kom van het in 1926 gestichte (Van den) Elsendorp. De andere hoeve is de wat bescheidener maar zeker ook markante hoeve De Sijp, die in 1906 werd gebouwd als woning met paarden- en ossenstal en die vervolgens in 1914 flink werd uitgebreid tot kaasboerderij met 28 hectare bouw- en weiland.
De ontwikkeling van heide tot boerenhoeve
In 1894 kocht de Twentse textielbaron Abraham Ledeboer (1842-1897) zo’n 800 hectare heide en bos op De Stippelberg onder de gemeente Bakel. Een jaar later vergrootte hij zijn bezit op een publieke veiling van de Staat der Nederlanden en de gemeente Gemert met nog eens 420 hectare heidevelden onder de gemeente Gemert. Het betrof het terrein dat aansloot bij zijn bezit op De Stippelberg en dat was gelegen in de zuidwesthoek van het tegenwoordige Elsendorp. Dit gebied stond bekend als De Sijp of De Zijp(e). Deze naam werd in het middeleeuwse Gemert al gebezigd voor de waterloop en het brongebied van wat we nu kennen als de Peelse Loop. De beek vindt zijn oorsprong in het voormalige ven Het Zwart Water en mondt bij Koks uit in de Aa.
De in Helmond uitgegeven krant De Zuid-Willemsvaart meldt op 14 november 1895 dat directeur Lovinck van de Nederlandsche Heidemaatschappij [Heidemij], De Sijp kocht voor de prijs van 9225 gulden (zo’n 22 gulden per ha). Die aankoop geschiedde in opdracht van Ledeboer en de Heidemij zou de grond in beheer krijgen. Dat bleef zo na het overlijden van Abraham Ledeboer in 1897 toen de eigendommen werden geregistreerd als die van de NV Ontginning der Erven Abraham Ledeboer. Op de hogere percelen werd bos aangeplant en omstreeks 1900 werd een bescheiden begin gemaakt met de ontginning tot weiland. In datzelfde jaar werd op De Sijp een eerste woning gebouwd voor de voorwerker-boswachter van de Heidemij Toon Martens ook bekend als Toon de Pluut (locatie De Quayweg 101). In 1906 werd vervolgens op de plaats van het adres Ripseweg 51 een woning annex paarden- en ossenstal gebouwd, welke bouw nog herkenbaar is in het huidige pand. De eerste bewoner daarvan was Janus Smits, net als Toon Martens (in 1908 opgevolgd door Friedus van den Elzen), voorwerker bij de Heidemij. Van hieruit werden de in de nabijheid gelegen terreinen verder ontgonnen. De heidevelden werden geploegd en zaaiklaar gemaakt en in het voorjaar ingezaaid met lupinen en serradelle. In de herfst werd het gewas ondergeploegd en werd er rogge ingezaaid. In het voorjaar werd tussen deze rogge een graszaadmengsel gezaaid en nadat dan de rogge was geoogst, beschikte men over nieuw weiland. In dit weiland werd dan ’s zomers jongvee ingeschaard, waarover Janus Smits het toezicht had. Dit jongvee kwam hoofdzakelijk van boeren uit de wijde omtrek: van Gemert, Boekel, maar ook van verder weg uit Zeeland, Uden en Nistelrode. De Vorstenbosschenaar Grad Kouwenberg kon zich in 1976 nog goed herinneren, dat hij als kleine jongen het vee vanaf Zeeland mee heeft weggebracht. Ook hoe doodmoe hij was toen ze met het vee bij de Sijpse weilanden aankwamen en dat hij toen nog terug naar Gemert moest lopen. Van daar nam hij de tram naar Veghel, moest daar overstappen op de tram naar Uden en dan nog te voet naar huis in Vorstenbosch.
In 1912 vertrok Janus Smits van De Sijp. De hoeve moet toen leeg hebben gestaan tot in 1914 de stallen van hoeve De Sijp door de Erven Ledeboer fl ink werden uitgebreid. Aannemer was Janus van Eupen uit Gemert en de hoeve kreeg toen de vorm en gedaante van de ontginningsboerderij, zoals die zich vandaag de dag nog manifesteert. De verbouwing was afgestemd op de specifieke bestemming die aan de hoeve gegeven zou worden door de pachter en zelfkazer Teunis Oskam uit Overlangbroek (Utrecht). Teunis pachtte de hoeve met 28 hectare weiland. Alle geproduceerde melk zou hij op eigen bedrijf tot kaas verwerken. Om de gebouwen geschikt te maken voor de kaasboerderij moest er ingrijpend verbouwd worden. Onder het deel dat eerst stal was werd een kelder gemaakt met pekelbakken en de ruimte erboven werd ingericht voor de kaasbereiding. Een deel van de paardenstal werd bij het woonhuis gevoegd en ingericht tot woonkeuken en wat eerder de keuken was werd nu woonkamer. Aan de oude potstal werd een nieuwe koestal gebouwd, zodat er ruimte kwam voor 30 melkkoeien. Er werd een vierroedige, markante hooiberg gebouwd en een (vrijstaande) varkensstal voor 80 varkens. De varkenshouderij was in die tijd een verlengstuk van de kaasbereiding: de varkens moesten het afvalproduct wei lonend verwerken en bij de Gemertse slagers is tot op de dag van vandaag bekend gebleven hoe smakelijk en gewild het varkensvlees van deze afvalverwerking was.
Verhuizing in 1914 van Familie Oskam naar De Sijp
Het uit negen personen bestaande gezin van Oskam is de verhuizing naar de Gemertse Peel altijd bijgebleven. Een onvergetelijk avontuur. Het was voor die tijd dan ook geen kleinigheid wat Teunis Oskam met zijn familieleden ondernam. Men kan dat gelijkstellen met de stap, die de eerste emigranten naar Canada na de oorlog van 1940-1945 deden.
In de vroege morgen van de dag dat de grote trek zou beginnen, werd het huisraad en alles, wat er aan gereedschappen was, ingeladen in een stoomboot. Dit gebeurde in Wijk bij Duurstede. Met hulp van de buren werd alles, ook de 30 stuks vee, naar de boot gebracht. Toen alles was ingeladen, zei men de buren goedendag en tot ziens en werd er afgevaren. Via Vreeswijk bereikte men tegen de avond Dordrecht. Hier werd overnacht, maar eerst werden de koeien gemolken. De volgende dag stoomde men via Den Bosch naar Beek en Donk, waar men tegen de avond aankwam. Het melkvee werd gelost en gemolken en zelfs werd er nog kaas gemaakt. Men overnachtte in Beek en Donk. De volgende morgen kwamen de voerlui van de Heidemij die het huisraad, de gereedschappen en de jonge kalveren op Brabantse karren laadden. Het vee werd los achter de karren aan gedreven. Zo trok men door Gemert en over de Provinciale Weg de Peel in, hoofdschuddend nagekeken door Gemertse boeren.
Bij de boerderij aangekomen werd het vee in de wei gedaan en na de inwendige mens wat te hebben versterkt, reed vader Oskam nog een keer terug naar Beek om nog wat spullen op te halen, die men niet had kunnen laden. Het werd laat eer vader thuiskwam. Ondertussen beleefden de kinderen een angstig avontuur. Ze hadden de voordeur open laten staan en ook de deur naar de woonkamer-keuken. Deze lag links van de gang en er was een aanrecht met pomp, een open haard en daarnaast een lange zitbank. Eén van de kinderen trof languit op die bank een landloper die daar in de twee jaar dat de hoeve leegstond regelmatig ‘logeerde’. Moeder Oskam raadde de landloper aan te vertrekken voordat boer Oskam thuis zou komen, daar hij anders grote moeilijkheden zou ondervinden. De landloper heeft daaraan wijselijk gevolg gegeven. Eenmaal gevestigd in de hoeve deed zich al meteen een groot probleem voor: de afstanden naar school waren zo groot en de wegen zo slecht, dat er van het schoolgaan van de kinderen niets terechtkwam. Twee jaar hebben zij geen onderwijs gehad. Daarna zijn ze korte tijd in De Mortel naar school gegaan maar dat viel zo tegen dat vader Oskam besloot zelf een jonge onderwijzeres in dienst en in huis te nemen om zijn kinderen les te geven. Bijna drie jaar heeft die situatie bestaan, totdat op landgoed Vossenberg een schooltje werd gesticht voor de kinderen van de pioniers in de Peel.
De afzet van de Oskamkaas
In het jaar dat de familie Oskam zich op De Sijp vestigde, brak de Eerste Wereldoorlog uit. Dit had tot gevolg dat de geproduceerde kaas thuis werd afgehaald in hoeveelheden van een kwart, een halve en soms een hele kaas. In herfst en winter als de melkproductie laag was, gebeurde het wel dat de kaas al besproken was tot meer dan een maand vooruit. De mensen die de kaas afhaalden, waren vrijwel de enigen, met wie men in aanraking kwam. De naaste buren woonden twee kilometer ver weg. Het jaar 1916 werd daarom voor de familie Oskam een gedenkwaardig jaar. Een jaar dat een einde maakte aan de eenzaamheid. Ledeboer stichtte een nieuwe boerderij aan de zandweg van De Dompt naar De Rips (nu: Ripseweg 59). De nieuwe pachterbuurman werd kaasboer Eikelenboom uit Woerden die een gezin meebracht met zes kinderen. Een dochter bleef bij een tante in Woerden.
Verdere ontwikkeling Landgoed De Sijp
Landgoed De Sijp werd buiten de beide hoeves aan de Ripseweg door de Erven Ledeboer ook in andere richtingen verder ontwikkeld. Voorwerker Friedus van den Elzen was intussen pachter geworden van zo’n 20 hectare op het landgoed en diens pachtwoning (Dr. De Quaeyweg 101) werd verbouwd tot een koprompboerderij. De Erven Ledeboer bouwden daarna nog drie boerderijen op het landgoed. De Judith-Geertruidhoeve en de Marie-Pauline-hoeve in respectievelijk 1923 en 1924 (beide aan de Sijpseweg) en tenslotte in 1927 nog de Augustahoeve (Dr. de Quayweg 115). Vóór 1930 was nagenoeg alle grond van landgoed De Sijp ontgonnen tot weiland of met dennen beplant en opmerkenswaard is daarbij dat het landgoed maar liefst vijf (van de zes) kaasboerderijen telde. Vier daarvan hebben de kaasmakerij voortgezet tot na de Tweede Wereldoorlog. De laatste (op de Augustahoeve) stopte in 1954. Vader Teunis Oskam van hoeve De Sijp is overleden in 1933. Drie van zijn kinderen hebben het bedrijf voortgezet tot 1936. In dat jaar trouwde Marrigje Oskam met Jan Kasteleijn en dit jonge stel nam toen de boerderij over. De familie Kasteleijn heeft tot 1993 de hoeve in bedrijf gehouden.
In het laatste kwart van de twintigste eeuw is hoeve De Sijp aangewezen als gemeentelijk monument maar intussen is de hoeve alweer zo’n vijftien jaren geleden ‘gepromoveerd’ tot rijksmonument
Bronnen
– Sjang Hoeymakers, Het Gouden Dorp, 1976
– Sjang Hoeymakers, Houtvesterij De Peel, Gemert 1986
– Gemeentearchief Gemert-Bakel. Archief gemeente Gemert (AG003, bouwvergunningen 2569 en 2724 (resp. bouwjaren 1906 en 1914)