GH-2019-01 Bronnen op de breuk

Bronnen op de breuken

Jan Timmers

Het landschap van Gemert-Bakel is vooral bepaald door de Peelrandbreuk, een breuk in de aardkorst die tot grote diepte doorloopt. De aardlagen aan weerszijden van de breuk verschuiven in verticale richting ten opzichte van elkaar. De Peelrandbreuk komt vanaf Roermond langs Deurne, loopt tussen Bakel en Milheeze door via Gemert naar Boekel, Uden en verder naar het noordwesten. Vaak wordt gesproken over dé Peelrandbreuk, maar in werkelijkheid gaat het om meer breuken. De Peelrandbreuk is de belangrijkste omdat bij die breuk de verticale verschuiving van de aardlagen het grootst is en omdat die breuk over een veel grotere afstand doorloopt. Zijbreuken binnen onze gemeente zijn de Breuk van Gemert, de Breuk van Gemert-zuid, de Breuk van Handel en de Breuk van Milheeze. De bodem aan de oostkant van dit breukenstelsel komt langzaam omhoog. Dat is de zogenaamde Peelhorst. De bodem aan de westzijde daalt langzaam. Dat is de zogenaamde Roerdalslenk. Op de lange termijn ontstaan grote hoogteverschillen. Omdat tegelijkertijd de dalende Roerdalslenk door de wind werd opgevuld met dekzand, zijn de hoogteverschillen niet overal zichtbaar en niet overal even groot. Behalve hoogteverschillen zijn er ook andere verschijnselen waaraan je de plaats van Peelrandbreuk en zijn zijbreuken kunt herkennen.

Hoogteverschillen
Door de verticale beweging ontstaat er een hoogteverschil ter hoogte van de breuk. Vanwege alle breuken tezamen is het hoogteverschil tussen het laagste punt in de gemeente Gemert-Bakel (12 m NAP op Esdonk) en het hoogste punt bij De Bult in Milheeze (30 m NAP) maar liefst 18 m. Het hoogteverschil tussen de Noordzee en de gemeentegrens is kleiner. De hoogteverschillen zijn ontstaan bij de 6 actieve breuklijnen, maar ook bij de vele niet-actieve breuklijnen. Daardoor verloopt het totale hoogteverschil tamelijk geleidelijk, maar ter hoogte van de breuklijnen zijn op meerdere plaatsen duidelijke terreintreden zichtbaar. De hoogte van die terreintreden is wisselend. Op sommige plaatsen is de terreintrede duidelijk zichtbaar. Voorbeelden: Scheiweg en Haveltweg (breuk van Handel), Lochterweg (Peelrandbreuk) en Daalhorst (breuk van Gemert-zuid).

Verschil in grondsamenstelling
De Peelhorst is gestegen met als gevolg dat daar de oude rivierafzettingen van de Maas aan de oppervlakte komen. Dat is sterk grindhoudend zand, dat plaatselijk als grondstof is gewonnen waardoor ontgrondingen en grindgaten zijn ontstaan zoals De Rooije Plas en de Bakelse Plassen. Aan de westkant in de slenk is de bodem gedaald, maar tegelijkertijd met dekzand grotendeels opgevuld. Het is fijn zand, ontstaan door windafzetting.

De wijstgronden
Door het verschil in doorlatendheid van het fijne zand aan de westkant en het grove zand aan de oostkant stagneert de grondwaterstroom, die vanaf de hoge Peelhorst naar het westen loopt. Het grondwater dat door het grove zand makkelijker zijn weg vindt, kan veel minder makkelijk door het fijne dekzand. De fijne zanddeeltjes die door het grondwater worden meegevoerd hopen zich ter hoogte van de breuk op, waardoor bij de breuk een verticale wand van leem (heel fijn zand) is ontstaan. Dat leem maakt de breuk nagenoeg waterdicht. Het grondwater kan de breuk nauwelijks passeren, zodat hij als het ware fungeert als een dam of muur. Door de hydrostatische druk wordt het grondwater aan de hoge kant van de breuk omhooggestuwd. Bij de breuklijn komt het opgestuwde grondwater bijna aan het oppervlak en kan dan als het ware over de dam of muur heen stromen. Aan de hoge kant van de breuken komt daarom plaatselijk sterke kwel voor, die de bodem een sterk moerassig karakter geeft. Als het water de breuk is gepasseerd, kan het vervolgens weer makkelijk in de grond wegzakken, omdat daar de grondwaterstand veel lager is. Het verschijnsel van kwel op de hoge kant en relatieve droogte op de lage kant wordt wijstverschijnsel genoemd. Wijstgronden zijn erg moerassig en komen voor in een strook aan de oostkant van een breuklijn. Het wijstverschijnsel komt langs de Peelandbreuk alleen in Brabant voor en is dus een uniek verschijnsel voor de regio.

De wijst is niet overal even sterk
Op sommige plaatsen is het wijstverschijnsel groter dan op andere plaatsen. Het wijstverschijnsel langs een breuk is dus niet overal even intensief. Op sommige plaatsen ontbreekt de kwel (wijst) nagenoeg en op andere plaatsen is hij zo sterk, dat er sprake is van een bron. Het water komt aan het oppervlak en moet zich een weg zoeken naar lagere delen. Er ontstaat dan ter plekke een natuurlijke waterloop. Alle natuurlijke beken in Gemert ontstaan in een wijstgebied langs een breuk. Een wijstgebied kan dan ook als bron van de beek beschouwd worden. We zien dat overigens nu niet meer in het landschap terug. De reden daarvan is de ontginning van de Peel in de 20ste eeuw. Voor die ontginning moest het natte Peelgebied eerst worden ontwaterd. Dat gebeurde door het graven van sloten. De nieuwe sloten werden ‘aangetakt’ aan de oude, natuurlijke beken. Je zou kunnen zeggen dat die beken in oostelijke richting kunstmatig verlengd werden. Daardoor is niet meer zichtbaar waar oorspronkelijk de bron van de waterlopen lag. Bovendien zijn vanwege de dorpsuitbreiding, maar vooral ook tijdens de ruilverkaveling de oude waterlopen rechtgetrokken en zelfs veplaatst. Van de oude waterlopen is weinig meer te herkennen in het landschap. Als we kijken op oude kaarten, die van vóór de Peelontginning zijn, dan zien we wel waar precies de bron vanouds lag. Om dit duidelijk te maken zijn op een topografische kaart van omstreeks 1830 de breuken binnen Gemert aangegeven. Bovendien zijn op die kaart voor de duidelijkheid de natuurlijke waterlopen nog eens extra met blauw ingekleurd. De conclusie is dat alle waterlopen direct aan de oostkant van een breuk ontspringen, precies waar de wijstgronden liggen.

Willibrordusputten
Op sommige plaatsen langs de breuken heeft het wijstverschijnsel nog andere opvallende gevolgen. De hoeveelheid water die er opborrelde vormde ter plaatse een zodanig natte en moerassige plek, dat men in het verleden sprak van een put. In de prehistorie, maar ook nog daarna, hadden bronnen en andere opvallend natte plekken een speciale betekenis. Ze werden beschouwd als ‘heilige’ plaatsen. In de prehistorie werden die plaatsen vaak gebruikt als offerplaats. Na de komst van het christendom werden die bronnen gekerstend. Zo zijn de Willibrordusputten van Deurne en van Oss ontstaan. Het verhaal gaat dat Willibrordus destijds daar heeft gedoopt. Beide Willibrordusputten liggen op de Peelrandbreuk. In Gemert is weliswaar geen Willibrordusput aanwezig, maar in Handel kennen we wel de wonderbare bron. Die ligt precies op de Breuk van Handel. Er was op die plaats altijd water, ook in de droogste perioden. Een tweede voorbeeld is Eessens Put op de grens van Milheeze en Deurne. Het is de oude bron van de Kaweise Loop. De put was altijd watervoerend en zo opvallend en bekend in het landschap, dat de put al in de middeleeuwen diende als grenspunt. Meer informatie over de Peelrandbreuk vind je op: http://www.erfgoedgeowiki.nl/index.php/Peelrandbreuk

2019-01-Bronnen-op-de-breuk.pdf