GH-2019-01 In Nederland door omstandigheden
In Nederland Door Omstandigheden
De Haas een Indische familie in Gemert
Rob de Haas
Een boekenkast vol publicaties van de heemkundekring bewijst het: het vroegere, soevereine vorstendom Gemert mag bogen op een bijzondere en kleurrijke geschiedenis. Letterlijk kleurrijk als het in de periode 1951-1962 aan honderden uit Indonesië verdreven Indische Nederlanders huisvesting biedt.
Een vreedzame invasie die de aandacht trekt van de landelijke pers en die de dorpsgemeenschap merkbaar verandert. Nogal wiedes als je zoveel nieuwkomers opneemt die wel Nederlands spreken maar geen dialect, die rijst eten met sterk geurende kruiden, die er andere gewoontes, omgangsvormen en geloofsovertuigingen op nahouden.
Bijna zeventig jaar na dato wonen nog honderden nakomelingen van deze Indische migranten in de gemeente Gemert-Bakel. Ik ben er daar een van en aan de hand van mijn eigen familiegeschiedenis schets ik in twee afleveringen de afkomst en achtergrond van onze bevolkingsgroep, die, mede dankzij de vele gemengde huwelijken, volledig in de Gemertse samenleving is geïntegreerd.
Zeventiende eeuw
Om bij het begin te beginnen neem ik u vierhonderd jaar mee terug in de geschiedenis. Nederland is zo rond 1600 nog in de maak en voert een onafhankelijkheidsstrijd tegen de Spaanse overheersing. We zitten nog midden in de tachtigjarige oorlog als raadspensionaris Van Oldenbarnevelt de Verenigde Oost-Indische Compagnie opricht om de handel met Azië te stimuleren en te reguleren. Nederlandse zeevaarders hebben zelf de weg naar het verre oosten gevonden en daar op de kusten onder de vlag van de Compagnie talrijke handelsposten gevestigd. Meer dan losse verzamelplaatsen van producten uit het achterland zijn het niet. Van de vorming van een Nederlandse kolonie in het oostelijk werelddeel is nog lang geen sprake. Om de schepen en al deze nederzettingen te beschermen stuurt de VOC met haar expedities altijd soldaten mee. Vanwege het succes breidt de handelsvloot zich in rap tempo uit. Bij de werven van Amsterdam, Middelburg, Rotterdam, Delft, Enkhuizen en Hoorn lopen schepen aan de lopende band van stapel.
Dirk de Haas
De VOC bevolkt haar schepen niet alleen met op winst beluste handelaren en stoere soldaten. Nee, zij heeft alleen al voor het onderhoud van de vloot vakbekwame scheepstimmerlieden nodig en natuurlijk ambtenaren en bestuurders om de organisatie in goede banen te leiden. Verder chirurgijns en dominees voor de onontbeerlijke lichamelijke en geestelijke verzorging van het VOC-personeel. Opmerkelijk is dat nogal eens weesjongens als lichtmatroos op de zeilschepen worden meegestuurd. Eigenlijk niet zo vreemd, want het zijn goedkope arbeidskrachten voor wie de handelsmaatschappij aan het weeshuis een aardige vergoeding betaalt. Zo’n wees is ook de zeventienjarige Dirk de Haas, die omstreeks 1627 in Amsterdam geboren is. In voor een spannend avontuur wil hij maar wat graag weg uit het benauwde Burgerweeshuis met zijn streng regime. Dus neemt Dirk in januari 1644 afscheid van zijn geboortestad. Voorgoed, maar dat weet de jonge avonturier dan nog niet. Vanaf een kleine schuit ziet hij Amsterdam langzaam achter de horizon verdwijnen. Op de rede van Texel klimt hij over op het indrukwekkende, pas acht jaar oude spiegelretourschip Enckhuijsen. Schipper Isaak Dirksz Kien heet hem persoonlijk welkom aan boord en wenst hem een goede vaart toe. Dirk hoeft zich in elk geval niet alleen te voelen. Met 411 man, onder wie 83 soldaten, wordt het zelfs moeilijk je tijdens de lange tocht even af te zonderen. Op 17 januari bollen de zeilen en kiest de Enckhuisen het ruime sop op weg naar Indië. Alleen de aankomstdata zijn bekend, namelijk dat het schip op 12 april aanlegt bij Kaap de Goede Hoop en precies drie maanden later op 12 juli de bestemming Batavia bereikt. De bemanning is dan helaas niet meer compleet. Tweeënzestig opvarenden hebben de ontberingen niet overleefd en onderweg een zeemansgraf gekregen. Tot zijn geluk heeft Dirk de Haas het er heelhuids vanaf gebracht.
Hij vindt een baantje bij notaris De Wit in Batavia en moet onder andere zijn baas ’s avonds met een fakkel van zijn kantoor naar huis begeleiden. De notaris verkeert in hogere kringen en ontvangt thuis mensen met enig aanzien. Ook kooplieden, die voor contracten bij hem aankloppen. Dirk houdt zijn oren en ogen open en steekt veel op over het reilen en zeilen van die besloten Nederlandse gemeenschap in Batavia. Dat kan hem immers goed van pas komen. De notaris is geen gemakkelijke, maar zijn vrouw beschermt hem tegen de nukken van haar echtgenoot. Als zij vele jaren later weduwe wordt, zal Dirk haar als vermogend man daar rijkelijk voor belonen.
Indische-Nederlanders, een nieuwe bevolkingsgroep
De vestiging van Nederlanders en Europeanen in Azië blijft natuurlijk niet zonder gevolgen. De hormonen van al die eenzame mannen in de kracht van hun leven en ver van huis doen ook in de tropen hun werk. Uit de talloze relaties tussen hen en inheemse vrouwen, meestal huishoudsters of ‘njajs’, worden massa’s kinderen geboren. Kinderen met gemengd bloed.
Onderzoekers hebben berekend dat het in al die eeuwen om meer dan een miljoen nakomelingen moet gaan. Verreweg het grootste deel verdwijnt in de kampongs, de lokale nederzettingen. Hun Europese vaders verblijven vaak maar kort in een bepaalde standplaats en worden dikwijls overgeplaatst. Zij laten hun vrouw en kinderen gewoon achter. Een doorn in het oog van de geestelijkheid. Daarom stimuleert zij waar mogelijk dat de vrouw en kinderen in kwestie het christelijk geloof aannemen. Als de man hen erkent, maken ze voortaan deel uit van de Europese gemeenschap en krijgen ze de familienaam van de Nederlandse vader of iets wat daarop lijkt, zoals bijvoorbeeld een omkering van de naam (Rhemrev = Vermehr). Op deze manier ontstaat een nieuwe bevolkingsgroep met een Nederlandse of tenminste Europese naam: de Indische-Nederlander. Vroeger werden we halfbloedjes genoemd, niet helemaal volwaardig vanuit westers oogpunt. De aanduiding dubbelbloedig of gemengdbloedig klinkt veel sympathieker. Iemand van Indische komaf heeft dus gemengd bloed in tegenstelling tot iemand van Indonesische komaf.
Dirks glansvolle loopbaan
Dat geldt ook voor de nakomelingen van Dirk de Haas. De carrière van de Amsterdamse weesjongen in Indië verloopt sprookjesachtig. Hij schopt het inderdaad tot koopman en later opperkoopman in Batavia. Zijn eerste post is Tonkin (1661-1665), waar hij naar eigen zeggen zijn fortuin vergaart. Hoe hij dat heeft gedaan, vertelt hij er niet bij. Zou hij net als Jan van Riebeeck in 1645 een ongeoorloofd privéhandeltje hebben opgezet? Van Riebeeck is toen om die reden van Tonkin teruggeroepen. Dirk dient in Tonkin (Vietnam) onder opperkoopman Hendrick Baron. In 1665 bevordert de compagnie hem tot opperkoopman met een vijfjarig contract tegen een salaris van zesendertig gulden per maand. Vanaf nu zal hij leidinggeven aan de handelsposten, waar de VOC hem naartoe overplaatst. Jambi (1669-1674), Palembang (1678) en Deshima (1676-1677 en 1678-1679). Hij functioneert naar volle tevredenheid en dat resulteert in de benoeming tot gouverneur van de Molukken (1687-1691) door gouverneur-generaal Joannes Camphuys. Bij zijn terugkeer wordt Dirk gekozen tot lid van de Raad van Indië en maakt vanaf dat moment deel uit van de ‘Hoge Regering’ in Batavia.
In de jaren op Ambon, het bestuurscentrum van de Molukken, verkeert hij in het gezelschap van dominee François Valentijn. Dankzij hem weten we zoveel over het leven en karakter van Dirk de Haas. Valentijn heeft er namelijk zijn levenswerk van gemaakt om Indië tot in detail te beschrijven in een lijvig boekwerk van meer dan vijfduizend pagina’s en zo’n duizend prachtige illustraties. In dit opus magnum ‘Oud en Nieuw Oost-Indiën’ wijdt Valentijn de nodige alinea’s aan Dirk.1 Zo schetst hij nauwgezet hoe de begrafenis van de vrouw van Dirk, Aletta Zegermans, verloopt en wie allemaal aanwezig zijn. Aletta overlijdt tragisch genoeg juist op het moment dat gouverneur Dirk een dienstreis maakt naar andere Molukse eilanden. Bij zijn terugkomst maanden later vindt hij zijn vrouw begraven. Valentijn beschrijft dan precies wat Dirk aan iedereen, die de begrafenisstoet heeft opgeluisterd of zich bij de plechtigheid op andere wijze verdienstelijk heeft gemaakt, uit dankbaarheid cadeau doet. Hij schenkt ook het nodige kapitaal aan de vier kinderen Nobel van zijn overleden vrouw. Zij is eerder getrouwd geweest met Constantijn Nobel (1628-1678). Over eventuele eigen kinderen met Aletta rept Valentijn met geen woord. Dus moeten we ervan uitgaan, dat die er niet zijn.
De dominee maakt Dirk de Haas van nabij mee. Over het algemeen oordeelt hij vrij positief over de in zijn ogen ietwat saaie bestuurder van Ambon, want ‘leefde men alhier byna, als in een oud-manhuis, alzoo hy zelden uitging (behalven eens gins en weder in ‘t Kasteel) noit imand bezogt, en altyd in huis zat; doende buiten zyn huis zich zelven, noch andren, met eenige uitspanningen hier of daar na toe te nemen, geen vermaak ter wereld aan;.’
Nageslacht van Dirk de Haas
Hoewel, Valentijn heeft toch een negatief puntje gevonden. Landvoogd Dirk is een notoire rokkenjager, een karaktertrek die in het verleden promoties in de weg hebben gestaan. Een karaktertrek die niet zonder gevolgen is gebleven. Hij heeft namelijk twee onechte kinderen. Valentijn moet echter wel toegeven, dat Dirk hen fatsoenlijk behandelt. Als ze op een keer met hun stiefvader helemaal vanuit Malakka (!) Ambon bezoeken, overlaadt hij beiden met cadeautjes. Stiekem, want de opvoedvader hoeft het niet te weten. Dirk vindt hem maar een ‘hoornbeest’, iemand die door zijn vrouw bedrogen wordt en hij kan het weten.
Of het nu deze kinderen zijn die de basis van het Hazengeslacht vormen of kinderen uit andere escapades, blijft in de nevelen van het verre verleden verborgen. Verwonderlijk hoeft het niet te zijn, want Dirk verblijft na het overlijden van zijn vrouw Aletta nog zo’n twee jaar als alleenstaande man op de Molukken. Hij heeft dus ruimschoots de gelegenheid. Feit is in ieder geval dat sindsdien op Ambon en vooral op Saparua een groot Hazengeslacht wortel heeft geschoten. Valentijn rept nergens over een eerder huwelijk van Dirk de Haas of over andere kinderen dan de vier die Aletta uit haar eerder huwelijk met Constantijn Nobel heeft meegebracht. Dirk zou dat zeker aan de geestelijk leidsman hebben verteld, wat Valentijn dan op zijn beurt beslist zou hebben opgeschreven. De dominee weet ook niet, dat Dirk na zijn verblijf op de Molukken in Batavia rond 1692 hertrouwt met Elisabeth van Riebeeck, een dochter van de stichter van Kaap de Goede Hoop.2 Dirk is dan rond de 65 jaar en Elisabeth 33 jaar. Uit de genealogische gegevens van de familie Van Riebeeck is, voor zover ik heb kunnen nagaan, niet gebleken dat zij kinderen hebben gekregen. Een notariële akte uit 1706 van T. Vos van Avezaat in Utrecht vermeldt broer Abraham van Riebeeck als de erfgenaam van zijn zuster Elisabeth, weduwe van Dirk de Haas. Als er kinderen waren geweest, zouden die zeker de erfgenamen zijn van Elisabeth. De kinderen Pit uit haar eerste huwelijk worden wel als erfgenamen genoemd. In Valentijns boek staat ook niet dat Dirk uiteindelijk op 8 april 1701 in Batavia ‘door verval van krachten’ overlijdt. Die wetenschap komt uit de Daghregisters van Casteel Batavia, logboeken waarin de VOC nauwgezet vastlegt wat in Indië allemaal gebeurt. Zijn tweede vrouw Elisabeth sterft 3 jaar later, slechts 45 jaar oud.
Achttiende eeuw
De Compagnie fl oreert en heeft in 1753 bijna 25.000 mensen in dienst bij het bestuur, bij justitie en in de handel, of als ambachtsman, zeeman en militair. De Indo-Europese gemeenschap in Indië groeit gestaag en daar draagt het nageslacht van Dirk de Haas op het Molukse eiland Saparua vrolijk aan bij.
Met de multinational VOC gaat het minder florissant. Sterker nog, na lange tijd van winstgevende handel met aantrekkelijke dividenduitkeringen aan investeerders, gaat de zaak aan het eind van de achttiende eeuw op de fles. Ingrijpen bij interne oorlogen tussen inlandse vorsten over erfopvolging hebben handen vol geld gekost. Tel daarbij de groeiende corruptie op van VOCdienaren die een lucratief handeltje voor zichzelf hebben opgezet en je hebt het recept voor een faillissement. Wat zeker niet meewerkt is, dat de concurrentie van de Engelsen en de Fransen fl ink toeneemt. Na tweehonderd jaar houdt de VOC in 1798 op te bestaan.
Negentiende eeuw
Tijdens de heerschappij van Napoleon maken de Engelsen dankbaar gebruik van het verzwakte Nederland en veroveren Java en de overige Nederlandse wingewesten. Pas als de rol van Napoleon na zijn Waterloo in 1815 is uitgespeeld, geven de Engelsen in 1816 de voormalige VOCgebieden aan Nederland terug. Intern krijgt het echter heel wat te verhapstukken door de vele opstanden, zoals die op de Molukken (1817), Sumatra (1821), Atjeh (1874) en Java (1825-1830). De invoering van het rigide Cultuurstelsel belast de lokale bevolking zwaar en legt daarmee een voedingsbodem voor ontevredenheid. Om haar gezag te handhaven richt de regering een zelfstandig Nederlands-Indisch leger op: het K.N.I.L. Overal in Europa worden soldaten geronseld die in het Koloniaal Werfdepot te Harderwijk hun tropentraining krijgen. Niet alle militairen zijn even zuiver op de graat, omdat eventuele straffen bij in dienst treden worden kwijtgescholden. Tel daarbij het veelvuldig voorkomend gedrag om voorschotten tijdens hun opleiding al te verbrassen aan drank en vrouwen en je snapt waarom de garnizoensplaats destijds in de volksmond het ‘rioolgat van Europa’ wordt genoemd. Ook vanuit Afrika worden soldaten aangetrokken en vanzelfsprekend in Indië zelf. Zo verandert het koloniale leger gaandeweg in een heus vreemdelingenlegioen met in 1875 maar liefst 75 % buitenlanders. Omdat al die oorlogen tienduizenden slachtoffers eisen, blijft personele aanvoer uit Nederland nodig. Ook uit mijn familie.
Familie van der Star
In 1825 meldt de twintigjarige Hagenaar Hendrik van der Star, betovergrootvader van mijn moeder Fido van der Star, zich bij het Werfdepot in Harderwijk. Hij wil graag als soldaat naar Indië. Zijn uitzending loopt enige vertraging op als hij de een jaar jongere Harderwijkse schone Wijmtjen Knaap ontmoet. Het stel trouwt en Wijmtjen bevalt van een dochter voor zij in 1827 naar Indië afreizen. Daar komt Hendrik midden in de Java-oorlog terecht. Hun dochtertje Hermijntje, niet bestand tegen het tropisch klimaat, overlijdt jammerlijk nog geen twee jaar oud. Gelukkig komt Hendrik heelhuids de Javaoorlog door en kan hij met Wijmtjen zorgen voor verder nageslacht.
De familie Van der Star blijft in hoofdzaak Europees, want zoon Hendrik jr. trouwt met Eva Ziesel, wier beide ouders van Duitse afkomst zijn. Hendrik jr. en Eva krijgen samen zeven kinderen, Europese kinderen dus. Twee zonen, Adam van der Star en Jan van der Star, zijn beiden de grootvaders van mijn moeder. Dat zit zo. Adam trouwt met Adele van Elsen en hun zoon Willem van der Star is de vader van mijn moeder. Jan echter trouwt met de Javaanse Marie Sarmah. Hun dochter Walla van der Star is de moeder van mijn moeder. Inderdaad, de ouders van mijn moeder zijn neef en nicht. In Indië niet uitzonderlijk. Kennen we hier trouwens ook niet het gezegde: ‘Neef en nicht, dat vrijt al licht’? Dat zo’n verbintenis risico’s met zich meebrengt, hebben mijn grootouders op tragische wijze moeten ervaren. Vier kinderen zijn of levenloos geboren of kort na hun geboorte overleden.
Dat mijn oma Walla een Indonesische moeder heeft, zal later voor haar een voordeel blijken te zijn, maar dat mijn opa Willem Indonesische (voor)ouders mist wordt hem fataal. Doch nu loop ik op de gebeurtenissen vooruit.
Familie de Haas
Hoe anders verloopt het bij familie De Haas. Mijn grootvader Jacob komt in 1888 op het Molukse eiland Saparua ter wereld. Diens vader Domingus de Haas, mijn overgrootvader derhalve, is getrouwd met een Molukse vrouw Samina. Vandaar dat Jacob met zijn gemixte afkomst tot de Indische gemeenschap behoort. Dat geldt trouwens voor de familie al decennialang, als we de stamboom van De Haas van Saparua nader bekijken. We zien dat diverse voorouders getrouwd zijn met Molukse vrouwen. Dit verklaart de donkere huidskleur van mijn vader Jan in tegenstelling tot die van mijn moeder met haar blonde haren en grijsblauwe ogen. Zij kan goed doorgaan voor een Nederlandse. Alleen haar tongval en uitstekende beheersing van de Indonesische taal verraden haar Indische afkomst.
Zo zien we binnen de Indische bevolkingsgroep de nodige verschillen. De ene familie vermengt zich niet of nauwelijks met de inheemse bevolking en de andere juist intensief. Wat we wel allemaal gemeen hebben, is onze Nederlandse
familienaam die steeds via de mannelijke lijn is
doorgegeven.
De oplettende lezer heeft in het stamboomoverzicht van de familie De Haas kunnen opmerken dat mijn overgrootvader Domingus pas vijftien jaar is, als zijn zoon (mijn opa) Jacob geboren wordt. Dat is knap jong, maar biologisch gezien niet onmogelijk. Ik wil niet zeggen dat het schering en inslag is, maar het komt in Nederlands-Indië vaker voor. Het ligt niet voor de hand, dat zo’n puberstel als Dominus en Samina de eigen kinderen opvoedt. Kinderen inderdaad, want een jaar na Jacob is ook nog zijn broertje Gerrit geboren. Vandaar dat mijn grootvader geadopteerd wordt door familie en wel door het echtpaar Pieter de Haas en Wilhelmina Huwae. Ik heb de indruk, dat de adoptie een goed bewaard geheim is binnen onze familie. Mijn vader Jan heeft het namelijk altijd over zijn opa Piet en oma Mien gehad en zijn oudere broer Albert ook. Maar de overlijdensacte van mijn grootvader van 21 oktober 1937 bewijst onomstotelijk dat Domingus en Samina zijn ouders zijn en niet Piet en Mien. Mijn oma Corrie moet het hebben geweten. Ik ontdek dit ‘familiegeheim’ pas in 2001 bij het verschijnen van het boek “De bevolking van Saparoea” van M.D. Etmans, dat voornamelijk stamboomgegevens van Indische families bevat. Aan mijn vader en verdere familie kan ik de kwestie dan niet meer voorleggen. Zij zijn in 2001 allemaal al dood. De enige veel jongere broer en zus, die dan nog leven, halen hun schouders op. Ze weten het niet.
In mijn directe afstammingslijn is de vroegst te traceren De Haas van Saparua ene Hendrik de Haas, die omstreeks 1800 geboren moet zijn. We missen dus nogal wat generaties tussen 1700 en 1800 die de stamboom van De Haas van Saparua kunnen linken met Dirk de Haas. Die verbinding zal hoogstwaarschijnlijk nooit meer gelegd kunnen worden, want de eerdergenoemde auteur Etmans heeft op Ambon en Saparua met medewerking van de lokale wereldlijke en kerkelijke autoriteiten intensief gespeurd naar documenten. Alles wat bewaard is gebleven, heeft hij genoteerd in zijn boek. Daar moet ik het dus meedoen. Ook het Nationaal Archief in Den Haag en de ARSIP, het nationaal archief van Indonesië in Jakarta dat ik in 2018 nog bezoek, kunnen me niet verder helpen. De enige concrete verwijzing naar Dirk de Haas heb ik gevonden in de Indische Courant en het Soerabaijasch Handelsblad van 22 juni 1933. Zij besteden beide aandacht aan het vertrek van mijn opa Jacob met zijn gezin naar Holland. In beide artikeltjes valt te lezen dat hij een nazaat is van Dirk de Haas en dat Jacob zich altijd heeft beijverd voor het Molukse volk. Naar zijn eigen zeggen heeft de familie dat al twee eeuwen gedaan.
Twintigste eeuw
Wijs geworden schaft de regering het knellende Cultuurstelsel af en vervangt het door de Ethische Politiek, waarbij het accent nu komt te liggen op de ontwikkeling van de Indonesische bevolking. Maar het is al te laat. In de eerste helft van de twintigste eeuw verschijnen steeds meer fanatiek nationalistische bewegingen die aansturen op onafhankelijkheid. De regering reageert daar spastisch op door o.a. leiders als Sukarno te arresteren en vast te zetten. De beurskrach van 1929 met wereldwijde, desastreuse economische gevolgen, luidt een onzekere periode in. Weet Nederland nog buiten de Eerste Wereldoorlog te blijven, aan WO II valt niet te ontkomen wanneer Nazi-Duitsland het vaderland in mei 1940 binnenvalt.
Jacob en Corrie de Haas
Mijn grootvader Jacob is voor zijn opleiding tot ambtenaar naar Surabaya op Oost-Java gegaan. Voor een Indische jongen heel mooi. Officiersfuncties in het leger en topfuncties in de burgermaatschappij zijn voorbehouden aan volbloed Nederlanders (totoks), die daarvoor vaak rechtstreeks uit het vaderland worden gehaald. Jacob slaagt en treedt in dienst als griffier bij de Landraad, een soort rechtbank. Het is zijn taak om verklaringen van verdachten en getuigen nauwgezet te noteren en de rechter bij te staan bij het opstellen van het vonnis. Om ervaring op te doen stuurt de rechtbank Jacob als twintigjarige op tournee door Java en Sumatra.
Zo komt hij in 1910 in Serang op West-Java terecht waar hij mijn oma Corrie Boordie leert kennen. Zij heeft Nederlands-Indische en Portugese roots. Beiden laten er geen gras over groeien en zetten voor ze officieel getrouwd zijn twee kinderen op de wereld. Pas in 1914 trouwen ze in Medan op Sumatra net voor ze teruggaan naar Surabaya waar Jacob overstapt naar de gemeente. Na de eerste twee krijgen opa en oma De Haas nog negen kinderen onder wie in 1917 mijn vader Jan.
Opa Jacob is ook buiten werktijd actief, heel actief. Hoe krijgt hij het voor elkaar met zo’n groot gezin? Mijn oma baart tussen 1915 en 1930 maar liefst elf kinderen. Toch zit opa tussen de bedrijven door in verenigingsbesturen. Zo is hij voorzitter van de vereniging Mena Moeria (samen roeien), die tot doel heeft de arme Molukse bevolking vooruit te helpen door ontwikkeling van de landbouw, nijverheid, handel en visserij. De vereniging doet niet aan politiek en houdt zich aan de regels van het Nederlandse gezag om zo zijn medewerking te krijgen. Verder is Jacob lid van de Bond van Europese Gemeenteambtenaren, waar hij getuige een krantenverslag zijn mondje roert, en gewaardeerd lid van het Indo-Europees Verbond. Het IEV is een sociale en politieke beweging, die naar een onafhankelijke staat streeft, maar wel binnen een verbond met Nederland. Binnen die staat dienen alle etnische groeperingen gelijkwaardig te zijn en daar hoort de Indo-Europese bevolkingsgroep ook bij. Meteen na aankomst in Nederland meldt Jacob zich aan als bestuurslid van de Nederlandse afdeling van het IEV en wordt tot secretaris gebombardeerd. Aankomst in Nederland? Jazeker. In 1933 zit het werk voor gemeenteambtenaar Jacob de Haas erop. Hoewel pas 45 jaar en de zorg voor acht minderjarige kinderen kan hij met pensioen, dankzij het dubbel tellen van tropenjaren. Hij gaat met zijn hele gezin ‘naar Holland’ naar Den Haag. Jacob voorziet door de crisistijd en de opkomende nationalistische bewegingen weinig toekomst voor zijn kinderen in Indië. Mijn vader Jan moet daarom zijn ulo-opleiding in Indië afbreken en in Den Haag afmaken. Hij wil echter weer terug naar zijn geboorteland en met zijn diploma op zak meldt hij zich aan voor de vliegdienst in Indië. Tot ieders verdriet overlijdt juist dan plotseling zijn vader Jacob, slechts achtenveertig jaar oud.
Desondanks blijft de twintigjarige Jan bij zijn besluit en vertrekt twee maanden na zijn vaders dood terug naar Indië. In januari 1938 zet hij weer voet op vertrouwde bodem. Voordat mijn vader echter aan de pilotencursus kan beginnen, plaatst de dienst hem voor een paar maanden in de oostelijke stad Malang in afwachting van de start van de vliegschool. Daar maakt hij kennis met de achttienjarige Fido van der Star. De omgang duurt maar kort, want Jan moet voor zijn opleiding naar vliegveld Andir bij Bandung.
Willem en Walla van der Star
Mijn moeder Fido is na vele omzwervingen in Malang terechtgekomen. Haar vader Willem verslijt nogal wat baantjes als administrateur op diverse plantages. Eerst in de zuidelijke havenstad Tjilatjap waar mijn moeder geboren wordt, daarna in Banyuwangi in het oosten van Java, toen weer terug in Malang, vervolgens in Samarinda op Borneo, terug naar Malang op diverse adressen en tenslotte naar Singosari, waar opa Willem een boerenbedrijfje met elf hectare grond kan overnemen. In dit bergstadje gaat mijn moeder bij de ursulinen naar school en helpt zij met haar vier broers haar vader Willem in het bedrijf. Het gezin beschikt over de nodige Indonesische hulpjes, zowel baboes (huishoudelijke hulp) als jongos (knechten). Van hen leert Fido de volkstaal.
Begin van het einde
De inval van Japan in 1942 brengt het streven van Indonesië naar zelfstandigheid in een stroomversnelling met alle gevolgen van dien. Voor de hele Nederlands-Indische gemeenschap breken rampzalige tijden aan en dus ook voor de families De Haas en Van der Star. Meer hierover in het volgende nummer van Gemerts Heem.
Noten
1. De auteur werkt aan een biografie van Dirk de Haas op basis van het werk van François Valentijn, S. Kalff, G.E. Rumphius e.a. en de Dagregisters van Batavia.
2. Elisabeth van Riebeeck is een van de kinderen van Jan van Riebeeck en Maria Quevellerius. Van Riebeeck stichtte in 1652 de VOC-post Kaap de Goede Hoop in Zuid-Afrika. Elisabeth is daar in 1659 geboren. Een broer van haar is de latere Gouverneur-Generaal Abraham van Riebeeck, die opperkoopman en commissaris Dirk de Haas in 1678 bij expedities naar Bantam en Palembang als onderkoopman vergezelt.
Bronnen
– “Oud en Nieuw Oost-Indiën”, François Valentijn. Boekverkopers Joannes van Braam en Gerard onder de Linden, Dordrecht-Amsterdam 1726.
– “Van weesjongen tot gouverneur”, S. Kalff. ‘Tijdschrift voor Neerland’s Indië’, Amsterdam 1902. Verhaal over Dirk de Haas, gebaseerd op Valentijn.
– “Dagh-Register gehouden int Casteel Batavia vant passerende daer ter plaetse als over geheel Nederlandts-India” van 1636 – 1682. Uitgegeven door het Koninklijk Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen met medewerking van de Nederlandsch-Indische Regeering.
– “De bevolking van Saparoea”, M.D. Etmans. Ferwert 2001
– “De geschiedenis van de VOC”, F.S. Gaastra. Van Dishoeck, Haarlem 1982.
– “In het weeshuis”, Lodewijk Wagenaar. Toth, Bussum 2009.
– “Memories van overgave van gouverneurs van Ambon in de zeventiende en achttiende eeuw”, bewerkt door dr. G.J. Knaap. Martinus Nijhoff, ’s-Gravenhage 1987.
– “Kroniek familie Van der Star” 1705-2000, L.H. van der Star en R. van der Star. Horn 1987 – Nunspeet 2000 en diverse audio- en video-interviews met F. de Haas-van der Star.
– “Enkele reis Indië-Gemert”, Robert Armand de Haas. Uitgave van heemkundekring De Kommanderij Gemert in de reeks Bijdragen tot de geschiedenis van Gemert nr. 28, 2001.